Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

«Wegenverkeerswet 1984»

2 december 1998

DGG/J-98010333

Directoraat-Generaal Goederenvervoer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 10 van Richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG 94 L 319), op artikel 10 van Richtlijn 95/50/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 249), op artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 en op artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. bevoegde autoriteit:

1°. Minister, of

2°. een in bijlage 3 bij deze regeling erkende instantie;

c. ADR: Accord européen relatif au transport international des marchandises dan-gereuses par route.

2. De in bijlage 1 opgenomen begripsbepalingen zijn van toepassing op de bijlagen 2 en 3 voorzover daarin niet anders is bepaald.

Artikel 2

Bij deze regeling behoren drie bijlagen:

a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land, zijnde de Nederlandse ver-taling van de bijlagen A en B van het ADR en de daarbij behorende aanhangsels;

b. bijlage 2: voorschriften in afwijking van of in aanvulling op bijlage 1;

c. bijlage 3: erkende instanties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 2°.

Artikel 3

Met voorwaardelijk tot het vervoer over de weg toegelaten gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage 1 mogen de handelingen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, worden verricht, mits de in deze regeling gestelde voorschriften in acht worden genomen.

Artikel 4

1. De door de bevoegde autoriteiten op basis van de randnummers 2010 en 10.602 van het ADR overeengekomen tijdelijke afwijkingen worden in de vorm van een multilaterale overeenkomst aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie voorgelegd door de bevoegde autoriteit die het initiatief tot de overeenkomst neemt. Van dergelijke afwijkingen doet de Minister mededeling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De afwijkingen, bedoeld in het eerste lid, worden verleend zonder onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger, hebben een looptijd van ten hoogste vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.

Artikel 5

De Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG) wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1999.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage 1, die ter inzage wordt gelegd bij het Directoraat-Generaal Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Willem Witsenplein 6 te Den Haag.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Bijlage 2, bedoeld in artikel 2, onderdeel b van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

Aanvullende voorschriften

Hoofdstuk I. Bepalingen voor uitsluitend binnenlands vervoer

Artikel 1. Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op vervoer dat uitsluitend binnen Nederland plaatsvindt en heeft voorrang boven bijlage 1.

Artikel 2. Implementatie van richtlijn 94/55/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

1. De Minister kan tijdelijk ontheffing of vrijstelling van bijlage 1 verlenen, indien het betreft proefnemingen die nodig zijn om bepalingen van die bijlage te kunnen wijzigen met het oog op de aanpassing ervan aan de technische of industriële ontwikkelingen. Van een dergelijke vrijstelling of ontheffing doet de Minister mededeling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De ontheffingen en vrijstellingen, bedoeld in het eerste lid, worden verleend zonder onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger, hebben een looptijd van ten hoogste vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.

Artikel 3. N-randnummers

De volgende N-randnummers zijn een aanvulling op of een afwijking van bijlage 1. In gevallen waarin de bepalingen in Hoofdstuk I van bijlage 2 een verplichting bevatten, treden zij in de plaats van de bepalingen in bijlage 1 met een overeenkomstig randnummer.

2002 N (3). Vervoerdocument

Het is toegestaan dat in het vervoerdocument:

a. de voorgeschreven aanduidingen uitsluitend zijn gesteld in de Nederlandse taal;

b. de aanduiding ’ADR is vervangen door de aanduiding: VLG.

2010 N. / 10.602 N. Multilaterale overeenkomsten

1. Niet-grensoverschrijdend vervoer mag plaatsvinden overeenkomstig multilaterale overeenkomsten als bedoeld in randnummer 2010 of 10.602 van bijlage 1.

2. Bij het vervoer dat voldoet aan de in het eerste lid bedoelde multilaterale overeenkomst worden de voorschriften met betrekking tot het vervoer in acht genomen die in deze overeenkomst zijn opgenomen.

2012 N. Opschriften, kenmerking en gevaarsetiketten

De opschriften en kenmerkingen op colli of IBC’s, containers, tanks en voertuigen zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal.

2013 N. Bestrijdingsmiddelen

a. Bij vervoer van bestrijdingsmiddelen in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in colli of IBC’s zijn opschriften of gevaarsetiketten ingevolge bijlage 1 niet nodig, indien de colli of IBC’s zijn voorzien van opschriften of gevaarsetiketten ingevolge de Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerk van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (PbEG L 206).

b. Dit N-randnummer vervalt op 1 januari 2002.

2501a N. Algemene verpakkingsvoorschriften

a. Het vervoer van kaliumnitraat, natriumnitraat alsmede natriumnitraat en kaliumnitraat, mengsel van cijfer 22c) is niet onderworpen aan de voorschriften van bijlage 1, indien dit geschiedt door landbouwondernemers of hun personeel, tussen hun landbouwbedrijf en daarbij behorende landbouwgronden via redelijkerwijs kortste of snelste route.

b. Dit N-randnummer vervalt op 1 januari 2002.

10.221 N (2). Reminrichting

Randnummer 10.221 (2) van bijlage 1(retarder) is niet van toepassing op motorvoertuigen gebouwd vóór 1 januari 1997.

10.315 N. Speciale opleiding van de bestuurder

De verplichting van randnummer 10.315 is niet van toepassing op bestuurders van:

a. motorrijtuigen met beperkte snelheid als bedoeld in het Voertuigreglement, waarmee lege, ongereinigde tanks met een capaciteit van ten hoogste 3 m3 worden vervoerd, die dieselolie, gasolie en lichte stookolie hebben bevat;

b. brandweervoertuigen die gevaarlijke stoffen bevatten, mits:

1°. op deze voertuigen gediplomeerd brandweerpersoneel in de zin van het Besluit brandweerpersoneel aanwezig is;

2°. dit personeel iedere vijf jaar een brandweerbijscholingscursus gevaarlijke stoffen volgt.

