Particuliere Bosbouw

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE PARTICULIERE BOSBOUW

AI Nr. 9138

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van Het Bosschap namens de Nederlandse Vereniging van Boseigenaren en de Algemene Vereniging Inlands Hout als partijen te ener zijde en de CNV BedrijvenBond en FNV Bondgenoten als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Particuliere Bosbouw, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 2000 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Particuliere Bosbouw alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vacantiefonds voor den Landbouw, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV en V is bepaald:

INLEIDING

Arbeidsomstandigheden

Werkgevers zorgen ervoor, dat in het bedrijf – met het oog op veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers – een Arbo-Handboek van het Bosschap op een logische en goed bereikbare plek voor alle voor dat bedrijf werkzame werknemers ter inzage ligt en ook daadwerkelijk kan worden ingezien. Datzelfde geldt voor de brochure „Veilig Boswerk" van het Bosschap. De verplichting ten aanzien van het Arbo-handboek geldt niet als ter plekke een door de arbodienst getoetste Risico-Inventarisatie en -Evaluatie ter inzage ligt.

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begrippen en onderscheidingen

Artikel 1 Begrippen

In deze cao wordt verstaan onder:

  • 1e. „Bosbouwwerkzaamheden":

  • werkzaamheden betrekking hebbende op de bosbouw in de ruimste zin des woords, met inbegrip van werkzaamheden in droge en natte natuurterreinen en het houden van toezicht in bossen en natuurterreinen.

  • 2e. „Werkgevers":

  • zij, die door anderen krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk bosbouwwerkzaamheden doen verrichten.

  • 3e. „Werknemers":

  • zij, die bij een werkgever krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk werkzaam zijn uitsluitend of – over het gehele contractjaar, dan wel indien het een korter dienstverband betreft, over dat dienstverband beschouwd – in hoofdzaak voor het verrichten van bosbouwwerkzaamheden, één en ander met uitzondering van degenen, die door de eigenaar of beheerder met de feitelijke leiding der werkzaamheden op de van diens eigendom of beheer deel uitmakende gronden zijn belast.

  • 4e. Onder werkgever en werknemer in de zin van deze cao worden tevens verstaan werkgeefster en werkneemster.

Artikel 2 Werkingssfeer cao inzake bosbouwambachten

De bepalingen van deze cao zijn mede van toepassing op werkgevers en werknemers van bosbouwambachtondernemingen.

Onder een bosbouwambachtonderneming wordt verstaan een onderneming die tegen betaling werkzaamheden verricht in bossen of andere houtopstanden, welke bedrijfsmatig in ondernemingen waarin de bosbouw of de houtteelt wordt uitgeoefend plegen te worden verricht en ondernemingen die hout oogsten in bossen en andere houtopstanden.

Artikel 3 Onderscheiding der werknemers

De werknemers worden voor de toepassing van deze cao onderscheiden:

  • A. Naar het dienstverband, dat wordt aangegaan voor

    • 1.1.

      • vast voor onbepaalde tijd zonder overbruggingsregeling;

    • 1.2.

      • vast voor onbepaalde tijd met overbruggingsregeling;

    • 2.1.

      • los voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk;

    • 2.2.

      • los voor onbepaalde tijd voorzover voortgezet na 1 januari 1996.

    • 1. volwassen werknemers;

    • 2. jeugdige werknemers;

    • 3. leerlingen.

  • B. Naar de leeftijd en de vakkennis

    • 1. volwassen werknemers;

    • 2. jeugdige werknemers;

    • 3. leerlingen.

  • C. Naar de functiegroep

    • 0. vakantiewerker en werker in het kader van werkgelegenheidsbevorderende overheidsmaatregelen

    • I. gelegenheidswerker en ongeoefende bosarbeider;

    • II. geoefende bosarbeider;

    • III. vakarbeider bosbouw;

    • IV. specialist, bosbouwmachinist en voorman I;

    • V. bosbaas en voorman II.

  • D. Naar de prestatie

    • 1. valide werknemers;

    • 2. minder-valide werknemers.

Artikel 4 Dienstverbanden

Werknemers kunnen een vast of een los dienstverband hebben.

  • 1. Een vast dienstverband kan alleen voor onbepaalde tijd worden aangegaan met dien verstande, dat gedurende de eerste 12 maanden van het dienstverband geen opzegging mag plaatshebben.

  • Vaste dienstverbanden kunnen worden aangegaan:

    • a. voor de volledige werkweek:

    • a.

      • 1. volledige werkweek met overbruggingsregeling;

      • 2. volledige werkweek zonder overbruggingsregeling;

    • b. in deeltijd met een vastgelegd arbeidspatroon, dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

      • een werktijd van één of twee dagdelen van ten minste drie uren en ten hoogste 3,8 uren per dagdeel op de dag(en), dat gewerkt wordt;

      • een minimum aantal te werken uren van zes per week;

      • vastlegging in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van de dag of dagen waarop gewerkt wordt, van de aantallen uren en van de tijdstippen van de te werken uren;

    • c. in deeltijd met een arbeidspatroon, dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

      • een werktijd van minimaal drie uren per dag op de dag(en) waarop gewerkt wordt;

      • een minimum aantal te werken uren van zes per week;

      • vastlegging in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van het aantal per week overeengekomen uren en van de dag of dagen, dat gewerkt kan worden met dien verstande, dat de werkgever en werknemer in onderling overleg minimaal één week van tevoren de dag of dagen waarop gewerkt wordt bepalen.

Voor de groep vaste deeltijdwerkers onder c vindt de loonbetaling over feest- en vakantiedagen en de betaling van vakantietoeslag plaats door middel van verstrekking van vakantiebonnen, overeenkomstig artikel 60.

  • 2. Een los dienstverband kan ongeacht het aantal arbeidsuren voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk worden aangegaan.

Artikel 4a Overgang van los dienstverband voor onbepaalde tijd naar vast dienstverband met overbrugging1

  • 1. Een los dienstverband voor onbepaalde tijd, overeenkomstig artikel 4 lid 2 zoals dit gold tot 1 januari 1996, kan in onderling overleg tussen de betrokken werkgever en werknemer worden gewijzigd overeenkomstig de voorwaarden die in deze cao gelden voor vaste werknemers al dan niet met overbruggingsregeling.

  • 2. Zonder deze in onderling overleg overeengekomen omzetting van de arbeidsovereenkomst blijft een dienstverband overeenkomstig artikel 4 lid 2 zoals dit gold tot 1 januari 1996 ook na laatstgenoemde datum als los dienstverband gehandhaafd.

  • Dienstverbanden die voor 1 januari 1996 werden aangemerkt als dienstverband voor een bepaald werk of voor bepaalde tijd worden ook na 1 januari 1996 aangemerkt als losse dienstverbanden voor bepaalde tijd of een bepaald werk.1

Artikel 5 Leeftijd en vakkennis

  • 1. Onder volwassen werknemers worden verstaan: werknemers van 22 jaar en ouder.

  • 2. Onder jeugdige werknemers worden verstaan: werknemers van 17 tot en met 21 jaar.

  • 3. Onder leerlingen worden verstaan: werknemers met wie een schriftelijke leerovereenkomst is aangegaan, die het primaire leerlingstelsel in de bosbouw volgen of een daarmee gelijk te stellen opleiding.

Artikel 6 Functie-indeling

De werknemers worden voor de toepassing van deze cao ingedeeld in de volgende functiegroepen:

  • 0. vakantiewerker en werker in het kader van werkgelegenheidsbevorderende overheidsmaatregelen

  • De vakantiewerker of werknemer in het kader van werkgelegenheidsbevorderende overheidsmaatregelen ontvangt gedurende de eerste 3 maanden het minimumloon; gedurende de vierde tot en met de zesde maand 120% van het minimumloon en komt direct daarna in functiegroep I.

  • Voor de werkzaamheden van deze werknemer kan worden verwezen naar hetgeen onder functiegroep I is weergegeven.

  • I. gelegenheidswerker en ongeoefende bosarbeider

  • De gelegenheidswerker, danwel de ongeoefende bosarbeider is de werknemer die werkzaamheden van eenvoudige aard verricht waarvoor geen vakkennis en geen ervaring vereist is en die voor de eerste keer in de agrarische bedrijfstakken – waaronder de bosbouw – werkzaam is.

  • Deze werknemer dient na één jaar te worden bevorderd naar functiegroep II (geoefende bosarbeider).

  • II. geoefende bosarbeider

  • De geoefende bosarbeider is de werknemer, die meestal op directe aanwijzing eenvoudige arbeid in bossen en natuurterreinen verricht, waarvoor een beperkte kennis en ervaring vereist zijn. Hij werkt normaliter met handgereedschap en eenvoudige hulpmiddelen.

  • III. vakarbeider bosbouw

  • De vakarbeider bosbouw is de werknemer, die werkzaamheden in bossen en natuurterreinen verricht en die kennis bezit op het gebied van de bosbouw en van het beheer van natuurterreinen, welke in relatie staan tot zijn taak. Hij werkt veelal zelfstandig en moet ten aanzien van zijn werk afgaan op eigen beoordeling van de situatie. Hij moet zelfstandig kunnen beoordelen hoe de arbeid het beste kan worden uitgevoerd.

  • Bij zijn werk maakt hij gebruik van kleine machines en andere hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld trekkers met aanbouwwerktuigen, motorzagen, bosmaaiers en rugspuiten.

  • De specifieke werkzaamheden van de trekkerchauffeur, de voerman, de blesser en de uitmeter – uitmeten van rondhoutsortimenten – worden in ieder geval aangemerkt als werkzaamheden van de vakarbeider bosbouw.

  • De vakarbeider bosbouw die over een zeer grote ervaring, kundigheid en volledige vakkennis op het gebied van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen beschikt en vrijwel zelfstandig deze werkzaamheden uitoefent, kan door de werkgever worden aangemerkt als specialist en wordt als zodanig ingedeeld in functiegroep IV.

  • IV. specialist, bosbouwmachinist en voorman I

    • 1. specialist

    • De specialist bezit zeer grote ervaring en volledige vakkennis op het gebied van de werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.

    • Hij werkt geheel zelfstandig, kan het werk goed organiseren en gaat ten aanzien van zijn werk geheel zonder aanwijzing af op eigen beoordeling van de situatie.

    • 2. bosbouwmachinist

    • De bosbouwmachinist is de werknemer die klepelmaaiers, speciale plantmachines, grote zaag- en schilmachines, takhoutversnipperaars en langhouttransportwagens bedient.

    • Hiervoor beschikt hij over de noodzakelijke technische vaardigheid in het omgaan met deze specifieke bosbouwmachines.

    • Hij is tevens belast met onderhoud en kleine reparaties aan dit materieel.

    • Hij verricht zijn werk veelal zelfstandig en kan dat goed organiseren. Zijn kennis van de bosbouw hangt direct samen met zijn specialistische arbeid.

    • 3. voorman I

    • De voorman I is de werknemer, die het werk verdeelt en leiding geeft aan ten minste 3 en ten hoogste 7 andere werknemers, belast met de uitvoering van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.

  • V. voorman II en bosbaas

    • 1. voorman II

    • De voorman II is de werknemer die het werk verdeelt en leiding geeft aan ten minste 7 andere werknemers belast met de uitvoering van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.

    • Hij verzorgt tevens eenvoudig administratief werk en is voorts belast met het beheer van en de controle op materialen.

    • 2. bosbaas

    • De bosbaas is de werknemer die bij afwezigheid van de ondernemer belast is met de dagelijkse leiding van het bosbedrijf.

Artikel 7 Minder-valide werknemers

Onder minder-valide werknemers worden verstaan die werknemers, die ten gevolge van hun lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid de bedongen en/of gebruikelijke arbeid niet op normale wijze kunnen verrichten.

§ 2. Verplichtingen

Artikel 8 Algemene verplichtingen

  • 1. De werkgever is verplicht als goed patroon te handelen.

  • 2. De werknemer is verplicht het hem door of vanwege de werkgever opgedragen werk zo goed mogelijk en op ordelijke wijze uit te voeren.

  • Inwonende werknemers zijn gehouden zich te gedragen naar de orde des huizes.

  • 3. De werknemer is verplicht de hem door of vanwege de werkgever gegeven veiligheidsvoorschriften op te volgen.

HOOFDSTUK II HET DIENSTVERBAND

§ 1. De arbeidsovereenkomst

Artikel 9 Algemeen

  • 1. Arbeidsovereenkomsten met werknemers moeten schriftelijk worden vastgelegd.

  • 2. De schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt in tweevoud opgemaakt. De werkgever en de werknemer behouden elk een door hen beide ondertekend exemplaar.

  • 3. De schriftelijke arbeidsovereenkomst moet bepalingen inhouden omtrent de duur der overeenkomst (artikel 4) en bij een gedeeltelijke werkweek de overeengekomen arbeidstijd (artikel 4) alsmede de functie in welke de werknemer krachtens deze overeenkomst werkzaam zal zijn en indien sprake is van een dienstwoning het bedrag dat tussen partijen als vergoeding voor het genot van de woning is overeengekomen.

  • Zij kan voorts bepalingen inhouden omtrent alle onderwerpen waaromtrent partijen een regeling wensen.

  • 4. De schriftelijke arbeidsovereenkomsten mogen geen bepalingen bevatten, welke strijdig zijn met deze cao.

  • 5. Met een werknemer die een opleiding van het leerlingstelsel gaat volgen dient een leer- en arbeidsovereenkomst te worden aangegaan.

  • Slechts bij practicanten1, stagiaires1 en leerlingen die met schriftelijke goedkeuring van de uitkerende instantie werken met behoud van een uitkering (bijvoorbeeld in het kader van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers) kan met toestemming van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw worden volstaan met een leerovereenkomst.

  • Deze toestemming van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw is niet nodig indien de hierboven genoemde schriftelijke goedkeuring is verleend door de B.V. TAB (GUO).

  • 6. Wanneer met een werknemer zowel een arbeidsovereenkomst als een leerovereenkomst wordt afgesloten, dienen beide overeenkomsten in de tijd aan elkaar te zijn gekoppeld: naast iedere praktijkovereenkomst moet een aparte arbeidsovereenkomst voor de duur van de praktijkovereenkomst worden afgesloten1.

  • 7. Indien de in lid 5 bedoelde werknemer door persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid is aan het leerlingstelsel in de bosbouw deel te nemen, kan hij, op zijn verzoek, door partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw van het Bosschap van de in lid 5 bedoelde verplichting worden ontheven.

  • 8.

    • b. Het tijdloon van de opzichter c.q. jachtopziener bedraagt ten minste het loon behorende bij functiegroep III jaarklasse 4.

§ 2. Einde der dienstbetrekking

Artikel 10 Opzegging vaste werknemers

  • 1. De werkgever stelt – indien bij hem een dergelijk voornemen bestaat – de werknemer in kennis van het voornemen om aan het arbeidsbureau te verzoeken een ontslagvergunning te verlenen dan wel om aan het Kantongerecht beëindiging van het dienstverband te vragen.

  • 2. Voor de opzegging van een vast dienstverband al dan niet met overbruggingsregeling geldt het volgende:

    • a. voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na de meerderjarigheid van de werknemer gehele jaren heeft geduurd en voor de werknemer ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na zijn meerderjarigheid tijdvakken van twee gehele jaren heeft geduurd, met dien verstande, dat uit dezen hoofde de opzegtermijn voor de werkgever ten hoogste 13 weken en voor de werknemer ten hoogste 6 weken zal bedragen.

    • b. de termijn van opzegging die krachtens het bepaalde onder a. voor de werkgever geldt, wordt verlengd met een week voor elk vol jaar, gedurende hetwelk de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 45 jaren bij hem in dienst is geweest; de duur van deze verlenging bedraagt evenwel ten hoogste 13 weken.

    • c. voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging ten minste drie weken ten aanzien van de werknemer die op de dag van opzegging de leeftijd van 50 jaren heeft bereikt en ten minste een jaar bij hem in dienst is geweest.

    • Heeft het dienstverband 4 jaar of langer geduurd, dan dient, in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde, de werkgever een opzegtermijn in acht te nemen van zoveel weken als de dienstbetrekking jaren heeft geduurd met een maximum van 6 weken. Voor de berekening van de duur der opzegtermijn zullen de jaren welke de werknemer eventueel tevoren in vast dienstverband bij de betrokken werkgever heeft doorgebracht, ook meetellen.

    • Voor de berekening van de lengte van de opzegtermijn worden onder het begrip dienstbetrekking in dit lid mede begrepen de periodes van werkloosheid die tot een maximum van een half jaar direct aansluiten op en direct gevolgd worden door een dienstverband bij dezelfde werkgever.

  • 3. De werknemer is na de beëindiging van het dienstverband verplicht tot ontruiming van de dienstwoning over te gaan, één en ander onverminderd de desbetreffende wettelijke voorschriften.

  • In het geval dat de werknemer bij beëindiging van het dienstverband geen andere woning kan betrekken, zal hem gedurende een periode van ten hoogste 6 maanden door de werkgever de gelegenheid dienen te worden geboden naar een andere woning om te zien.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 670 Nieuw Burgerlijk Wetboek zal eventuele arbeidsongeschiktheid wegens ziekte – ongeval hieronder begrepen – noch tijdens het eerste jaar van het dienstverband noch tijdens het voortgezet dienstverband, een normale opzegging als bedoeld in de leden 1 tot en met 3, in de weg staan.

  • Indien echter de werknemer die tijdens arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd, op het tijdstip waarop de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde opzegging uiterlijk dient plaats te hebben, 18 maanden of langer bij de betrokken werkgever onafgebroken in dienst is, zal de opzegging geacht worden niet te zijn geschied, indien de arbeidsongeschiktheid nog voortduurt op de laatste dag van de opzegging, tenzij de betrokken werknemer reeds 2 jaar arbeidsongeschikt was.

  • 5. Ongeacht het bepaalde in de voorgaande leden eindigt het dienstverband zonder opzegging van rechtswege aan het eind van de betalingsperiode, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 6. Alle opzeggingen als bedoeld in lid 2 mogen uitsluitend plaatsvinden tegen het einde van de betalingsperiode.

Artikel 11 Opzegging losse werknemers voor onbepaalde tijd

  • 1. De werkgever stelt – indien bij hem een dergelijk voornemen bestaat – de werknemer in kennis van het voornemen om aan het arbeidsbureau te verzoeken een ontslagvergunning te verlenen dan wel om aan het Kantongerecht beëindiging van het dienstverband te vragen.

  • 2. Behoudens het bepaalde in de volgende leden geldt voor en tegenover de losse werknemer die is aangenomen voor onbepaalde tijd, een opzegtermijn van ten minste één week.

  • 3. Voor en tegenover de losse werknemer van 50 jaar en ouder, die is aangenomen voor onbepaalde tijd en wiens dienstbetrekking ten minste 1 jaar heeft geduurd, geldt een opzegtermijn van drie weken.

  • Heeft het dienstverband 4 jaar of langer geduurd, dan dient, in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde, de werkgever een opzegtermijn in acht te nemen van zoveel weken als de dienstbetrekking jaren heeft geduurd met een maximum van 6 weken. Voor de berekening van de duur der opzegtermijn zullen de jaren welke de werknemer eventueel tevoren in vast dienstverband bij de betrokken werkgever heeft doorgebracht, ook meetellen.

  • Voor de berekening van de lengte van de opzegtermijn worden onder het begrip dienstbetrekking in dit lid mede begrepen de periodes van werkloosheid die tot een maximum van een half jaar direct aansluiten op en direct gevolgd worden door een dienstverband bij dezelfde werkgever.

  • 4. Ten aanzien van de losse werknemer van 22 jaar en ouder doch jonger dan 50 jaar, die is aangenomen voor onbepaalde tijd, bedraagt de termijn van opzegging voor de werkgever ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door de werknemer gehele jaren heeft geduurd en voor de werknemer ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door de werknemer tijdvakken van 2 gehele jaren heeft geduurd met dien verstande dat uit dezen hoofde de opzegtermijn voor de werkgever ten hoogste 6 weken en voor de werknemer ten hoogste 3 weken zal bedragen.

  • 5. Aan een opzegging overeenkomstig de leden 2 en 3 staat, in afwijking van het bepaalde in artikel 670, NBW een eventuele arbeidsongeschiktheid wegens ziekte niet in de weg, indien in verband met de werkzaamheden, welke de werknemer verricht, toch opzegging zou hebben plaats gehad.

  • 6. De dienstbetrekking van losse werknemers die zijn aangenomen voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, eindigt zonder opzegging van rechtswege door het verstrijken van die tijd of de voltooiing van dat werk. Indien een voor bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking wordt voortgezet, wordt zij geacht op dezelfde voorwaarden wederom te zijn aangegaan, in welk geval voor haar beëindiging echter een opzegtermijn van ten minste één week in acht dient te worden genomen.

  • 7. Voor en tegenover de losse werknemer die op maandloon dan wel op een loon voor een 4-wekelijkse periode is aangenomen en/of per maand dan wel per 4 wekelijkse periode wordt betaald, geldt een opzegtermijn van ten minste een maand respectievelijk een tijdvak van 4 weken.

  • 8. Alle opzeggingen bedoeld in de leden 1, 2, 3 en 6 mogen uitsluitend plaatshebben tegen het einde van de betalingsperiode.

  • 9. Ongeacht het bepaalde in de voorgaande leden eindigt het dienstverband zonder opzegging van rechtswege aan het eind van de betalingsperiode, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 10. Een voor een bepaalde tijd of een bepaald werk aangegaan los dienstverband dat afloopt in de periode van 1 september tot 15 november kan direct aansluitend aan dit dienstverband éénmaal worden verlengd, met maximaal 2 maanden.

  • Voor de beëindiging van het tweede dienstverband is in afwijking van artikel 668 NBW geen opzegging vereist en is ook geen ontslagvergunning vereist.

Artikel 12 Militaire dienst

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 670 Nieuw Burgerlijk Wetboek zal de werkgever de dienstbetrekking met een losse werknemer ook mogen opzeggen gedurende de tijd, dat deze verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij een verplichting naleeft hem opgelegd door de wet of voortvloeiende uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde.

  • 2. Ten aanzien van de vaste werknemer zal in de omstandigheid als bedoeld in lid 1 geen opzegging mogen geschieden.

  • 3. Zowel de vaste als de losse werknemer, voorzover zijn dienstverband naar aanleiding van de in vorige leden bedoelde omstandigheid niet is beëindigd, is verplicht na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode van verhindering zich zo spoedig mogelijk, doch na de eerste oefening binnen 14 dagen en na een herhalingsoefening uiterlijk binnen 3 dagen nadat de gelegenheid daartoe voor hem ontstaat, bij de werkgever aan te melden.

Artikel 13 Algemene bepalingen inzake beëindiging der dienstbetrekking

Opzegging van een dienstverband kan slechts geschieden tegen het einde van een betalingsperiode.

§3. Onwerkbaar weer en onderbreking werkzaamheden resp. overbruggingsregeling

Artikel 14a Overbruggingsregeling vaste werknemers met Overbruggingsfonds

  • 1. Indien de werkzaamheden in verband met weers- en terreinomstandigheden geen doorgang kunnen vinden, kunnen de werkzaamheden van vaste werknemers met overbruggingsmogelijkheid, als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a.1, gedurende maximaal 30 dagen per jaar worden onderbroken.

  • De werkgever bepaalt minimaal een dag van te voren of een dag aangemerkt dient te worden als een overbruggingsdag.

  • 2. De werkgever resp. het Risicofonds is gehouden aan vaste werknemers over de in lid 1 genoemde 30 dagen 70% van het loon door te betalen.

  • 3. Naast deze genoemde 30 dagen heeft de werkgever, indien gedurende de periode van 15 november van enig jaar tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar, als bovengenoemde 30 dagen vanwege weers- en terreinomstandigheden niet voldoende zijn om de periode waarin wegens die omstandigheden niet kan worden gewerkt aan te vullen, het recht om 5 vakantiedagen en 5 roostervrije dagen aan te wijzen om daarmee deze periode te verlengen tot 40 dagen.

  • 4. Tijdens een overbruggingsperiode blijven de gebruikelijke voorschriften inzake beëindiging van een dienstverband van toepassing. Indien en voorzover een opzegtermijn samenvalt met overbruggingsdagen, betaalt de werkgever over de voor die werknemer geldende opzegtermijn het volledige loon1.

  • 5. Ingeval een werknemer op de in lid 1 genoemde overbruggingsdagen wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, wordt over de dag waarop de werkzaamheden worden verricht, ten minste het voor deze werknemer geldende loon betaald, ook indien die werkzaamheden niet de volledige arbeidstijd in beslag hebben genomen.

  • Deze dag kan niet worden aangemerkt als een in lid 1 genoemde arbeidsdag.

Tekst van CAO-partijen:

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen overbruggingsregeling met en zonder Overbruggingsfonds. Dit houdt in, dat in artikel 14a lid 1 bij „weersomstandigheden" wordt gevoegd „terreinomstandigheden" (bij toepassing van het Overbruggingsfonds) en in artikel 14b „terreinomstandigheden en/of onvoldoende werk" bij toepassing overbruggingsregeling (zonder Overbruggingsfonds).

Artikel 14b Overbruggingsregeling vaste werknemers zonder Overbruggingsfonds

  • 1. Indien de werkzaamheden in verband met weers- en terreinomstandigheden en/of onvoldoende werk geen doorgang kunnen vinden, kunnen de werkzaamheden van vaste werknemers zonder Overbruggingsfonds, als bedoeld in artikel 4 lid 1, gedurende maximaal 40 dagen per jaar worden onderbroken. De werkgever bepaalt minimaal een dag van te voren of een dag aangemerkt dient te worden als een overbruggingsdag.

