Regeling afkoop geldelijke steun woonwagens en standplaatsen

16 december 1998

Nr. MJZ98123311

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 33, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder

a. de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. woonwagenbeschikking: ministeriële beschikking tot verstrekking van leningen voor het in eigendom verkrijgen van te verhuren woonwagens, of van geldelijke steun in verband met de exploitatie van verhuurde woonwagens, verhuurde standplaatsen of standplaatsen waarvoor krachtens artikel 10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend, en die niet gebaseerd is op het Besluit woninggebonden subsidies of het Besluit woninggebonden subsidies 1995;

c. aanvrager: aanvrager van een beschikking tot vaststelling van een afkoopbedrag;

d. ontvanger: ontvanger van de beschikking tot vaststelling van het afkoopbedrag.

Artikel 2

1. De minister kan op aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid een afkoopbedrag vaststellen ter beëindiging van de verbintenissen jegens die rechtspersoon, die voortvloeien uit een woonwagenbeschikking.

2. Voor vaststelling van een afkoopbedrag komen in aanmerking rechtspersonen die:

a. krachtens publiekrecht zijn ingesteld en

b. op 31 december 1997 nog rechten ontleenden aan een woonwagenbeschikking, voorzover die rechten na die datum niet zijn overgedragen.

3. Voor vaststelling van een afkoopbedrag komen tevens in aanmerking rechtspersonen die:

a. krachtens publiekrecht zijn ingesteld en

b. waaraan na 31 december 1997 de rechten, verbonden aan een woonwagenbeschikking, zijn overgedragen.

Artikel 3

1. Het afkoopbedrag wordt overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid vastgesteld.

2. De som van de contante waarden op 1 januari 1998 van de op of na die datum door de minister op grond van een woonwagenbeschikking ten gunste van de aanvrager verschuldigde bedragen aan geldelijke steun, wordt verminderd met de som van de contante waarden op 1 januari 1998 van de op of na die datum krachtens een woonwagenbeschikking betaalde jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun.

3. Indien op grond van een woonwagenbeschikking leningen zijn verstrekt voor het in eigendom verkrijgen van te verhuren woonwagens, wordt het overeenkomstig het tweede lid berekende bedrag verminderd met de som van de bedragen van die leningen, die de aanvrager op 1 januari 1998 aan het Rijk verschuldigd was, vermeerderd met het totaalbedrag aan voor die leningen verschuldigde rente te rekenen vanaf de datum waarop het ten aanzien van de desbetreffende woonwagens vastgestelde exploitatiejaar is verstreken tot 1 januari 1998.

4. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, wordt het overeenkomstig de voorgaande leden berekende bedrag vermeerderd met de som van de contante waarden op 1 januari 1998 van de op of na die datum door het Rijk ingevorderde bedragen aan rente en aflossing van de desbetreffende leningen.

5. Het overeenkomstig de voorgaande leden berekende bedrag wordt, behoudens in geval dat bedrag negatief is, vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1998 tot de datum van betaling van het afkoopbedrag.

6. Voor de berekening van de rente, bedoeld in het vijfde lid, wordt uitgegaan van maanden van 30 dagen en van jaren van 360 dagen.

Artikel 4

1. Voor de toepassing van artikel 3 wordt voor het tijdvak van de geldigheidsduur van de beschikkingen tot vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun met een ingangsdatum voor 1 januari 1998 uitgegaan van de met betrekking tot de desbetreffende woonwagenbeschikking van toepassing zijnde waarden voor:

a. de jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten;

b. het rendement over het geïnvesteerd vermogen, en

c. de jaarlijkse stijging van de huurprijs.

2. Voor het tijdvak na het verstrijken van de geldigheidsduur van de in het eerste lid bedoelde beschikkingen wordt uitgegaan van:

a. een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 3 procent;

b. de in het eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde waarden voor het rendement over het geïnvesteerd vermogen tot de datum van conversie;

c. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent vanaf de datum van conversie;

d. een jaarlijkse stijging van de huurprijs met 3,8 procent, en

e. voorzover het woonwagens betreft, een BTW-percentage van 17,5 procent.

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 3 wordt de contante waarde berekend met een disconteringsrente van 6,75 procent per jaar, met dien verstande dat wordt uitgegaan van maanden van 30 dagen en van jaren van 360 dagen.

Artikel 6

De vaststelling van het afkoopbedrag heeft tot gevolg dat:

a. een verbintenis van het Rijk jegens de ontvanger uit hoofde van geldelijke steun die verstrekt is op grond van een woonwagenbeschikking, teniet gaat voorzover deze verbintenis betrekking heeft op het tijdvak vanaf 1 januari 1998;

b. een verbintenis van het Rijk jegens de ontvanger uit hoofde van leningen die verstrekt zijn op grond van een woonwagenbeschikking, teniet gaat voorzover deze verbintenis betrekking heeft op het tijdvak vanaf 1 januari 1998;

c. aanspraken van het Rijk op de ontvanger als gevolg van herziening van woonwagenbeschikkingen vervallen, en

d. aanspraken van de ontvanger op het Rijk als gevolg van herziening van woonwagenbeschikkingen vervallen.

Artikel 7

De minister kan de beschikking tot vaststelling van het afkoopbedrag ten nadele van de ontvanger wijzigen:

a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan hij bij de vaststelling van het afkoopbedrag niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan het afkoopbedrag lager zou zijn vastgesteld, of

b. indien de vaststelling van het afkoopbedrag onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 8

Een aanvraag tot vaststelling van een afkoopbedrag wordt uiterlijk op 1 maart 1999 bij de minister ingediend, met gebruikmaking van een door de minister daartoe beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 9

De beschikking op de aanvraag tot vaststelling van een afkoopbedrag wordt gegeven uiterlijk 1 juli 1999.

Artikel 10

1. Indien het afkoopbedrag positief is, wordt dat bedrag binnen acht weken na de vaststelling daarvan betaald.

2. Indien het afkoopbedrag negatief is, wordt dat bedrag binnen de in het eerste lid genoemde termijn ingevorderd.

3. De beschikking tot vaststelling van het afkoopbedrag vermeldt de datum waarop het afkoopbedrag wordt betaald of wordt ingevorderd.

Artikel 11

In geval de ontvanger een openbaar lichaam is als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is artikel 10, derde lid, van het Besluit financiële verhouding van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

De minister kan artikel 10, tweede lid, buiten toepassing laten.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 december 1998.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling afkoop geldelijke steun woonwagens en standplaatsen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 december 1998.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.W. Remkes.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Sinds het begin van de jaren negentig is het rijksbeleid erop gericht langlopende financiële verbintenissen op het gebied van de volkshuisvesting te beëindigen. In dat kader heeft de rijksoverheid in 1993 met vertegenwoordigers van toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet en van gemeenten een akkoord bereikt over de afkoop van de jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun voor de woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen en gemeenten. Dat akkoord heeft geleid tot de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting (Stb. 1995, 313). Daarnaast zijn er onlangs afkoopregelingen gepubliceerd voor de niet-winstbeogende instellingen (Regeling eenmalige subsidies niet-winstbeogende instellingen (Stcrt. 1998, 205)) en voor de sector beleggers en particulieren (Regeling eenmalige subsidies beleggers (Stcrt. 1998, 226)). In de memorie van toelichting bij de ontwerp-begrotingswet voor het jaar 1998 (Kamerstukken II, 1997/98, 25 600 XI, nr. 2) en bij de ontwerp-begrotingswet voor het jaar 1999 (Kamerstukken II, 1998/99, 26 200 XI, nr. 2) is aangekondigd dat ook wordt gestreefd naar beëindiging van de financiële verbintenissen met betrekking tot huurwoonwagens, huurstandplaatsen en standplaatsen waarvoor op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend.

Dit voornemen heeft gestalte gekregen in de onderhavige regeling. Deze heeft ten doel de verbintenissen die voortvloeien uit beschikkingen tot verstrekking van geldelijke steun ten behoeve van de exploitatie van huurwoonwagens en huurstandplaatsen of standplaatsen waarvoor op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend en uit beschikkingen tot verstrekking van rijksleningen ten behoeve van de bouw van woonwagens te beëindigen. Het betreft uitsluitend verbintenissen tussen het Rijk en gemeenten en tussen het Rijk en zogenoemde woonwagenschappen, die openbaar lichaam zijn als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Beëindiging van de hiervoor bedoelde financiële verbintenissen wordt bevorderd door het vaststellen van een afkoopbedrag, waarmee de wederzijdse rechten en verplichtingen krachtens hiervoor bedoelde beschikkingen als het ware worden afgekocht. Het afkoopbedrag heeft betrekking op alle woonwagens en standplaatsen, waarvoor een gemeente of woonwagenschap nog jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun ontvangt of leningen dient af te lossen (met uitzondering van woonwagens en standplaatsen waarop het Besluit woninggebonden subsidies of het Besluit woninggebonden subsidies 1995 van toepassing is). Het is dus niet mogelijk de verbintenissen voor een deel van de woonwagens en de standplaatsen te beëindigen (door middel van afkoop) en voor een ander deel daarvan te laten voortbestaan.