10.381 N. Documenten die het vervoer moeten begeleiden

a. Indien voor het betrokken vervoer ontheffing is verleend ingevolge artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, is deze ontheffing of een afschrift daarvan bij het vervoerdocument gevoegd.

b. Het diploma van de bestuurder, bedoeld in randnummer 71.315 N, is in de transporteenheid aanwezig.

10.414 N (3). Openen van verpakkingen

1. Bij het vervoer van bestrijdingsmiddelen mag het bij het vervoer betrokken personeel daartoe geëigende buitenverpakkingen openen met als doel de binnenverpakkingen af te leveren, op voorwaarde dat:

a. in het beproevingsrapport wordt vermeld dat deze buitenverpakkingen geschikt zijn om tussentijds geopend en gesloten te worden met als doel om binnenverpakkingen af te leveren;

b. zij uitsluitend geopend worden door terzake kundig personeel.

2. Dit N-randnummer vervalt op 1 januari 2002.

11.311 N. Bemanning van het voertuig

Een bijrijder is niet vereist indien het vervoer betreft van ten hoogste 100 kg (bruto) vuurwerk van de identificatienummers 0333, cijfer 9, 0334, cijfer 21 en 0335, cijfer 30.

71.315 N. Speciale opleiding van de bestuurder

Een vakbekwaamheidscertificaat is niet vereist voor bestuurders die radioactieve bronnen vervoeren die zich bevinden in een uitrusting voor controleapparatuur, indien deze bestuurders beschikken over het diploma Stralingshygiëne, deskundigheidsniveau 5A zoals omschreven in de ’Richtlijnen voor de erkenning van opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen’ (Stcrt. 1984, 227).

211.128 N. Stabiliteit

In afwijking van de tweede volzin van randnummer 211.128 behoeft bij in Nederland geregistreerde gelede voertuigen slechts worden voldaan aan het voor wat betreft de druk van de assen van de beladen oplegger bepaalde in artikel 3.3.6 van het Voertuigreglement.

211.232 N. Uitrusting van tankwagens voor propaan, butaan en mengsels daarvan

(1) In Nederland geregistreerde tankwagens, bestemd voor het vervoer van propaan, butaan en -mengsels daarvan, zijn voorzien van een noodstopvoorziening die is aangesloten op het bedieningssysteem van de veiligheidsinrichting, bedoeld in randnummer 211.232 (1) van bijlage 1, en op het aandrijfsysteem van de pomp. Het bedienen van de noodstopvoorziening heeft tot direct gevolg dat de veiligheidsinrichtingen gesloten worden en de pomp gestopt wordt. De bedieningsorganen van de noodstopvoorziening zijn zowel aangebracht in de bedieningskast(en) als bij de linkervoorzijde als bij de rechterachterzijde van de tank.

(8) Tankwagens, bestemd voor het vervoer van propaan, butaan of mengsels daarvan, zijn voorzien van een wegrijalarmering, ter voorkoming van het wegrijden met een aangekoppelde of niet opgeborgen slang. Deze voorziening bestaat uit een knipperende rode lamp op het dashbord en een intermitterende claxon in de cabine.

211.259 N. Inspectie

In Nederland geregistreerde tankwagens, bestemd voor het vervoer van propaan, butaan of mengsels daarvan, worden iedere 26 weken onderworpen aan een visuele uitwendige inspectie en aan een controle op de goede werking van de uitrusting.

Hoofdstuk II. Bepalingen voor elk vervoer op Nederlands grondgebied

Artikel 1. Toepassingsbereik

1. Dit hoofdstuk is van toepassing op elk vervoer van gevaarlijke stoffen op Nederlands grondgebied en heeft voorrang boven de bepalingen van bijlage 1.

2. Dit hoofdstuk is, behoudens artikel 4, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing op het vervoer dat plaatsvindt overeenkomstig de voorschriften van de randnummers 2201a, 2301a, 2401a, 2471a, 2501a, 2551a, 2601a, 2801a en 2901a, 2009 en 10.603.

Artikel 2. Laad- en losplaats

Het is verboden met een tankwagen, afneembare tank, tankcontainer, mobiele tank of IBC gevaarlijke stoffen te laden elders dan op het adres van de afzender of te lossen elders dan op het adres van de ontvanger, alsmede op plaatsen waar gevaarlijke stoffen worden aangewend.

Artikel 3. Routering

1. Gemeenten kunnen bij verordening wegen of weggedeelten aanwijzen waarover gevaarlijke stoffen, vermeld in tabel 3, moeten worden vervoerd.

2. De bij de in het eerste lid bedoelde verordening aangewezen autoriteit kan ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen beperkingen of voorschriften worden verbonden.

3. Dit artikel vervalt op 1 augustus 1999.

Artikel 4. Tunnelregime

1. Het is niet toegestaan:

a. de in tabel 3 vermelde gevaarlijke stoffen te vervoeren door tunnels van categorie I;

b. de in tabel 4 vermelde gevaarlijke stoffen te vervoeren door tunnels van categorie II;

c. stationaire drukhouders die zijn vrijgesteld ingevolge randnummer 2201a, die mengsels van koolwaterstoffen met identificatienummer 1965 hebben bevat, te vervoeren door tunnels van categorie I of II.

2. De in dit artikel bedoelde tunnels worden aangeduid met een bord als bedoeld in artikel 7 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Onder het bord wordt een onderbord geplaatst, waarop met Romeinse cijfers de categorie van de tunnel wordt aangegeven.

Tabel 1. Tunnels van categorie I

stcrt-1998-241-p10-SC16704-1.gif

Tabel 2. Tunnels van categorie II

stcrt-1998-241-p10-SC16704-2.gif

Tabel 3. Stoffen, wijze van vervoer en hoeveelheden waarvan het vervoer:

a. routeplichtig is als bedoeld in artikel 3 (na 1 augustus 1999: artikel 5 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen);

b. verboden is door tunnels van categorie I als bedoeld in artikel 4

stcrt-1998-241-p10-SC16704-3.gif

Tabel 4 vermeldt de stoffen, wijze van vervoer en hoeveelheden waarvan het vervoer:

a. verboden is door tunnels van categorie II als bedoeld in artikel 4;

b. verboden is bij slecht zicht of gladheid als bedoeld in artikel 6; of

c. verboden is met een zout veer als bedoeld in artikel 7.