  • 2. Het loon over de dagen die zijn aangemerkt als overbruggingsdag bedraagt 80% van het feitelijke loon dat geldt op dagen die niet zijn aangemerkt als overbruggingsdag. De werkgever kan voor de periode van maximaal 30 overbruggingsdagen 10% uit de aanvulling uit SUWAS II verhalen1.

  • 3. De 40 overbruggingsdagen worden jaarlijks achtereenvolgens opgebouwd uit1:

    • a. het in 1995 geldende werknemersdeel van het verschil in wachtgeldpremie voor vaste en losse werknemers bij het GUO; omgerekend is dit 9,5 uitkeringsdagen;

    • b. 12 roostervrije dagen; omgerekend is dit 15 uitkeringsdagen;

    • c. 14 reisuren; omgerekend is dit 2,2 uitkeringsdagen;

    • d. het in 1995 geldende werkgeversdeel van het verschil in wachtgeldpremie voor losse en vaste werknemers bij het GUO; omgerekend is dit uitkerings 9,5 dagen;

    • e. aanvulling vanuit SUWAS II van 10% over de eerste 30 overbruggingsdagen1; omgerekend is dit 3,75 uitkeringsdagen.

  • De dagen die niet voor deze overbruggingsperiode zijn bestemd, dienen tijdig in onderling overleg te worden vastgesteld, zodanig, dat vóór de aanvang van de maand, waarin de roostervrije dagen worden genoten, de datum bekend is en op het object geen stillegging van werk nodig is.

  • Indien niet voldoende reisuren kunnen worden opgebouwd, kunnen hiervoor in de plaats extra roostervrije dagen of verlofdagen worden gereserveerd.

  • 4. De werkgever verstrekt de werknemer jaarlijks in de maand april een schriftelijke specificatie van het aantal dagen, dat is onderbroken in de periode hieraan voorafgaand van 1 april tot en met 31 maart.

  • 5. De overbruggingsdagen die opgebouwd zijn door de werknemer en die in enig jaar niet benut zijn, worden gereserveerd voor de opbouw van overbruggingsdagen in een volgende periode van 1 april tot en met 31 maart.

  • In het geval dat het saldo aan niet-gebruikte overbruggingsdagen groter is dan 10 dagen, wordt het meerdere verrekend.

  • 6. Tijdens een overbruggingsperiode blijven de gebruikelijke voorschriften inzake beëindiging van een dienstverband van toepassing. Indien en voor zover een opzegtermijn samenvalt met overbruggingsdagen, betaalt de werkgever over de voor die werknemer geldende opzegtermijn het volledige loon.1

  • 7. Ingeval een werknemer op de in lid 1 genoemde overbruggingsdagen wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, wordt over de dag waarop de werkzaamheden worden verricht, ten minste het voor deze werknemer geldende loon betaald, ook indien die werkzaamheden niet de volledige arbeidstijd in beslag hebben genomen.

  • Deze dag kan niet worden aangemerkt als een in lid 1 genoemde overbruggingsdag1.

  • 8. Als de werknemer ziek is of wordt op een dag die aangemerkt is als overbruggingsdag, kan deze dag voor deze werknemer niet worden aangemerkt als overbruggingsdag.

  • Het loon op deze dag bedraagt in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 37 lid 1 80% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken.

Tekst van CAO-partijen:

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen overbruggingsregeling met en zonder Overbruggingsfonds. Dit houdt in dat bij artikel 14a lid 1 bij „weersomstandigheden" wordt gevoegd „terreinomstandigheden" (bij toepassing van het Overbruggingsfonds) en in artikel 14b „terreinomstandigheden en/of onvoldoende werk (zonder Overbruggingsfonds).

§ 4. Ontslagbewijs

Artikel 15 Ontslagbewijs

Bij de beëindiging van de dienstbetrekking is de werkgever verplicht de werknemer een ontslagbewijs te verstrekken.

HOOFDSTUK III BEPALINGEN OMTRENT DE ARBEIDSTIJD

Artikel 16 Aanvang en einde van de arbeidstijd

Met inachtneming van deze cao worden tijdstip en plaats van aanvang en einde van de arbeidsdag, alsmede de tijdstippen van aanvang en einde der schaft- en stoptijden, door de werkgever in overleg met de betrokken werknemers vastgesteld.

Artikel 171 Arbeid op zaterdag en op zon-, feest- en gedenkdagen

  • 1. Op zaterdag en op zondag wordt geen arbeid verricht. Evenmin wordt arbeid verricht:

    • a. op algemeen erkende protestant-christelijke en katholieke feestdagen, zijnde: nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;

    • b. op de dag waarop de verjaardag van H.M. de Koningin wordt gevierd en voorts op andere door de overheid aangewezen nationale feestdagen;

    • c. door protestant-christelijke en katholieke werknemers: op Goede Vrijdag en bid- en dankdagen, voorzover de werknemer er prijs op stelt deze als gedenkdag te vieren;

    • d. door werknemers, die er prijs op stellen deze dag als gedenkdag te vieren: op 1 mei;

    • e. door werknemers die de islamitische godsdienst belijden: op de dag na de islamitische vastentijd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zijn de werknemers, die belast zijn met de verzorging van paarden en vee, verplicht des zaterdags, des zondags en op de in lid 1 genoemde dagen, de noodzakelijke werkzaamheden op deze verzorging betrekking hebbende, te verrichten.

  • 3. Dezelfde verplichting rust op de andere in de desbetreffende onderneming werkzame werknemers voorzover de bedrijfsomstandigheden zulks naar het oordeel van de werkgever vorderen en de betrokken werknemer daartoe door deze is aangewezen.

Artikel 18 Normale arbeidstijden

  • 1. De normale arbeidstijd bedraagt 37 uur per week.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 bedraagt de normale wekelijkse arbeidstijd op die bedrijven waar een roostervrije dagenregeling conform artikel 19 is ingevoerd 40 uur. In dat geval bedraagt de normale dagelijkse arbeidstijd 8 uur of zoveel minder als in verband met de tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang noodzakelijk is.

  • 3. De arbeidsdag moet vallen tussen 7.00 uur en 17.00 uur met dien verstande dat van het laatstvermelde tijdstip in de winterperiode gedurende ten hoogste 4 weken met 15 minuten per dag tot 17.15 uur kan worden afgeweken.

  • 4. Onder arbeidstijd wordt verstaan de tijd, gedurende welke de werknemer voor het verrichten van arbeid – overwerk en werkzaamheden ter voorkoming en ter bestrijding van bosbrand daaronder niet begrepen – ter beschikking van de werkgever staat. Een dagelijkse stoptijd van 15 minuten in de voormiddag en 15 minuten in de namiddag wordt niet als arbeidstijd beschouwd.

Artikel 18a 55+-regeling oudere werknemers

  • 1. Werknemers die de leeftijd van 55 jaar bereiken en die met de werkgever in de zin van deze cao een al dan niet aaneengesloten dienstverband hebben van ten minste tien jaar, kunnen met ingang van de eerste dag van de maand na het bereiken van die leeftijd 1 vaste dag per week korter gaan werken. Deze dag kan voor de werknemers die gebruik maken van deze regeling niet worden aangemerkt als overbruggingsdag.

  • 2. Het loon voor werknemers die gebruik maken van deze regeling bedraagt 90% van het geldende feitelijke loon bij een volledige werkweek.

  • 3. De werknemer meldt het voornemen om gebruik te maken van deze regeling ten minste drie maanden voor het tijdstip van ingang van de 4-daagse werkweek schriftelijk aan de werkgever.

  • 4. Voor werknemers als bedoeld in lid 1, die niet voltijds maar in deeltijd werken, wordt de verkorting van de werkweek en de bepaling van het loon conform lid 2 naar evenredigheid tussen feitelijke deeltijd en voltijdse arbeidstijd berekend.

  • 5. Bij gebruikmaking van de regeling als bedoeld in lid 1 worden door de werknemer 12 roostervrije dagen ingeleverd, welke worden aangewend ter bekostiging van de regeling.

Artikel 19 Roostervrije dagen

  • 1. In de bedrijven waarin een roostervrije dagenregeling wordt toegepast geldt voor iedere maand anderhalve roostervrije dag.

  • Voor die bedrijven geldt het volgende.

    • a. De roostervrije dagen worden schriftelijk in een rooster vastgelegd.

    • Op roostervrije dagen wordt geen arbeid verricht.

    • De werknemers hebben tijdens roostervrije dagen aanspraak op doorbetaling van het voor hen geldende loon.

    • b. De werknemers hebben gedurende deze collectieve arbeidsovereenkomstperiode aanspraak op 36 roostervrije dagen1.

    • Voor vaste werknemers die deelnemen aan het Overbruggingsfonds geldt, dat 10 van deze dagen op jaarbasis kunnen worden vastgesteld op overbruggingsdagen als bedoeld in artikel 14a lid 3.

    • Voor vaste werknemers met overbruggingsregeling maar zonder Overbruggingsfonds geldt, dat per jaar 12 dagen kunnen worden vastgesteld als overbruggingsdagen als bedoeld in artikel 14b.

  • 2. In de jaren dat de nationale feestdag 5 mei op een werkdag valt is – op de bedrijven waar een roostervrije dagenregeling geldt – 5 mei een extra roostervrije dag.

  • 3. Van de op grond van de leden 1 en 2 vastgestelde data voor roostervrije dagen kan worden afgeweken in overleg met de ondernemingsraad danwel in onderling overleg tussen werkgever en werknemer mits de uitkomst van dit overleg tijdig schriftelijk is vastgelegd.

  • 4. Wanneer de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het in artikelen 11, 12 en 13 bepaalde, wordt beëindigd en de werknemer het aantal roostervrije dagen, waarop hij naar rato recht had, niet heeft opgenomen, is de werkgever verplicht de nog niet opgenomen dagen uit te betalen.

Artikel 20 Overschrijding van de arbeidstijd

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 18, de leden 1 en 2, is de werknemer van 18 jaar en ouder verplicht, voorzover de bedrijfsomstandigheden zulks naar het oordeel van de werkgever dringend vorderen, bosbouwwerkzaamheden in overwerk te verrichten.

  • 2. De in lid 1 genoemde verplichting tot het verrichten van bosbouwwerkzaamheden in overwerk geldt niet voor werknemers die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt.

  • 3. Het bepaalde in lid 1 geldt niet op zondag, op de in artikel 17 lid 1, onder a en b genoemde dagen, op de zaterdag voor Pasen en voor Pinksteren en bovendien niet, indien in het kalenderjaar reeds op 4 zaterdagen overwerk is verricht, op zaterdag.

  • 4. De in lid 1 bedoelde verplichting tot het verrichten van overwerk strekt zich uit tot ten hoogste 10 uur per week en 50 uur per jaar.

  • 5. De in lid 3 bedoelde verplichting geldt naar evenredigheid van het aantal normale arbeidsuren bij een volletijds dienstverband ook voor deeltijdwerkers.

  • 6. De arbeidstijd vermeerderd met de schaft- en stoptijden en de tijd voor het reizen van en naar het werk mag ten hoogste 10,5 uur per dag zijn.

Artikel 21 Overuren en onregelmatig werk

  • 1. Als overuren worden beschouwd, de krachtens artikel 20 gewerkte uren.

  • 2. Bovendien worden als overuren beschouwd:

    • a. op werkdagen de arbeidsuren voor 7.00 uur en na 17.00 uur behoudens gedurende maximaal 4 weken in de winterperiode ingeval op grond van het bepaalde in artikel 18 lid 3 tot 17.15 uur arbeid dient te worden verricht;

    • b. de arbeidsuren op zaterdag en op zondag en op de dagen genoemd in artikel 17 lid 1 a en b.

  • 3. De in lid 1 en 2 bedoelde uren worden betaald op de voet van het bepaalde in artikel 28.

  • 4. Onder onregelmatig werk worden verstaan werkzaamheden, welke buiten de normale arbeidstijden worden verricht en waarbij de 40-urige respectievelijk 38-urige werkweek (of het aantal werkuren per week dat met de werknemer is overeengekomen) niet wordt overschreden.

  • 5. Overuren, als bedoeld in dit artikel en in artikel 20, worden beschouwd als onregelmatige werkuren indien zulks tijdig vóór de aanvang van de werkzaamheden met de betrokken werknemer is overeengekomen.

  • 6. De onregelmatige werkuren zullen worden gecompenseerd in vrije tijd op basis van artikel 28 lid 4 en binnen één maand nadat het onregelmatige werk is verricht.

HOOFDSTUK IV ALGEMENE BEPALINGEN OMTRENT HET LOON

§ 1. Tijdloon

Artikel 22 Algemeen

  • 1. Voor valide werknemers met een volledige werkweek gelden de tijdlonen, voor gewone werkzaamheden, vermeld in artikel 65 dezer cao.

  • 2. Voor leerlingen en minder-valide werknemers gelden ten aanzien van het loon de bepalingen van de artikelen 23 en 24.

  • 3. Voor bij de werkgever inwonende werknemers wordt bij de bepaling van het tijdloon tevens artikel 26 in aanmerking genomen.

  • 4. Voor met name te noemen werkzaamheden die bijzondere vakkennis en inspanning vereisen, kunnen bij de bijzondere bepalingen van deze cao afzonderlijke tijdlonen worden vastgesteld.

§ 2. Tijdloon voor bijzondere groepen van werknemers

Artikel 23 Minder-valide werknemers

Een minder-valide werknemer heeft recht op het loon dat betaald pleegt te worden voor werkzaamheden als de verrichte, tenzij ten aanzien van de betreffende werknemer door de daartoe op grond van artikel 8 van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers bevoegde instanties1, op verzoek van de werknemer of werkgever een lager loon wordt vastgesteld.

Artikel 24 Leerlingen

Voor werknemers, die de opleiding van het leerlingstelsel volgen, of een daarmee gelijk te stellen opleiding wordt het loon vastgesteld op de voet van artikel 65 met als minimum het door de Minister van Sociale Zaken vastgestelde wettelijk minimum loon.

Artikel 25 Vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek

Voor vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek bedraagt het loon eenzelfde gedeelte van het loon van overeenkomstige werknemers met een volle werkweek, als hun overeengekomen arbeidstijd per week een gedeelte bedraagt van die van overeenkomstige werknemers met een volle werkweek.

Artikel 26 Inwonende werknemers

Op het overeenkomstig artikel 22 bepaalde loon van bij de werkgever inwonende werknemers wordt een bedrag in mindering gebracht1 voor de te genieten kost en inwoning, alsmede eventuele bewassing en andere verzorging.

§ 3. Tijdloon in bijzondere gevallen

Artikel 27 Algemeen

Over de bij of krachtens artikel 17, lid 1 aangewezen dagen is de werkgever verplicht aan vaste werknemers het voor betrokkene geldende tijdloon door te betalen, één en ander voorzover deze dagen niet op zaterdag of op zondag vallen.

Artikel 28 Betaling overuren

  • 1. Voor overuren worden de volgende lonen betaald:

    • a. op werkdagen een loon, dat 30% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon;

    • b. op zaterdag een loon, dat 50% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon;

    • c. op zondag en de in artikel 17, lid a en b genoemde feestdagen een loon, dat 100% hoger is dan het voor de betrokken werknemers rechtens geldende uurloon.

  • 2. De werkgever zal aan werknemers des daags werkzaam zijnde in akkoord een loon toekennen gelijk aan het daags resp. het voor de onderbreking verdiende akkoordloon vermeerderd met de verhoging als bedoeld in het 1e lid.

  • 3. De in artikel 65 vermelde uurlonen worden voor de betaling als basis genomen.

  • 4. De werknemer heeft in afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 op zijn verzoek aanspraak op compensatie van gemaakte overuren in vrije tijd in de voor de normale arbeid bestemde tijd op basis van de volgende verhoudingen tussen overuren en vrije tijd:

    • a. 1:1,3 voor de op werkdagen gemaakte overuren;

    • b. 1:1,5 voor de op zaterdag gemaakte overuren;

    • c. 1:2 voor de op zondag en de in artikel 17 lid 1 a en b genoemde feestdagen gemaakte overuren.

  • 5. De in vrije tijd te compenseren overuren dienen binnen twee maanden na de maand waarin overwerk is verricht, door de werknemer zoveel mogelijk in volle dagen te worden opgenomen.

Artikel 29 Bosbrandbestrijding

Uitsluitend voorzover deze werkzaamheden niet door anderen dan de werkgever worden vergoed, wordt:

  • a. voor het blussen van bosbrand een loon betaald dat 50% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon, ongeacht het feit, of dit blussen geschiedt op werkdagen, zaterdagen of zondagen;

  • b. in afwijking van het bepaalde in artikel 28, lid 1 b en c wordt voor overuren ter voorkoming van bosbranden een loon betaald, dat 30% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon.

§ 4. Dienstwoning

Artikel 30 Dienstwoning

  • 1. Aan de werknemer, die in een dienstwoning woont, wordt voor het genot daarvan op zijn loon een bedrag in mindering gebracht1. De grootte van dit bedrag wordt per 1 maart van elk jaar tussen werkgever en werknemer in onderling overleg bepaald. Het overeengekomen bedrag dient in de schriftelijke arbeidsovereenkomst te worden vastgelegd.

  • 2. Indien dit overleg tot gevolg heeft dat het percentage waarmee het bedrag wordt verhoogd groter is dan het percentage van de wettelijke huurverhoging voor het desbetreffende jaar behoeft het resultaat van het overleg de goedkeuring van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw.

  • 3. In de vergoeding voor de dienstwoning is begrepen een bedrag voor het gebruik van ten hoogste 10 are grond.

§ 5. Akkoordloon

Artikel 31 Akkoordloon

  • 1. Indien in tarief wordt gewerkt zullen de tarieven zodanig moeten worden bepaald, dat door iedere valide werknemer of groep van samenwerkende werknemers per object een loon wordt verdiend dat bij behoorlijke prestatie ten minste 10% en ten hoogste 35% hoger is dan het loon dat zou zijn verdiend, indien de uitvoering in dezelfde tijd had plaats gevonden, tegen het krachtens artikel 66 voor de betrokken volwassen werknemers geldende uurloon.

  • 2. Wanneer arbeid in tariefloon voor een vaste werknemer tot gevolg zou hebben, dat hij in enige loonweek minder zou verdienen dan het voor hem geldende weekloon, ontvangt hij het over die week bedoelde weekloon.

  • 3. Indien in tarief wordt gewerkt zal de beloning zodanig geschieden dat bij een werkprestatie van 100% een oververdienste van 20% wordt toegekend, met dien verstande dat de toename van het loon recht evenredig is met de toename van de prestatie met een maximum van 150% voor het voor de betrokken werknemer geldende tijdloon.

  • 4. Indien de werkgever voor de eerste maal wil overgaan tot de toepassing van het in het 3e lid genoemde tarief zal dat uitsluitend mogen geschieden na goedkeuring door partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw.

  • 5. Onder uurloon als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 wordt verstaan het uurloon behorende bij functiejaarklasse 0 in artikel 65.

HOOFDSTUK V BEPALINGEN VAN SOCIALE AARD

§ 1. Kort verzuim

Artikel 32 Kort verzuim met behoud van loon

  • 1. De werkgever is verplicht de werknemer op diens verzoek vrij te geven en het voor hem geldende tijdloon door te betalen in de navolgende gevallen:

    • 1e bij het overlijden van de levenspartner en eigen inwonende kinderen of pleegkinderen en inwonende ouders, schoonouders of grootouders gedurende de tijd van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie;

    • 2e bij het huwelijk van de werknemer gedurende 2 dagen;

    • 3e gedurende de dag van de bevalling van de levenspartner en de eerstvolgende werkdag;

    • 4e gedurende 1 dag:

      • a. bij ondertrouw van de werknemer;

      • b. bij het huwelijk van eigen of pleegkinderen, broeders of zusters van de werknemer of diens echtgeno(o)t(e), voorzover de huwelijksplechtigheid wordt bijgewoond;

      • c. bij het 25- en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer en bij de viering van een 25-, 40-, 50-of 60-jarig huwelijksfeest van ouders en schoonouders; met dien verstande, dat voor de toepassing van het gestelde onder b en c ten aanzien van Rooms-Katholieken onder „huwelijk" wordt verstaan „kerkelijk huwelijk".

      • d. bij het overlijden van uitwonende eigen of pleegkinderen, van aangehuwde kinderen, van kleinkinderen, van ouders, schoonouders of grootouders van de werknemer;

      • e. bij de begrafenis of de crematie van uitwonende eigen of pleegkinderen, van kleinkinderen, aangehuwde kinderen, ouders, schoonouders, broeders of zusters, grootouders en aangehuwde broeders of zusters, mits de begrafenis of crematie wordt bijgewoond;

      • f. bij het 25-jarig en 40-jarig dienstjubileum van de werknemer;

      • g. bij dienstverhuizing van de werknemer.

    • 5e gedurende ten hoogste 2 examen- of excursiedagen per cursusjaar indien de werknemer met toestemming van de werkgever deelneemt aan dagonderwijs;

    • 6e in geval van noodzakelijke medische verzorging gedurende de werkelijk benodigde tijd voorzover deze verzorging niet buiten de arbeidstijd kan plaats hebben;

    • 7e in geval van een bij wettelijk voorschrift of door de overheid zonder geldende vergoeding opgelegde verplichting gedurende de werkelijk benodigde tijd tot ten hoogste 1 dag voorzover deze verplichting persoonlijk moet worden nagekomen;

    • 8e voor het bijwonen van bestuurs- en algemene vergaderingen van werknemersorganisaties voorzover de werknemer deel uitmaakt van het bestuur of als afgevaardigde naar een der algemene vergaderingen wordt gekozen, tot een maximum van drie dagen per kalenderjaar en voorzover de werkzaamheden dit naar het oordeel van de werkgever toelaten.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van losse werknemers, die minder dan vier weken onafgebroken bij de betrokken werkgever in dienst zijn, behoudens in de gevallen als bedoeld onder 1e, onder 3e, onder 4e en onder 7e.

  • 3. De bepalingen van dit artikel treden in de plaats van het bepaalde bij artikel 629b van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Onder tijdloon wordt verstaan het loon dat op grond van de cao particuliere bosbouw voor betrokkene geldt, vermeerderd met de krachtens deze cao geldende toeslagen.

  • 5. De levenspartner in de zin van dit artikel is diegene waarmee de werknemer een duurzame relatie onderhoudt en die als zodanig aan de werkgever bekend is gemaakt.

Artikel 33 Kort verzuim zonder behoud van loon

  • 1. De werkgever is verplicht de jeugdige werknemers op verzoek van hun wettelijke vertegenwoordiger gedurende ten hoogste twee werkdagen per week vrijaf te geven voor het volgen van theoretisch en/of praktisch bosbouwonderwijs.

  • 2. In de tussen werkgever en werknemer te sluiten arbeidsovereenkomst kan worden bepaald, dat het loon gedurende dit verzuim wordt doorbetaald.

  • 3. De werkgever is verplicht de werknemer vrijaf te geven zonder behoud van loon voor het bijwonen van vergaderingen van besturen en commissies van publiekrechtelijke organen.

  • 4. De werknemer heeft recht op 7 vrije dagen per kalenderjaar zonder behoud van loon.

§ 2. Zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof

Artikel 34 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Bij zwangerschap en bevalling heeft de vrouwelijke werknemer recht op verlof overeenkomstig de desbetreffende regeling krachtens de Ziektewet.

Artikel 35 Ouderschapsverlof

  • 1. De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk de werknemer die blijkens verklaringen uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als het kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind als een eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof zonder behoud van loon. Indien de terzake van het recht op verlof in de eerste volzin gestelde voorwaarden ten aanzien van meer kinderen van de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld bestaat het recht slechts ten aanzien van een van die kinderen.

  • 2. Het verlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden over ten hoogste dat deel van de arbeidsduur per week dat twintig uur te boven gaat, of over de volledige arbeidstijd. Geen recht op verlof bestaat over tijdvakken gelegen na de datum waarop het kind als leerling kan worden toegelaten tot de basisschool.

  • 3. Het recht bestaat slechts indien de dienstbetrekking in Nederland wordt vervuld en deze ten minste een jaar heeft geduurd. Het eerste lid van artikel 673 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren en de spreiding daarvan over de week. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.

  • 5. De werkgever is verplicht in te stemmen met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten.

  • De werkgever behoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van de eerste volzin, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof.

§ 3. Regeling inzake ziekte en ongeval

Artikel 36 Algemene bepalingen

  • 1. Het bepaalde in het volgende artikel is uitsluitend van toepassing op werknemers die verplicht verzekerd zijn krachtens de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 2. Ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde werknemers treedt de in het volgende artikel vervatte regeling in de plaats van het bepaalde bij artikel 629 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Kortingen op de uitkeringen, veroorzaakt door schuld of toedoen van de werknemer, blijven ten laste van de werknemer.

  • 4. Onder tijdloon wordt in het volgende artikel verstaan het voor de betrokken werknemer geldende tijdloon met inbegrip van eventuele regelmatig genoten, naar tijdsduur bepaalde toeslagen.

  • 5. De werknemer die op grond van gemoedsbezwaren van de hem bij de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering opgelegde verplichtingen is vrijgesteld, kan tegenover de werkgever aanspraak maken op hetgeen hem volgens het bepaalde in het volgende artikel van de zijde van de werkgever zou toekomen, indien hij van de bedoelde verplichtingen niet was vrijgesteld.

Artikel 37 Betalingsverplichtingen werkgever bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en regresrecht

  • 1. Wanneer de werknemer, zoals nader bepaald in artikel 36, arbeidsongeschikt is wegens ziekte in de zin van de ziektewet of naar een percentage van 80-100 in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, is de werkgever verplicht:

    • a. over de periode van 52 weken bedoeld in artikel 629 lid 1 en 9 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden aanspraak had kunnen maken, door te betalen;

    • b. over de dagen waarover de werknemer een uitkering ontvangt krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een percentage van 80-100, die uitkering aan te vullen:

      • gedurende het eerste jaar van de w.a.o.-uitkering tot 100% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken;

      • gedurende het tweede jaar van de w.a.o.-uitkering tot 90% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken.

  • Voor de vaststelling van het loon in sub a en b wordt uitgegaan van de systematiek zoals die voor de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet voortvloeit uit het Dagloonbesluit Ziektewet – B.V. TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven.1

  • 2. Voor de werknemer die in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld dan de in artikel 21 lid 1 van de w.a.o. genoemde hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse, wordt over de dagen waarover de werknemer een uitkering ontvangt, de aanvulling vastgesteld op basis van een gedeelte van het bovengenoemde loon, als volgt:

arbeidsongeschiktheid vaneerste W.A.O.-jaartweede W.A.O.-jaar
15 tot 25%14/70ste deel90% van 14/70ste deel
25 tot 35%21/70ste deel90% van 21/70ste deel
35 tot 45%28/70ste deel90% van 28/70ste deel
45 tot 55%35/70ste deel90% van 35/70ste deel
55 tot 65%42/70ste deel90% van 42/70ste deel
65 tot 80%50,75/70ste deel90% van 50,75/70ste deel.
  • 3.

    • a. Komt aan de werknemer, naast een ZW of WAO-uitkering, krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of uit een collectieve arbeidsovereenkomst, ingeval van arbeidsongeschiktheid een geldelijke vergoeding of uitkering toe, dan wordt de verplichting van de werkgever verminderd met het bedrag van die vergoeding of uitkeringen, inclusief de Ziektewet/w.a.o.-uitkering.

    • b. De werkgever is verplicht tot de in de leden 1 en 2 genoemde doorbetaling en aanvulling, behoudens voorzover de werknemer de in lid 3 genoemde geldelijke vergoedingen of uitkeringen niet ontvangt vanwege het zijnerzijds niet-nakomen van de daarbij behorende voorschriften.

  • 4. Voor de vaststelling van aanvulling op de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering als bedoeld in de vorige leden, worden onder de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering mede begrepen uitkeringen en/of inkomsten die op de Ziektewetuitkering en/of w.a.o.-uitkering in mindering zijn gebracht.

  • 5. Indien en zodra de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering via de werkgever wordt uitgekeerd en deze uitkeringen na aftrek van de voorgeschreven inhoudingen hoger zijn dan het voor de werknemer geldende loon, is de werkgever verplicht ook het meerdere aan de werknemer uit te betalen.

  • 6.

    • a. De werkgever is bevoegd de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit lid 1 op te schorten voor de tijd gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan de in deze paragraaf vermelde voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.

    • b. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond om het loon geheel of gedeeltelijk niet meer te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven binnen vier dagen nadat bij hem het vermoeden van het bestaan van enige grond gerezen is of redelijkerwijs had behoren te rijzen.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht, indien en voorzover de werknemer terzake van zijn arbeidsongeschiktheid jegens één of meer derden een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving kan doen gelden. Indien en voorzover de werknemer zijn recht op schadevergoeding als in de vorige volzin bedoeld, ten belope van het bedrag van de in dit artikel geregelde loondoorbetalingen en bovenwettelijke uitkeringen aan de werkgever overdraagt, zal de werkgever echter aan de werknemer voorschotten uitkeren tot het beloop van de loondoorbetalingen en aanvullende uitkeringen, welke de werknemer overeenkomstig het bepaalde in dit artikel van hem zou hebben ontvangen, als hij geen vordering tot schadevergoeding jegens derden had gehad.

  • De op deze wijze door de werknemer genoten voorschotten zullen worden verrekend indien en voorzover de werkgever van de derde(n) schadevergoeding ontvangt.

§ 4. Overige bepalingen van sociale aard

Artikel 39 Gepremieerde spaarregeling en spaarloonregeling

  • 1. Indien en voorzover een werknemer daartoe de wens te kennen geeft, zal de werkgever met hem een spaarovereenkomst aangaan overeenkomstig het model van een bij deze cao gevoegde premiespaarregeling en/of spaarloonregeling (bijlage IIA en IIB).

  • 2. Het bepaalde in lid 1 is, voorzover het de premiespaarregeling betreft, niet van toepassing voor losse werknemers en niet voor werknemers van wie op of na 1 januari 1996 het los dienstverband voor onbepaalde tijd wordt omgezet in een vast dienstverband met overbruggingsregeling.

Artikel 40 Uitkering bij overlijden1

  • 1. De werkgever is gehouden aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand, na die, waarin het overlijden plaats vond, een uitkering te verlenen ten bedrage van het loon dat aan de werknemer laatstelijk toekwam, tenzij een zodanige uitkering op grond van de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering via de Uitvoeringsinstelling GUO geschiedt.

  • 2. Onder de in lid 1 bedoelde nagelaten betrekkingen worden verstaan de echtgenoot c.q. echtgenote van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde of bij ontstentenis van deze de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen en de levenspartner zoals erkend bij de uitvoering van de Ziektewet.

Artikel 41 Schuilgelegenheid

  • 1. De werkgever dient zorg te dragen voor een schuilgelegenheid op of nabij het werk. Deze schuilgelegenheid dient voor de werknemers bereikbaar te zijn binnen een afstand van 500 meter van het werk en in behoorlijke staat te verkeren. Indien de schuilgelegenheid tevens als schaftgelegenheid wordt benut, dient door de werkgever voor een goede verwarming te worden zorg gedragen.

  • 2. De werknemer is verplicht ervoor zorg te dragen dat de schuilgelegenheid c.q. schaftgelegenheid zo schoon mogelijk wordt gehouden en niet door zijn toedoen wordt beschadigd.

Artikel 42 Bespreking sociaal beleid der onderneming

  • 1. De werkgever zal tweemaal per jaar het binnen de onderneming gevoerde en te voeren sociaal beleid met de bij hem in dienst zijnde werknemer(s) bespreken.

Artikel 44 Bedrijfsgezondheidszorg en bedrijfshulpverlening (E.H.B.O.)

Bedrijfsgezondheidszorg

  • 1. De werkgever sluit zich aan bij de gezamenlijke bedrijfsgeneeskundige dienst. Hij zal in samenwerking met deze dienst de maatregelen treffen welke in het belang van de gezondheid van de werknemers noodzakelijk zijn.

  • 2. De werknemer, die langer dan een half jaar ononderbroken bij de werkgever in dienst is, verleent medewerking aan een geneeskundig onderzoek en houdt zich aan alle maatregelen die in verband daarmede overeenkomstig de door de werkgever van de zijde van de bedrijfsgeneeskundige dienst ontvangen adviezen voor deze noodzakelijk worden geacht.

Bedrijfshulpverlening (E.H.B.O.)

  • 3. De werkgever dient te bevorderen dat op het bedrijf ten minste één gediplomeerde E.H.B.O.-er en één bedrijfshulpverlener aanwezig zijn, of zoveel meer als voorgeschreven door de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 4. De kosten verbonden aan het volgen van een E.H.B.O.-cursus en/of een cursus/opleiding Bedrijfshulpverlening (onder andere inschrijfgeld, cursusgeld, examengeld, boekengeld, herhalingscursussen) zijn voor rekening van de werkgever, als de werknemer de cursus op verzoek van de werkgever volgt.

Artikel 45a Vacaturemelding bij het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening

Teneinde de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt te bevorderen zal de werkgever alle daarvoor relevante vacatures kenbaar maken aan het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening van het rayon waarin zijn onderneming is gevestigd.

Artikel 45b Inschakeling uitzendbureaus

  • 1. Slechts indien de bedrijfsomstandigheden zulks onvermijdelijk maken zal gebruik worden gemaakt van de diensten van uitsluitend wettelijk erkende uitzendbureaus.

  • 2. Inschakeling van een uitzendkracht is pas toegestaan, nadat de werkzaamheden in voorkomende gevallen eerst aan de vroegere werknemer(s) zijn aangeboden.

  • 3. De werkgever zal tweemaal per jaar aan de ondernemingsraad een overzicht verschaffen over de aantallen ingezette uitzendkrachten per periode en per afdeling.

  • 4. De bepalingen in deze cao met betrekking tot de lonen en overige vergoedingen zijn van overeenkomstige toepassing op uitzendkrachten.

  • 6. De cao voor de particuliere bosbouw 1998-2000 zal worden aangemeld bij de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche (SMU).

Artikel 46 Educatief verlof en voorbereiding op de pensionering

  • 1.

    • a. Werknemers van 62 jaar en ouder hebben recht op maximaal 5 dagen onbetaald verlof gedurende het cao-tijdvak voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op de pensionering, voorzover deze wordt georganiseerd door de vakbeweging, in het kader van het project „Pensioen in Zicht", dan wel door een instelling die daartoe door het STIVOS-bestuur is erkend.

    • b. De verlofdagen, opgenomen ingevolge het bepaalde onder a, worden zoveel als mogelijk in mindering gebracht op de extra vakantiedagen ingevolge artikel 55 lid 3.

    • c. Een werknemer die reeds tijdens een voorgaand cao-tijdvak het onder a genoemde maximum aantal verlofdagen heeft genoten kan hierop niet opnieuw een beroep doen.

  • 2. De werknemer heeft gedurende het cao-tijdvak recht op ten hoogste 5 dagen onbetaald verlof voor het volgen van cursussen die gegeven worden door de vakbeweging danwel door een hiermee verbonden jongerenorganisatie, of voor het volgen van een andere in algemene zin op de bosbouw gerichte cursus die erkend is door het STIVOS-bestuur.

  • 3. De werknemer die de in het vorig lid bedoelde cursussen wenst bij te wonen stelt de werkgever ten minste één maand voor de aanvang van deze cursus daarvan in kennis.

Artikel 47 Sexuele intimidatie

De werkgever is gehouden een zodanig beleid te voeren, dat de werknemer(s) in de werkorganisatie zoveel mogelijk wordt (worden) gevrijwaard voor sexuele intimidatie.

Van sexuele intimidatie is sprake, indien:

  • een werknemer door oneigenlijk gebruik van het gezag, waaraan betrokkene krachtens haar/zijn arbeidsovereenkomst is onderworpen, uitdrukkelijk tegen haar/zijn wil wordt gedwongen ongewenste gedragingen of sexuele handelingen te ondergaan;

  • en/of

  • een werknemer in de werksituatie wordt geconfronteerd met woorden of daden op sexueel gebied, waarvan deze duidelijk laat blijken en/of de pleger redelijkerwijs moet begrijpen, dat de werknemer deze ongewenst vindt.

In voorkomende gevallen kan contact worden opgenomen met de maatschappelijk werkster/werker van de ARBO-dienst waarbij de werkgever is aangesloten.

Artikel 48 Overleg inzake aanschaf van machines, werktuigen, gereedschap en persoonlijke beschermingsmiddelen

De werkgever is verplicht alvorens over te gaan tot aanschaf van machines, werktuigen, gereedschap en persoonlijke beschermingsmiddelen over deze aanschaf met de werknemer die deze machines e.d. gaat gebruiken, overleg te plegen. Daarbij zal vooral gelet worden op ergonomische aspecten.

De uiteindelijke beslissing over de aanschaf berust bij de werkgever.

Artikel 49 Scholing

De werkgever is verplicht de werknemer die niet onder de partiële leerplicht valt in de volgende gevallen betaald verlof te verlenen:

  • a. voor het ingevolge het primaire leerlingstelsel volgen van onderwijs ongeacht de omvang van het dienstverband gedurende één dag per week, in de weken waarin dit onderwijs wordt gevolgd;

  • b. voor het volgen van het secondaire en tertiaire leerlingstelsel alsmede van bijscholingscursussen mits het een opleiding betreft die naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie en/of in het kader van de loopbaanontwikkeling;

  • c. ingeval de werknemer in het kader van het onder a. of b. genoemde onderwijs een excursie of examen bijwoont, tot maximaal twee dagen totaal per cursusjaar.

Artikel 50 Wederindienstneming

  • 1. Met inachtneming van het hierna volgende is de werkgever gehouden een wederindienstnemingsregeling werknemers toe te passen.

  • 2. Indien aan de in lid 3 vermelde voorwaarden is voldaan, zal de werkgever binnen zes maanden na de beëindiging van het losse dienstverband geen werknemer in dienst nemen dan wel uitzendkracht inlenen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij de werknemer van wie het dienstverband aldus is beëindigd, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden te hervatten.

