Uitvoeringsregeling Wob Financiën

21 december 1998

WJB 98/1089M

De Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 14 van de Wet openbaarheid van bestuur;

Gezien de Aanwijzingen inzake openbaarheid van bestuur en de daarbij behorende modelregeling (Stcrt. 1992, 84), zoals gewijzigd bij het besluit van de Minister-President van 23 januari 1998 (Stcrt. 1998, 28);

Besluiten:

Vast te stellen de volgende regeling ter uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur:

Hoofdstuk I Algemeen

Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703);

b. de Minister: de Minister van Financiën;

c. informatiepunt: een persoon of een plaats binnen het Ministerie en binnen de daaronder ressorterende instellingen, diensten of bedrijven, bij wie onderscheidenlijk waar informatie kan worden verkregen;

d. gemachtigd ambtenaar: een ambtenaar die door de Minister tot het beslissen over verzoeken om informatie is gemachtigd;

Centrale Directie Voorlichting: de Centrale Directie Voorlichting van het Ministerie van Financiën;

f. Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken: de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken van het Ministerie van Financiën;

g. Directie Algemene Fiscale Zaken: de Directie Algemene Fiscale Zaken van het Ministerie van Financiën;

h. Directies van de Belastingdienst: de Directies van de Belastingdienst, bedoeld in paragraaf 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst (Stcrt. 1994, 114), en vermeld in het register bedoeld in artikel 2 van de onderhavige regeling;

i. eenheden van de Belastingdienst: de eenheden, bedoeld in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst, en vermeld in het register bedoeld in paragraaf 2 van de onderhavige regeling;

j. vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst: de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, vermeld in het register bedoeld in artikel 2 van de onderhavige regeling.

Register

Artikel 2

1. Er is een register waarin worden opgenomen:

a. de onder verantwoordelijkheid van de Minister werkzame instellingen, diensten en bedrijven;

de niet-ambtelijke adviescommissies op het terrein van het Ministerie van Financiën;

de zelfstandige bestuursorganen op het terrein van het Ministerie van Financiën.

2. Het register vermeldt de namen, adressen en informatiepunten van de daarin opgenomen instellingen, diensten, en bedrijven, commissies en bestuursorganen.

3. Het register ligt voor een ieder ter inzage bij de Centrale Directie Voorlichting.

4. De Centrale Directie Voorlichting houdt het register bij.

Hoofdstuk II Bevoegdheden met betrekking tot verzoeken om informatie, andere dan die berust bij de Belastingdienst

Informatiepunt

Artikel 3

Het informatiepunt met betrekking tot verzoeken om informatie, andere dan die berust bij de Belastingdienst, is de Centrale Directie Voorlichting.

Gemachtigd ambtenaar

Artikel 4

1. Als gemachtigd ambtenaar met betrekking tot verzoeken om informatie, andere dan die berust bij de Belastingdienst, wordt aangewezen de Secretaris-Generaal. Deze wordt daarbij ondersteund door de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken.

2. Als vervanger van de gemachtigd ambtenaar wordt aangewezen de loco Secretaris-Generaal.

3. Het hoofd van de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken is gemachtigd tot de behandeling van procedures bij de rechtbanken ter zake van verzoeken om informatie, andere dan die berust bij de Belastingdienst, en van hoger beroep in alle procedures ter zake van verzoeken om informatie.

4. Hij kan aan onder hem ressorterende ambtenaren ter zake ondermachtiging verlenen.

Vaststelling van nadere regels

Artikel 5

1. De Secretaris-Generaal kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling door het Ministerie en de onder verantwoordelijkheid van het Ministerie werkzame instellingen, diensten en bedrijven, met uitzondering van de Belastingdienst.

2. Deze regels liggen voor een ieder ter inzage bij de Centrale Directie Voorlichting.

Hoofdstuk III Bevoegdheden met betrekking tot verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst

Informatiepunten

Artikel 6

1. Met betrekking tot verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst, zijn de Directies en de eenheden van de Belastingdienst alsmede de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst de informatiepunten, tenzij het verzoeken van vertegenwoordigers van de media betreft.