Tabel 4

stcrt-1998-241-p10-SC16704-4.gifstcrt-1998-241-p10-SC16704-5.gif

lege tanks, voertuigen of containers ongereinigd van hierboven genoemde stoffen

Artikel 5. Laden en lossen

Het laden of lossen van ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden die per transporteenheid groter zijn dan de vrijgestelde hoeveelheden van randnummer 10.011, geschiedt onder toezicht van een terzake deskundige.

Artikel 6. Weersomstandigheden

1. Het is niet toegestaan, indien het zicht door weersomstandigheden zoals mist, sneeuw en regen minder is dan 200 m, te vervoeren:

a. alle gevaarlijke stoffen die worden vervoerd in transporteenheden met tanks waarvan de capaciteit meer dan 3000 liter is;

b. de gevaarlijke stoffen, bedoeld in tabel 4, die zijn vermeld onder ’losgestort vervoer’, alsmede onder ’vervoer in colli’ met de daarbij vermelde hoeveelheden.

2. Het is niet toegestaan gevaarlijke stoffen te vervoeren in tanks, losgestort of in colli in hoeveelheden die per transporteenheid groter zijn dan de voorwaardelijk vrijgestelde hoeveelheden bedoeld in randnummer 10.011:

a. indien door weersomstandigheden het zicht minder is dan 50 m; of

b. bij glad wegdek.

3. De Minister kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid vermelde verbod bij glad wegdek, indien:

a. sprake is van langdurige gladheid; en

b. het spoedeisende karakter van het vervoer naar zijn oordeel genoegzaam is aangetoond1.

Artikel 7. Gebruik van een zout veer

1. Onder ’zout veer’ wordt verstaan: schip waarmee tegelijkertijd voertuigen en passagiers, andere dan de bemanning van de voertuigen, kunnen worden vervoerd over de volgende trajecten:

a. Den Helder - Texel

b. Harlingen - Vlieland

c. Harlingen - Terschelling

d. Holwerd - Ameland

e. Lauwersoog - Schiermonnikoog

f. Vlissingen - Breskens

g. Kruiningen - Perkpolder.

2. Het is niet toegestaan de volgende gevaarlijke stoffen met een zout veer te vervoeren:

a. gevaarlijke stoffen als bedoeld in tabel 4 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de cijfers 1 t/m 5 van klasse 3; of

b. de volgende gevaarlijke stoffen in colli die per transporteenheid groter zijn dan de hoeveelheden in randnummer 10.011:

- klasse 5.1: cijfer 20;

- klasse 6.1: de letter a) van de afzonderlijke cijfers;

- klasse 6.2: cijfers 1 en 2.

3. Het vervoer van andere gevaarlijke stoffen dan in het tweede lid bedoeld is slechts toegestaan indien het betreft:

1°. ten hoogste twee transporteenheden als laatste geplaatst op een open rijdek; of

2°. ten hoogste één transporteenheid als laatste geplaatst op een gesloten rijdek.

4. Op een gesloten rijdek van een zout veer wordt geen transporteenheid geplaatst die beladen is met brandbare gassen (F, TF en TFC) van klasse 2 of stoffen van klasse 3, 6.1 of 8 met een vlampunt lager dan 23° C.

5. Rondom de transporteenheden beladen met gevaarlijke stoffen worden in horizontale richting een vrije ruimte aangehouden van ten minste twee meter en een afstand van ten minste vijf meter ten opzichte van passagiers.

6. De bestuurder of bijrijder van een transporteenheid met gevaarlijke stoffen blijft tijdens de vaart bij zijn voertuig.

7. De bestuurder van een transporteenheid beladen met andere gevaarlijke stoffen dan die zijn vermeld in het tweede lid, verstrekt, alvorens een zout veer op te rijden, aan de schipper dan wel aan een daartoe aangewezen personeelslid van de waldienst de benodigde informatie omtrent aard en de hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stoffen.

8. Rederijen kunnen aanvullende of beperkende maatregelen treffen.

Artikel 8. Gebruik van een pont

Bij het kruisen van een binnenwater zijn op het vervoer van voertuigen op schepen anders dan een zout veer als bedoeld in artikel 7, de volgende voorschriften van toepassing:

a. een transporteenheid beladen met ontplofbare stoffen en voorwerpen als bedoeld in klasse 1 wordt met voorrang op de pont toegelaten boven andere voertuigen of personen. Tegelijkertijd mogen zich geen andere voertuigen of personen op de pont bevinden, tenzij deze personen behoren tot de bemanning van de transport-eenheid dan wel benodigd zijn voor de bediening van de pont;

b. transporteenheden met tanks gekenmerkt ingevolge randnummer 10.500, worden zodanig op de pont geplaatst dat zij snel kunnen worden verwijderd; en

c. de bestuurder van een transporteenheid, beladen met gevaarlijke stoffen, verstrekt, alvorens de pont op te rijden, aan de schipper dan wel aan een daartoe aangewezen personeelslid van de waldienst de benodigde informatie omtrent aard en de hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stoffen.

Artikel 9. Kenmerking en etikettering der voertuigen

Afgekoppelde aanhangwagens en opleggers zijn voorzien van de kenmerking en etikettering die ingevolge randnummer 10.500 zijn voorgeschreven als zijnde aan een trekkend voertuig gekoppeld.

Artikel 10. Toelating van voertuigen, tankcontainers en kleine mobiele tanks

1. In dit artikel wordt verstaan onder ’kleine mobiele tanks’: vaste tanks met een inhoud van ten hoogste 1 m3, bestemd voor het vervoer van dieselolie, gasolie of lichte stookolie.

2. De volgende voertuigen, tankcontainers en mobiele tanks kunnen overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, indien zij zijn goedgekeurd door de Dienst Wegverkeer (RDW):

a. in Nederland geregistreerde, ingevolge deze regeling keuringsplichtige voertuigen als bedoeld in randnummer 10.282 (1);

b. in Nederland geregistreerde, ingevolge deze regeling keuringsplichtige tankcontainers; en

c. in Nederland beproefde en toegelaten kleine mobiele tanks.

3. De goedkeuring wordt geweigerd, indien een transportmiddel als bedoeld in het tweede lid naar het oordeel van de RDW niet voldoet aan deze regeling of aan de Regeling rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1990 (RVLG’90).

4. In afwijking van het vierde lid kunnen transportmiddelen waarvan de technische inrichting en uitrusting niet voldoen aan deze regeling of aan de RVLG’90 worden goedgekeurd, indien de technische inrichting en uitrusting der transportmiddelen naar het oordeel van de RDW een ten minste gelijkwaardige veiligheid bieden.

5. De eigenaar of houder van een transportmiddel als bedoeld in het tweede lid stelt na een aanrijding of ongeval waardoor beschadiging van het transportmiddel is ontstaan, de RDW hiervan onverwijld in kennis.

6. De eigenaar of houder van een transportmiddel als bedoeld in het tweede lid, zorgt dat dit transportmiddel voor onderzoek aan de RDW wordt aangeboden:

a. telkenmale voordat de laatste goedkeuring haar geldigheid verliest;

b. na een belangrijke herstelling; of

c. wanneer de RDW een onderzoek om redenen van veiligheid noodzakelijk acht.

7. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het zesde lid, blijkt, dat een transportmiddel als bedoeld in het tweede lid niet aan deze regeling of aan de RVLG’90 voldoet, is de eigenaar of houder ervan verplicht te zorgen dat dit niet weer in gebruik wordt genomen voordat uit een hernieuwd onderzoek is gebleken dat de door de RDW nodig geachte voorzieningen zijn aangebracht; in afwachting van het hernieuwde onderzoek kan de RDW het keuringsdocument innemen of doen innemen. De eigenaar of houder is alsdan verplicht op eerste vordering van of vanwege de RDW het keuringsdocument af te geven.

8. Indien een transportmiddel als bedoeld in het tweede lid niet overeenkomstig het bepaalde in het zevende lid voor keuring wordt aangeboden, kan de RDW het keuringsdocument innemen of doen innemen. De eigenaar of houder is alsdan verplicht het keuringsdocument aan hem af te geven.

Hoofdstuk III. Implementatie van richtlijn 95/50/eg betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

Artikel 1

De directeur van de Rijksverkeersinspectie legt jaarlijks in november aan de Minister ter goedkeuring voor een plan inzake het in het volgende jaar te houden toezicht op de naleving op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

1. Het toezicht op de naleving waarvoor met inachtneming van artikel 1 een plan wordt opgesteld:

a. heeft betrekking op een representatief deel van het vervoer;

b. wordt verricht overeenkomstig artikel 3 van verordening (EEG) nr. 4060/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 inzake de afschaffing van controles aan de grenzen van de Lid-Staten voor wegvervoer en binnenvaart (PbEG L 390) en verordening (EEG) nr. 39123/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 inzake in de Gemeenschap in het wegvervoer en de binnenvaart uitgevoerde controles van in een derde land ingeschreven of tot het verkeer toegelaten vervoermiddelen (PbEG L 359);

c. wordt uitgevoerd met toepassing van de controlelijst, bedoeld in bijlage I van Richtlijn 95/50/EG;

d. wordt uitgevoerd door middel van steekproeven en omvat zoveel mogelijk een groot deel van het wegennet.

2. Wanneer het toezicht is uitgevoerd, ontvangt de bestuurder van het betrokken voertuig een verklaring van de verrichte controle, welke verklaring zoveel mogelijk luidt conform de controlelijst, bedoeld in bijlage I van Richtlijn 95/50/EG.

Artikel 3

1. De plaats waar het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 1, wordt gehouden, wordt zodanig gekozen, dat het mogelijk is de voertuigen die in overtreding zijn, opnieuw met de voorschriften in overeenstemming te brengen of deze voertuigen zo nodig ter plaatse of elders een doorrijverbod op te leggen, zonder dat de veiligheid daardoor in gevaar wordt gebracht.

2. Indien het toezicht op de naleving in de onderneming wordt gehouden en overtredingen zijn vastgesteld overeenkomstig bijlage II van Richtlijn 95/50/EG, wordt het betrokken vervoer voor het verlaten van de onderneming in overeenstemming gebracht met de voorschriften, dan wel worden andere naar het oordeel van de Minister gepaste maatregelen genomen.

Artikel 4

Indien bij het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 1 dan wel anderszins blijkt van naar het oordeel van de Minister of van de directeur van de Rijksverkeersinspectie ernstige of herhaalde overtredingen die een gevaar voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen opleveren en die zijn begaan met een in een andere lidstaat van de Europese Unie ingeschreven voertuig of gevestigde onderneming, doet de directeur of de Minister daarvan onverwijld mededeling aan de bevoegde instantie van de desbetreffende lidstaat.

Artikel 5

Indien een bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de Minister mededeling doet van het vermoeden van ernstige of herhaalde overtredingen die een gevaar voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen opleveren en die zijn begaan met een in Nederland ingeschreven voertuig of in Nederland gevestigde onderneming, vergezeld van het verzoek tegen de overtreder passende maatregelen te treffen, doet de Minister aan die instantie mededeling van de genomen maatregelen.

Artikel 6

Indien een bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de Minister mededeling doet van het vermoeden van ernstige of herhaalde overtredingen, die tijdens het toezicht op de naleving door het ontbreken van de noodzakelijke voorzieningen niet kunnen worden aangetoond, verleent de Minister de desbetreffende bevoegde instantie de nodige bijstand en doet mededeling van de resultaten van het daartoe in de betrokken onderneming uitgevoerde toezicht op de naleving.