  • 3. De in lid 2 genoemde voorwaarden zijn de volgende:

    • a. in de 24 maanden voorafgaande aan de beëindigingsdatum van het laatste dienstverband moeten er tussen de desbetreffende werkgever en werknemer gedurende in totaal minstens 12 maanden één of meer dienstverbanden hebben bestaan;

    • b. het laatste dienstverband is beëindigd door opzegging van werkgeverszijde, of is, ingeval van een dienstverband voor bepaalde tijd of een bepaald werk, van rechtswege geëindigd.

  • 4. Voor de bepaling van de duur van het in de leden 2 en 3 genoemde dienstverband(en) wordt mee in acht genomen de tijd dat de werknemer in de betreffende periode bij de werkgever werkzaam is geweest op basis van inlening via een uitzendbureau.

  • 5. De hervatting van de werkzaamheden geschiedt op dezelfde of gunstiger voorwaarden als laatstelijk voor de werknemer golden.

  • 6. Indien voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard het aantal werknemers welke de werkgever in de gelegenheid dient te stellen het werk te hervatten, groter is dan het aantal werknemers waarvoor de werkgever op basis van de arbeidsbehoefte werk beschikbaar heeft, stelt de werkgever allereerst degenen met het langste arbeidsverleden bij hem, de werkgever, in de gelegenheid het werk te hervatten.

  • 7. Hetgeen in voorgaande leden is bepaald is niet van toepassing ingeval de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening aan een door hem verleende toestemming tot beëindiging van de arbeidsverhouding een andersluidende voorwaarde in verband met hervatting van werkzaamheden heeft verbonden.

HOOFDSTUK VI TOEZICHT EN GESCHILLEN

§ 1. Toezicht

Artikel 51 Toezicht

De Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap is bevoegd toezicht te houden op de naleving van de bepalingen van deze cao

§ 2. Geschillen

Artikel 52 Geschillen

  • 1. Binnen de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap is een Commissie van Beroep, die op verzoek van werkgever en/of werknemer een uitspraak zal doen bij een geschil tussen die werkgever en werknemer betreffende:

    • het in deeltijd willen gaan werken;

    • het willen volgen van een cursus (en daartoe vrij krijgen) via het opleidingsfonds STOSAS;

    • voorgenomen ontslag bij gedeeltelijke arbeids(on)geschiktheid.

HOOFDSTUK VII VAKANTIEREGELING

Artikel 53 Algemene bepaling

Voor de toepassing van de artikelen 54 tot en met 57 wordt verstaan onder: „vakantiejaar": de periode van 1 maart tot 1 maart in enig jaar van het daaropvolgende kalenderjaar.

§ 1. Vakantieregeling vaste werknemers zonder overbruggingsregeling

Artikel 54 Loon tijdens vakantie vaste werknemers

De werkgever is verplicht aan de vaste werknemers over de vakantiedagen waarop deze recht heeft, het voor hem geldende loon door te betalen.

Artikel 55 Vakantiedagen vaste werknemers

  • 1. Vaste werknemers met een volledige werkweek hebben per jaar recht op de volgende vakantiedagen:

    • a. bij een leeftijd van 17 jaar 30 vakantiedagen

    • b. bij een leeftijd van 18 tot en met 54 jaar 25 vakantiedagen

    • c. bij een leeftijd van 55 en 56 jaar 26 vakantiedagen

    • d. bij een leeftijd van 57 en 58 jaar 27 vakantiedagen

    • e. bij een leeftijd van 59 jaar 28 vakantiedagen

    • f. bij een leeftijd van 60 jaar en ouder 31 vakantiedagen

  • Op de vakantiedagen worden feest- en gedenkdagen als bedoeld in artikel 17 lid 1c tot en met e in mindering gebracht.

  • 2. Van de vakantiedagen vermeld in lid 1 moeten ten minste 20 dagen aaneengesloten kunnen worden genoten.

  • 3. Vaste werknemers met een dienstverband van ten minste 25 jaar bij dezelfde werkgever hebben ieder vakantiejaar recht op 1 extra vakantiedag, met behoud van loon, vermeerderd met toeslagen.

  • 4. De vakantiedagen worden in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. De niet als snipperdagen aan te merken vakantiedagen zullen aaneengesloten worden genoten in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. In bijzondere gevallen kan zowel van de verplichting van een aaneengesloten vakantie, als van het tijdvak waarin de vakantie zal worden genoten, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden afgeweken. Van de in lid 1 bedoelde vakantiedagen kunnen 4 dagen worden aangewezen op een door de werkgever te bepalen tijdstip. De werkgever dient 3 maanden voor de dag waarop de door hem aangewezen dag dient te worden opgenomen omtrent die aanwijzing aan de werknemer mededeling te doen.

  • 5. In afwijking van lid 2 en lid 4 heeft de werknemer het recht om éénmaal per 2 jaar 35 werkdagen aaneengesloten vakantie op te nemen, mits:

    • a. ten minste 12 maanden voor het tijdstip van ingang van het gewenste verlof het verzoek hiertoe bij de werkgever is ingediend en de periode in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen en vastgesteld;

    • b. hiervoor voldoende vakantiedagen worden opgebouwd voor de ingang van deze verlofperiode.

  • Als dit verlof is vastgesteld kan de werkgever zich niet meer op het bedrijfsbelang beroepen om de verlofperiode te wijzigen.

  • 6. Vaste werknemers met een dienstverband gedurende een deel van het vakantiejaar en/of met een gedeeltelijke werkweek, waaronder degenen die hun partiële leerplicht vervullen, hebben aanspraak op een evenredig deel van de normale vakantierechten.

Artikel 56 Vakantietoeslag vaste werknemers

  • 1. Vaste werknemers hebben aanspraak op een vakantietoeslag welke gelijk is aan 8,25% van het loon per vakantiejaar.

  • Op de eerste loonbetaling in de maand juni wordt aan de werknemer die op die datum reeds 1 jaar bij de werkgever in dienst is een vakantietoeslag uitbetaald tot een bedrag gelijk aan 8,25% van 52 x het op 1 juni geldende weekloon.

  • 2. De minimum vakantietoeslag voor werknemers van 22 jaar en ouder bedraagt f 2.995,- per vakantiejaar.

  • Voor jeugdige vaste werknemers bedraagt deze minimum vakantietoeslag per jaar respectievelijk:

  • 17 jaar f 1.872,- 18 jaar f 2.126,-

  • 19 jaar f 2.366,- 20 jaar f 2.636,- 21 jaar f 2.785,-

  • Aan het einde van het vakantiejaar vindt een verrekening plaats van het eventuele verschil tussen de vakantietoeslag berekend op basis van het loon in het vakantiejaar en op de eerste loonbetaling in de maand juni uitbetaalde vakantietoeslag.

  • 3. Aan vaste werknemers die op de dag van de eerste loonbetaling in de maand juni minder dan 1 jaar bij de werkgever in dienst zijn, wordt op die datum een vakantietoeslag uitbetaald tot een bedrag gelijk aan de helft van het in lid 1 bedoelde bedrag. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.

  • 4. Aan het eind van het vakantiejaar vindt ten aanzien van de in lid 3 bedoelde werknemers, voorzover zij althans op die datum bij de werkgever in dienst zijn, een verrekening plaats van het eventuele verschil tussen de vakantietoeslag tot een bedrag gelijk aan 8,25% van het in het vakantiejaar geldende loon verminderd met de op de eerste loonbetaling in de maand juni uitbetaalde vakantietoeslag. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.

  • 5. Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband wordt de vakantietoeslag van de vaste werknemers als bedoeld in de leden 1 en 2 naar evenredigheid berekend. Hiermede dient te worden verrekend de op de eerste loonbetaling in juni uitbetaalde vakantietoeslag.

  • 6. Vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek c.q. met een dienstverband gedurende een gedeelte van het vakantiejaar hebben recht op een evenredig gedeelte van de vakantietoeslag als bedoeld in lid 1. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.

  • 7. Onder weekloon c.q. loon in het vakantiejaar wordt verstaan het loon dat op grond van de cao particuliere bosbouw voor betrokkenen geldt, vermeerderd met de krachtens de cao geldende toeslagen exclusief vakantietoeslagen en overwerkverdiensten voorzover het overwerk geen incidenteel karakter draagt.

Artikel 57 Afrekening vakantierechten vaste werknemers bij beëindiging der dienstbetrekking

Indien bij beëindiging van de dienstbetrekking door een vaste werknemer meer dan wel minder vakantierechten zijn genoten dan deze werknemer overeenkomstig de bepalingen van deze cao toekomen, wordt het eventueel teveel of te weinig genoten deel tussen werkgever en werknemer verrekend.

Artikel 58 Vakantierechten tijdens arbeidsongeschiktheid, onderbreking en militaire dienst

  • 1. Bij afwezigheid van aanspraak op loon bij ziekte in de zin van de Ziektewet en militaire dienst behoudt de vaste werknemer de aanspraak op hem volgens de artikelen 55 en 56 toekomende vakantierechten in de navolgende gevallen:

    • a. bij ziekte in de zin van de Ziektewet, gedurende een halfjaar na de aanvang van het desbetreffende geval van arbeidsongeschiktheid1;

    • b. bij militaire dienst, voorzover geen sprake is van opkomst voor eerste oefening op of na de laatste dag van de 10e maand van het vakantiejaar plaatsvindt, de aanspraak op vakantierechten gedurende het resterende gedeelte van het vakantiejaar blijft gehandhaafd.

  • 2. Evenwel wordt in de gevallen in het vorige lid onder a bedoeld ten aanzien van een vaste werknemer, die tijdens het betreffende contractjaar ten laste van de B.V. TAB (GUO) uitkering krachtens de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangt, het loon over vakantiedagen en de vakantietoeslag waarop hij over dat vakantiejaar recht heeft, verminderd naar evenredigheid van het aantal dagen waarover hij uitkering heeft genoten.

§ 2. Vakantieregeling losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling

Artikel 59 Vakantiedagen losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling

  • 1. Losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling met een volledige werkweek hebben per jaar recht op de volgende vakantiedagen:

    • a. bij een leeftijd van 17 jaar 30 vakantiedagen

    • b. bij een leeftijd van 18 tot en met 56 jaar 25 vakantiedagen

    • c. bij een leeftijd van 57 tot en met 59 jaar 26 vakantiedagen

    • d. bij een leeftijd van 60 jaar en ouder 31 vakantiedagen

  • Op de vakantiedagen worden feest- en gedenkdagen als bedoeld in artikel 17 lid c tot en met e in mindering gebracht.

  • 2. Van de vakantiedagen vermeld in lid 1 moeten ten minste 20 dagen aaneengesloten kunnen worden genoten.

  • 3. De vakantiedagen worden in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. De niet als snipperdagen aan te merken vakantiedagen zullen aaneengesloten worden genoten in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober.

  • In bijzondere gevallen kan zowel van de verplichting van een aaneengesloten vakantie, als van het tijdvak waarin de vakantie zal worden genoten, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden afgeweken.

  • Van de in de leden 1 en 2 bedoelde vakantiedagen kunnen 4 dagen worden aangewezen op een door de werkgever te bepalen tijdstip. De werkgever dient 3 maanden voor de dag waarop de door hem aangewezen dag dient te worden opgenomen omtrent die aanwijzing aan de werknemer mededeling te doen.

  • 4. In afwijking van lid 2 en lid 3 heeft de werknemer het recht om éénmaal per 2 jaar 35 werkdagen aaneengesloten vakantie op te nemen, mits:

    • a. ten minste 12 maanden voor het tijdstip van ingang van het gewenste verlof het verzoek hiertoe bij de werkgever is ingediend en de periode in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen en vastgesteld;

    • b. hiervoor voldoende vakantiedagen worden opgebouwd voor de ingang van deze verlofperiode.

  • Als dit verlof is vastgesteld kan de werkgever zich niet meer op het bedrijfsbelang beroepen om de verlofperiode te wijzigen.

Artikel 60 Vakantiebonnen losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling

  • 1. Losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling hebben aanspraak op een vakantietoeslag, welke wordt verrekend in de vakantiebon als aangegeven in de leden 2 tot en met 7.

  • 2. Er bestaat een Vakantiefonds voor de Landbouw, dat ten doel heeft terzake van de derving van het loon op de vakantiedagen en feestdagen alsmede terzake van de vakantietoeslag uitkering te verstrekken.

  • 3. De werkgever is gehouden aan losse werknemers, vaste werknemers met overbruggingsregeling alsmede vaste deeltijd werknemers als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c bij de gebruikelijke loonbetaling vakantiebonnen te verstrekken.

  • 4.

    • a. De waarde van de krachtens lid 3 te verstrekken vakantiebonnen is gelijk aan 24,5% van het voor de betrokken werknemer geldende bruto loon.

    • a. De waarde van de vakantiebonnen over de in artikel 37 lid 1a en 1b bedoelde betalingen tijdens ziekte is in afwijking van het hiervoor bepaalde met ingang van de zevende maand 8,25%.

