Sociaal-Economische Raad

Verordening opheffing Bedrijfschap Lederindustrie

Verordening van de Sociaal-Economische Raad1 van 21 augustus 1998, strekkend tot de opheffing van het Bedrijfschap voor de Lederindustrie (Verordening opheffing Bedrijfschap Lederindustrie)

De Sociaal-Economische Raad;

Gelet op artikel 70, eerste lid en artikel 35 van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Gehoord de in de bijlage vermelde organisaties;

Besluit:

Artikel 1

Het Bedrijfschap voor de Lederindustrie is opgeheven2. De door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen, voor zover nog van kracht bij de inwerkingtreding van deze verordening, vervallen.

Artikel 2

1. Vanaf de inwerkingtreding van deze verordening berust het beheer van het vermogen bij de Bestuurskamer van de raad.

2. De Bestuurskamer stelt de rekening van inkomsten en uitgaven van het bedrijfschap vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van het bedrijfschap werd vastgesteld en eindigend op de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

3. De rekening van inkomsten en uitgaven strekt, na instemming van de Sociaal-Economische Raad, tot decharge van het bestuur van het bedrijfschap behoudens het geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 3

1. De Bestuurskamer is belast met de vereffening van de vermogens van het bedrijfschap. Zij kan daartoe de tot het vermogen behorende roerende en onroerende zaken vervreemden. De Bestuurskamer maakt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op.

2. De Bestuurskamer maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar haar oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van deze verordening.

3. In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het bedrijfschap hebben, opgeroepen die vorderingen binnen een daarbij aangegeven termijn bij de Bestuurskamer in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan twee maanden, te rekenen vanaf de dag van bekendmaking.

Artikel 4

1. De vaststelling van het vereffeningsverslag en van de rekening van baten en lasten door de Bestuurskamer betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden ten kantore van de raad voor een ieder ter lezing zijn gelegd, en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij de Bestuurskamer geen bezwaren zijn binnengekomen.

Van de neerlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie door de Bestuurskamer.

2. Elk ingekomen bezwaar wordt door de Bestuurskamer onderzocht; wordt het gegrond bevonden, dan zet de Bestuurskamer de vereffening voort en maakt, zo nodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening op waarin aan het bezwaar is tegemoet gekomen.

Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het eerste lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Bestuurskamer nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt de Bestuurskamer het verslag en de rekening alsnog vast.

3. De Bestuurskamer brengt na de vereffening verslag uit aan de raad. Het verslag gaat vergezeld van het vereffeningsverslag en de rekening van baten en lasten, welke de instemming behoeven van de raad. De instemming strekt tot decharge van de Bestuurskamer.

4. De Bestuurskamer doet van het verlenen van de instemming zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel 5

Aan hetgeen vervolgens aan vermogen van het bedrijfschap over is, wordt door de Bestuurskamer, de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de raad.

Artikel 6

1. Rechtsvorderingen worden ingesteld door de Bestuurskamer. Rechtsvorderingen tegen de raad worden geadresseerd aan de raad.

2. De opheffing van het bedrijfschap heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Artikel 7

De Bestuurskamer draagt zorg, in de zin van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 671), voor de archiefbescheiden van het opgeheven bedrijfschap.

Artikel 8

De Instellingsverordening Bedrijfschap Lederindustrie is ingetrokken.

Artikel 9

Deze verordening wordt geplaatst in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op een bij besluit van de Bestuurskamer vast te stellen tijdstip.

Artikel 11

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening opheffing Bedrijfschap Lederindustrie.

De verordening wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.


Den Haag, 21 augustus 1998.
L.J. de Waal, vice-voorzitter.
N.C.M. van Niekerk, algemeen secretaris.

1 Verder te noemen: raad.

2 Ingesteld bij verordening door de raad op 16 december 1994. De instellingsverordening is in werking getreden op 19 maart 1995 (Staatscourant en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie van 17 maart 1995).

Goedgekeurd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister van Economische Zaken, bij beschikking van 6 november 1998, nr. AV/A&M/98/20199.