1 Het Vervoersinformatiecentrum van de Rijksverkeersinspectie verleent de ontheffing. Informatie over de wegen en de weersomstandigheden verstrekt het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).

Bijlage 3, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, en artikel 2, onderdeel c, van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

Erkende instanties

Artikel 1. Erkende instanties

In de onderstaande tabel zijn de instanties opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de voorschriften in de vermelde randnummers van bijlage 1 voorzo-ver bedoelde handelingen worden uitgevoerd door Nederlandse instanties.

Tabel 1

stcrt-1998-241-p10-SC16704-6.gifstcrt-1998-241-p10-SC16704-7.gifstcrt-1998-241-p10-SC16704-8.gif

Artikel 2

In tabel 1 wordt verstaan onder:

a. BZK:

1°. Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij als merkteken geldt het Rijkstypekeur,

2°. ten aanzien van de inspectie: een ieder die een erkenning heeft van de Vereni-ging van Beveiligingsondernemingen in Nederland (VBON) op grond van de regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen (REOB);

b. CCV: zelfstandige divisie van de Stichting CBR;

c. Defensie: Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen van het Ministerie van Defensie;

d. DGG: Minister, namens hem hoofd van de cluster Lading en Risicobeleid van het Directoraat-Generaal Goederenvervoer;

e. DvhSt: Dienst voor het Stoomwezen of een door deze dienst aangewezen deskundige of instantie; indien wordt verwezen naar voorschriften of bepalingen: de normen van Dienst voor het Stoomwezen.

f. klassenbureau: privaatrechtelijke organisatie die keuringen van tankcontainers uitvoert in opdracht van de fabrikant, de eigenaar of de gebruiker van tank-containers en die is erkend overeenkomstig artikel 4 van deze bijlage;

g. LNV: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

h. RDW: Dienst Wegverkeer;

i. RDW/DvhSt:

1°. Dienst Wegverkeer,

2°. Dienst voor het Stoomwezen of een door deze dienst aangewezen deskundige of instantie, of

3°. klassenbureau, voor zover het betreft tankcontainers voor gevaarlijke stoffen, met uitzondering van gassen van klasse 2;

j. SZW: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

k. TNO PML: Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk on-derzoek (TNO Prins Maurits Laboratorium);

l. TNO Industrie: Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek

m. VROM: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

n. VWS: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 3

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. overeenstemming vooraf: de CCV doet schriftelijk een voorstel aan de Minister, die, indien accoord, instemt;

b. informatie achteraf: de CCV informeert schriftelijk achteraf de Minister door toezending van een jaarlijks verslag, houdende aantallen examens, aantallen geslaagden aan wie een ADR-vakbekwaamheidscertificaat is verstrekt, alsmede een evaluatie.

2. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden als bedoeld in artikel 1 van deze bijlage geeft de CCV toepassing aan tabel 2.

Tabel 2. Specificatie bevoegdheden CCV

stcrt-1998-241-p10-SC16704-9.gif

Artikel 4. Erkenningsvoorwaarden

1. De Minister kan een instantie erkennen voor het uitvoeren van een of meer taken als bedoeld in artikel 1 van deze bijlage, behalve voorzover in de tabel 1 een taak is toegewezen aan de CCV.

2. Een aanvraag om erkenning, gedaan door een ander dan een orgaan van de rijksoverheid of door de CCV, wordt slechts ingewilligd, indien de aanvrager naar het oordeel van de Minister:

a. rechtspersoonlijkheid heeft;

b. redelijkerwijs onafhankelijk is van de betrokken opdrachtgever;

c. beschikt over voldoende vakbekwaamheid voor de desbetreffende taak op ten minste MBO-niveau;

d. beschikt over een geschikt kwaliteitsborgingssysteem; en

e. voldoet aan andere door de Minister met het oog op het behoorlijk uitvoeren van de desbetreffende taak te stellen nadere voorschriften.

3. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager bewijzen of verklaringen waaruit genoeg-zaam blijkt, dat hij voldoet aan het tweede lid.

4. Aan de erkenning kan de Minister voorschriften of beperkingen verbinden.

5. De Minister kan een erkenning intrekken of schorsen, indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan dit artikel.

6. De instantie verstrekt de Minister binnen zes maanden na afloop van het kalen-derjaar een overzicht van de in dat jaar verrichte keuringen, bevattende goedkeurin-gen, weigeringen tot goedkeuring, alsmede de redenen voor weigeringen tot goedkeuring.

7. De instantie verstrekt alle inlichtingen die namens de Minister verlangd worden door de Dienst Wegverkeer (RDW) en die betrekking hebben op de leden 2, 3, en 4 voor zover betreffende handelingen met betrekking tot voertuigen en tanks als bedoeld in Bijlage B van bijlage 1.

8. Instanties die reeds zijn erkend op voet van bijlage 2 en 3 bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG) worden uitsluitend voor het jaar 1999 geacht te zijn erkend op voet van dit artikel.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling hangt samen met de tweejaarlijkse revisie van het ADR, zoals vastgesteld door de overeenkomstsluitende partijen, ingaande 1999. De voorliggende regeling is grotendeels een implementatie van het ADR; met het oog daarop wordt de regeling VLG 1997 ingetrokken en vervangen door de onderhavige regeling.

Bijlage 1 bevat de Nederlandse implementatie (vertaling) van het ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). Deze implementatie strekt mede ter uitvoering van de Richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 319).

Bijlage 2 bevat bepalingen die aanvullend zijn ten opzichte van of derogerend (afwijkend) aan bijlage 1. Hoofdstuk I van bijlage 2 heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen dat uitsluitend binnen Nederland plaatsvindt. Hoofdstuk II bevat bepalingen voor elk vervoer van gevaarlijke stoffen op Nederlands grondgebied en hoofdstuk III ten slotte strekt tot implementatie van de Richtlijn 95/50/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 249).

Wat de genoemde implementatie betreft is deze regeling een voortzetting van de VLG 1997, waarin de richtlijnen voor de eerste maal waren geïmplementeerd.

De aanvullingen en afwijkingen in bijlage 2 zijn in overeenstemming met richtlijn 94/55/EG.

Bijlage 3 bevat de ingevolge bijlage 1 door de Minister erkende instanties.

Hoofdstuk I van bijlage 2 bevat een aantal technische voorschriften die dienden te worden genotificeerd ingevolge Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204). Het ontwerp van dit hoofdstuk is daartoe op 27 juli 1998 gemeld aan de Commissie van de Europese gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van genoemde richtlijn 98/34/EG (notificatienr. 98/340/NL, PbEG C 267).

Zij is op 21 september 1998 tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) (notificatienr.G/TBT/ Notif.98463). Een aankondiging van de ontwerp-regeling is gepubliceerd in de Stcrt. 1998, 204.

Bij schrijven van 26 oktober 1998 heeft Frankrijk een uitvoerig met redenen omkleed advies ingediend als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de richtlijn tegen een van de technische voorschriften van het ontwerp. Daardoor is voor dat voorschrift de stand still-periode in de zin van de richtlijn verlengd tot 28 januari 1999. Het is dan ook niet opgenomen in deze regeling, omdat het noodzakelijk is dat deze op 1 januari 1999 in werking treedt.

Ter gelegenheid van een eerdere notificatie heeft Duitsland bij schrijven van 20 november 1997 een uitvoerig met redenen omkleed advies ingediend als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de richtlijn. Naar aanleiding daarvan heeft ambtelijk overleg te Bonn op 20 januari 1998 plaatsgevonden. Afgesproken is dat de opmerkingen van Duitsland waarover overeenstemming is bereikt, bij de eerstvolgende majeure wijziging van de VLG zullen worden verwerkt. Thans doet zich deze gelegenheid voor, waarmee aan de afspraken met Duitsland gevolg wordt gegeven. Het betreft met name het laten vervallen van de vrijstelling voor mobiele tanks van ABS, retarder en snelheidsbegrenzer.

De in deze regeling opgenomen technische voorschriften, die zonder onderscheid van toepassing zijn op Nederlandse en ingevoerde producten, zijn uit hoofde van een doeltreffende bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen noodzakelijk. Ook zijn zij evenredig aan de met deze voorschriften beoogde doelen. Voorzover de regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-verdrag bevat, zijn deze derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van de bovengenoemde belangen.

Inzage van bijlage 1 kan geschieden bij de Afdeling Lading en Risicobeleid. Ook is de tekst verkrijgbaar bij de Sdu Uitgevers te Den Haag (losbladige uitgave).

Artikelgewijs

Bijlage 1

Met ingang van 1 januari 1999 treden voor het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg wijzigingen van de bijlagen A en B bij het ADR, zijnde bijlage 1 van de VLG, in werking. De belangrijkste wijzigingen worden hieronder kort beschreven.

Klassen 1 tm. 9

De wijzigingen in de stofopsomming van de diverse gevarenklassen is wederom een gevolg van de harmonisatie met de VN-Aanbevelingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee (IMDG-Code) en door de lucht (ICAO-Technical Instructions).

Randnummers 2xx1a

Voor het vervoer van beperkte hoeveelheden, i.c. vervoer volgens de zgn. a-randnummers zijn wederom wijzigingen ingevoerd. Op de buitenzijde van de colli moet een kenmerking worden aangebracht waarin opgenomen het stofidentificatienummer, voorafgegaan door de letters UN. Als het gaat om meerdere stoffen binnen één collo, mogen de UN-nummers zijn vervangen door de letters LQ (= Limited Quantities).

De aanduidingen in het vervoerdocument zijn niet meer nodig.

Randnummers 3500 (8) / 3601 (6)

Het gebruik van verpakkingen met ontluchtingsinrichting is uitgebreid. Naast de gevallen waar deze voorziening in het ADR is voorgeschreven, mogen verpakkingen met gevaarlijke stoffen zijn voorzien van een ontluchtingsinrichting, indien hiervoor toestemming is verkregen van de bevoegde autoriteit. In Nederland wordt deze toestemming verleend door TNO Industrie.

Randnummer 3510

Het reconditioneren en ombouwen van verpakkingen is onder bepaalde voorwaarden nu ook toegestaan voor kunststof verpakkingen. Een nieuwe ontwikkeling is het gebruik van kunststof recyclaten. Onder stringente voorwaarden, die onderdeel vormen van een kwaliteitsborgingsprogramma van de bevoegde autoriteit (voor Nederland: TNO Industrie), is het toegestaan om diverse materialen van kunststof verpakkingen te hergebruiken voor nieuwe verpakkingen.

Randnummers 2474 (3), 2506 (4), 2606 (3) en (4), 2805 (3) en (4), 3662

In IBC’s (Intermediate Bulk Containers) is het vervoer van gevaarlijke vaste stoffen van verpakkingsgroep I van de klassen 4.3, 5.1 6.1 en 8 toegestaan. Ook is het toegestaan om IBC’s waarvoor de herkeuringstermijn is verstreken, maar die zijn gevuld vóór het verstrijken van deze termijn, te vervoeren onder bepaalde voorwaarden en met toestemming van de bevoegde autoriteit. In Nederland wordt deze toestemming verleend door het Vervoerinformatiecentrum van de Rijksverkeersinspectie.

Randnummer 10.011

Dit randnummer is geheel gewijzigd. Bij de vrijstelling van beperkte hoeveelheden in een transporteenheid is uitgegaan van een vijftal vervoerscategorieën (0 t/m 4). Categorie 0 bevat de gevaarlijkste stoffen en categorie 4 de minst gevaarlijke. Elke vervoerscategorie kent een vrijgestelde hoeveelheid, oplopend van 0 tot 1000 kg of liter. Bij gemengde lading in één transporteenheid moeten bepaalde vermenigvuldigsfactoren worden toegepast , waarbij de som van de totale hoeveelheid per transporteenheid de waarde van 1000 niet mag overschrijden.

