Wijziging van enige uitvoeringsregelingen

17 december 1998

WDB 98/428M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Voor zoveel nodig handelende in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en na overleg met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 30b, 36, 46 en 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de artikelen 11, 13, 15, 25 en 28 van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 5, 6, 12, 16 en 32 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en artikel 18, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 19901 wordt als volgt gewijzigd.

A.1. In artikel 6, eerste lid, aanhef, wordt ’bedoeld in artikel 30b, onderdeel d’ vervangen door: bedoeld in artikel 30b, onderdeel e.

A.2. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. uitkeringen ingevolge de Huursubsidiewet;.

A.3. In het eerste lid, onderdeel h, wordt ’Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1996’ vervangen door: Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1999.

A.4. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, toegevoegd:

inkomensondersteunende uitkeringen ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet, die overeenkomen met bijstand ter bestrijding van bepaalde noodzakelijke kosten.

B.1. In artikel 8, tweede lid, wordt de tabel vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-1.gifstcrt-1998-247-p18-SC16976-2.gif

B.2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ’f 5270’ vervangen door: f 5430.

B.3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt ’f 5270’ vervangen door: f 5430.

B.4. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt ’f 5270’ vervangen door: f 5430.

C.1. In artikel 8b, eerste lid, wordt ’artikel 42c, vijfde lid’ vervangen door: artikel 42c, tweede lid, onderdeel c.

C.2. In artikel 8d wordt ’artikel 42c, derde lid’ vervangen door: artikel 42c, tweede lid, onderdeel a.

D. In artikel 12, eerste lid, worden ’f 630’, ’f 1260’ en ’f 1575’ vervangen door onderscheidenlijk f 640, f 1280 en f 1600.

E. In artikel 13a wordt ’artikel 46, negende lid’ vervangen door: artikel 46, tiende lid.

F.1. In artikel 14, eerste lid, wordt ’artikel 46, tiende lid’ vervangen door: artikel 46, elfde lid. Tevens wordt ’f 10 825’ vervangen door: f 11 053. Voorts wordt de tabel vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-3.gifstcrt-1998-247-p18-SC16976-4.gif

Tenslotte wordt na de tabel aan het eerste lid toegevoegd: Onder buitenschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel voor als na schooltijd en tijdens de schoolvakanties plaatsvindt. Onder naschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel na schooltijd als tijdens de schoolvakanties plaatsvindt.

F.2. In het vierde lid wordt ’artikel 46, zevende lid’ vervangen door: artikel 46, achtste lid.

F.3. In het vijfde lid wordt ’f 10 825’ vervangen door: f 11 053.

F.4. In het zesde lid, onderdeel d, wordt na ’gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder’ ingevoegd: , dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang.

G.1. Met ingang van 1 januari 1997 wordt artikel 14a vervangen door:

Artikel 14a. Het bedrag per kilometer, bedoeld in artikel 46, achttiende lid, en artikel 47, vierde lid, van de wet wordt gesteld op f 0,33.

G.2. Met ingang van 1 januari 1999 wordt artikel 14a vervangen door:

Artikel 14a. Het bedrag per kilometer, bedoeld in artikel 46, negentiende lid, en artikel 47, vierde lid, van de wet wordt gesteld op f 0,34.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 19902 wordt als volgt gewijzigd.

A.1. In artikel 6, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-5.gifstcrt-1998-247-p18-SC16976-6.gifstcrt-1998-247-p18-SC16976-7.gif

Voorts wordt na de tabel aan het eerste lid toegevoegd: Onder buitenschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel voor als na schooltijd en tijdens de schoolvakanties plaatsvindt. Onder naschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel na schooltijd als tijdens de schoolvakanties plaatsvindt.

A.2. In het vierde lid wordt ’f 10 825’, ’f 902,00’, ’f 208,25’ en ’f 41,65’ vervangen door onderscheidenlijk f 11 053, f 921,00, f 212,50 en f 42,50.

A.3. In het vijfde lid, onderdeel d, wordt na ’gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder’ ingevoegd: , dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang.

B. In artikel 10, vierde lid, onderdeel b, wordt ’f 3948’ vervangen door: f 4440.

C.1. De in artikel 11, eerste lid, opgenomen tabel, wordt vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-8.gif

C.2. In het tweede lid wordt ’f 8,10’ vervangen door: f 8,30

C.3. De in het zesde lid opgenomen tabel wordt vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-9.gif

C.4. In onderdeel a van het zevende lid wordt ’f 27,00’ vervangen door: f 27,50.

C.5. In onderdeel b van het zevende lid worden ’f 51,75’, ’f 12,00’ en ’f 2,40’ vervangen door onderscheidenlijk f 56,50, f 13,00 en f 2,60.

C.6. In onderdeel c van het zevende lid worden ’f 28,75’, ’f 6,75’ en ’f 1,35’ vervangen door onderscheidenlijk f 31,25, f 7,25 en f 1,45.

C.7. In onderdeel d van het zevende lid wordt ’f 18,25’ vervangen door: f 18,50.

C.8. In onderdeel e van het zevende lid wordt ’f 10,50’ vervangen door: f 10,75.

C.9. In het negende lid worden ’f 63,00’, ’f 14,50’ en ’f 2,90’ vervangen door onderscheidenlijk f 64,25, f 14,75 en f 2,95.

C.10. In het tiende lid worden ’f 43,70’, ’f 10,00’ en ’f 2,00’ vervangen door onderscheidenlijk f 44,50, f 10,25 en f 2,05.

D. In artikel 13, tweede lid, onderdeel d, wordt na ’gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder’ ingevoegd: , dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang.

E.1. In artikel 17, tweede lid, wordt de tabel vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-10.gif

E.2. In het tweede lid, onderdeel b, worden ’f 439,20’ en ’f 101,36’ vervangen door onderscheidenlijk f 452,52 en f 104,44.

E.3. In het vijfde lid, onderdeel b, worden ’f 439,20’ en ’f 101,36’ vervangen door onderscheidenlijk f 452,52 en

f 104,44.

E.4. In het vijfde lid, onderdeel c, worden ’f 439,20’ en ’f 101,36’ vervangen door onderscheidenlijk f 452,52 en

f 104,44.

F.1. In artikel 22, eerste lid, onderdeel a, wordt ’de factor 260 : 235’ vervangen door: de factor 260 : 230.

F.2. Het derde lid vervalt.

G. In artikel 31, tweede lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Deze rekenregel houdt in dat het gezamenlijke bedrag aan ingehouden belasting en premie dan wel, ingeval de werknemer in het kalenderjaar van meer dan een inhoudingsplichtige loon heeft genoten, het totaal van de gezamenlijke bedragen aan ingehouden belasting en premie voor een gedeelte groot P/(B1+P) van het gedeelte van het bedrag van de gezamenlijke inhouding tot het bedrag (B1+P)/100 x S1, verhoogd met P/(B2+P) van het gedeelte van de inhouding dat dat bedrag te boven gaat, met een maximum van P/100 x S2 bestaat uit premie voor de volksverzekeringen, waarbij

P voorstelt: het ten aanzien van de werknemer geldende percentage van de premie voor de volksverzekeringen;

B1 voorstelt: het eerstvermelde belastingpercentage in kolom IV van de in artikel 20a, eerste lid, van de wet opgenomen tarieftabel;

B2 voorstelt: het als tweede vermelde belastingpercentage in kolom IV van die tarieftabel;

S1 voorstelt: het eerstvermelde bedrag aan belastbare som in kolom II van die tarieftabel;

S2 voorstelt: het als tweede vermelde bedrag aan belastbare som in kolom II van die tarieftabel.

H.1. In artikel 34, eerste lid, onderdeel a, wordt ’heeft aangegaan’ vervangen door: is aangegaan.

H.2. Het eerste lid, onderdeel f, wordt vervangen door:

f. de werknemer die loon geniet in de vorm van uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden.

I. Artikel 42, tweede lid, vervalt. Voorts vervalt de aanduiding ’1’ voor het eerste lid.

J. Het in bijlage B.1 opgenomen model van de loonbelastingverklaring wordt vervangen door het in bijlage I van deze regeling opgenomen model.

K. Het in bijlage C opgenomen model van de loonstaat wordt vervangen door het in bijlage II van deze regeling opgenomen model.

L. Het in bijlage D opgenomen model van de loonbelastingkaart wordt vervangen door het in bijlage III van deze regeling opgenomen model.

M. De in bijlage E opgenomen coderingslijst wordt vervangen door de in bijlage IV van deze regeling opgenomen lijst.

N. Het in bijlage F opgenomen model van de loonbelastingkaart huispersoneel wordt vervangen door het in bijlage V van deze regeling opgenomen model.

Artikel III

De Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering3 wordt als volgt gewijzigd.

A.1. In artikel 2 wordt ’de vermindering lage lonen’ telkens vervangen door: de afdrachtvermindering lage lonen, de doorstroomafdrachtvermindering lage lonen.

A.2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ’de factor 260 : 235’ vervangen door: de factor 260 : 230.

