Wijziging regels met betrekking tot onkostenvergoeding voor vrijwilligers

17 december 1998

nr. SV/AVF/98/41726

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst

Gelet op artikel 6, tiende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

Besluit:

Artikel I

In artikel 1 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 1984, houdende regels met betrekking tot onkostenvergoeding voor vrijwilligers (Stcrt. 172) wordt ’voor doorgaans één privaatrechtelijk lichaam, dat niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting is onderworpen’ vervangen door: voor doorgaans één privaatrechtelijk of publiekrechtelijk lichaam, dat niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting is onderworpen, dan wel voor doorgaans één sportvereniging of -stichting, die op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan de vennootschapsbelasting is onderworpen.

Artikel II

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 1998 ingediende voorstel van wet tot Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling van pensioenen, Kamerstukken II 1997/98, 26 020), nadat het tot wet is verheven in werking treedt, berust deze regeling op artikel 6, negende lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1999. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 1998, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 17 december 1998. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst.

Toelichting

De vrijwilligersregeling is reeds vanaf 1 januari 1985 van kracht. De regeling is destijds getroffen om tegemoet te komen aan het verlangen van de sport- en vrijwilligerswereld naar een duidelijke regeling voor het verstrekken van geringe onkostenvergoedingen aan vrijwilligers. Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is dat de eventueel ontvangen beloning in geen verhouding staat tot de omvang en het tijdsbeslag van de verrichte werkzaamheden.

De inzet van vrijwilligers is van wezenlijk belang voor het functioneren van zeer veel instellingen. Daarnaast kan, daar waar betaalde arbeid (nog) geen alternatief is, het verrichten van vrijwilligerswerk een belangrijk middel zijn om de maatschappelijke participatie van burgers te vergroten.

Gelet op het grote maatschappelijke belang van het vrijwilligerswerk heb ik, mede naar aanleiding van signalen uit de sportwereld, besloten enkele aanpassingen aan te brengen.

De eerste aanpassing in de definitie bewerkstelligt dat de vrijwilligersregeling gebruikt kan blijven worden door sportverenigingen die van oudsher onder het bereik van de regeling vielen, maar die zich niet langer voor de regeling dreigden te kwalificeren in verband met de inmiddels bestaande onderworpenheid aan de vennootschapsbelasting. Teneinde het in die sfeer bestaande vrijwilligerswerk niet te bemoeilijken, worden deze sportverenigingen uitdrukkelijk onder de werkingssfeer van deze regeling gebracht. Daarmee wordt de bestaande situatie voor de sportwereld gecontinueerd. De aanpassing van de regeling heeft tot gevolg dat de regeling ook van toepassing is op sportorganisaties die op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn onderworpen aan vennootschapsbelasting. Dit houdt in dat het altijd moet gaan om een vereniging of stichting. Sportorganisaties in de vorm van een BV of een NV vallen niet onder deze regeling.

Ten tweede is de voorwaarde vervallen dat sprake moet zijn van een privaatrechtelijk lichaam. Bij de formulering van de regeling werd ervan uitgegaan dat vrijwilligers met name bij privaatrechtelijke instellingen actief zouden zijn. Uiteraard kan de inzet van vrijwilligers zich ook afspelen in de publiekrechtelijke sfeer.

Op dit moment is het wetsvoorstel tot Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling van pensioenen, Kamerstukken II 1997/98, 26 020) bij de Eerste Kamer in behandeling. Dit voorstel vernummert artikel 6, tiende lid, van de CSV tot artikel 6, negende lid, van de CSV. Met artikel II van deze regeling wordt op deze wijziging, die naar verwachting op korte termijn in werking zal treden, geanticipeerd ten aanzien van de wettelijke grondslag van deze regeling.

In verband met de afstemming met de terzake relevante regelgeving van het Ministerie van Financiën, die met ingang van 1 januari 1999 in werking treedt, zal deze regeling, zonodig met terugwerkende kracht, eveneens per die datum in werking treden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven