Instellingsbesluit Raad Zelfstandig Ondernemerschap

Besluit van 2 en 23 september 1998, houdende de instelling van de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap

De besturen van het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel;

Gelet op artikel 109, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Besluiten tot het vaststellen van de navolgende voorziening:

§1 Doel, Instelling en Zetel

Artikel 1

1. Het onderzoek naar en de beleidsadvisering over vraagstukken op de korte en middellange termijn betreffende het zelfstandig ondernemerschap vanuit de optiek van de detailhandel en ambachten, geschiedt gemeenschappelijk.

2. De in het eerste lid genoemde gemeenschappelijke activiteiten worden uitgevoerd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam: de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap in detailhandel en ambachten, hierna te noemen: de Raad.

3. De ter vervulling van de in het eerste lid genoemde activiteiten aan de besturen van de instellende lichamen toekomende bevoegdheden worden aan de Raad overgedragen. De Raad heeft geen verordenende bevoegdheden.

4. De Raad heeft zijn zetel te Den Haag.

Artikel 2

De Raad heeft een voorzitter, een secretaris en, bij toepassing van artikel 11, een of meer adviescommissies, al dan niet uit zijn midden.

§2 Van de Raad

Artikel 3

1. De Raad bestaat uit een in functie te benoemen voorzitter en vier leden. Er worden geen plaatsvervangende leden benoemd.

2. Het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel benoemen, op voordracht van de Raad, elk twee leden.

3. De Raad kan ten hoogste twee adviserende leden benoemen die bevoegd zijn de vergaderingen van de Raad bij te wonen; zij hebben geen stemrecht.

De Raad stelt het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel in kennis van het voornemen de adviserende leden te benoemen.

4. De voorzitter en de leden van de Raad worden benoemd op basis van hun deskundigheid over vraagstukken betreffende het zelfstandig ondernemerschap in het algemeen en de specifieke kerngebieden van het uit te voeren adviesprogramma in het bijzonder. De Raad is zodanig samengesteld dat een onafhankelijke en wetenschappelijk verantwoorde adviesverlening gewaarborgd is en zodanig dat met gevoel voor politieke verhoudingen en processen de belangen van het zelfstandig ondernemerschap worden gediend. De Raadsleden hebben een uiteenlopende disciplinaire achtergrond en zijn afkomstig uit verschillende geledingen van de maatschappij.

5. De leden hebben zitting in de Raad op persoonlijke titel en oefenen hun werkzaamheden uit zonder last of ruggespraak.

6. Leden van het bestuur van het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel kunnen niet benoemd worden tot lid of adviserend lid van de Raad.

Artikel 4

1. De leden en adviserende leden van de Raad treden om de drie jaar af, volgens een jaarlijks op te stellen rooster van aftreden. Zij kunnen terstond opnieuw worden benoemd, met dien verstande dat de totale zittingsperiode maximaal negen jaar bedraagt.

2. De leden en adviserende leden van de Raad kunnen te allen tijde ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan de Raad.

3. Indien na afloop van een zittingsperiode nog geen nieuwe benoemingen zijn gedaan, blijven de leden van de Raad in functie totdat in hun opvolging is voorzien.

Artikel 5

1. De leden van de Raad genieten een vergoeding ten laste van het budget van de Raad. De vergoeding wordt jaarlijks door de besturen van het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel en het Hoofdbedrijfschap Ambachten vastgesteld op basis van een specificatie ter zake in de in te dienen begroting, waarbij de voor het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel geldende vergoedingsregeling bestuurs- en commissieleden wordt toegepast.

2. Op grond van bijzondere omstandigheden kan van het in het eerste lid bepaalde worden afgeweken onder goedkeuring van de instellende lichamen en de Sociaal-Economische Raad.

§3 Van de voorzitter

Artikel 6

1. De voorzitter wordt, op voordracht van de Raad, benoemd door de besturen van het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel en het Hoofdbedrijfschap Ambachten gemeenschappelijk. De voorzitter is stemhebbend lid van de Raad.