B. In artikel 6 wordt de in het eerste lid opgenomen tabel vervangen door:

stcrt-1998-247-p18-SC16976-11.gif

C. In artikel 8 wordt ’toegepaste vermindering lage lonen’ vervangen door: toegepaste afdrachtvermindering lage lonen, doorstroomafdrachtvermindering lage lonen. Voorts wordt ’de vermindering lage lonen’ vervangen door: de afdrachtvermindering lage lonen, de doorstroomafdrachtvermindering lage lonen.

D. Artikel 9 wordt vervangen door:

Artikel 9. 1. Met een langdurig werkloze voor wie een verklaring langdurig werkloze kan worden afgegeven, wordt gelijkgesteld de werknemer of aanstaande werknemer:

a. die op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelin-genwet in Nederland is toegelaten als vluchteling, tenzij hij sedert zijn toelating in Nederland reeds eerder als werknemer of als zelfstandige werkzaam is geweest;

b. die arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

c. die nadat hij is opgehouden inkomsten uit tegenwoordige arbeid of winst uit onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 te genieten, op de leeftijd van 57,5 jaar of ouder een dienstbetrekking aanvaardt;

d. in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet sociale werkvoorziening;

e. in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inschakeling werkzoekenden;

f. voor wie de inhoudingsplichtige subsidie ontvangt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden;

g. met wie de inhoudingsplichtige een dienstbetrekking is aangegaan in de zin van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen.

2. Voor het afgeven van een verklaring langdurig werkloze aan een inhoudingsplichtige die in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren, wordt tevens gelijkgesteld met een langdurig werkloze de werknemer die direct voorafgaande aan de dienstbetrekking met die inhoudingsplichtige een arbeidsovereenkomst had met een werkgever die daarvoor subsidie ontving op grond van genoemde regeling.

3. In geval van toepassing van het eerste en tweede lid is de afdrachtvermindering langdurig werklozen van toepassing gedurende de in artikel 8, tweede lid, van de wet genoemde termijn van ten hoogste 48 maanden, verminderd met de periode gedurende welke de werknemer in het kader van een van de in de onderdelen d, e of g, van het eerste lid, of in het tweede lid bedoelde wettelijke voorschriften voor gesubsidieerde arbeid, indien de huidige dienstbetrekking binnen drie maanden na de beëindiging van de vorige dienstbetrekking is aangevangen, in het kader van hetzelfde wettelijk voorschrift wordt vervuld en voorts met betrekking tot de eerdere dienstbetrekking een afdrachtvermindering langdurig werklozen is toegepast.

4. Ingeval bij een volgende dienstbetrekking het derde lid toepassing zou kunnen vinden, overhandigt de inhoudingsplichtige bij het einde van de dienstbetrekking de verklaring langdurig werkloze aan de werknemer en behoudt hij zelf een kopie daarvan welke hij bewaart bij de loonboekhouding.

E. Artikel 10 wordt vervangen door:

Artikel 10. Met een langdurig werkloze voor wie een verklaring langdurig werkloze kan worden afgegeven, wordt tevens gelijkgesteld de werknemer of aanstaande werknemer die:

a. binnen drie maanden na beëindiging van werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d, e, f of g, een niet onder die bepalingen vallende dienstbetrekking heeft aanvaard;

b. binnen drie maanden na beëindiging van werkzaamheden in een dienstbetrekking in de zin van het Tijdelijk besluit subsidiëring experimenten activering van uitkeringsgelden of de Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1996, 1997 en 1998 de dienstbetrekking heeft aanvaard.

F. Na artikel 11 wordt ingevoegd:

Artikel 11a. 1. De periode van 12 maanden, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet wordt verkort tot 6 maanden voor degene die in die periode woont in een gemeente gelegen in de provincie Groningen, Friesland of Drenthe dan wel in de gemeente Amsterdam, Arnhem, ’s-Gravenhage, Heerlen, Nijmegen, Rotterdam of Utrecht.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2003.

G. In artikel 14a, eerste lid, onderdeel d, wordt na ’gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder’ ingevoegd: , dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang.

Artikel IV

Artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken4 wordt vervangen door:

e. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;.

Artikel V

In artikel I, onderdeel J.1, van de Ministeriële regeling van 18 december 1997, nr. WDB97/551M (Stcrt.246), worden in de eerste regel van de tabel ’f 1392’ en ’f 928’ vervangen door onderscheidenlijk f 1188 en f 792.