    • b. Onder bruto-loon wordt verstaan het loon dat op grond van de cao-particuliere bosbouw voor betrokkene geldt, vermeerderd met de krachtens de cao geldende toeslagen exclusief vakantietoeslag en overwerkverdiensten voorzover het overwerk geen incidenteel karakter draagt.

  • 5. De krachtens lid 3 te verstrekken vakantiebonnen zijn steeds evenredig aan het aantal loondagen in de betreffende betalingsperiode. Wanneer geen aanspraak bestaat op loon dan bestaat ook geen aanspraak op vakantiebonnen behoudens hetgeen bepaald is in lid 3 over verstrekking van vakantiebonnen tijdens ziekte.

  • 6. Voor de berekening van het aan vakantiebonnen verschuldigde bedrag, vindt voor bedragen van minder dan 50 cent afronding naar beneden en voor bedragen van 50 cent of meer afronding naar boven plaats op gehele guldens.

  • 7. De werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten van het in het tweede lid genoemde fonds op hen worden gelegd.

  • De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze cao uit te maken.

HOOFDSTUK IX BEPALINGEN OMTRENT FUNCTIEJARENBELONING

Artikel 63 Algemene bepalingen

  • 1. De functies van de werknemers zijn ingedeeld in functiegroepen. De indeling is vermeld in artikel 6 van deze cao.

  • 2. De werkgever is verplicht de werknemer schriftelijk mede te delen in welke functiegroep hij is ingedeeld.

  • Het voorgaande is eveneens van toepassing in geval van functiewijziging.

  • 3. Het tijdloon, dat de werknemer toekomt, naar gelang de functiegroep waarin hij is ingedeeld en zijn leeftijd zijn vermeld in artikel 65.

  • 4. De werknemer die op uitdrukkelijke aanwijzing van de werkgever of diens vertegenwoordiger langer dan 1 week een functie volledig waarneemt die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, ontvangt gedurende die periode het tijdloon waarop hij in die hogere functie recht zou hebben, indien hij die hogere functie definitief zou vervangen.

  • 5. Wanneer de in het vorige lid bedoelde functievervanging langer dan 13 weken heeft plaatsgevonden, dient door de werkgever of diens vertegenwoordiger een definitieve beslissing te worden genomen omtrent een hogere functie-indeling van de plaatsvervanger.

  • 6. Werknemers die definitief worden geplaatst in een hogere functie worden in de overeenkomende hogere salarisschaal ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de plaatsing in de hogere functie is geschied.

  • Bij de indeling in een hogere salarisschaal van een werknemer die de voor die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar heeft bereikt of overschreden, wordt het nieuwe voor hem geldende beloningsniveau verkregen door het voor bevordering bereikte beloningsniveau in overeenstemming te brengen met het eerstkomende hogere bedrag in de hogere salarisschaal gevolgd door 1 periodieke verhoging.

  • 7. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst, gaat een eventuele wijziging van het schaalsalaris in met ingang van de betalingsperiode volgend op die, waarin de plaatsing in de lagere functie heeft plaatsgevonden.

  • 8. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst en de in die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd heeft bereikt of overschreden, bedraagt de verlaging van het schaalsalaris de helft van het verschil tussen de schaalsalarissen bij 0-functiejaren van de twee betrokken salarisschalen of zoveel meer als nodig is om het nieuwe schaalsalaris in overeenstemming te brengen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.

  • 9. Indien een werknemer als gevolg van omstandigheden waarop hij geen invloed kan uitoefenen, in een lager ingedeelde functiegroep wordt geplaatst en hij de voor die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar heeft bereikt of overschreden, wordt hem een tijdloon toegekend dat ten minste gelijk is aan het tijdloon dat hij genoot voordat plaatsing in de lagere functiegroep plaatsvond.

Artikel 64 Functiejarenverhoging

  • 1. De verhoging van het schaaltijdloon op grond van functiejaren geschiedt automatisch per 1 januari van elk kalenderjaar, tenzij de betrokken werknemer nog niet de voor de betreffende functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar of ouder heeft bereikt dan wel op 1 januari van het daaraan voorafgaande kalenderjaar nog niet in dienst was.

  • 2. De werkgever is verplicht de werknemer bij zijn ontslag een schriftelijke verklaring te verstrekken inzake de duur van het dienstverband bij die werkgever.

  • 3. Iedere werknemer van 21 jaar en jonger ontvangt het tijdloon dat in de groep waarin zijn functie is ingedeeld behorend bij zijn leeftijd, geldt.

  • 4. Wanneer de leeftijd van de werknemer zich wijzigt, wordt zijn tijdloon verhoogd met ingang van de betalingsdatum volgend op die waarin de leeftijdswijziging heeft plaatsgevonden.

  • 5. De werknemer, die 22 jaar wordt ontvangt met ingang van de betalingsperiode, volgend op die waarin de 22-jarige leeftijd wordt bereikt, het schaaltijdloon in de jaarklasse 0 in de functiegroep waarin hij is ingedeeld.

Artikel 65

  • 1.Tijdlonen

  • De vloeren in de lonen worden geïndexeerd. Vervolgens worden de lonen per 29 juni 19981 verhoogd: eerst met 0.6% (0.9% minus 0.3%) prijscompensatie en vervolgens met 0.5% initiële loonsverhoging. De lonen worden per 4 januari 1999, 28 juni 1999 en 3 januari 2000 verhoogd met telkens 0.5%. Op dezelfde data zal ook prijscompensatie in de lonen worden verdisconteerd.

  • 2.Tijdlonen per 29 juni 19981

    • 2.1. Losse werknemers

 Functiegroep IFunctiegroep IIFunctiegroep III
Jeugdlonen LeeftijdWeekloonWeekloonWeekloon
17 jaarf 408,60f 464,10f 484,50
18 jaarf 457,70f 527,20f 550,40
19 jaarf 506,70f 586,60f 612,40
20 jaarf 555,70f 653,50f 682,10
21 jaarf 604,80f 690,60f 720,90
    
22 jaar en ouder    
functiejaren    
0f 653,79f 742,60f 775,20
1 f 755,00f 789,60
2 f 768,20f 804,80
3 f 781,20f 818,90
4 f 795,00f 834,90
 Functiegroep IVFunctiegroep V
22 jaar en ouder functiejarenWeekloonWeekloon
0f 811,20f 851,00
1f 827,30f 868,00
2f 841,90f 884,90
3f 860,30f 903,10
4f 877.60f 920,60
    • 2.2.

    • Vaste werknemers

    • Functiegroep I

    • De weeklonen van de vaste werknemers in functiegroep 1 worden berekend door de weeklonen van de losse werknemers in functiegroep I te verminderen met het procentuele verschil in het werknemersaandeel WW-premie tussen losse en vaste werknemers (bij het GUO).

    • De maandlonen worden berekend door het weekloon te vermenigvuldigen met 4,333.

    • Bij de berekening worden uitkomsten van 0 tot 5 cent naar beneden en van 5 cent en meer naar boven afgerond.

 Functiegroep IIFunctiegroep III
Jeugdlonen LeeftijdWeekloonMaandloonWeekloonMaandloon
17 jaarf 454,10f 1967,40f 473,50f 2051,90
18 jaarf 515,80f 2236,20f 537,90f 2331,10
19 jaarf 573,90f 2486,90f 598,60f 2593,60
20 jaarf 639,30f 2770,40f 666,70f 2888,90
21 jaarf 675,70f 2927,60f 704,60f 3053,10
     
22 jaar en ouder     
functiejaren     
0f 726,50f 3148,00f 757,70f 3283,00
1f 737,50f 3195,90f 770,70f 3339,60
2f 749,60f 3247,70f 784,60f 3399,70
3f 762,60f 3304,30f 799,40f 3463,70
4f 776,20f 3363,10f 815,10f 3531,60
 Functiegroep IVFunctiegroep V
22 jaar en ouder functiejarenWeekloonMaandloonWeekloonMaandloon
0f 792,10f 3432,30f 828,00f 3587,80
1f 806,10f 3492,90f 846,20f 3666,60
2f 822,20f 3562,60f 862,60f 3737,60
3f 838,60f 3634,00f 881,00f 3817,30
4f 855,90f 3708,90f 897,20f 3887,40
  • 3. Indien tussen werkgever en werknemer een uurloon is of wordt overeengekomen, wordt dat uurloon bepaald door het betreffende weekloon te delen door 37 en de alsdan verkregen uitkomst als volgt af te ronden:

    • nul tot een halve cent wordt nul cent;

    • een halve cent tot een hele cent wordt een hele cent.

  • In die gevallen waarin een roostervrije dagenregeling geldt, wordt voor de berekening van het uurloon het betreffende weekloon gedeeld door 40 en wordt de alsdan verkregen uitkomst afgerond overeenkomstig het hiervoor bepaalde.

  • 4. Aan de werknemers, die in tijdloon werkzaam zijn, doch die tengevolge van lichtverlet niet in staat zijn geweest gedurende een week het voor hen geldende aantal uren te werken, zal over die week toch het voor hen geldende weekloon worden uitbetaald.

  • 5. Aan werknemers die in akkoord werkzaam zijn, doch die tengevolge van lichtverlet niet in staat zijn geweest gedurende een week het voor hen geldende aantal uren te werken, zal over die week toch het voor hen geldende weekloon worden uitbetaald.

  • 6. Ten aanzien van valide werknemers van 22 jaar en ouder met een volledige werkweek geldt, dat het brutoloon inclusief alle vergoedingen en toeslagen, doch exclusief overwerkverdiensten en vakantietoeslag ten minste gelijk zal zijn aan het wettelijke minimumloon. Dit loon wordt aangepast conform het door of vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde minimumloon. Onverminderd het elders in deze cao bepaalde omtrent de beloning bedraagt het uurloon ten minste 1/40 deel1 van het wettelijk minimum weekloon.

  • 7. De werkgever is verplicht op de door de Rijksoverheid aangewezen nationale feestdagen waarop geen arbeid wordt verricht door de werknemer het voor hem geldende tijdloon door te betalen.

Artikel 66 Indexering

  • 1. Per 29 juni 19981 en 28 juni 1999 worden de dan geldende tijdlonen verhoogd met het percentage waarmee consumentenindexcijfer reeks werknemersgezinnen met een laag inkomen per april daaraan voorafgaande is gestegen boven het cijfer van oktober hieraan voorafgaand.

  • 2. Per 4 januari 1999 en 3 januari 2000 worden de dan geldende tijdlonen verhoogd met het percentage waarmee het in lid 1 genoemde prijsindexcijfer per oktober daaraan voorafgaand is gestegen boven het cijfer van april hieraan voorafgaand.

  • 3. Voor de toepassing van de in de leden 1 en 2 omschreven loonaanpassingen wordt het bedoelde indexcijfer van oktober 1997 als uitgangspunt genomen. Zolang het bedoelde indexcijfer in de betreffende refertemaand niet is gestegen tot boven het niveau van oktober 1997 vinden op grond van dit artikel geen loonaanpassingen plaats noch in de vorm van verhoging noch in de vorm van verlaging.

  • 4.

    • a. Bij de toepassing van de in de leden 1 en 2 omschreven loonaanpassingen wordt een minimum per procent loonsverhoging op weekbasis in acht genomen. Dit minimum bedraagt in oktober 1998 ten minste f 7,13 op weekbasis.

    • b. Indien en zodra op grond van de leden 1, 2 en 3 loonaanpassingen geschieden wordt ook het hiervoor in sub a. vermelde minimumpercentage verhoogd met het percentage waarmee de lonen op dat tijdstip worden verhoogd.

Artikel 67 Loonbetaling en loonspecificatie

  • 1. De loonbetaling kan wekelijks, 4 wekelijks of maandelijks geschieden. Indien tot een ander loonbetalingstijdvak wordt overgegaan dan bij loonbetaling per week, behoeft dit de goedkeuring van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw.

  • 2. Bij iedere loonbetaling zal de werkgever aan de werknemer een opgave verstrekken van het verdiende loon en de inhoudingen daarop.

HOOFDSTUK X TOESLAGEN, VERGOEDINGEN EN UITKERINGEN

§ 1. Toeslagen

Artikel 68 Toeslag speciale werkzaamheden

  • 1. De werkgever zal aan de werknemer, die wordt belast met werkzaamheden in bomen, waarbij de werknemer zich 7 meter of meer boven de begane grond bevindt een toeslag toekennen van f 19,40 per week, gedurende de duur van genoemde werkzaamheden.

  • 2. De werkgever zal aan de werknemer, die wordt belast met sproeiwerkzaamheden een toeslag toekennen van f 2,20 per uur, gedurende de duur van genoemde werkzaamheden.

Artikel 69 Waarderingstoeslag

De werkgever kan een werknemer, die uit hoofde van diens verantwoordelijkheidsbesef, gebleken bereidheid tot kennisverwerving, dan wel prestatie, naar het oordeel van de werkgever van bijzondere waarde is voor de onderneming, een waarderingstoeslag toekennen van ten hoogste 5% van het tijdloon.