Randnummer 10.014

De definitie van afneembare tank is teruggebracht van 1000 naar 450 liter. De vakbekwaamheidsverplichting voor bestuurders van voertuigen met deze tanks blijft echter ongewijzigd, nl. vanaf 1000 liter.

Randnummer 10.260 en 10.385

De standaard-uitrusting die op het voertuig met gevaarlijke stoffen is voorgeschreven, is voor de bestuurder beperkt tot die uitrusting die noodzakelijk is om de eerste hulpmaatregelen te nemen. Alle andere uitrusting die aanwezig moet zijn voor de vervoerde gevaarlijke stof(fen) moet in de gevarenkaart worden aangegeven. Ook in de gevarenkaart zijn weer enkele wijzigingen doorgevoerd, zoals de speciale maatregelen die de chauffeur moet nemen in het geval van een ongeval of calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Randnummer 10.316

Nieuw is de verplichting tot opleiding voor al het personeel dat betrokken is bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit nieuwe randnummer zijn de eisen aan deze opleiding opgenomen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken onderneming om het personeel dat betrokken is bij het vervoer van gevaarlijke stoffen op te leiden. Dit strekt zich met name uit tot het operationele personeel, maar kan bijvoorbeeld ook gelden voor het administratieve personeel dat inhoudelijk betrokken is bij het opstellen van de documenten die bij het vervoer aanwezig moeten zijn.

Randnummer 11.204

Het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen (klasse 1) kent nog maar twee voertuigtypen, te weten EX/II en EX/III. Hiervoor zijn speciale eisen opgenomen in bijlage B van het ADR. Het oude type I-voertuig is hiermee vervallen.

Aanhangsel B.1e

Voor drukvacuümtanks die hoofdzakelijk worden gebruikt voor afvalstoffen, zijn in Aanhangsel B.1e van het ADR geheel nieuwe voorschriften opgenomen. Tanks die zijn gebouwd vóór 1 januari 1999 mogen in gebruik blijven onder de nationale voorschriften die vóór die datum van kracht waren.

Randnummers 2011/10.604

Het ADR kent (weer) een algemene overgangsbepaling van een half jaar: alle gevaarlijke stoffen mogen overeenkomstig de tot en met 31 december 1998 geldende voorschriften worden vervoerd tot 1 juli 1999. Als gebruik wordt gemaakt van deze overgangsbepaling, moet in het vervoerdocument aanvullend worden vermeld overeenkomstig het vóór 1 januari 1999 geldende ADR.

Bijlage 2

Hoofdstuk I

Enkele wijzigingen zijn het gevolg van de herziening van bijlage 1 en van de ADR-kaderrichtlijn (richtlijn 94/55/EG). In enkele N-bepalingen is een horizonbepaling opgenomen. Dit betreft tijdelijke voorschriften die op grond van de ADR-kaderrichtlijn vanaf 1 januari 2002 moeten zijn opgenomen in het ADR of dan wel ingetrokken.

Randnummer 2013 N

Bij de distributie van gewasbeschermingsmiddelen is het toegestaan om onder bepaalde voorwaarden goedgekeurde verpakkingen te openen door het bij het vervoer betrokken personeel. Een dergelijk voorstel zal door de betrokken branche zelf in de loop van 1999 worden ingebracht in één van de internationale vergaderingen van de Verenigde Naties, met als doel dit voorschrift op te nemen in het ADR.

Randnummer 10.414 N (3)

Het in Nederland vervoerend bedrijfsleven heeft inspanning gepleegd om voor het vervoer van bestrijdingsmiddelen een goedkeurde verpakking op de markt te brengen, waaruit de bestrijdingsmiddelen kunnen worden gedistribueerd. Het ADR staat niet toe om het bij het vervoer betrokken personeel deze verpakking te openen. Onder de voorwaarden zoals gesteld in deze vrijstelling kan het openen van de verpakking op veilige wijze plaatsvinden en hiertoe strekt dan ook deze vrijstelling. Met het betrokken bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt dat de wijze waarop dit vervoer in Nederland wordt toegestaan, internationaal wordt ingebracht. Dit is dus ook een tijdelijke vrijstelling, want vanaf 1 januari 2002 moet dit in de voorschriften van het ADR zijn geregeld.

Hoofdstuk II

Twee tabellen zijn opgenomen, waaruit kan worden afgelezen welke gevaarlijke stoffen per vervoerswijze (tanks, losgestort en in colli) ingevolge dit hoofdstuk mogen worden vervoerd. Aan de samenstelling van de tabellen ligt een risicoanalyse ten grondslag.

De twee tabellen hebben betrekking op tunnels. Uitgangspunt is dat het vervoer van gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk onbelemmerd door tunnels kan plaatsvinden. In bepaalde gevallen dient echter het vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels te worden beperkt met het oog op het voorkomen van onherstelbare schade aan de tunnels en de daaraan verbonden indirecte economische schade. Ook de risico’s voor de verkeersdeelnemers en omwonenden spelen een rol. Dit heeft ertoe geleid om onderscheid te maken tussen verschillende soorten tunnels. Beperkingen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden voor tunnels die een oeververbinding tot stand brengen en waarvan de lengte meer is dan 80 meter (naarmate constructies minder lang zijn, neemt de kans op onherstelbare schade als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen af). Bij tunnels die geen oeververbinding vormen, is het uitgangspunt dat er geen beperkingen gelden voor het vervoer. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels die een oeververbinding vormen wordt een tweedeling gemaakt. De categorie I tunnels voldoen aan extra WUT-eisen (Werkgroep Uitrusting Tunnels). Het gaat hier om speciale voorzieningen die in de tunnel zijn aangebracht, die de brand- en explosieveiligheid alsmede de hulpverlening ten goede komen. Categorie II tunnels voldoen niet aan deze eisen. Door categorie I tunnels mogen dus meer gevaarlijke stoffen worden vervoerd dan door tunnels van categorie II. Het beleid is erop gericht om zoveel mogelijk tunnels als categorie I tunnel uit te rusten.