2. Met betrekking tot verzoeken van vertegenwoordigers van de media, van politieke en maatschappelijke organisaties, en van belangengroeperingen, om informatie die berust bij de Belastingdienst, is de Centrale Directie Voorlichting het informatiepunt.

Gemachtigde ambtenaren

Artikel 7

1. Voor wat betreft de beslissing over verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst worden als gemachtigde ambtenaren aangewezen de hoofden van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst, alsmede de hoofden van de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst.

Deze hoofden zijn bevoegd aan onder hen ressorterende ambtenaren ter zake ondermandaat te verlenen.

3. De hoofden van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst alsmede de hoofden van de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst zijn gemachtigd tot de behandeling van procedures bij de rechtbanken ter zake van verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst.

4. Deze hoofden zijn bevoegd aan onder hen ressorterende ambtenaren ter zake ondermachtiging te verlenen.

5. De behandeling van hoger beroep in die procedures vindt plaats door de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, derde en vierde lid.

Indien een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de toepassing van bepalingen uit verdragen dan wel andere internationale regelingen op het gebied van de internationale wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van belastingen en douanerechten, wordt het voorgelegd aan de Directie Algemene Fiscale Zaken.

Vaststelling van nadere regels

Artikel 8

1. Met betrekking tot de uitoefening door de hoofden van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst, en door de hoofden van de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, van de hen bij artikel 7 toegekende bevoegdheden, kan de Directeur-Generaal der Belastingen nadere regels vaststellen.

2. Deze regels liggen voor een ieder ter inzage bij de Centrale Directie Voorlichting en de informatiepunten bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Hoofdstuk IV Wijze van behandeling van informatieverzoeken

Algemeen

Behandelende instantie

Artikel 9

1. Het behandelen van verzoeken om informatie en vragen daaromtrent geschiedt door het ter zake bevoegde informatiepunt.

2. Het in het eerste lid gestelde doet geen afbreuk aan de uit de normale taakuitoefening voorvloeiende plicht van de ambtenaar om aan particuliere personen en instanties met wie hij uit hoofde van zijn functie in contact komt, in beginsel informatie op verzoek te verschaffen over de binnen het kader van de uitoefening van zijn functie aan de orde komende aangelegenheden.

Doorgeleiding van informatieverzoeken naar de gemachtigde ambtenaar

Artikel 10

De informatiepunten en de andere behandelende ambtenaren bedoeld in artikel 9, tweede lid, leiden een verzoek om informatie door naar de desbetreffende gemachtigde ambtenaar indien zij:

a. van oordeel zijn dat het verzoek op grond van de bij of krachtens de wet gestelde regels niet of niet geheel kan worden ingewilligd, en op grond van artikel 5 van de Wet openbaarheid van bestuur een schriftelijke beslissing moet worden genomen;

b. weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de geldende voorschriften ruimte laten voor verschillende uitleg over de vraag of een verzoek om informatie al dan niet behoort te worden ingewilligd;

c. weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat inwilliging of afwijzing van een verzoek om informatie belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben.

Voorlegging van informatieverzoeken aan de Minister

Artikel 11

De gemachtigde ambtenaar legt een verzoek om informatie aan de Minister dan wel de Staatssecretaris voor, indien inwilliging of afwijzing daarvan belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben. Over de afdoening van een verzoek van dien aard wordt overleg gepleegd met de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken.

Overleg met andere Ministeries

Artikel 12

1. Als het document waarin de gevraagde gegevens zijn neergelegd berust onder de Minister tot wie de verzoeker zich heeft gewend, maar het betrokken document tot stand is gekomen (mede) onder (eerste) verantwoordelijkheid van een andere Minister, wordt de beslissing op het verzoek om informatie niet genomen dan nadat met de andere Minister is overlegd.

2. Leidt het overleg tot de slotsom dat de beslissing op het verzoek om informatie beter kan worden genomen door de andere Minister, dan wordt de verzoeker naar hem verwezen. In het geval van een schriftelijk verzoek wordt dit doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.