2. De benoeming van de voorzitter geschiedt telkens voor een periode van drie jaar. Hij is terstond weder benoembaar met dien verstande dat de totale zittingsperiode maximaal negen jaar bedraagt.

3. De voorzitter kan door de besturen van het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel en het Hoofdbedrijfschap Ambachten gemeenschappelijk worden geschorst of uit zijn functie worden ontheven, gehoord de Raad.

4. De voorzitter kan te allen tijde ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan de besturen van het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel en het Hoofdbedrijfschap Ambachten en in afschrift aan de Raad.

5. Indien na afloop van een zittingsperiode van de voorzitter nog geen nieuwe benoeming is gedaan, blijft de voorzitter in functie totdat in zijn opvolging is voorzien.

Artikel 7

De Raad benoemt uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter. Met betrekking tot de plaatsvervangend voorzitter is voor het overige artikel 6, tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

1. De voorzitter geniet een vergoeding ten laste van het budget van de Raad. De vergoeding wordt jaarlijks door de besturen van het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel vastgesteld op basis van een specificatie ter zake in de in te dienen begroting, waarbij de voor het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel geldende vergoedingsregeling bestuurs- en commissieleden wordt toegepast.

2. Op grond van bijzondere omstandigheden kan van het in het eerste lid bepaalde worden afgeweken onder goedkeuring van de instellende lichamen en de Sociaal-Economische Raad.

§4 Van het secretariaat

Artikel 9

1. De Raad heeft een secretariaat bestaande uit een secretaris en ander personeel.

2. De secretaris en ander personeel worden in dienst genomen en ontslagen door de Raad.

3. Op het personeel zijn de salarissen en andere arbeidsvoorwaarden van toepassing welke gelden voor personeel in dienst van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.

4. De Raad kan zich laten bijstaan door tijdelijke medewerkers.

§5 Van het adviesprogramma en het werkprogramma

Artikel 10

1. De Raad brengt een keer in de vier jaren een integrale studie uit over het zelfstandig ondernemerschap. Op basis van deze studie en na consultatie van de representatieve organisaties in de sectoren detailhandel en ambachten, actoren in de relevante beleidscircuits en de besturen van de instellende lichamen, wordt een meerjaren-adviesprogramma opgesteld.

2. Het meerjaren-adviesprogramma wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de besturen van de instellende lichamen en vormt het algemene kader waarbinnen de Raad zijn werkzaamheden verder ontplooit.

3. Op basis van het meerjaren-adviesprogramma, actuele ontwikkelingen en nieuwe inzichten formuleert de Raad een jaarlijks werkprogramma.

§6 Van de adviescommissies

Artikel 11

1. De Raad kan voor de uitvoering van zijn meerjaren-advies- en zijn jaarlijkse werkprogramma adviescommissies instellen.

2. Deze adviescommissies worden ingesteld voor de looptijd van een door de Raad uit te brengen advies.

3. De commissies worden voorgezeten door een lid van de Raad dat ook inhoudelijk actief betrokken is bij de voorbereiding van het uit te brengen advies.

4. In de commissies kunnen maximaal zes leden van buiten de Raad worden benoemd.

5. De commissie kan zo nodig extern onderzoek laten verrichten en zich eventueel laten bijstaan door tijdelijke medewerkers; voorstellen ter zake worden aan de Raad voorgelegd die daarover beslist.

6. Leden van de commissies kunnen aanspraak maken op de voor het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel geldende vergoedingsregeling bestuurs- en commissieleden.

7. De Raad is als geheel verantwoordelijk voor de inhoud van de uitgebrachte adviezen, de onderlinge afstemming en de consistentie tussen de verschillende adviezen. Om aan die betrokkenheid gestalte te geven legt de adviescommissie in elk geval een plan van aanpak en een concept eindrapport voor aan de Raad. Een eindadvies wordt vastgesteld door de Raad.

§7 Van de Adviesraad

Artikel 12

1. De Raad kan zich ten behoeve van de opstelling en evaluatie van zijn meerjaren-advies- en zijn jaarlijkse werkprogramma laten bijstaan door een Adviesraad waarin naast hoogwaardige wetenschappers ook deskundigen uit de praktijk van het zelfstandig ondernemerschap zitting kunnen nemen.

2. De Adviesraad bestaat uit maximaal acht leden en komt ten hoogste tweemaal per jaar bijeen.

3. De leden van de Adviesraad worden benoemd door de Raad voor een periode van vier jaar. Zij kunnen terstond opnieuw worden benoemd, met dien verstande dat de totale zittingsperiode maximaal acht jaar bedraagt.

4. De Adviesraad wordt voorgezeten door de voorzitter van de Raad.

5.De leden van de Adviesraad kunnen aanspraak maken op de voor het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel geldende vergoedingsregeling bestuurs- en commissieleden.

§8 Van de werkwijze van de Raad

Artikel 13

Het bepaalde in de artikelen 20, 22, 24, 25, 27 en 45 van de Wet op de bedrijfsorganisatie is ten aanzien van de Raad van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. Ieder lid brengt één stem uit.

2. Besluiten worden genomen met de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht.

Artikel 15

De voorzitter vertegenwoordigt de Raad in en buiten rechte.

§9 Van de geldmiddelen

Artikel 16

1. De Raad zendt het ontwerp van een begroting van inkomsten en uitgaven voor het komende kalenderjaar tezamen met het werkplan voor het betreffende jaar, voor 16 september van ieder jaar aan de dagelijkse besturen der instellende lichamen.

2. Zo een der dagelijkse besturen van de instellende lichamen bedenkingen heeft ten aanzien van de begroting van inkomsten en uitgaven dan wel het werkplan, doet het daarvan onverwijld mededeling aan de Raad en aan het dagelijks bestuur van het andere instellende lichaam.

3. De voorzitter van de Raad en de dagelijkse besturen plegen onverwijld overleg over de bedenkingen. Indien na afloop van dat overleg de beide dagelijkse besturen van een zelfde gevoelen blijken te zijn, handelt de Raad bij de vaststelling van de begroting overeenkomstig dat gevoelen.

4. Indien het in het vorige lid bedoelde overleg niet tot overeenstemming tussen de beide dagelijkse besturen leidt, handelt de Raad bij de vaststelling van zijn begroting zo veel mogelijk met inachtneming van de te zijner kennis gebrachte bedenkingen. In geen geval wordt een der instellende lichamen verplicht tot een hogere bijdrage dan die waartoe het zich in het overleg bereid heeft verklaard.

5. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter beheren gezamenlijk het vermogen en de inkomsten en uitgaven van de Raad, met dien verstande dat de Raad ter zake regelen kan stellen.

Artikel 17

De Raad stelt de instellende lichamen in de gelegenheid bij de begroting, wanneer deze uiterlijk op 15 november van elk jaar ter goedkeuring wordt ingezonden aan de Sociaal-Economische Raad, de documenten en toelichtingen te voegen die zij nodig oordelen.

Artikel 18

1. De Raad is verplicht de door hem binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Sociaal-Economische Raad ter goedkeuring ingezonden rekening en verantwoording mede te zenden aan de instellende lichamen.

2. De Raad is verplicht aan de instellende lichamen en de Sociaal-Economische Raad alle gevraagde inlichtingen met betrekking tot de inkomsten en uitgaven in een afgelopen kalenderjaar te verstrekken.

Artikel 19

1. De Raad verwerft zijn inkomsten primair uit subsidies van de instellende lichamen.

2. Naast de in lid 1 genoemde inkomsten kan de Raad projectsubsidies en andere additionele inkomsten verwerven uit werkzaamheden, passende binnen de doelstelling van de Raad, die hij verricht voor de instellende lichamen dan wel voor andere publiekrechtelijke lichamen.