Artikel VI

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1999, met dien verstande dat

a. artikel I, onderdelen A.1, C en G.1 terugwerken tot en met 1 januari 1997, artikel I, onderdeel A.2 terugwerkt tot en met 1 juli 1997 en artikel V terugwerkt tot en met 1 januari 1998;

b. artikel IV in werking treedt met ingang van 1 januari 2001, maar voor de waardebepaling, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, ten behoeve van het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2001, van toepassing is vanaf 1 januari 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen I tot en met V, die ter inzage worden gelegd op de Directie Wetgeving Directe Belastingen van het Ministerie van Financiën.

De Staatssecretaris van Financiën,W.A. Vermeend.

1 Stcrt. 1989, 234, laatstelijk gewijzigd bij min. reg. van 18 december 1997, Stcrt. 246.

2 Stcrt. 1989, 223, laatstelijk gewijzigd bij min. reg. van 11 september 1998, Stcrt. 176.

3 Stcrt. 1995, 251, laatstelijk gewijzigd bij min. reg. van 4 mei 1998, Stcrt. 85.

4 Stcrt.1994, 252, laatstelijk gewijzigd bij min. reg. van 19 december 1996, Stcrt. 248.

Toelichting

Een aantal van de in de artikelen I, II en III van deze regeling opgenomen wijzigingen van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: Regeling IB 1990), de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (hierna: Regeling LB 1990) en de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (hierna: Regeling afdrachtvermindering) strekken ertoe de in de desbetreffende artikelen opgenomen bedragen te actualiseren per 1 januari 1999.

Het gaat daarbij om het volgende:

- artikel 8 Regeling IB 1990 (reiskostenaftrekforfait ter zake van openbaar vervoer);

- artikel 12 Regeling IB 1990 (buitengewone-lastenaftrek ter zake van kleding en beddengoed);

- artikel 14 Regeling IB 1990 (buitengewone-lastenaftrek ter zake van kinderopvang);

- artikel 14a Regeling IB 1990 (buitengewone-lastenaftrek/giftenaftrek ter zake van reizen);

- artikel 6 Regeling LB 1990 (vergoedingen ter zake van kinderopvang);

- artikel 10, vierde lid, onderdeel b, Regeling LB 1990 (maximumbedrag voor een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling);

- artikel 11, eerste en tweede lid, Regeling LB 1990 (waarderingsvoorschriften voor kost en inwoning en maaltijden);

- artikel 11, zesde lid, Regeling LB 1990 (waarderingsvoorschriften voor huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten);

- artikel 11, zevende lid, Regeling LB 1990 (waarderingsvoorschriften voor waarde van bewassing, energie en water);

- artikel 11, negende lid, Regeling LB 1990 (waarderingsvoorschriften voor de kleding van een in de onderneming van de ouder meewerkend kind);

- artikel 11, tiende lid, Regeling LB 1990 (waarderingsvoorschrift voor een in de woning ter beschikking gestelde telefoon);

- artikel 17 Regeling LB 1990 (reiskostenaftrekforfait ter zake van openbaar vervoer);

- artikel 6 van de Regeling afdrachtvermindering (aanpassing toetsbedragen ter zake van de inkomensevenredige berekening van de afdrachtvermindering, ingeval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend).

Daarnaast zijn in de artikelen I, II en III enige andere wijzigingen opgenomen. Deze worden hierna in het kort aangeduid:

- artikel 6, eerste lid, aanhef, Regeling IB 1990 (technische wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 in verband met onjuiste verwijzing);

- artikel 6, eerste lid, onderdeel a, Regeling IB 1990 (technische wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 1997 in verband met de vervanging van de Wet individuele huursubsidie door de Huursubsidiewet);

- artikel 6, eerste lid, onderdeel h, Regeling IB 1990 (technische wijziging in verband met de vervanging van de bestaande Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders door de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1999);

- artikel 6, eerste lid, onderdeel i (nieuw) Regeling IB 1990 (defiscaliseren gemeentelijke inkomensondersteunende uitkeringen);

- artikel 8b, eerste lid, en artikel 8d Regeling IB (technische wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 in verband met onjuiste verwijzing);

- artikel 14, eerste en zesde lid, Regeling IB 1990, artikel 6, eerste en vijfde lid, Regeling LB 1990, artikel 13, tweede lid, Regeling LB 1990 en artikel 14a, eerste lid, Regeling afdrachtvermindering (aanpassing in verband met de invoering van een aparte tabel voor naschoolse opvang);

- artikel 14a Regeling IB 1990 (technische wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 in verband met onjuiste verwijzing);

- artikel 22, eerste en derde lid, Regeling LB 1990 en artikel 2, tweede lid, Regeling afdrachtvermindering (aanpassing tijdsevenredige factor voor vakantiebontabellen);

- artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Regeling LB 1990 (redactionele wijziging);

artikel 34, eerste lid, onderdeel f, Regeling LB 1990 (technische wijziging in verband met loonbelastingverklaringen voor genieters van bepaalde nieuwe sociale uitkeringen);

- artikel 42, tweede lid (laten vervallen), Regeling LB 1990 (overbodig sinds per 1 januari 1996 artikel 2 is vervallen);

- artikel 2 en artikel 8 Regeling afdrachtvermindering (herstel van een omissie door de doorstroomafdrachtvermindering lage lonen in de opsomming op te nemen);

- artikelen 9, 10 en 11a Regeling afdrachtvermindering ( enige wijzigingen met betrekking tot de afdrachtvermindering langdurig werklozen).

Tenslotte worden de in de bijlagen B.1, C, D, E en F van de Regeling LB 1990 opgenomen modellen (onderscheidenlijk de loonbelastingverklaring, de loonstaat, de loonbelastingkaart, de coderingslijst en de loonbelastingkaart huispersoneel) vervangen door nieuwe modellen (artikel II, onderdelen J, K, L, M en N).

In de onderhavige regeling is voorts in de artikel I en II een aantal wijzigingen opgenomen die voortvloeien uit de Wet houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1999). Het betreft de volgende wijzigingen:

artikel 13a Regeling IB 1990, artikel 14, eerste en vierde lid, Regeling IB 1990 en artikel 14a Regeling IB 1990 (technische wijziging in verband met vernummering);

artikel 31, tweede lid, Regeling LB 1990 (aanpassing voorschriften jaaropgaaf in verband met de invoering van een extra schijf).

In artikel IV van deze regeling wordt de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken aangepast aan de nieuwe omschrijving van de werktuigenvrijstelling, zoals deze is aangepast bij de Wet wijziging werktuigenvrijstelling.

Artikel V betreft een wijziging van de Ministeriële regeling van 18 december 1997, nr. WDB97/551M (Scrt 246). Bij het berekenen van de tabel van artikel 14, eerste lid, van de Regeling IB 1990 voor het jaar 1999 is een fout aan het licht gekomen in de tabel voor het jaar 1998, welke hierbij wordt hersteld.

Hierna worden de wijzigingen voor zover nodig nader toegelicht.

Artikel I, onderdeel A (artikel 6, eerste lid, onderdeel i, van de Regeling IB 1990)

Met artikel 6, eerste lid, onderdeel i, wordt beoogd gemeentelijke inkomensondersteunende uitkeringen te defiscaliseren voor zover zij overeenkomen met bijzondere bijstandsuitkeringen ter bestrijding van bepaalde noodzakelijke kosten. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat het fiscale regime met betrekking tot bijzondere bijstandsuitkeringen en de onderhavige uitkeringen, die nauw aan elkaar verwant zijn, gelijk is. In dit verband zij opgemerkt dat de onderhavige uitkeringen in artikel 11 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 onder de heffing van de loonbelasting zijn gebracht. Aan heffing zal men echter niet toekomen voor zover de gemeentelijke inkomensondersteunende uitkeringen overeenkomen met bijstand ter bestrijding van bepaalde noodzakelijke kosten. Hiertoe kunnen in navolging van de categoriale bijstandsuitkeringen ook categoriale gemeentelijke inkomensondersteunende uitkeringen gerekend worden die daarmee overeenkomen. Deze uitkeringen waren reeds vrijgesteld op basis van een goedkeuring in het Besluit van 27 februari 1998, DB98/733M, waarin ook meer in het algemeen is ingegaan op de fiscale behandeling van dergelijke uitkeringen.

Artikel I, onderdeel F en artikel II, onderdeel A (artikel 14 Regeling IB 1990 en artikel 6 Regeling LB 1990)

