Regeling afkoop geldelijke steun woonwagens en standplaatsen
16 december 1998
Nr. MJZ98123311
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op artikel 33, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies
1995;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder
a. de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer;
b. woonwagenbeschikking: ministeriële beschikking tot
verstrekking van leningen voor het in eigendom verkrijgen van te verhuren
woonwagens, of van geldelijke steun in verband met de exploitatie van verhuurde
woonwagens, verhuurde standplaatsen of standplaatsen waarvoor krachtens artikel
10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend, en die niet gebaseerd is op
het Besluit woninggebonden subsidies of het Besluit woninggebonden subsidies
1995;
c. aanvrager: aanvrager van een beschikking tot vaststelling
van een afkoopbedrag;
d. ontvanger: ontvanger van de beschikking tot vaststelling
van het afkoopbedrag.
Artikel 2
1. De minister kan op aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in het
tweede lid een afkoopbedrag vaststellen ter beëindiging van de verbintenissen
jegens die rechtspersoon, die voortvloeien uit een woonwagenbeschikking.
2. Voor vaststelling van een afkoopbedrag komen in aanmerking rechtspersonen
die:
a. krachtens publiekrecht zijn ingesteld en
b. op 31 december 1997 nog rechten ontleenden aan een woonwagenbeschikking,
voorzover die rechten na die datum niet zijn overgedragen.
3. Voor vaststelling van een afkoopbedrag komen tevens in aanmerking rechtspersonen
die:
a. krachtens publiekrecht zijn ingesteld en
b. waaraan na 31 december 1997 de rechten, verbonden aan een woonwagenbeschikking,
zijn overgedragen.
Artikel 3
1. Het afkoopbedrag wordt overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid
vastgesteld.
2. De som van de contante waarden op 1 januari 1998 van de op of na die
datum door de minister op grond van een woonwagenbeschikking ten gunste van
de aanvrager verschuldigde bedragen aan geldelijke steun, wordt verminderd
met de som van de contante waarden op 1 januari 1998 van de op of na die datum
krachtens een woonwagenbeschikking betaalde jaarlijkse bedragen aan geldelijke
steun.
3. Indien op grond van een woonwagenbeschikking leningen zijn verstrekt
voor het in eigendom verkrijgen van te verhuren woonwagens, wordt het overeenkomstig
het tweede lid berekende bedrag verminderd met de som van de bedragen van
die leningen, die de aanvrager op 1 januari 1998 aan het Rijk verschuldigd
was, vermeerderd met het totaalbedrag aan voor die leningen verschuldigde
rente te rekenen vanaf de datum waarop het ten aanzien van de desbetreffende
woonwagens vastgestelde exploitatiejaar is verstreken tot 1 januari 1998.
4. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, wordt het overeenkomstig
de voorgaande leden berekende bedrag vermeerderd met de som van de contante
waarden op 1 januari 1998 van de op of na die datum door het Rijk ingevorderde
bedragen aan rente en aflossing van de desbetreffende leningen.
5. Het overeenkomstig de voorgaande leden berekende bedrag wordt, behoudens
in geval dat bedrag negatief is, vermeerderd met een rente van 6,75 procent
per jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1998 tot de datum van betaling van het
afkoopbedrag.
6. Voor de berekening van de rente, bedoeld in het vijfde lid, wordt uitgegaan
van maanden van 30 dagen en van jaren van 360 dagen.
Artikel 4
1. Voor de toepassing van artikel 3 wordt voor het tijdvak van de geldigheidsduur
van de beschikkingen tot vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun
met een ingangsdatum voor 1 januari 1998 uitgegaan van de met betrekking tot
de desbetreffende woonwagenbeschikking van toepassing zijnde waarden voor:
a. de jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten;
b. het rendement over het geïnvesteerd vermogen, en
c. de jaarlijkse stijging van de huurprijs.