§10 Van het verslag

Artikel 20

Jaarlijks, voor 1 april, brengt de Raad verslag uit omtrent zijn werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag wordt onverwijld toegezonden aan de besturen van de instellende lichamen en algemeen verkrijgbaar gesteld.

§11 Geschillen

Artikel 21

1. Geschillen tussen de Raad en de instellende lichamen ter zake van de wederzijdse taakuitoefening, alsmede geschillen tussen de instellende lichamen ten aanzien van de toepassing van dit besluit, worden bij eenstemmigheid beslist door de voorzitters van de Raad en de instellende lichamen.

2. Indien geen eenstemmigheid wordt verkregen, wordt een geschil ter beslissing voorgelegd aan de Sociaal-Economische Raad.

§12 Overgangsbepalingen

Artikel 22

1. Het Instellingsbesluit Raad Midden- en Kleinbedrijf is ingetrokken.

2. De rechten, lasten en verplichtingen van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf ten opzichte van zijn personeel, zoals deze bestonden voor de inwerkingtreding van dit besluit, gaan over op de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap als rechtsopvolger van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf.

3. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit berust het beheer van het vermogen van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf bij de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap.

4. De Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap stelt de rekening van inkomsten en uitgaven van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar, volgend op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf werd vastgesteld en eindigend op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

5. De instemming met de rekening van inkomsten en uitgaven strekt, na instemming van de Sociaal-Economische Raad, tot decharge van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf behoudens het geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

6. Rechtsvorderingen worden ingesteld door of tegen de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap.

7. De opheffing van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.

8. De Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap draagt zorg voor de archiefbescheiden van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf.

9. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 1 januari 2001, voert de voorzitter van de Raad eens per kwartaal gezamenlijk overleg met de voorzitters en vice-voorzitters van de instellende lichamen. Na afloop van deze periode wordt onderling bepaald of, en zo ja op welke wijze en met welke frequentie dit overleg zal worden gecontinueerd.

Artikel 23

De eerste zittingsperiode van de Raad start op 1 januari 1999 of zoveel later.

Artikel 24

Voor de eerste zittingsperiode van de Raad worden de voorzitter en de leden van de Raad benoemd bij afzonderlijk besluit van de instellende lichamen. De voordracht hiervoor wordt opgesteld door een gezamenlijke vergadering van het presidium van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf en de dagelijkse besturen van de instellende lichamen.

§13 Slotbepalingen

Artikel 25

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin bekend wordt gemaakt dat het Instellingsbesluit Raad Zelfstandig Ondernemerschap is vastgesteld.

Artikel 26

1. Dit besluit kan worden gewijzigd bij gemeenschappelijk besluit der instellende lichamen.

2. De Raad kan worden opgeheven bij gemeenschappelijk besluit van de instellende lichamen of door opzegging door een van de beide instellende lichamen met inachtneming van een termijn van twee jaren na het eind van het lopende kalenderjaar.

Artikel 27

1. Bij opheffing van de Raad wordt door de instellende lichamen een gemeenschappelijke liquidateur benoemd.

2. De bij liquidatie overblijvende gelden en andere vermogensbestanddelen worden verdeeld over de instellende lichamen.

3. Bij verschil van inzicht tussen de instellende lichamen over de décharge van de liquidateur beslist de Sociaal-Economische Raad

Artikel 28

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Raad Zelfstandig Ondernemerschap.


Den Haag, 2 september 1998.
P. Kalle, voorzitter Hoofdbedrijfschap Ambachten.
P.A. Bakker, algemeen secretaris Hoofdbedrijfschap Ambachten.

Den Haag, 23 september 1998.

A.A.M. Steijaert, plv. voorzitter Hoofdbedrijfschap Detailhandel.

E.E. van de Lustgraaf, algemeen secretaris Hoofdbedrijfschap Detailhandel.

Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal- Economische Raad bij besluit van 18 december 1998.