Bijlage

Federatie van Nederlandse Lederfabrikanten

CNV BedrijvenBond3

FNV Bondgenoten4

De Unie

3 Ontstaan uit een fusie per 1 januari 1998 tussen de CNV Industrie- en Voedingsbond en de Vervoersbond CNV. De eerstgenoemde vakbond was een voor het benoemen van bestuursleden representatieve organisatie.

4 Ontstaan uit een fusie per 1 februari 1998 tussen de Industriebond FNV, de Voedingsbond FNV, de FNV Dienstenbond en de Vervoersbond FNV. De eerstgenoemde vakbond was voor het benoemen van bestuursleden een representatieve organisatie.

Toelichting

Inleiding

De voor het benoemen van bestuursleden representatieve organisaties hebben de raad verzocht tot opheffing van het bedrijfschap. Zij hebben daarbij het navolgende overwogen.

De toenemende concurrentie heeft een ongunstige invloed op de ontwikkeling van de Nederlandse lederindustrie. Sinds 1965 is het aantal ondernemingen teruggelopen van 108 naar 26 ondernemingen en het aantal werknemers van circa 3500 naar circa 500 werknemers. Het draagvlak in de sector is daardoor bijzonder klein geworden. De betrokken organisaties hebben op grond daarvan geconcludeerd dat een voortbestaan van het bedrijfschap niet meer zinvol zou zijn.

Het voorschrift van artikel 70 van de Wet op de bedrijfsorganisatie is van toepassing. Dit artikel regelt dat bij opheffing de nodige voorzieningen bij verordening van de Sociaal-Economische Raad getroffen worden. Met de onderhavige verordening wordt hieraan voldaan.

De betrokken organisaties stellen voor de op basis van artikel 5, eerste lid, onderdeel f5 van de instellingsverordening tot stand gekomen Vut-regeling voor het personeel in de lederindustrie verder te doen uitvoeren door de op te richten ’Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Lederindustrie’. Het Vut-fonds dat het bedrijfschap voor de betaling van de vut-uitkeringen heeft gevormd, zal aan de stichting worden overgedragen. Het voornemen bestaat de Vut-regeling in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector voort te zetten.

Het bestuur van de stichting gaat bestaan uit vertegenwoordigers van de bovenbedoelde representatieve organisaties.

Het treffen van voorzieningen in de personele sfeer is niet nodig omdat het bedrijfschap geen verplichtingen heeft aan ex-werknemers. Het bedrijfschap heeft geen werknemers in vast dienstverband. Er wordt personeel ingehuurd. Er zijn geen gepensioneerde werknemers.

De betrokken organisaties hebben verzocht de opheffing per 31 december 1998 te realiseren.

Deze verordening heeft de instemming van de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers in de zin van artikel 68, eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel regelt de opheffing.

Artikel 2 en artikel 3

De Bestuurskamer wordt belast met het beheer van het vermogen van het opgeheven bedrijfschap. De Bestuurskamer zal de rekening van inkomsten en uitgaven opmaken die de periode beslaat na het laatste volle kalenderjaar waarover het bestuur van het bedrijfschap zich financieel heeft verantwoord.

Artikel 4

Dit artikel regelt de vereffening.

Artikel 5

Dit artikel regelt de procedure van de bestemming van een eventueel batig saldo.

Artikel 6

Wanneer bezwaar, beroep of rechtsvorderingen worden ingesteld tegen besluiten van het bedrijfschap, zal de Bestuurskamer de verplichtingen overnemen van het bedrijfschap.

Een bezwaar of rechtsvordering tegen een besluit van het bedrijfschap kan derhalve nooit niet-ontvankelijk worden verklaard op de enkele grond dat het betrokken bedrijfslichaam niet meer bestaat.

Artikel 7

De nieuwe Archiefwet is op 1 januari 1996 in werking getreden. De Bestuurskamer wordt aangewezen als zorgdrager voor de archiefbescheiden van het bedrijfschap.

Artikel 8 tot en met artikel 11

Deze artikelen regelen de intrekking van de instellingsverordening, de bekendmaking en de citeertitel van de opheYngsverordening.

Den Haag, 21 augustus 1998

L.J. de Waal, vice-voorzitter.

N.C.M. van Niekerk, algemeen secretaris.

5 De regeling van de lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Naar boven