2. Voor het tijdvak na het verstrijken van de geldigheidsduur van de in
het eerste lid bedoelde beschikkingen wordt uitgegaan van:
a. een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 3 procent;
b. de in het eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde waarden voor het
rendement over het geïnvesteerd vermogen tot de datum van conversie;
c. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent vanaf
de datum van conversie;
d. een jaarlijkse stijging van de huurprijs met 3,8 procent, en
e. voorzover het woonwagens betreft, een BTW-percentage van 17,5 procent.
Artikel 5
Voor de toepassing van artikel 3 wordt de contante waarde berekend met
een disconteringsrente van 6,75 procent per jaar, met dien verstande dat wordt
uitgegaan van maanden van 30 dagen en van jaren van 360 dagen.
Artikel 6
De vaststelling van het afkoopbedrag heeft tot gevolg dat:
a. een verbintenis van het Rijk jegens de ontvanger uit hoofde van geldelijke
steun die verstrekt is op grond van een woonwagenbeschikking, teniet gaat
voorzover deze verbintenis betrekking heeft op het tijdvak vanaf 1 januari
1998;
b. een verbintenis van het Rijk jegens de ontvanger uit hoofde van leningen
die verstrekt zijn op grond van een woonwagenbeschikking, teniet gaat voorzover
deze verbintenis betrekking heeft op het tijdvak vanaf 1 januari 1998;
c. aanspraken van het Rijk op de ontvanger als gevolg van herziening van
woonwagenbeschikkingen vervallen, en
d. aanspraken van de ontvanger op het Rijk als gevolg van herziening van
woonwagenbeschikkingen vervallen.
Artikel 7
De minister kan de beschikking tot vaststelling van het afkoopbedrag ten
nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan hij bij de vaststelling
van het afkoopbedrag niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet op de hoogte
kon zijn en op grond waarvan het afkoopbedrag lager zou zijn vastgesteld,
of
b. indien de vaststelling van het afkoopbedrag onjuist was en de ontvanger
dit wist of behoorde te weten.
Artikel 8
Een aanvraag tot vaststelling van een afkoopbedrag wordt uiterlijk op
1 maart 1999 bij de minister ingediend, met gebruikmaking van een door de
minister daartoe beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 9
De beschikking op de aanvraag tot vaststelling van een afkoopbedrag wordt
gegeven uiterlijk 1 juli 1999.
Artikel 10
1. Indien het afkoopbedrag positief is, wordt dat bedrag binnen acht weken
na de vaststelling daarvan betaald.
2. Indien het afkoopbedrag negatief is, wordt dat bedrag binnen de in
het eerste lid genoemde termijn ingevorderd.
3. De beschikking tot vaststelling van het afkoopbedrag vermeldt de datum
waarop het afkoopbedrag wordt betaald of wordt ingevorderd.
Artikel 11
In geval de ontvanger een openbaar lichaam is als bedoeld in artikel 8
van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is artikel 10, derde lid, van het
Besluit financiële verhouding van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12
De minister kan artikel 10, tweede lid, buiten toepassing laten.
Artikel 13
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met
1 december 1998.
Artikel 14
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling afkoop geldelijke steun woonwagens
en standplaatsen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 16 december 1998.
De Staatssecretaris
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.W.
Remkes.
Toelichting
§ 1. Inleiding
Sinds het begin van de jaren negentig is het rijksbeleid erop gericht
langlopende financiële verbintenissen op het gebied van de volkshuisvesting
te beëindigen. In dat kader heeft de rijksoverheid in 1993 met vertegenwoordigers
van toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet en
van gemeenten een akkoord bereikt over de afkoop van de jaarlijkse bedragen
aan geldelijke steun voor de woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen
en gemeenten. Dat akkoord heeft geleid tot de Wet balansverkorting geldelijke
steun volkshuisvesting (Stb. 1995, 313). Daarnaast zijn er onlangs afkoopregelingen
gepubliceerd voor de niet-winstbeogende instellingen (Regeling eenmalige subsidies
niet-winstbeogende instellingen (Stcrt. 1998, 205)) en voor de sector beleggers
en particulieren (Regeling eenmalige subsidies beleggers (Stcrt. 1998, 226)).