Toelichting

1. Doel, Instelling en Zetel

In 1957 werd de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf (RMK) opgericht door het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel (HBD) en het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA). Ruim 40 jaar heeft de RMK in een publiekrechtelijk forum voor werkgevers en werknemers, vraagstukken van ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf onderzocht en daarover adviezen uitgebracht. De RMK heeft in zijn geschiedenis vele bijdragen geleverd aan het publieke debat.

Mede onder invloed van de discussies over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van de Wet op de bedrijfsorganisatie (TK 1997-1998, nr 25695), hebben HBD en HBA zich bij de bezinning op hun kerntaken ook het door hen ingestelde gemeenschappelijke lichaam RMK betrokken. Dit leidde ertoe dat de werkzaamheden van de RMK in 1997 werden geëvalueerd om te bezien op welke punten heroriëntatie en modernisering nodig zouden zijn. De extern uitgevoerde evaluatie toonde aan dat de RMK een deskundige en objectiverende bijdrage levert aan het publieke debat over MKB-gerelateerde onderwerpen. Kritiek was er onder meer op de mate waarin de RMK een positie heeft verworven in de verschillende beleidsprocessen en de politieke besluitvorming.

Zowel de RMK als de instellende lichamen HBD en HBA, concludeerden dat een hoogwaardige adviesverlening over vraagstukken betreffende het zelfstandig ondernemerschap een grote toegevoegde waarde zou kunnen hebben voor het nationale en Europese beleidssysteem. Een toekomstige raad zou zich dan wel duidelijk moeten onderscheiden van de private belangenorganisaties. Bovendien oordeelden de instellende lichamen dat het centrale object van advisering en de opzet van zo’n adviesraad niet geheel aansloten bij de RMK. Begin 1998 werd daarom besloten tot de opstelling van een businessplan voor een nieuwe adviesraad: de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (RZO).

Op basis van dit businessplan en de ruimte die artikel 109 e.v. van de Wet op de bedrijfsorganisatie daartoe biedt, besluiten de beide instellende lichamen, HBD en HBA, voor het onderzoek naar en de beleidsadvisering over vraagstukken betreffende het zelfstandig ondernemerschap een gemeenschappelijk lichaam met eigen rechtspersoonlijkheid in te stellen (artikel 1), welke in de plaats treedt van de RMK.

De nieuwe raad wil een bijdrage leveren aan een duurzame economische ontwikkeling middels een vitaal en dynamisch zelfstandig ondernemerschap in een open economie met open markten. De hoofddoelstelling zoals deze in het businessplan werd geformuleerd luidt als volgt:

’Vanuit zijn onafhankelijke positie verricht de Raad beleidsgericht onderzoek en adviseert hij op gezaghebbende wijze over vraagstukken op de korte en middellange termijn betreffende het zelfstandig ondernemerschap vanuit de optiek van de detailhandel en ambachten. De Raad richt zich daarbij al dan niet gevraagd op nationale en Europese beleidscircuits teneinde de beleidsvoering ter zake effectief te beïnvloeden’.

Hoewel de Raad bij zijn adviezen de optiek van de detailhandel en ambachten centraal stelt, staat de Raad open voor toetreding van andere publiekrechtelijke organisaties; zowel op projectmatige als meer structurele wijze.

De Raad zet zich in om deze verbreding actief te bevorderen. Een structurele verbreding van het draagvlak van de Raad zal alsdan leiden tot wijziging van het instellingsbesluit in verband met de uitbreiding van het aantal instellende lichamen.

Het object van advisering van de RZO richt zich op het zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandig ondernemerschap vervult een zeer belangrijke maatschappelijke functie. Het is een motor voor werkgelegenheid, economische groei en innovatie. De Raad wil een functie vervullen bij het signaleren van en adviseren over vraagstukken die het zelfstandig ondernemerschap in zijn bestaan of functioneren raken. Om de effectiviteit van het raadswerk te vergroten is besloten het adviesterrein van de Raad te focussen op een beperkt aantal kerngebieden. Voor de eerstkomende jaren zijn dit de fiscaal-juridische regelgeving, sociale zekerheidszaken en arbeidsmarktvraagstukken. Daarnaast kunnen aanpalende beleidsterreinen of ontwikkelingen die de structuur en wezenskenmerken van het zelfstandig ondernemerschap raken, onderwerp van advies zijn.