Aanvullende bepalingen voor de Belastingdienst

Samenwerking binnen de Belastingdienst

Artikel 13

1. De hoofden van de eenheden van de Belastingdienst en van de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst leggen concepten voor beslissingen op bezwaarschriften en concepten voor verweerschriften in procedures bij de rechtbanken, voor aan hun Directeur onderscheidenlijk aan het hoofd van de centrale vestiging van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst.

2. Indien een concept voor een verweerschrift, als bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een verzoek om informatie over de toepassing van de Invorderingswet 1990, wordt het tevens voorgelegd aan de Directie Algemene Fiscale Zaken.

3. Ook overigens plegen, indien nodig, de hoofden van de eenheden van de Belastingdienst en de hoofden van de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, bij de uitoefening van de hun bij artikel 7 toegekende bevoegdheden, overleg met het hoofd van de desbetreffende Directie van de Belastingdienst onderscheidenlijk met het hoofd van de centrale vestiging van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst.

Doorzending van stukken door de Belastingdienst aan het Ministerie

Artikel 14

1. Verzoeken om andere informatie dan die welke berust bij de Belastingdienst, en stukken betreffende hoger beroepsprocedures voor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, worden zo spoedig mogelijk na ontvangst door de Directies en de eenheden van de Belastingdienst, dan wel door de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, door tussenkomst van de Directie Algemene Fiscale Zaken ter behandeling overgedragen aan de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken.

2. Rechterlijke uitspraken in procedures van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst, alsmede van de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, worden zo spoedig mogelijk na ontvangst door hen in afschrift doorgezonden aan de Directie Algemene Fiscale Zaken en aan de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken.

Hoofdstuk V Informatie uit eigen beweging over adviezen

Artikel 15

Over openbaarmaking van adviezen van ambtelijke dan wel gemengd samengestelde adviescommissies werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Minister beslist de Secretaris-Generaal, onverminderd het bepaalde in artikel 4, tweede lid, onder g, van het Reglement van orde voor de ministerraad (Stb. 1994, 203).

Artikel 16

De openbaarmaking van adviezen van niet-ambtelijke adviescommissies en het doen van mededeling daarvan in de Staatscourant geschieden door de zorg van de Secretaris-Generaal. Deze wordt daarbij ondersteund door de Centrale Directie Voorlichting.

Artikel 17

Adviezen, nota’s en rapporten die gezien hun omvang daarvoor in aanmerking komen, worden eventueel voorzien van een tevens voor openbaarmaking bestemde samenvatting.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 18

De regeling van 20 mei 1992, Stcrt. 99, en de Regeling Wob-mandaat Belasting-dienst van 21 december 1993, Stcrt. 247, worden ingetrokken.

Artikel 19

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Wob Financiën.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en afschrift daarvan zal worden gezonden aan de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken.


’s-Gravenhage, 21 december 1998. De Minister van Financiën,
G. Zalm. De Staatssecretaris van Financiën,
W. Vermeend.

Toelichting

Redenen voor de nieuwe regeling; actualisering en integratie

Deze nieuwe regeling, met als citeertitel ’Uitvoeringsregeling Wob Financiën’, dient om de uitvoeringsregeling voor de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij het Ministerie van Financiën, die uit 1992 dateert, en de Regeling Wob-mandaat Belastingdienst, die in 1993 is vastgesteld, aan te passen aan de tussentijdse ontwikkelingen, en daarbij tevens deze beide regelingen te integreren.

Actualisering; tussentijdse ontwikkelingen

Derde tranche van de Awb

In de eerste plaats wordt de regeling aangepast aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die per 1 januari 1998 in werking is getreden.

Het betreft hier met name de mandaatsregeling in verband met de bezwaarschriftprocedure (art. 7, tweede lid van de onderhavige regeling) en de eventuele vaststelling van beleidsregels (artn. 5 en 8).

Wob-verzoeken met belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke aspecten

Ook wordt in de artn. 10, sub c, en 11, rekening gehouden met de nieuwe bepalingen in de artn. 6 en 7 van de modelregeling behorende bij de Aanwijzingen inzake openbaarheid van bestuur, betreffende de behandeling van verzoeken om informatie waarvan inwilliging of afwijzing belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben (besluit van de Minister-President van 23 januari 1998, Stcrt. 28).

Recente wijzigingen van de Wob

Voorts is de Wob in 1998 enkele malen gewijzigd.

De toevoeging aan de Wob van enkele bepalingen inzake milieu-informatie (wet van 12 maart 1998, Stb. 180) leidt niet tot aanpassing van de uitvoeringsregeling.

In de onderhavige toelichting bij de uitvoeringsregeling (zie hieronder Hoofdstuk I Algemeen, Reikwijdte), en in het register daarbij, wordt wel rekening gehouden met de wijziging in de Wob en de Wet op de Nationale ombudsman (WNo) van het systeem van aanwijzing van bestuursorganen die onder de werking van die beide wetten vallen (wet van 18 juni 1998, Stb. 356, en Besluit bestuursorganen WNo en Wob van 11 september 1998, Stb. 580).

Integratie; algemene opzet van de nieuwe regeling

In de voorliggende Uitvoeringsregeling is tevens de in 1993 ingevoerde Regeling Wob-mandaat Belastingdienst geintegreerd.

Voorzien is thans in een algemene regeling, met alleen twee verschillende hoofdstukken (Hoofdstukken II en III) betreffende de namens de Minister (Staatssecretaris) uit te oefenen bevoegdheden.

Hoofdstuk II regelt de bevoegdheden betreffende verzoeken om informatie, andere dan die berust bij de Belastingdienst.

Hoofdstuk III regelt de bevoegdheden betreffende verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst.

Bij deze bevoegdheden gaat het om de ter zake bevoegde informatiepunten, de gemachtigde ambtenaren en de bevoegdheid tot vaststelling van nadere regels.

In het algemeen is de behandeling van Wob-verzoeken geconcentreerd bij het Ministerie.

De behandeling van verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst is in 1993 evenwel gedeconcentreerd. Deze verzoeken dragen in het algemeen een eenvoudiger en meer routinematig karakter dan de andere informatieverzoeken.

De behandeling van deze verzoeken is toevertrouwd aan de Directies en de eenheden van de Belastingdienst alsmede aan de vestigingen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) (art. 7 van de onderhavige regeling). Daarbij is voorzien in toezicht op die eenheden en op de FIOD door de desbetreffende Directies van de Belastingdienst respectievelijk door de centrale vestiging van de FIOD (art. 13).

Bij de behandeling van meer gecompliceerde informatieverzoeken op het gebied van de Belasting-dienst, kan uiteraard overleg worden gepleegd met de Directie Algemene Fiscale Zaken dan wel met de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken, van het Ministerie. In bepaalde gevallen wordt dit ook voorgeschreven (art. 7, zesde lid). Hoger beroepszaken op het gebied van de Wob worden door de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken behandeld (art. 7, vijfde lid).

Hoofdstuk I Algemeen

Reikwijdte

De Wob is van toepassing op de in art. 1a van die wet vermelde bestuursorganen. Voor het Ministerie van Financiën zijn de onderdelen a, c, en d van het eerste lid van die bepaling relevant. Ingevolge die onderdelen is de wet van toepassing op de Minister van Financiën (a), op de bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn (c), en op andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd (d). Bij laatstbedoelde bestuursorganen gaat het met name om adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges en om zelfstandige bestuursorganen, die wel op het terrein van het Ministerie van Financiën maar niet onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën werkzaam zijn. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het bovengenoemde Besluit bestuursorganen WNo en Wob.

Op grond van art. 1a, eerste lid, onder a en c, en art. 3, eerste lid, van de Wob, geldt de onderhavige regeling niet alleen voor het Ministerie maar ook voor de instellingen, diensten en bedrijven, waaronder bestuursorganen, die onder verantwoordelijkheid van de Minister werkzaam zijn.

Bestuursorganen als bedoeld in art. 1a, eerste lid, onder c, van de Wob zijn bijv. bepaalde belasting-ambtenaren, zoals de directeur, de inspecteur en de ontvanger. Krachtens art. 15 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst (regeling van 14 juni 1994, nr. WDB94-129, Stcrt. 1994, 114), is het hoofd van de directie directeur in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990, en krachtens art. 19 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst is het hoofd van de eenheid inspecteur en ontvanger in de zin van genoemde wetten. In de onderhavige regeling (Hoofdstuk III) wordt de behandeling van verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst opgedragen aan de hoofden van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst, alsmede aan de hoofden van de vestigingen van de FIOD.