Voor de tabellen die worden gehanteerd bij de buitengewone lastenaftrek en de vrijgestelde vergoedingen ter zake van kinderopvang wordt acht geslagen op de bedragen aan ouderbijdragen voor kinderopvang die door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan de gemeenten wordt geadviseerd (VWS-adviestabel ouderbijdragen). De VWS-adviestabel bevatte tot nu toe geen afzonderlijke tarieven voor buitenschoolse opvang. Bij buitenschoolse opvang werden de tarieven voor halve-dagopvang gebruikt: 66% van de tarieven voor hele-dagopvang. Door de groei van de buitenschoolse opvang is in de praktijk behoefte ontstaan aan een concreter advies. Dit geldt vooral voor naschoolse opvang. Aan de VWS-adviestabel is in verband daarmee een kolom met tarieven voor naschoolse opvang toegevoegd, conform de urendefinities van de Tijdelijke stimuleringsnmaatregel buitenschoolse opvang. Voor naschoolse opvang die, conform de urendefinities van de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang, enkel bestaat uit kinderopvang na schooltijd en in de schoolvakanties (naschoolse opvang) adviseert VWS een tarief van 50% van de tarieven voor hele-dagopvang. Voor buitenschoolse opvang (kinderopvang voor en na schooltijd en tijdens schoolvakanties) blijft het ’tweederde tarief’ gehandhaafd, dat ook bij de halve-dagopvang wordt gebruikt. De fiscale regelgeving is hieraan aangepast.

Artikel II, onderdeel F en artikel III, onderdeel A.2 (artikel 22 van de Regeling LB 1990 en artikel 2 van de Regeling afdrachtvermindering)

In het kader van het overleg dat met de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties is gevoerd over de geleidelijke verhoging van het waarderingsniveau van vakantiebonnen en waarvan het resultaat is neergelegd in de ministeriële regeling van 11 september 1998 (Stcrt. 176), is tevens de afspraak gemaakt dat vanaf 1999 voor de bepaling van de tijdsevenredige factor, die wordt gehanteerd bij onder andere de vaststelling van de loonbelasting- en premietabellen, zal worden uitgegaan van het jaarlijks vast te stellen aantal dagen waarover loon zal worden genoten door de ’gemiddelde’ vakantiebongerechtigde werknemer. Voor 1999 wordt het aantal dagen waarover loon wordt genoten voor de categorie werknemers met vakantiebonnen voor 20 of meer vakantiedagen per jaar gesteld op 230, zijnde 260 werkdagen, verminderd met 25 vakantiedagen en 5 feestdagen die op een doordeweekse dag vallen. Voor werknemers met vakantiebonnen voor minder dan 20 vakantiedagen blijven 245 dagen waarover loon wordt genoten het uitgangspunt. In verband hiermee wordt in artikel 22, eerste lid, van de Regeling LB 1990 de factor voor werknemers met vakantiebonnen voor 20 of meer vakantiedagen per jaar voor het jaar 1999 gesteld op 260:230.

Het derde lid van artikel 22 van de Regeling LB 1990 vervalt. Dit lid bevatte een regeling op grond waarvan ten aanzien van werknemers met vakantiebonnen mede tot het loontijdvak werden gerekend feestdagen en/of ten hoogste een vakantiedag per kalenderweek. Concreet hield dit in dat wanneer in een week over een of meer feestdagen en/of ten hoogste een vakantiedag geen loon werd genoten toch de weektabel mocht worden toegepast als gevolg waarvan over dagen waarover geen loon werd genoten toch rekening werd gehouden met de belastingvrije som en forfaitaire kostenaftrek die in de loonbelastingtabellen is verwerkt. Omdat vanaf 1999 het aantal dagen waarover loon wordt genoten het uitgangspunt is voor de vaststelling van de tijdsevenredige factor dient deze bijzondere regeling te vervallen.

In artikel 2, tweede lid, van de Regeling afdrachtvermindering is bepaald dat bij de herleiding van de jaarbedragen van de afdrachtverminderingen tot tijdvakbedragen ten aanzien van werknemers met vakantiebonnen een factor wordt toegepast. Omdat deze factor dezelfde is als die welke wordt gehanteerd voor de loonbelasting- en premietabellen dient deze voor werknemers met vakantiebonnen voor 20 of meer vakantiedagen per jaar voor 1999 te worden gesteld op 260:230.

Artikel II, onderdeel G (artikel 31 Regeling LB 1990)

In artikel 31, tweede lid, van de Regeling LB 1990, is bepaald op welke wijze de inhoudingsplichtige op de jaaropgaaf voor de werknemer moet aangeven welk deel van de gezamenlijke inhouding aan loonbelasting/premie volksverzekeringen betrekking heeft op premie. De wijziging van artikel 31 houdt verband met de toevoeging van een extra schijf aan het schijventarief waarover zowel loonbelas- ting als premie voor de volksverzekeringen is verschuldigd.