2. Van de Raad

Gekozen is voor een in omvang kleine maar actief betrokken Raad: vier leden en een voorzitter. Desgewenst kan de Raad zich laten bijstaan door ten hoogste twee adviserende (niet-stemhebbende) leden. De Raad kent geen plaatsvervangende leden; de overweging hierbij is dat de raadsleden actief betrokken zijn bij en leiding geven aan de totstandkoming van de uit te brengen adviezen; een dergelijke rol zich niet via plaatsvervangers laat spelen (eerste en derde lid van artikel 3).

De voorzitter en de leden van de Raad worden benoemd op basis van hun deskundigheid; in functie vertegenwoordigen zij geen gevestigde belangen en representeren zij geen specifieke maatschappelijke organisaties. De Raad dient zodanig te zijn samengesteld dat een onafhankelijke en wetenschappelijk verantwoorde adviesverlening is gewaarborgd. Om die onafhankelijkheid verder te benadrukken zullen leden van het bestuur van HBD en HBA niet benoemd worden tot lid van de Raad (vierde, vijfde en zesde lid van artikel 3).

De Raad zelf heeft het recht van voordracht bij de benoeming van zijn leden door de instellende lichamen; deze lichamen benoemen elk twee leden (tweede lid artikel 3).

Maatschappelijke, politieke en wetenschappelijke ontwikkelingen dragen ertoe bij dat regelmatig nieuwe issues en vraagstukken om aandacht van de Raad zullen vragen. Om die reden is de looptijd van een benoemingsperiode van leden op drie jaar gesteld. Naast herbenoemingen kan de Raad aldus regelmatig nieuwe expertise rekruteren (artikel 4).

Zowel de voorzitter als de leden van de Raad genieten een vergoeding voor hun raadswerk volgens de daarvoor geldende vacatiegeld- en vergoedingsregelingen bij het HBD (artikel 5 en 8)

3. Van de voorzitter

De voorzitter wordt op voordracht

van de Raad, in functie benoemd door de instellende lichamen. Hij is stem-hebbend-lid van de Raad (eerste lid artikel 6).

De voorzitter dient een boegbeeld te zijn voor de Raad. Hij stelt vraagstukken die het zelfstandig ondernemerschap raken op actieve en deskundige wijze aan de orde in de politieke fora en beleidscircuits en draagt raadsadviezen op overtuigende wijze uit naar het publiek en de media.

4. Van het secretariaat

De Raad wordt ondersteund door een secretariaat, dat naast vast personeel ook kan werken met tijdelijke medewerkers om over specifieke expertise te kunnen beschikken. Daarbij wordt onder meer gedacht aan detacheringen, visiting fellows, onderzoekers, stagiairs e.d. (artikel 9).

5. Van het adviesprogramma en het werkprogramma

De Raad brengt een keer in de vier jaar een integrale studie uit over het zelfstandig ondernemerschap. Kenmerkend voor deze studie is dat deze terugblikt en vooruitkijkt. Het biedt een integratie van de hoofdlijnen uit adviezen die de voorgaande jaren zijn uitgebracht en de effecten die de Raad daarmee heeft gerealiseerd. Daarnaast verkent de Raad in deze studie de positie van de zelfstandig ondernemer in een bredere maatschappelijke en Europese omgeving. Die verkenning bevat de thema’s en ontwikkelingen die het functioneren van het zelfstandig ondernemerschap zullen gaan beïnvloeden en wordt mede gevoed door beleidsvoornemens, studies, en internationaal-vergelijkend onderzoek.