Tevens is deze regeling van toepassing met betrekking tot onder het Ministerie berustende documenten van ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissies als bedoeld in art. 1, onder e, van de Wob. Zie voor deze adviescommissies ook de toelichting bij art. 15 (Hoofdstuk V) van deze regeling.

De onderhavige regeling geldt niet voor bestuursorganen als bedoeld in art. 1a, eerste lid, onder d, van de Wob, die wel op het terrein van het Ministerie van Financiën maar niet onder de verant-woordelijkheid van de Minister van Financiën werkzaam zijn. Het betreft hier met name niet-ambtelijke adviescommissies als bedoeld in art. 1, onder d, van de Wob, en zelfstandige bestuursorganen.

De onderhavige regeling (Hoofdstuk V) heeft echter wel mede betrekking op de actieve openbaar-making door de Minister van door hem ontvangen adviezen van niet-ambtelijke adviescommissies overeenkomstig art. 9 van de Wob. Zie voor deze adviescommissies ook de toelichting bij art. 16 (Hoofdstuk V) van deze regeling.

Register

Deel I: Instellingen, diensten en bedrijven

Bij de Centrale Directie Voorlichting ligt voor een ieder ter inzage een register van de instellingen, diensten en bedrijven, die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën werkzaam zijn (deel I van het register). Voor de diverse categorieën, nl. Algemeen, Dienst Domeinen, en Belastingdienst, worden de informatiepunten aangegeven. De bestuursorganen die vallen onder art. 1a, eerste lid, onder c, van de Wob, worden niet afzonderlijk vermeld, evenmin als de ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissies.

Delen II en III: Niet-ambtelijke adviescommissies en zelfstandige bestuursorganen

Voorts worden in dat register de bestuursorganen vermeld die niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën maar wel - mede - op het terrein van het Ministerie van Financiën werkzaam zijn. Deze bestuursorganen hebben elk hun eigen informatiepunt. Zoals hierboven uiteengezet, kan het hier met name betreffen de niet-ambtelijke adviescommissies (deel II van het register) en zelfstandige bestuursorganen (deel III van het register).

De beide hier bedoelde categorieën bestuursorganen vallen op grond van art. 1 a, eerste lid, onder d, van de Wob, uit eigen hoofde onder de werking van deze wet, voor zover zij niet zijn uitgezonderd in het eerder genoemde Besluit bestuursorganen WNo en Wob. Dat besluit ligt ter inzage bij de Centrale Directie Voorlichting van het Ministerie. In dat besluit is aangegeven welke werkzaamheden van deze bestuursorganen van de werking van de Wob zijn uitgezonderd. Wat betreft adviescolleges behelst ook de Kaderwet adviescolleges enkele bepalingen inzake openbaarmaking.

Momenteel zijn er op het terrein van het Ministerie van Financiën wel zelfstandige bestuursorganen maar geen niet-ambtelijke adviescommissies.

Hoofdstukken II en III Bevoegdheden

Informatiepunten

Informatiepunt is in het algemeen de Centrale Directie Voorlichting van het Ministerie (art. 3). Met betrekking tot verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst zijn de Directies en de eenheden van de Belastingdienst alsmede de vestigingen van de FIOD aangewezen als informatiepunten (art. 6, eerste lid), tenzij die verzoeken afkomstig zijn van de media, van politieke of maatschappelijke organisaties, of van belangengroeperingen (art. 6, tweede lid). In laatstbedoeld geval blijft de Centrale Directie Voorlichting het informatiepunt.

Gemachtigde ambtenaren

Op grond van art. 10:5, tweede lid, van de Awb dient een algemeen mandaat, d.w.z. een mandaat dat niet beperkt is tot een bepaald geval, schriftelijk te worden verleend. Ingevolge art. 10:9, tweede lid, van de Awb geldt dat vereiste van een schriftelijke vorm ook voor de verlening van de bevoegdheid tot algemene ondermandatering, èn voor de uitoefening van die bevoegdheid.