Artikel II, onderdeel H (artikel 34 Regeling LB 1990)

Op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel f, hoeft de werknemer die loon geniet in de vorm van uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) geen loonbelastingverklaring in te leveren. Tot 1 januari 1999 werden hier alleen werkaanvaardingspremies genoemd. Deze premies vloeiden eerst voort uit de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing. Na de intrekking van deze wet worden dergelijke premies thans verstrekt op grond van de WIW. Daarnaast voorziet de WIW in andere premies zoals deeltijdpremies, vrijwilligerspremies en scholingspremies. Omdat deze premies, evenals de werkaanvaardingspremies, altijd in combinatie met andere inkomsten uit dienstbetrekking worden gegeven, dient de werknemer te worden ingedeeld in tariefgroep 0. Om die reden kan invulling van de loonbelastingverklaring achterwege blijven.

Artikel III, onderdeel D (artikel 9 Regeling afdrachtvermindering)

Artikel 9 van de Regeling afdrachtvermindering is in de eerste plaats geactualiseerd. In artikel 9, eerste lid, onderdeel b, is nu verwezen naar de inmiddels tot stand gekomen Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Een inhoudelijk wijziging is hiermee niet beoogd. De werkgever zal immers voor die werknemer een plaatsingsbudget ontvangen, waar hij eerder een loonkostensubsidie in de zin van de WAO kon ontvangen.

In de tweede plaats is een splitsing aangebracht tussen de dienstbetrekking in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en de werkervaringsplaats in het kader van de WIW (een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de WIW waarvoor de inhoudingsplichtige subsidie ontvangt). Het betreft respectievelijk artikel 9, eerste lid, onderdeel e en onderdeel f. In de bestaande bepaling (het oude onderdeel e) was een werknemer die een dienstbetrekking had in het kader van de WIW samengevoegd met een werknemer die in het kader van de WIW een werkervaringsplaats had. Ten gevolge van die samenvoeging was het bij de overstap (doorstroom) van een werkervaringsplaats naar een dienstbetrekking in het kader van de WIW naar de letter van de regeling feitelijk niet mogelijk dat opnieuw een verklaring langdurig werkloze kon worden verkregen voor de duur van 48 maanden. Het derde lid van artikel 9 bepaalde immers dat bij de overgang binnen dezelfde overheidsregeling de termijn van 48 maanden voor de afdrachtvermindering langdurig werklozen op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering doorliep. Dit laatste was bij de inwerkingtreding van de WIW, met ingang van 1 januari 1998, niet beoogd. Om die reden werd in de praktijk door de uitvoeringsinstanties de WIW-dienstbetrekking en de WIW-werkervaringsplaats als afzonderlijke arbeidsverhoudingen gezien. Daardoor kon de verklaring bij doorstroom toch voor 48 maanden worden afgegeven. Deze wenselijke uitvoeringspraktijk is nu uitdrukkelijk in de regeling tot uitdrukking gebracht. De WIW-dienstbetrekking en de werkervaringsplaats zijn als twee afzonderlijke gelijkstellingen geformuleerd (onderdeel e respectievelijk f van het eerste lid). Dit betekent dat bij de overstap van een WIW-werkervaringsplaats naar een WIW-dienstbetrekking (en andersom), nu ook formeel geregeld, een nieuwe WVA-verklaring bij de Arbeidsvoorzie-ningsorganisatie kan worden verkregen.

In de derde plaats is in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, de Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1996, 1997 en 1998 (EWLW) vervangen door de opvolger van genoemde regeling, te weten: de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen.

In de vierde plaats zijn in artikel 9, eerste lid, de verwijzingen naar de Kaderregeling Arbeidsinpassing en de Regeling experimenten marktverruiming in de schoonmaakbranche vervallen. Genoemde regelingen zijn inmiddels uitgewerkt.

In de vijfde plaats is het bestaande tweede lid van artikel 9 vervallen. Deze bepaling van overgangsrecht, die betrekking had op artikel 33 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, heeft inmiddels zijn betekenis verloren. Het zou nog theoretisch aan de orde kunnen zijn, in geval een nieuwe dienstbetrekking in de zin de Wet sociale werkvoorziening (WSW) wordt aangegaan na ontslag uit een vorige WSW-dienstbetrekking, die voor 1-1-1996 is aangegaan. Dit is gelet op de vereisten van deze per 1-1-1998 in werkinggetreden WSW niet waarschijnlijk.

Voorts is, in de zesde plaats, een nieuw tweede lid opgenomen. Deze bepaling zorgt ervoor dat personen die vanuit de Regeling schoonmaakdiensten particulieren arbeid gaan verrichten in een andere dienstbetrekking waarbij schoonmaakdiensten voor particulieren worden verricht, bijvoorbeeld na een verhuizing, met toepassing van het derde en vierde lid, beschouwd blijven worden als langdurig werkloze, zodat de nieuwe werkgever in aanmerking kan komen voor een verklaring langdurig werkloze en op grond daarvan voor het in dienstnemen van zo’n werknemer ook subsidie kan ontvangen op grond van genoemde regeling. De afdrachtvermindering langdurig werklozen geldt hier op grond van het derde lid voor maximaal 48 maanden minus de periode dat betrokkene reeds op een eerdere arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest waarvoor de werkgever subsidie ontving in het kader van genoemde regeling. Tenslotte is het derde lid in technische zin in overeenstemming gebracht met het eerste lid. Wel is daar de verwijzing naar de Wet bevordering arbeidsinpassing vervallen, omdat die wet voor de aangegeven gevallen geen werking meer heeft.

Artikel III, onderdeel E (artikel 10 Regeling afdrachtvermindering)

Artikel 10 van de Regeling afdrachtvermindering is vereenvoudigd. Deze bepaling heeft alleen nog betrekking op personen die uitstromen uit de gesubsidieerde arbeid. Onderdeel a van artikel 10 komt inhoudelijk overeen met artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de hiervoor geldende bepaling. Onderdeel b van artikel 10 komt, voor zover het het Tijdelijk besluit subsidiëring experimenten activering uitkeringsgelden betreft, inhoudelijk overeen met het oorspronkelijke onderdeel c van het eerste lid van artikel 10. Nieuw is dat EWLW in onderdeel b uitdrukkelijk wordt genoemd. Dit is noodzakelijk omdat genoemde regeling met ingang van 1 januari 1999 afloopt en om die reden niet meer in artikel 9, eerste lid, wordt genoemd (alleen de opvolger van genoemde regeling wordt genoemd, te weten: de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen). Daardoor vallen personen die vanuit de EWLW uitstromen ook niet onder onderdeel a van artikel 10. Om die reden worden deze personen (voor het jaar 1999) apart genoemd in onderdeel b.

De oorspronkelijk nog in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, opgenomen gelijkstelling bij doorstroming vanuit een reguliere detachering met toepassing van de afdrachtvermindering langdurig werklozen is vervallen, omdat regelgeving voor deze specifieke situatie niet langer wenselijk is. Met het vervallen van genoemd onderdeel kon ook het oorspronkelijke tweede lid van artikel 10 vervallen.

Artikel III, onderdeel F, (artikel 11a Regeling afdrachtvermindering)

In het met ingang van 1 januari 1999 vervallen artikel 11a was tot en met 31 december 1998 invulling gegeven aan de mogelijkheid van artikel 12, onderdeel a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen om de periode van 12 maanden werkloosheid voor de afgifte van de verklaring langdurig werklozen te verkorten tot 6 maanden, voor een achttal gemeenten met een hoge werkloosheid (zie hiervoor de wijziging van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering van 28 mei 1996, Stcrt. 101, Artikel I, onderdeel E). Het kabinet heeft besloten deze bepaling voor de bestaande acht gemeenten (Amsterdam, Arnhem,’s-Gravenhage, Groningen, Heerlen, Nijmegen, Rotterdam en Utrecht) te handhaven tot en met 31 december 2002. Voorts heeft het kabinet besloten deze bepaling uit te breiden tot de drie noordelijke provincies. Dit vanwege het faseverschil in arbeidsparticipatie en werkloosheidsduur tussen het Noorden en het nationale niveau. Het kabinet heeft bij zijn besluit wel aangetekend dat de uitkomsten van de in 1999 te houden evaluatie tot een bijstelling van de regeling kunnen leiden. Tenslotte zij nog vermeld dat nu de drie noordelijke provincies in de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering zijn opgenomen, de stad Groningen zelf niet meer uitdrukkelijk hoeft te worden genoemd.

Artikel IV (artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken)

Met deze wijziging wordt de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken aangepast aan de nieuwe omschrijving van de werktuigenvrijstelling van artikel 220d, eerste lid, onderdeel j, van de Gemeentewet. De wijziging van genoemd artikel 220d is totstandgekomen bij de Wet wijziging werktuigenvrijstelling.

Artikel VI, onderdeel b (inwerkingtreding)

De inwerkingtredingsbepaling is voor artikel IV zodanig geredigeerd dat bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken vanaf 1 januari 1999 (de waardepeildatum voor het tweede WOZ-tijdvak) rekening wordt gehouden met de nieuwe omschrijving van de werktuigenvrijstelling. De redactie van dit onderdeel van deze bepaling komt overeen met de redactie van de inwerkingtredingsbepaling in de Wet wijziging werktuigenvrijstelling.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A. Vermeend.

Naar boven