Naar aanleiding van deze studie consulteert de Raad de diverse representatieve organisaties binnen de instellende lichamen en actoren binnen het beleidssysteem, teneinde een meerjaren-adviesprogramma op te stellen dat is afgestemd op de beleidsagenda en steun geniet onder de dragende organisaties binnen de instellende lichamen.

Het opgestelde meerjaren-adviesprogramma wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de besturen van de instellende lichamen en is de basis voor het jaarlijkse werkprogramma van de Raad (artikel 10).

6. Van de adviescommissies

Voor de uitvoering van het meerjaren-advies- en het jaarlijkse werkprogramma kan de Raad commissies instellen. Afhankelijk van het onderwerp en de gewenste deskundigheden worden hierin leden van buiten de Raad benoemd; een lid van de Raad zit deze voor en geeft ook inhoudelijke leiding aan de totstandkoming van het advies. Na afronding van het advies of de werkzaamheden wordt de commissie ontbonden (artikel 11).

7. Van de Adviesraad

De Raad kan zich ten behoeve van de opstelling en evaluatie van zijn meerjaren-advies- en het jaarlijkse werkprogramma laten bijstaan door een Adviesraad van maximaal acht leden. De Adviesraad komt ten hoogste twee maal per jaar bijeen (artikel 12).

8. Van de werkwijze van de Raad

De werkwijze van de Raad volgt de Wet op de bedrijfsorganisatie en kent daarnaast enkele aanvullende bepalingen (artikelen 13 tot en met 15).

9. Van de geldmiddelen

De Raad verwerft zijn primaire middelen van de twee instellende lichamen op basis van het in te dienen jaarlijkse werkprogramma met bijbehorende begroting. De Raad mag daarbij uitgaan van een basissubsidie (toegezegd is f 1,6 mln. voor 1999, met een jaarlijkse algemene prijsindexering) en eventuele additionele projectsubsidies voor door de instellende lichamen geaccordeerde onderzoeksactiviteiten of adviesopdrachten en daarmee samenhangende werkzaamheden. De Raad staat open voor samenwerking met andere publiekrechtelijke organisaties en kan voor verrichte werkzaamheden ter zake inkomsten verwerven.

De paragraaf regelt voorts de relaties tussen de Raad, de instellende lichamen en de SER voor wat betreft de begroting en de verantwoording van inkomsten en uitgaven (artikelen 16 tot en met 19).

10.Van het verslag

Een jaarverslag wordt door de Raad jaarlijks opgesteld en voor 1 april ter kennisgeving aan de instellende lichamen toegezonden (artikel 20).

11. Geschillen

Geschillen tussen de Raad en de instellende lichamen worden door de voorzitters bij eenstemmigheid beslist en indien deze eenstemmigheid ontbreekt, ter beslissing voorgelegd aan de SER (artikel 21).

12. Overgangsbepalingen

In artikel 22 wordt bepaald dat rechten, lasten en verplichtingen aangaande het RMK-personeel overgaan op de RZO als rechtsopvolger. De RZO stelt voorts de rekening van inkomsten en uitgaven over een gebroken kalenderjaar op en beheert via zijn voorzitter en vice-voorzitter het vermogen van de RMK. Eventuele rechtsvorderingen door of tegen de voormalige RMK worden ingezet tegen de RZO.

Ook regelt dit artikel in lid 9 dat gedurende de eerste twee jaar van de RZO, naast de reguliere contacten, een regelmatig overleg plaat vindt tussen de voorzitter van de Raad en vertegenwoordigers van de beide instellende lichamen; een en ander om in de startperiode eventuele knelpunten in de beleidsvoering of de onderlinge relaties vroegtijdig te signaleren en bij te sturen.

13. Slotbepalingen

De artikelen 25 tot en met 28 regelen de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de bevoegdheden met betrekking tot wijziging en intrekking van dit besluit en de eventuele liquidatie voortvloeiende uit opheffing van de Raad.

Naar boven