In de memorie van toelichting bij de ontwerp-begrotingswet voor het jaar 1998
(Kamerstukken II, 1997/98, 25 600 XI, nr. 2) en bij de ontwerp-begrotingswet
voor het jaar 1999 (Kamerstukken II, 1998/99, 26 200 XI, nr. 2) is aangekondigd
dat ook wordt gestreefd naar beëindiging van de financiële verbintenissen
met betrekking tot huurwoonwagens, huurstandplaatsen en standplaatsen waarvoor
op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend.
Dit voornemen heeft gestalte gekregen in de onderhavige regeling. Deze
heeft ten doel de verbintenissen die voortvloeien uit beschikkingen tot verstrekking
van geldelijke steun ten behoeve van de exploitatie van huurwoonwagens en
huurstandplaatsen of standplaatsen waarvoor op grond van artikel 10 van de
Woonwagenwet ontheffing is verleend en uit beschikkingen tot verstrekking
van rijksleningen ten behoeve van de bouw van woonwagens te beëindigen.
Het betreft uitsluitend verbintenissen tussen het Rijk en gemeenten en tussen
het Rijk en zogenoemde woonwagenschappen, die openbaar lichaam zijn als bedoeld
in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Beëindiging van
de hiervoor bedoelde financiële verbintenissen wordt bevorderd door het
vaststellen van een afkoopbedrag, waarmee de wederzijdse rechten en verplichtingen
krachtens hiervoor bedoelde beschikkingen als het ware worden afgekocht. Het
afkoopbedrag heeft betrekking op alle woonwagens en standplaatsen, waarvoor
een gemeente of woonwagenschap nog jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun
ontvangt of leningen dient af te lossen (met uitzondering van woonwagens en
standplaatsen waarop het Besluit woninggebonden subsidies of het Besluit woninggebonden
subsidies 1995 van toepassing is). Het is dus niet mogelijk de verbintenissen
voor een deel van de woonwagens en de standplaatsen te beëindigen (door
middel van afkoop) en voor een ander deel daarvan te laten voortbestaan.
In geval aan een gemeente een rijkslening als hiervoor bedoeld is verstrekt,
zal de vaststelling van het afkoopbedrag geschieden na saldering van de contante
waarden van de uitstaande verplichtingen tot verstrekking van geldelijke steun
en de nog uitstaande verplichtingen met betrekking tot de verstrekte rijkslening.
Deze saldering zal er in de meeste gevallen toe leiden dat het Rijk een bedrag
verschuldigd is aan de betrokken gemeente. De situatie kan zich echter ook
voordoen dat de saldering ertoe leidt dat een gemeente een bedrag aan het
Rijk verschuldigd is. Ook de vaststelling van een negatief afkoopbedrag biedt
voor de betrokken gemeente voordelen, omdat leningen met een hoog rentepercentage
kunnen worden afgelost en zonodig kunnen worden omgezet in leningen met een
lager rentepercentage. Uiteraard is de gemeente vrij woonwagenlocaties over
te dragen aan corporaties. Ook is het mogelijk om de huurwoonwagens aan de
bewoners of andere belangstellenden te verkopen, met behoud van het voor die
woonwagens ontvangen afkoopbedrag.
De betrokken gemeenten en woonwagenschappen ontvangen vóór
1999 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
(VROM) een aanvraagformulier waarin een berekening van het afkoopbedrag per
1 januari 1998 is opgenomen, waarbij rekening is gehouden met mutaties vanaf
die datum. Indien zij het afkoopbedrag aanvaarden of wanneer er nog correcties
op het afkoopbedrag moeten plaatsvinden, wordt hun verzocht het aanvraagformulier
uiterlijk 1 maart 1999 terug te sturen. Ook als een gemeente of woonwagenschap
niet instemt met de afkoop, wordt verzocht uiterlijk op de hiervoor genoemde
datum het aanvraagformulier terug te zenden.
§ 2. De artikelen
Artikel 1
Bij de omschrijving van het begrip woonwagenbeschikking gaat het uitsluitend
om beschikkingen die zijn gegeven krachtens regelingen die reeds zijn ingetrokken,
maar op grond waarvan krachtens overgangsrecht nog steeds rechten en verplichtingen
bestaan. In dit verband kunnen onder meer worden genoemd beschikkingen die
zijn gegeven op grond van de Regeling geldelijke steun standplaatsen voor
woonwagens 1992, de Regeling geldelijke steun standplaatsen buiten een openbaar
centrum voor woonwagens 1992 of de Regeling geldelijke steun huurwoonwagens.
Artikel 2
In paragraaf 1 van deze toelichting is reeds aangegeven dat voor afkoop
op grond van deze regeling uitsluitend publiekrechtelijke rechtspersonen,
zijnde gemeenten of woonwagenschappen, in aanmerking komen. Derhalve is ingevolge
artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidietitel
(titel 4.2) van die wet niet van toepassing op de verstrekking van afkoopbedragen
op grond van deze regeling. Uitgangspunt bij de afkoop is de rechtsverhouding
op 31 december 1997. Voor afkoop komen derhalve die gemeenten en woonwagenschappen
in aanmerking die op de hiervoor genoemde datum nog recht hadden op geldelijke
steun krachtens een woonwagenbeschikking.
Het derde lid voorziet er in dat een afkoopbedrag tevens kan worden vastgesteld
ten aanzien van woonwagens die na 31 december 1997 zijn overgedragen. Overdracht
van woonwagens heeft in de praktijk alleen plaatsgevonden aan gemeenten. Ten
aanzien van de standplaatsen heeft geen overdracht plaatsgehad.
Artikel 3, Tweede lid
Het afkoopbedrag wordt berekend naar de stand op 31 december 1997. Alle
jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun waarop na die datum recht bestaat,
worden bij de vaststelling van het afkoopbedrag betrokken.
De berekening van de contante waarde van de bedragen aan geldelijke steun
verloopt voor de standplaatsgunningen volgens de volgende formule:
BS = de jaarlijkse reguliere bedragen aan geldelijke steun op een bepaalde
vervaldatum conform de woonwagenbeschikkingen;
i = rentevoet waartegen contant wordt gemaakt (disconteringsvoet);
n = aantal jaren vanaf het vervalmoment van het eerste exploitatiejaar
na 31 december 1997;
x = laatste vervaldatum in aantal jaren, gerekend vanaf de start van het
eerste exploitatiejaar na 31 december 1997.
De berekening van de contante waarde van de bedragen aan geldelijke steun
verloopt voor de woonwagengunningen volgens de volgende formule:
waarbij:
BW = het jaarlijkse reguliere bedrag aan geldelijke steun op een bepaalde
vervaldatum conform de woonwagenbeschikkingen;
m = periode vanaf 31 december 1997 tot de vervaldatum van het eerste volledige
exploitatiejaar na 31 december 1997 als gedeelte van dat jaar, waarbij een
jaar driehonderdzestig dagen telt en een maand dertig dagen;
en de overige symbolen dezelfde betekenis hebben als in de formule van
de standplaatsgunningen.
De vooruitberekende jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun worden contant
gemaakt met een rentepercentage van 6,75 naar de datum 1 januari 1998.
Derde lid
In voorkomende gevallen zal het saldo van de lening per de voor die lening
van toepassing zijnde vervaldatum in 1997 dienen als uitgangspunt. Dit saldo
zal met gebruikmaking van de op die lening van toepassing zijnde rente worden
geactualiseerd naar de stand op 31 december 1997 en vervolgens in mindering
worden gebracht op het bedrag dat voortvloeit uit het tweede lid.
Vierde lid
Indien de situatie zoals beschreven in het derde lid zich voordoet, worden
de vanaf 1 januari 1998 ingevorderde bedragen netto contant gemaakt naar de
stand op 1 januari 1998 en vervolgens opgeteld bij het bedrag dat voortvloeit
uit het tweede en derde lid.
Vijfde lid
Het afkoopbedrag zal worden vastgesteld met inachtneming van een rentevergoeding
van 6,75% per jaar over de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met
de datum waarop het afkoopbedrag wordt betaald.
Artikel 4, Eerste lid
De vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun met een ingangsdatum
voor 1 januari 1998 wordt gebaseerd op de voor de desbetreffende woonwagenbeschikkingen
geldende waarden.
Tweede lid
Bij de vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun voor het tijdvak
na 31 december 1997 wordt uitgegaan van de in dit lid vermelde parameters.
Ten aanzien van het rendement blijft de in het eerste lid bedoelde waarde
echter gelden tot de datum van conversie.
Bij de berekening van de bedragen aan geldelijke steun wordt jaarlijks
rekening gehouden met de huurstijging. Tot de invoering van de zogenoemde
huursombenadering werd voor deze huurstijging uitgegaan van het, ingevolge
het toenmalige artikel 18 van de Huurprijzenwet woonruimte, geldende trendmatige
huurverhogingspercentage. Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 19 juni
1996, houdende wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de Huurcommissies
en de Wet individuele huursubsidie in verband met de zogenoemde huursombenadering
(Stb. 323) wordt ingevolge artikel IV, derde lid, van die wet uitgegaan van
een forfaitair huurstijgingspercentage van 5,5. De afkoop inzake huurwoonwagens
en huurstandplaatsen heeft duidelijke raakvlakken met die van de sociale woningbouw.
Daarnaast zijn veel woonwagencentra in het verleden niet winstgevend geweest.
Om die reden is wat de hoogte van het huurstijgingspercentage betreft voor
de afkoop van geldelijke steun voor huurwoonwagens en -standplaatsen aansluiting
gezocht bij het percentage dat voor de sociale woningbouw is gehanteerd in
het geval dat de corporatie een aanmerkelijk deel niet-winstgevend bezit had.
Om die reden is het huurstijgingspercentage op 3,8 gesteld.
Artikel 6
Na de vaststelling van het afkoopbedrag bestaat er voor de betrokken rechtspersoon
geen recht meer op jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun krachtens woonwagenbeschikkingen.
Het Rijk heeft zijn financiële verplichtingen jegens de betrokken rechtspersoon
met de vaststelling van het afkoopbedrag als het ware afgekocht voor het resterende
tijdvak vanaf 1 januari 1998 waarvoor het Rijk die verplichtingen is aangegaan.
Ingevolge onderdeel b kan de Minister van VROM ook geen aanspraak meer maken
op terugbetaling van rijksleningen die op grond van een woonwagenbeschikking
zijn verstrekt en betrekking hebben op het tijdvak vanaf 1 januari 1998. Daarnaast
is herziening van een woonwagenbeschikking zowel ten gunste van het Rijk als
ten gunste van de betrokken rechtspersoon als gevolg van de vaststelling van
het afkoopbedrag niet meer mogelijk.
Artikel 7
Mocht bij controle achteraf een feit of een omstandigheid worden geconstateerd
die de minister bij de vaststelling van het afkoopbedrag niet bekend was en
ook niet bekend kon zijn, dan wel blijken dat er sprake is van een kennelijke
onjuistheid van de vaststelling, waarvan de betrokken rechtspersoon op de
hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn, dan kan de minister de
vaststelling van het afkoopbedrag ten nadele van deze ontvanger wijzigen.
Indien de minister van deze mogelijkheid gebruik maakt, zal het onverschuldigd
betaalde bedrag worden teruggevorderd binnen de termijn die in artikel 3:309
van het Burgerlijk Wetboek daarvoor is gesteld.
Artikel 8
Om in aanmerking te komen voor een afkoopbedrag, dient de aanvraag hiertoe
uiterlijk op 1 maart 1999 bij de Minister van VROM te worden ingediend met
gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. De datum van
1 maart 1999 is gekozen om gemeenten en woonwagenschappen voldoende tijd te
geven om besluitvorming voor te bereiden en de gegevens die zijn opgenomen
in het aanvraagformulier te verifiëren. Bij dit formulier zijn detail-overzichten
per huurwoonwagen, huurstandplaats en standplaats waarvoor op grond van artikel
10 van de Woonwagenwet ontheffing is verleend, opgenomen, uitgaande van de
situatie op 31 december 1997. Wanneer deze gegevens op die datum afwijken
van de werkelijkheid, dient dit in het aanvraagformulier te worden gecorrigeerd.
Bij de indiening van de aanvraag en na het aanbrengen van eventuele correcties
dient de betrokken gemeente of het woonwagenschap op dit formulier te verklaren
dat de in dat formulier en de bijlagen opgenomen overzichten inzake de huurwoonwagens,
huurstandplaatsen en standplaatsen waarvoor op grond van artikel 10 van de
Woonwagenwet ontheffing is verleend, feitelijk overeenkomen met de werkelijke
situatie op 31 december 1997 en dat ten aanzien van deze objecten wordt voldaan
aan de eisen die verbonden zijn aan de desbetreffende woonwagenbeschikkingen.
Artikel 9
De minister van VROM zal uiterlijk op 1 juli 1999 op de aanvraag tot vaststelling
van het afkoopbedrag een beschikking geven, tenzij hij, gebruik makend van
zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht,
de aanvrager heeft uitgenodigd zijn aanvraag aan te vullen met volgens hem
nog ontbrekende gegevens, en een beschikking om die reden pas na 1 juli 1999
zal worden gegeven. Ingevolge artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht
wordt in laatstbedoelde situatie de termijn voor het geven van een beschikking
opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde
termijn ongebruikt is verstreken. Het tijdvak vanaf de indiening van een aanvraag
tot uiterlijk 1 juli 1999 is nodig om financiële controle van de gegevens
te kunnen verrichten. Dit gebeurt onder meer om zekerheid te krijgen over
de daadwerkelijk voor de verhuur beschikbare woonwagens en standplaatsen op
31 december 1997. Naast het verrichten van een algemene financiële controle
zal zonodig aan de betrokken gemeente of het woonwagenschap om een verklaring
van een accountant worden verzocht, waarvan de kosten door het Ministerie
van VROM zullen worden vergoed.
Artikel 10
Wanneer het afkoopbedrag positief is, zal dat bedrag binnen acht weken
na de vaststelling daarvan aan de ontvanger worden betaald. De termijn waarbinnen
een negatief afkoopbedrag zal worden ingevorderd, bedraagt eveneens acht weken
na vaststelling van dat bedrag. In de beschikking wordt het (definitieve)
afkoopbedrag vastgesteld en wordt de datum vermeld waarop het afkoopbedrag
wordt betaald of ingevorderd. Omdat de datum van betaling van het afkoopbedrag
vaststaat, kan in de berekening van dat bedrag tevens worden meegenomen wat
aan rente tot de betaaldatum van het afkoopbedrag zal worden vergoed. Betaling
en eventuele terugvordering van een bedrag zal geschieden door middel van
het rekeningcourantnummer bij de BNG van de betrokken gemeente of van het
betrokken woonwagenschap.
Artikel 11
Artikel 10 van het Besluit financiële verhouding biedt het Ministerie
van VROM de bevoegdheid om ten aanzien van de besteding van het afkoopbedrag
inlichtingen in te winnen bij het gemeentebestuur of bij de accountants van
de betrokken gemeente. Krachtens dit artikel kunnen eveneens inlichtingen
terzake worden ingewonnen bij het bestuur van het woonwagenschap of bij de
accountants die werkzaam zijn voor dat woonwagenschap.
Artikel 12
Dit artikel biedt de minister de mogelijkheid om af te zien van invordering
van een afkoopbedrag. Hiertoe zal hij slechts overgaan indien naar zijn oordeel
de kosten die verbonden zouden zijn aan invordering van dat bedrag niet in
redelijke verhouding staan tot het bedrag dat zou moeten worden ingevorderd.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.W. Remkes.