Gemachtigd ambtenaar met betrekking tot andere Wob-verzoeken dan die om informatie welke berust bij de Belastingdienst, is de Secretaris-Generaal (art. 4, eerste lid), met als vervanger de loco-Secretaris-Generaal (art. 4, tweede lid). De primaire beslissing wordt doorgaans genomen door de loco-Secretaris-Generaal, en de beslissing op het bezwaarschrift door de Secretaris-Generaal dan wel door de Minister of Staatssecretaris zelf.

Het Wob-mandaat voor de Belastingdienst is opgenomen in artikel 7, eerste lid. Daarbij worden de hoofden van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst alsmede de hoofden van de vestigingen van de FIOD aangewezen als gemachtigde ambtenaren voor wat betreft de beslissing over verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst.

In art. 7, tweede lid, is thans voorzien in de bevoegdheid van de hoofden van de Directies en van de eenheden van de Belastingdienst alsmede van de hoofden van de vestigingen van de FIOD, om aan onder hen ressorterende ambtenaren ter zake ondermandaat te verlenen. Deze hoofden zullen, op grond van die bevoegdheid, zorg moeten dragen voor de schriftelijke verlening van dat onder-mandaat.

Door middel van deze ondermandatering kan rekening worden gehouden met de bepaling van art. 10:3, derde lid, van de derde tranche van de Awb, dat mandaat tot het beslissen op een bezwaar-schrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen.

De primaire beslissingen op verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst kunnen dan namens de Staatssecretaris worden genomen door de ambtenaren aan wie, ingevolge art. 7, tweede lid, ondermandaat is verleend.

De beslissingen op bezwaarschriften tegen die primaire beslissingen kunnen dan namens de Staatssecretaris worden genomen door de hoofden van de Directies en de hoofden van de eenheden van de Belastingdienst, dan wel door de hoofden van de vestigingen van de FIOD, volgens het mandaat van art. 7, eerste lid. Daarbij plegen die eenheden en vestigingen vooraf overleg met hun Directeur respectievelijk met het hoofd van de centrale vestiging van de FIOD, volgens art. 13, eerste lid.

Ter zake van procedures is een taakverdeling getroffen tussen het Ministerie (Centrale Directie Wet-geving, Juridische en Bestuurlijke Zaken) en de desbetreffende onderdelen van de Belastingdienst (art. 4, derde lid en vierde lid, en art. 7, derde, vierde en vijfde lid).

Met het oog op art. 10:12 Awb, is hier met betrekking tot machtiging en ondermachtiging eenzelfde regeling getroffen als met betrekking tot mandaat en ondermandaat (art. 4, derde en vierde lid, en art. 7, derde en vierde lid).

Met het oog op het toezicht door de Directies van de Belastingdienst dan wel door het hoofd van de centrale vestiging van de FIOD (art. 13), wordt het niet meer nodig geacht voor te schrijven dat bepaalde categorieën informatieverzoeken die beter op het niveau van het Ministerie kunnen worden beoordeeld, ter behandeling aan het Ministerie dienen te worden overgedragen. Om dezelfde reden is ook de rapportageplicht van de Belastingdienst aan het Ministerie niet meer in de onderhavige regeling opgenomen. Desgewenst kunnen nadere regels ter zake van een en ander worden gesteld op grond van art. 8, eerste lid. Wob-verzoeken op het gebied van de internationale wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van belastingen en douanerechten dienen aan de Directie Algemene Fiscale Zaken te worden voorgelegd (art. 7, zesde lid). Ook dienen concepten voor verweerschriften in Wob-procedures over de toepassing van de Invorderingswet 1990 aan die Directie te worden voorgelegd (art. 13, tweede lid).

Vaststelling van nadere regels

In de artn. 5 en 8 is de bevoegdheid van de Secretaris-Generaal en van de Directeur-Generaal der Belastingen neergelegd tot het vaststellen van nadere regels. Daarbij kan het gaan om interne voorschriften of om beleidsregels.

Hiermee wordt voldaan aan het vereiste van art. 10:5, tweede lid, Awb, dat een algemeen mandaat, d.w.z. een mandaat dat niet beperkt is tot een bepaald geval, schriftelijk wordt verleend.

Bij de bekendmaking van de nadere regels kan worden gehandeld volgens art. 3:42, tweede lid, van de Awb. Dergelijke regels bestaan overigens reeds:

Algemeen

In de eerste plaats is er, voor wat betreft het algemene gedeelte van de regeling, de Aanschrijving Wet openbaarheid van bestuur en raadpleging door derden van archiefbescheiden, van 17 maart 1986, nr. 185-3546, vastgesteld door de Secretaris-Generaal, en gewijzigd 5 september 1986, nr. 186-3921, door de Secretaris-Generaal, en 1 juni 1989, WJB 89/930, door de loco-Secretaris-Generaal, en de Richtlijn aangaande de verklaring met betrekking tot archiefonderzoek, van 17 maart 1986, nr. 185-3547, vastgesteld door de Secretaris-Generaal, en gewijzigd 1 juni 1989, WJB 89/930, door de loco-Secretaris-Generaal.

Deze regelingen zijn blijven gelden onder de nieuwe Wob van 1992 omdat het duidelijk was dat deze laatste inhoudelijk geen aanleiding gaf tot wijziging van die regelingen doch daarvoor een nieuwe grondslag bood (Aanwijzingen voor de regelgeving nrs. 227 en 243, en de toelichtingen daarbij).

Voor deze regelingen treedt thans de Uitvoeringsinstructie Wob Financiën in de plaats. Deze geeft nadere regels voor de handelwijze met betrekking tot adviezen van adviescommissies en informatieverzoeken, waaronder verzoeken om inzage van archiefbescheiden. De Uitvoeringsinstructie Wob Financiën treedt tegelijk met de onderhavige Uitvoeringsregeling Wob Financiën in werking, en ligt voor een ieder ter inzage bij de Centrale Directie Voorlichting.

Fiscaal

Voorts is er, voor wat betreft de behandeling van Wob-verzoeken door de eenheden van de Belastingdienst, de Mededeling inzake de behandeling van Wob-verzoeken door de eenheden van de Belastingdienst van 1 juli 1994, AFZ 94/2984M, vastgesteld door de Directeur-Generaal der Belastingen. Deze leidraad zal eveneens worden herzien.

Hoofdstuk IV Informatie op verzoek

Procedureel

Art. 9 bepaalt dat het volgens art. 3 c.q. art. 6 bevoegde informatiepunt dan wel de desbetreffende beleidsambtenaar belast is met de behandeling van informatieverzoeken, en dat de volgens art. 4 c.q. art. 7 gemachtigde ambtenaar beslist over afwijzing van die verzoeken (en over toewijzing in twijfelgevallen).

Voor het overige is in de wijze van behandeling van informatieverzoeken in het algemeen geen verschil (artn. 10, 11 en 12).

Enkele bepalingen zijn alleen van belang voor de behandeling van verzoeken om informatie die berust bij de Belastingdienst (artn. 13 en 14). Deze bepalingen uit de Regeling Wob-mandaat Belastingdienst zijn in de onderhavige regeling gehandhaafd. Het betreft hier de samenwerking binnen de Belastingdienst resp. de doorzending van stukken door de Belastingdienst aan het Ministerie (Directie Algemene Fiscale Zaken en Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken). Daarbij is nu tevens bepaald dat concepten voor verweerschriften in Wob-zaken met invorderingsaspecten ook aan de Directie Algemene Fiscale Zaken moeten worden voorgelegd.

Inhoudelijk

Onder de in art. 10 bedoelde wettelijke voorschriften moeten worden verstaan de Wob, de Wet persoonsregistraties en eventuele andere relevante wetsbepalingen. Bij de beoordeling van Wob-verzoeken bij het Ministerie van Financiën is niet steeds alleen de Wob in het geding, maar kunnen ook geheimhoudingsbepalingen in andere wetten, met name op het beleidsterrein van Financiën, zijn betrokken, bijv. veelal art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen inzake de fiscale geheimhoudingsplicht, en soms ook geheimhoudingsbepalingen in de toezichtswetgeving op de financiële sector.

Hoofdstuk V Informatie uit eigen beweging over adviezen

Geen deconcentratie

Met betrekking tot informatie uit eigen beweging over adviezen blijft in het algemeen het Ministerie bevoegd, ook als het adviezen betreft die beschouwd kunnen worden als informatie die bij de Belastingdienst berust. De betekenis van actieve informatieverstrekking zal veelal het beste op het niveau van het Ministerie kunnen worden beoordeeld. Met het oog daarop kan actieve openbaarmaking ter zake beter niet aan de afzonderlijke eenheden van de Belastingdienst dan wel de FIOD worden overgelaten.

Daarbij komt dat, voor zover het gaat om rapporten van externe adviesorganen indien ambtenaren daarvan deel uitmaken, dan wel om rapporten van interdepartementale adviescommissies indien de werkzaamheden kunnen leiden tot belangrijke politieke en financiële consequenties, art. 4, aanhef en tweede lid, onder g, van het Reglement van orde voor de ministerraad, van toepassing is. Daarin wordt bepaald dat de Ministerraad beraadslaagt en besluit over de publikatie van die rapporten.

Om deze redenen is voor informatie uit eigen beweging over adviezen van adviescommissies de bestaande regeling overgenomen in de artn. 15-17.

Art. 15: openbaarmaking door de Minister van adviezen van ambtelijke en gemengd samengestelde adviescommissies

Deze bepaling regelt de actieve openbaarmaking van de adviezen van adviescommissies in de zin van art. 1, onder e, van de Wob. Verwezen zij ook naar de toelichting bij art. 9 van die wet.

Overigens is de Minister ook verantwoordelijk voor de passieve openbaarmaking met betrekking tot deze commissies en hun werkzaamheden. Daarvoor geldt de regeling in de Hoofdstukken II, III en IV.

Verzoeken om informatie ter zake zullen in het algemeen worden doorgeleid naar de gemachtigd ambtenaar. Voor zover deze verzoeken betrekking hebben op nog niet openbaar gemaakte adviezen en rapporten op het gebied van de Belastingdienst, kan het raadzaam zijn overleg te plegen met de Directie Algemene Fiscale Zaken.

Zowel bij actieve als bij passieve openbaarmaking zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met eventueel van toepassing zijnde uitzonderingsgronden en beperkingen van de Wob, met name de beperking van art. 11, derde lid, inzake persoonlijke beleidsopvattingen.

Art. 16: openbaarmaking door de Minister van adviezen van niet-ambtelijke adviescommissies

Art. 9 van de Wob, dat de actieve openbaarmaking van adviezen van niet-ambtelijke adviescommissies in de zin van art. 1, onder d, van die wet regelt, richt zich tot de betrokken Minister (met ’bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat’ wordt niet - tevens - het adviescollege bedoeld). De bepaling kent een termijn van vier weken waarbinnen tot openbaarmaking moet worden overgegaan. Zij behelst geen limitatieve regeling voor openbaarmaking. Meer en eerdere openbaarmaking van documenten ter zake, hetzij actief of passief (op verzoek), is dus mogelijk. Uiteraard moet daarbij rekening worden gehouden met eventueel van toepassing zijnde uitzonderingsgronden en beperkingen van de Wob, en bepalingen inzake openbaarmaking in de Kaderwet adviescolleges.

Samenhang met de behandeling van Wob-verzoeken door niet-ambtelijke adviescommissies

Wob-verzoeken kunnen ook tot deze commissies worden gericht. Zij zijn bestuursorgaan in de zin van art. 1a, eerste lid, onder d, van de Wob (zie hierboven onder Reikwijdte). Behalve de desbetreffende bepalingen van de Wob, kunnen ook de bepalingen over openbaarmaking in de Kaderwet adviescolleges (zie de hierboven gegeven toelichting bij Hoofdstuk I) daarbij van toepassing zijn. Van belang is uiteraard ook de vorenaangehaalde bepaling van art. 4, aanhef en tweede lid, onder g, van het Reglement van orde voor de ministerraad.

’s-Gravenhage, 21 december 1998.

De Minister van Financiën,

G. Zalm.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. Vermeend.

Naar boven