In geval aan een gemeente een rijkslening als hiervoor bedoeld is verstrekt, zal de vaststelling van het afkoopbedrag geschieden na saldering van de contante waarden van de uitstaande verplichtingen tot verstrekking van geldelijke steun en de nog uitstaande verplichtingen met betrekking tot de verstrekte rijkslening. Deze saldering zal er in de meeste gevallen toe leiden dat het Rijk een bedrag verschuldigd is aan de betrokken gemeente. De situatie kan zich echter ook voordoen dat de saldering ertoe leidt dat een gemeente een bedrag aan het Rijk verschuldigd is. Ook de vaststelling van een negatief afkoopbedrag biedt voor de betrokken gemeente voordelen, omdat leningen met een hoog rentepercentage kunnen worden afgelost en zonodig kunnen worden omgezet in leningen met een lager rentepercentage. Uiteraard is de gemeente vrij woonwagenlocaties over te dragen aan corporaties. Ook is het mogelijk om de huurwoonwagens aan de bewoners of andere belangstellenden te verkopen, met behoud van het voor die woonwagens ontvangen afkoopbedrag.

De betrokken gemeenten en woonwagenschappen ontvangen vóór 1999 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) een aanvraagformulier waarin een berekening van het afkoopbedrag per 1 januari 1998 is opgenomen, waarbij rekening is gehouden met mutaties vanaf die datum. Indien zij het afkoopbedrag aanvaarden of wanneer er nog correcties op het afkoopbedrag moeten plaatsvinden, wordt hun verzocht het aanvraagformulier uiterlijk 1 maart 1999 terug te sturen. Ook als een gemeente of woonwagenschap niet instemt met de afkoop, wordt verzocht uiterlijk op de hiervoor genoemde datum het aanvraagformulier terug te zenden.

§ 2. De artikelen

Artikel 1

Bij de omschrijving van het begrip woonwagenbeschikking gaat het uitsluitend om beschikkingen die zijn gegeven krachtens regelingen die reeds zijn ingetrokken, maar op grond waarvan krachtens overgangsrecht nog steeds rechten en verplichtingen bestaan. In dit verband kunnen onder meer worden genoemd beschikkingen die zijn gegeven op grond van de Regeling geldelijke steun standplaatsen voor woonwagens 1992, de Regeling geldelijke steun standplaatsen buiten een openbaar centrum voor woonwagens 1992 of de Regeling geldelijke steun huurwoonwagens.

Artikel 2

In paragraaf 1 van deze toelichting is reeds aangegeven dat voor afkoop op grond van deze regeling uitsluitend publiekrechtelijke rechtspersonen, zijnde gemeenten of woonwagenschappen, in aanmerking komen. Derhalve is ingevolge artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidietitel (titel 4.2) van die wet niet van toepassing op de verstrekking van afkoopbedragen op grond van deze regeling. Uitgangspunt bij de afkoop is de rechtsverhouding op 31 december 1997. Voor afkoop komen derhalve die gemeenten en woonwagenschappen in aanmerking die op de hiervoor genoemde datum nog recht hadden op geldelijke steun krachtens een woonwagenbeschikking.

Het derde lid voorziet er in dat een afkoopbedrag tevens kan worden vastgesteld ten aanzien van woonwagens die na 31 december 1997 zijn overgedragen. Overdracht van woonwagens heeft in de praktijk alleen plaatsgevonden aan gemeenten. Ten aanzien van de standplaatsen heeft geen overdracht plaatsgehad.

Artikel 3, Tweede lid

Het afkoopbedrag wordt berekend naar de stand op 31 december 1997. Alle jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun waarop na die datum recht bestaat, worden bij de vaststelling van het afkoopbedrag betrokken.

De berekening van de contante waarde van de bedragen aan geldelijke steun verloopt voor de standplaatsgunningen volgens de volgende formule:

stcrt-1998-245-p12-SC16889-1.gif

BS = de jaarlijkse reguliere bedragen aan geldelijke steun op een bepaalde vervaldatum conform de woonwagenbeschikkingen;

i = rentevoet waartegen contant wordt gemaakt (disconteringsvoet);

n = aantal jaren vanaf het vervalmoment van het eerste exploitatiejaar na 31 december 1997;

x = laatste vervaldatum in aantal jaren, gerekend vanaf de start van het eerste exploitatiejaar na 31 december 1997.