Tabel 3 is van toepassing op tunnels van categorie I en op routering. De stoffen waarvan het vervoer door tunnels van categorie I verboden is, zijn tevens de stoffen waarvoor de gemeenteraad een verplicht vervoertraject kan aanwijzen (routering; artikelen 12 en 18 Wet vervoer gevaarlijke stoffen). Het samenvoegen van beide regelingen in één tabel heeft met name consequenties voor de routering. De meeste a-stoffen van de klasse 6.1 (zeer giftige stoffen) zijn niet meer routeplichtig. De routeringsregeling heeft voornamelijk betrekking op gevaarlijke stoffen die in bulk (tanks en losgestort) worden vervoerd. Ook lege, ongereinigde tanks, voertuigen en containers die stoffen van tabel 3 hebben bevat, vallen nu onder de routeplicht. Het samenvoegen van beide regelingen in één tabel verbetert de overzichtelijkheid voor de gebruikers (vervoerders, verladers) en vergemakkelijkt de handhaving.

Tabel 4 is op dezelfde wijze als tabel 3 opgebouwd en is van toepassing op tunnels van categorie II, weersomstandigheden alsmede gebruik van een zout veer. Deze tabel omvat dezelfde stoffen als tabel 3 met enkele toevoegingen, zoals brandbare vloeistoffen en bepaalde organische peroxiden. Alle stoffen in deze tabel zijn verboden voor tunnels van categorie II. Dit verbod is ten opzichte van VLG 1997 o.a. uitgebreid met lege, ongereinigde stationaire houders die LPG hebben bevat. Het vervoer van deze houders was slechts toegestaan bij een ontheffing, maar is nu vrijgesteld op grond van randnummer 2201a van het ADR. Dit vervoer van deze houders levert toch zodanige risico’s op dat een verbod wenselijk was.

Als het zicht minder is dan 200 meter geldt een vervoersverbod voor stoffen in tanks met een capaciteit van meer dan 3000 liter en voor de in tabel 2 genoemde stoffen, te weten: de stoffen die in colli worden vervoerd in hoeveelheden die groter zijn dan randnummer 10.011 en de stoffen die losgestort worden vervoerd. Bij een zicht van minder dan 50 meter en bij een glad wegdek geldt een rijverbod voor nagenoeg alle gevaarlijke stoffen.

Op een zout veer zijn behalve de voertuigen met stoffen van tabel 4, ook voertuigen met enkele zeer gevaarlijke stoffen verboden. Met het oog op het reguliere vervoer van bepaalde brandbare vloeistoffen, zoals benzine, lijmen en verven, zijn deze stoffen wel onder de voorwaarden van deze regeling toegestaan op een zout veer.

Artikel 3

De hier opgenomen routeringsregeling vervalt met ingang van 1 augustus 1999. Vanaf deze datum valt de routering geheel onder de werking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en is de wettelijke basis voor het aanwijzen van de routeplichtige stoffen artikel 5 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (BVGS). De gemeenten krijgen tot uiterlijk 1 augustus 1999 de gelegenheid om op grond van de VLG aangewezen rijkswegen en provinciale wegen in hun nieuwe routeringsregeling op te nemen (artikel 18, vijfde lid, WVGS).

Artikel 10

Toegevoegd zijn de kleine mobiele tanks. Hierdoor zijn op deze tanks, bestemd voor het vervoer van dieselolie, gasolie en lichte stookolie, de Nederlandse voorschriften van toepassing ten aanzien van keuring en toelating.

Bijlage 3

In deze bijlage 3 zijn de instanties opgenomen die belast zijn met de uitvoering van de voorschriften van bijlage 1 op het punt van keuringen, beproeving registratie, controle e.d.

Artikel 4

Voor de uitvoering van een aantal taken, opgenomen in tabel 1, kunnen keuringsinstellingen worden erkend. Slechts de taak van de CCV is daarvan uitgezonderd, omdat het uit een oogpunt van bevordering van het veilige vervoer van gevaarlijke stoffen niet wenselijk wordt geacht dat meer dan een exameninstituut zich op de markt beweegt.

Een van de voorwaarden voor erkenning door de Minister als keuringsinstelling is onafhankelijkheid ten opzichte van de opdrachtgever. Hiermee wordt in ieder geval bedoeld, dat de keuringsinstelling en de opdrachtgever niet tot dezelfde rechtspersoon mogen behoren. Voorts dient een instantie voldoende deskundigheid en een geschikt kwaliteitsborgingssysteem te bezitten.

De RDW is belast met de supervisie op de uitvoering van de taken van de instanties met betrekking tot voertuigen en tanks op voet van artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.

Met het achtste lid wordt beoogd te voorkomen dat door intrekking van de VLG 1997 de instanties hun erkenning onmiddellijk verliezen. Zij krijgen de tijd om gedurende 1999 een erkenning op voet van de nieuwe regeling aan te vragen.

Voor het doel van deze regeling zijn de volgende klassenbureaus door de Minister erkend:

a. American Bureau of Shipping, gevestigd te Rotterdam;

b. Bureau Veritas, gevestigd te Rotterdam;

c. Det Norske Veritas, gevestigd te Schiedam;

d. Germanischer Lloyd, gevestigd te Schiedam;

e. Lloyd’s Register of Shipping, gevestigd te Rotterdam;

f. Registro Italiano Navale, gevestigd te Rotterdam;

g. Dienst Wegverkeer (RDW), gevestigd te Zoetermeer;

h. Stoomwezen B.V., gevestigd te Rotterdam.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven