Regeling tekortgemeenten standplaatsen Huisvestingswet en Regeling afkoop geldelijke steun woonwagens en standplaatsen

«Huisvestingswet, Besluit woninggebonden subsidies 1995»

De Regeling houdende aanwijzing van de gemeenten waar zich een substantieel tekort aan standplaatsen voor woonwagens voordoet (Regeling tekortgemeenten standplaatsen Huisvestingswet) van 16 december 1998, Nr. MJZ98118049, en de Regeling houdende regels terzake van afkoop van geldelijke steun met betrekking tot woonwagens en standplaatsen (Regeling afkoop geldelijke steun woonwagens en standplaatsen) van 16 december 1998, nr. MJZ98123311, zijn toegevoegd aan de circulaire aan de colleges van burgemeester en wethouders en aan de colleges van gedeputeerde staten van 16 december 1998, MG98-32, Intrekking van de Woonwagenwet.

Regeling tekortgemeenten standplaatsen Huisvestingswet

16 december 1998/Nr. MJZ98118049

Centrale Directie Juridische Zaken/Afdeling Wetgeving

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 2, vierde lid, van de Huisvestingswet;

Besluit:

Artikel 1

Als gemeenten waar zich een substantieel tekort aan standplaatsen voordoet, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Huisvestingswet, worden aangewezen:

a. Alkmaar;

b. Amersfoort;

c. Amstelveen;

d. Amsterdam;

e. Apeldoorn;

f. Arnhem;

g. Bergen op Zoom;

h. Breda;

i. Coevorden;

j. Dordrecht;

k. Emmen;

l. ’s-Gravenhage;

m. Groningen;

n. Haarlem;

o. Harderwijk;

p. Heemskerk;

q. Heerlen;

r. Helmond;

s. ’s-Hertogenbosch;

t. Hoogeveen;

u. Hoorn;

v. Hulst;

w. Leiden;

x. Loon op Zand;

y. Maastricht;

z. Meerssen;

aa. Nootdorp;

bb. Nuenen;

cc. Nijmegen;

dd. Oss;

ee. Rheden;

ff. Roosendaal;

gg. Rotterdam;

hh. Rijswijk (Zuid-Holland);

ii. Schiedam;

jj. Sittard;

kk. Tiel;

ll. Utrecht;

mm. Valkenswaard;

nn. Venlo;

oo. Voorburg;

pp. Weert/Stramproy;

qq. West Maas en Waal;

rr. Woensdrecht;

ss. Zoetermeer en

tt. Zwolle.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen I tot en met IV en VI tot en met XII van de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 459) in werking treedt.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tekortgemeenten standplaatsen Huisvestingswet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 16 december 1998. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.W. Remkes.

Toelichting

Algemeen

In deze regeling zijn gemeenten aangewezen waar zich een substantieel tekort aan standplaatsen voor woonwagens voordoet. Deze gemeenten dienen tot 1 januari 2003 in een huisvestingsverordening te bepalen dat bij het in gebruik geven of nemen van een standplaats voorrang wordt verleend aan woningzoekenden die in die gemeente in een woonwagen wonen of gewoond hebben.

Ter vaststelling van de tekorten aan standplaatsen is in de tweede helft van 1998 landelijk onderzoek verricht. Uit het onderzoek is gebleken dat het landelijke tekort 2.178 standplaatsen bedraagt. Dit tekort is bepaald op grond van de 10.927 ’rechthebbenden conform de Woonwagenwet’, de hoofdbewoners van een standplaats en de bij gemeenten voor een standplaats ingeschrevenen (vraag) minus het concrete aantal van 8.749 standplaatsen in Nederland (aanbod). Het hiervoor aangegeven tekort betreft de uitbreiding van de voorraad en is exclusief de aanleg van vervangende standplaatsen vanwege deconcentratie. Een integraal overzicht van de tekorten per gemeente heb ik de VNG en het IPO doen toekomen.

Aan de hand van de gegevens uit het onderzoek wordt een tekort als ’substantieel’ aangemerkt, indien zich in een gemeente een tekort van meer dan 15 standplaatsen voordoet. In de regeling zijn 46 gemeenten aangewezen. Zij hebben gezamenlijk 80% van het landelijk tekort aan standplaatsen.

Een aantal gemeenten is aangewezen als ’tekortgemeente’ op grond van de voorliggende regeling en als deconcentratie- of opvanggemeente op grond van de bijlage bij de Huisvestingswet. Het betreft gemeenten die zowel een substantieel tekort aan nieuwe standplaatsen ter uitbreiding van de voorraad hebben als ook betrokken kunnen zijn bij de aanpak van de resterende regionale woonwagencentra en daartoe vervangende standplaatsen kunnen aanleggen. Deze gemeenten moeten in de huisvestingsverordening de voorrangsregels van artikel 2, derde en vierde lid, van de Huisvestingswet opnemen.

Het ligt voor de hand dat een dergelijke gemeente in de verordening de prioriteitsvolgorde tussen deze voorrangsregels vaststelt. Daarbij zij opgemerkt dat het derde lid van artikel 2 voor de toewijzing van een standplaats in de benoemde deconcentratie- en opvanggemeenten voorrang regelt voor alle rechthebbenden die vanuit enig regionaal centrum moeten verhuizen. Het vierde lid van artikel 2 beperkt de voorrangverlening tot de woonwagenbewoners binnen de betreffende gemeente.

Gemeenten met een tekort van 15 standplaatsen of minder, kunnen overigens op grond van artikel 2, tweede lid, van de Huisvestingswet ook een verordening opstellen waarin voorrang wordt verleend aan degenen die in een woonwagen wonen of hebben gewoond. Zij zijn daartoe echter niet verplicht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

De regeling treedt in werking tegelijk met de wet, waarbij o.a. de Woonwagenwet wordt ingetrokken. Dat tijdstip is bij koninklijk besluit bepaald op 1 maart 1999 (Stb. 1998, 656). Aangezien het bij die wet ingevoegde artikel 2, vierde lid, van de Huisvestingswet slechts geldt tot 1 januari 2003, heeft deze ministeriële regeling vanaf dat tijdstip geen betekenis meer. De regeling vervalt dan van rechtswege.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.W. Remkes.

Naar boven