De berekening van de contante waarde van de bedragen aan geldelijke steun verloopt voor de woonwagengunningen volgens de volgende formule:

stcrt-1998-245-p12-SC16889-2.gif

waarbij:

BW = het jaarlijkse reguliere bedrag aan geldelijke steun op een bepaalde vervaldatum conform de woonwagenbeschikkingen;

m = periode vanaf 31 december 1997 tot de vervaldatum van het eerste volledige exploitatiejaar na 31 december 1997 als gedeelte van dat jaar, waarbij een jaar driehonderdzestig dagen telt en een maand dertig dagen;

en de overige symbolen dezelfde betekenis hebben als in de formule van de standplaatsgunningen.

De vooruitberekende jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun worden contant gemaakt met een rentepercentage van 6,75 naar de datum 1 januari 1998.

Derde lid

In voorkomende gevallen zal het saldo van de lening per de voor die lening van toepassing zijnde vervaldatum in 1997 dienen als uitgangspunt. Dit saldo zal met gebruikmaking van de op die lening van toepassing zijnde rente worden geactualiseerd naar de stand op 31 december 1997 en vervolgens in mindering worden gebracht op het bedrag dat voortvloeit uit het tweede lid.

Vierde lid

Indien de situatie zoals beschreven in het derde lid zich voordoet, worden de vanaf 1 januari 1998 ingevorderde bedragen netto contant gemaakt naar de stand op 1 januari 1998 en vervolgens opgeteld bij het bedrag dat voortvloeit uit het tweede en derde lid.

Vijfde lid

Het afkoopbedrag zal worden vastgesteld met inachtneming van een rentevergoeding van 6,75% per jaar over de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met de datum waarop het afkoopbedrag wordt betaald.

Artikel 4, Eerste lid

De vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun met een ingangsdatum voor 1 januari 1998 wordt gebaseerd op de voor de desbetreffende woonwagenbeschikkingen geldende waarden.

Tweede lid

Bij de vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun voor het tijdvak na 31 december 1997 wordt uitgegaan van de in dit lid vermelde parameters. Ten aanzien van het rendement blijft de in het eerste lid bedoelde waarde echter gelden tot de datum van conversie.

Bij de berekening van de bedragen aan geldelijke steun wordt jaarlijks rekening gehouden met de huurstijging. Tot de invoering van de zogenoemde huursombenadering werd voor deze huurstijging uitgegaan van het, ingevolge het toenmalige artikel 18 van de Huurprijzenwet woonruimte, geldende trendmatige huurverhogingspercentage. Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 19 juni 1996, houdende wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de Huurcommissies en de Wet individuele huursubsidie in verband met de zogenoemde huursombenadering (Stb. 323) wordt ingevolge artikel IV, derde lid, van die wet uitgegaan van een forfaitair huurstijgingspercentage van 5,5. De afkoop inzake huurwoonwagens en huurstandplaatsen heeft duidelijke raakvlakken met die van de sociale woningbouw. Daarnaast zijn veel woonwagencentra in het verleden niet winstgevend geweest. Om die reden is wat de hoogte van het huurstijgingspercentage betreft voor de afkoop van geldelijke steun voor huurwoonwagens en -standplaatsen aansluiting gezocht bij het percentage dat voor de sociale woningbouw is gehanteerd in het geval dat de corporatie een aanmerkelijk deel niet-winstgevend bezit had. Om die reden is het huurstijgingspercentage op 3,8 gesteld.

Artikel 6

Na de vaststelling van het afkoopbedrag bestaat er voor de betrokken rechtspersoon geen recht meer op jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun krachtens woonwagenbeschikkingen. Het Rijk heeft zijn financiële verplichtingen jegens de betrokken rechtspersoon met de vaststelling van het afkoopbedrag als het ware afgekocht voor het resterende tijdvak vanaf 1 januari 1998 waarvoor het Rijk die verplichtingen is aangegaan. Ingevolge onderdeel b kan de Minister van VROM ook geen aanspraak meer maken op terugbetaling van rijksleningen die op grond van een woonwagenbeschikking zijn verstrekt en betrekking hebben op het tijdvak vanaf 1 januari 1998. Daarnaast is herziening van een woonwagenbeschikking zowel ten gunste van het Rijk als ten gunste van de betrokken rechtspersoon als gevolg van de vaststelling van het afkoopbedrag niet meer mogelijk.

Artikel 7

Mocht bij controle achteraf een feit of een omstandigheid worden geconstateerd die de minister bij de vaststelling van het afkoopbedrag niet bekend was en ook niet bekend kon zijn, dan wel blijken dat er sprake is van een kennelijke onjuistheid van de vaststelling, waarvan de betrokken rechtspersoon op de hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn, dan kan de minister de vaststelling van het afkoopbedrag ten nadele van deze ontvanger wijzigen. Indien de minister van deze mogelijkheid gebruik maakt, zal het onverschuldigd betaalde bedrag worden teruggevorderd binnen de termijn die in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek daarvoor is gesteld.

Artikel 8

Om in aanmerking te komen voor een afkoopbedrag, dient de aanvraag hiertoe uiterlijk op 1 maart 1999 bij de Minister van VROM te worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. De datum van 1 maart 1999 is gekozen om gemeenten en woonwagenschappen voldoende tijd te geven om besluitvorming voor te bereiden en de gegevens die zijn opgenomen in het aanvraagformulier te verifiëren. Bij dit formulier zijn detail-overzichten per huurwoonwagen, huurstandplaats en standplaats waarvoor op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend, opgenomen, uitgaande van de situatie op 31 december 1997. Wanneer deze gegevens op die datum afwijken van de werkelijkheid, dient dit in het aanvraagformulier te worden gecorrigeerd. Bij de indiening van de aanvraag en na het aanbrengen van eventuele correcties dient de betrokken gemeente of het woonwagenschap op dit formulier te verklaren dat de in dat formulier en de bijlagen opgenomen overzichten inzake de huurwoonwagens, huurstandplaatsen en standplaatsen waarvoor op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend, feitelijk overeenkomen met de werkelijke situatie op 31 december 1997 en dat ten aanzien van deze objecten wordt voldaan aan de eisen die verbonden zijn aan de desbetreffende woonwagenbeschikkingen.

Artikel 9

De minister van VROM zal uiterlijk op 1 juli 1999 op de aanvraag tot vaststelling van het afkoopbedrag een beschikking geven, tenzij hij, gebruik makend van zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvrager heeft uitgenodigd zijn aanvraag aan te vullen met volgens hem nog ontbrekende gegevens, en een beschikking om die reden pas na 1 juli 1999 zal worden gegeven. Ingevolge artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt in laatstbedoelde situatie de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Het tijdvak vanaf de indiening van een aanvraag tot uiterlijk 1 juli 1999 is nodig om financiële controle van de gegevens te kunnen verrichten. Dit gebeurt onder meer om zekerheid te krijgen over de daadwerkelijk voor de verhuur beschikbare woonwagens en standplaatsen op 31 december 1997. Naast het verrichten van een algemene financiële controle zal zonodig aan de betrokken gemeente of het woonwagenschap om een verklaring van een accountant worden verzocht, waarvan de kosten door het Ministerie van VROM zullen worden vergoed.

Artikel 10

Wanneer het afkoopbedrag positief is, zal dat bedrag binnen acht weken na de vaststelling daarvan aan de ontvanger worden betaald. De termijn waarbinnen een negatief afkoopbedrag zal worden ingevorderd, bedraagt eveneens acht weken na vaststelling van dat bedrag. In de beschikking wordt het (definitieve) afkoopbedrag vastgesteld en wordt de datum vermeld waarop het afkoopbedrag wordt betaald of ingevorderd. Omdat de datum van betaling van het afkoopbedrag vaststaat, kan in de berekening van dat bedrag tevens worden meegenomen wat aan rente tot de betaaldatum van het afkoopbedrag zal worden vergoed. Betaling en eventuele terugvordering van een bedrag zal geschieden door middel van het rekeningcourantnummer bij de BNG van de betrokken gemeente of van het betrokken woonwagenschap.

Artikel 11

Artikel 10 van het Besluit financiële verhouding biedt het Ministerie van VROM de bevoegdheid om ten aanzien van de besteding van het afkoopbedrag inlichtingen in te winnen bij het gemeentebestuur of bij de accountants van de betrokken gemeente. Krachtens dit artikel kunnen eveneens inlichtingen terzake worden ingewonnen bij het bestuur van het woonwagenschap of bij de accountants die werkzaam zijn voor dat woonwagenschap.

Artikel 12

Dit artikel biedt de minister de mogelijkheid om af te zien van invordering van een afkoopbedrag. Hiertoe zal hij slechts overgaan indien naar zijn oordeel de kosten die verbonden zouden zijn aan invordering van dat bedrag niet in redelijke verhouding staan tot het bedrag dat zou moeten worden ingevorderd.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.W. Remkes.

Naar boven