Artikel 70 Diplomatoeslag

Aan de werknemers die in het bezit zijn van het E.H.B.O.-diploma en die regelmatig aan de vervolgcursussen voor dit diploma deelnemen, wordt een toeslag van f 2,50 per week toegekend.

Artikel 71 Surveillance toeslag

  • 1. Aan de werknemers ingedeeld in de functiegroepen II, III en IV welke tevens in wisseldiensten ook tijdens weekeinden en feestdagen belast zijn met toezicht op het publiek wordt een surveillancetoeslag op hun tijdloon toegekend.

  • 2. De hoogte van deze toeslag varieert van 5% tot 10% van het tijdloon, afhankelijk van de vraag of het toezicht frequent wordt gehouden, waarbij onder frequent wordt verstaan dat over het gehele jaar gerekend de werknemer gemiddeld éénmaal in de drie weken in het weekeinde toezicht houdt.

  • 3. Bij toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel is artikel 28 van de cao betreffende betaling van overuren en/of compensatie van overwerk niet van toepassing.

§ 2. Vergoedingen

Artikel 72 Afstand-, reiskosten- en reistijdenvergoeding

  • 1. Bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zal worden betaald: bij een afstand van de woning van de werknemer tot een in onderling overleg te bepalen plaats, die geacht kan worden het centrum van het bedrijf c.q. de bedrijfseenheid te zijn:

  • 5 à 10 km f 2,45 per dag

  • 10 à 15 km f 3,65 per dag

  • 15 t/m 20 km f 4,50 per dag.

  • Voor gebruik van een eigen vervoermiddel bij een afstand van de woning van de werknemer tot het centrum van het bedrijf, die meer dan 20 km bedraagt, zullen worden betaald de werkelijke kosten openbaar vervoer. Voorts zal, indien de afstand meer dan 15 km bedraagt aan de werknemers over de tijd, benodigd voor het afleggen van de meerdere kilometers, het voor betrokkene geldende uurloon zonder overuren-toeslag worden betaald.

  • In afwijking van het voorafgaande geldt voor werknemers, die in opdracht van de werkgever met een bedrijfsbusje ten minste 3 personen vervoeren, met inbegrip van de chauffeur, dat de reistijd tot de werktijd wordt gerekend.

  • 2. Indien een werknemer vrijwillig verhuist naar een adres dat verder van de werkplek is gelegen kan geen aanspraak worden gemaakt op een afstandsvergoeding gebaseerd op de nieuwe afstand doch blijft de oorspronkelijke woon-werk afstand bepalend voor de toe te kennen vergoeding.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de werkgever aan de werknemer die in dienst is van cultuurmaatschappijen en die van een eigen auto gebruik maakt voor het zich begeven naar en van het werk respectievelijk ten behoeve van het werk een vergoeding toekennen van 16 cent per km per inzittende met een minimum van 50 cent en een maximum van 55 cent per kilometer. Deze vergoeding zal slechts worden toegekend indien de werknemer – eigenaar van het vervoermiddel – ten genoegen van de werkgever aantoont, dat eventuele schade inclusief die van eventuele medeinzittende(n) met de auto veroorzaakt, voldoende tegen wettelijke aansprakelijkheid (W.A.) zijn verzekerd.

  • 4. Wanneer een werknemer in opdracht van de werkgever gebruik moet maken van een openbaar vervoermiddel, dan wel wanneer de werkgever het vervoer van de werknemer verzorgt, komen hieruit voortvloeiende reiskosten volledig voor rekening van de werkgever.

  • Bovendien zal aan de werknemer over de reistijd een vergoeding worden toegekend ten bedrage van 100% van het voor hem geldende uurloon met dien verstande, dat de eerste 60 minuten per dag, voor de heen- en terugreis tezamen, voor rekening van de werknemer komt. De hier bedoelde reistijdvergoeding geldt niet voor reisuren als bedoeld in artikel 14b lid 3.

  • 5. Onder uurloon bedoeld in het vorige lid wordt verstaan het uurloon behorende bij de functiejaarklasse 0 van de functiegroep waarin de werknemer is ingedeeld.

  • 6. De werkgever zal zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de eventueel tussen werknemers gesloten meerijregeling, waarbij het volgende van toepassing is:

    • wekelijks dient per auto een meerijdersregistratieformulier te worden ingevuld en door alle partijen te worden ondertekend;

    • het hiervoor bedoelde formulier wordt gezien als wijze van vervoer vanwege de werkgever;

    • bij afwezigheid van de chauffeur heeft de meerijder geen recht op een belastingvrije vergoeding.

Artikel 73 Gereedschapsvergoeding

  • 1. Aan de werknemer wordt voor gebruik van eigen gereedschap een vergoeding van f 4,10 per week toegekend voorzover de werknemer dit gereedschap gebruikt.

  • 2. Aan de werknemer die gebruik maakt van een eigen motorzaag zal een vergoeding worden toegekend op basis van de werkelijke kosten.

Artikel 74 Kledingvergoeding

Aan de werknemer wordt voor gebruik van eigen werkkleding en schoeisel een vergoeding van f 6,40 per week c.q. f 1,28 per dag toegekend voor iedere dag c.q. gedeelte van de dag dat de werknemer op het werk aanwezig is.

HOOFDSTUK XI OVERBRUGGINGSFONDS

Artikel 75 Overbruggingsfonds

Er bestaat een cao-Overbruggingsfonds.

De toetreding tot dit fonds alsmede de uittreding uit dat fonds zijn ter vrije keuze van de werkgever. Werkgevers die wensen toe te treden tot dit fonds zijn gehouden dat te melden bij de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap.

BIJLAGE IIA REGLEMENT PREMIESPAARREGELING

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

deelnemer: de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 deelneemt aan deze regeling

partner: onder partner dient te worden verstaan de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde werknemer duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:

  • 1. de huishouding gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar is gevoerd; en

  • 2. de huishouding aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar zal worden gevoerd; en

  • 3. beide personen samen gedurende die tijd in de gemeentelijke basis-administratie staan ingeschreven op één adres.

spaarrekening: de bij de bank ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening.

spaarpremie: de premie, zijnde een percentage (max. 100 pct) van het spaarbedrag, die door de werkgever wordt toegevoegd aan het spaarbedrag.

rente: de vergoeding over het spaartegoed.

spaartermijn: het in artikel 5 van deze regeling vermelde aantal kalenderjaren

spaartegoed: het op enig tijdstip op de spaarrekening uitstaande tegoed

tegenrekening: een door de deelnemer op te geven rekening

Artikel 2 Doel

De premiespaarregeling beoogt het verwerven van duurzaam bezit door de deelnemers te bevorderen.

Artikel 3 Deelneming

  • 1. De deelneming aan de spaarregeling is vrijwillig.

  • 2. Gerechtigd om toe te treden als deelnemer is elke werknemer die een arbeidsovereenkomst met vast dienstverband met de werkgever is aangegaan.

  • 3. De deelneming neemt een aanvang, zodra de deelnemer een door hem ondertekend deelnameformulier aan de werkgever ter hand heeft gesteld, in welk formulier moeten zijn vermeld:

    • a. de grootte van het spaarbedrag;

    • b. een verklaring, dat hij zich onderwerpt aan de bepalingen van deze regeling en aan de beslissing van de spaarraad;

    • c. de maximale spaarpremie die als volgt wordt vastgesteld: (contractueel overeengekomen arbeidstijd per week gedeeld door veertig) maal de vastgestelde spaarpremie.

  • 4. De deelnemer kan het spaarbedrag twee maal per jaar en wel per 1 januari en 1 juli wijzigen.

  • 5. Bij ziekte of ongeval van de deelnemer kan de deelneming aan de gepremieerde spaarregeling worden opgeschort tot het tijdstip, dat de deelnemer zijn werk hervat. Zulks kan echter slechts geschieden op verzoek van de deelnemer en wel tot ten hoogste 52 weken na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid intrad. Vervolgens wordt het sparen onderbroken tot het tijdstip, waarop de werkzaamheden door de deelnemer worden hervat. Onderbreking van de spaarregeling vindt plaats bij opkomst voor militaire dienst, in zoverre het een opkomst voor eerste oefening betreft. Onderbreking van de spaarregeling bij opkomst voor herhalingsoefeningen kan slechts plaatsvinden, indien de deelnemer de wens daartoe te kennen geeft.

  • 6. Deelneming aan de spaarregeling kan door de deelnemer(s) worden beëindigd tegen 1 januari resp. 1 juli van elk kalenderjaar. De wens tot beëindiging van de spaarregeling dient schriftelijk aan de wederpartij en wel ten minste 3 maanden voor het verstrijken van het contractjaar te worden kenbaar gemaakt.

  • 7. De deelneming eindigt:

    • a. bij beëindiging van de dienstbetrekking;

    • b. door schriftelijke opzegging door de deelnemer aan de werkgever.

  • 8. Bij einde deelneming kan de spaarrekening blijven bestaan; na het verstrijken van de spaartermijnen zullen de spaarbedragen en rente ter beschikking van de deelnemer komen.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1. De werkgever is, zolang de deelneming duurt, gerechtigd en gehouden het door de deelnemer opgegeven spaarbedrag maandelijks op diens netto salaris in te houden en op de spaarrekening te doen bijschrijven.

  • 2. De werkgever kent een spaarpremie toe van 50% van het spaarbedrag, met dien verstande, dat het spaarbedrag, waarvan de werknemer de hoogte bepaalt, ten minste f 5,- en ten hoogste f 15,- per week bedraagt en nimmer meer bedraagt dan op grond van de uitvoeringsregeling deelnemersspaarregeling en winst en winstdelingsregeling Wet Inkomstenbelasting 1964 is toegestaan.

  • 3. De spaarbedragen van de deelnemer worden door de werkgever tezamen met de toegekende spaarpremies gestort op de spaarrekening van de deelnemer bij de bank.

  • 4. De deelnemer verkrijgt eerst een onvoorwaardelijk belastingvrij recht op de spaarpremie vanaf het ogenblik waarop de spaarbedragen gedurende vier achtereenvolgende kalenderjaren op de spaarrekening hebben gestaan.

  • 5. Aan het begin van een kalenderjaar komt de gekweekte rente ter beschikking van de deelnemer.

  • 6. De spaarpremies, voorlopig toegekend over spaarbedragen die niet gedurende de tijd vermeld in lid 4 van dit artikel op de spaarrekening hebben gestaan of in strijd met de regeling zijn verstrekt, vervallen aan de werkgever. Deze regel vindt geen toepassing indien de spaarbedragen zijn besteed ten behoeve van de in artikel 5 aangeduide bestedingsobjecten.

Artikel 5

Voorts kan in afwijking van het in artikel 4 bepaalde door de deelnemer over zijn spaartegoed met behoud van spaarpremie worden beschikt:

  • 1. Indien een tot hoofdverblijf dienende eigen woning wordt verworven door de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner.

  • 2. Onder verwerving van een eigen woning wordt mede verstaan:

    • a. de verkrijging van het lidmaatschap van een aan een coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw, dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;

    • b. aflossingen op hypothecaire leningen, rustende op en aangegaan ter financiering van een tot het hoofdverblijf dienende woning. Hieronder zijn begrepen aflossingen door een lid van een coöperatie als bedoeld onder punt a op een hypothecaire lening welke is verbonden aan het onder a bedoelde gebouw dan wel een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;

    • c. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienende woning;

    • d. de aankoop van een tot het hoofdverblijf dienend woonschip;

    • e. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienend woonschip.

  • 3. Bij aankoop van effecten via de bank, zolang deze onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer en in bewaring zijn bij de bank. Bij verkoop van de effecten, hetgeen steeds via de bank dient te geschieden, dient de opbrengst onverwijld op de spaarrekening te worden teruggestort, voorzover althans de spaartermijn van vier jaren nog niet is verstreken.

  • 4. In geval van betaling van premies of stortingen voor lijfrente, levensverzekeringen of spaarverzekeringen, met uitzondering van premies ingevolge een pensioenregeling, afgesloten door de deelnemer of diens echtegeno(o)t(e) dan wel de partner, één en ander voorzover de polissen onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer of diens echteno(o)t(e)/partner en conform het bepaalde in de leden 5 tot en met 8 van dit artikel.

  • 5. Onder het begrip lijfrente wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1o, 3o, 4o of 5o en vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel en waarvan de uitkeringen, behoudens ingeval van overlijden, niet eerder kunnen ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.

  • 6. Onder het begrip levensverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd en als zodanig:

    • voldoet aan artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en is aangegaan met een levensverzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid;

    • is afgesloten door de deelnemer of zijn echtgeno(o)t(e) of partner op het leven van de deelnemer, diens echtgeno(o)t(e) of partner, dan wel voor kinderen voor wie de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of welke kinderen zelf recht hadden op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering;

    • voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd van ten minste vier jaren.

  • 7. Onder het begrip spaarverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement, voorzover van toepassing met inachtneming van het in de vorige leden bepaalde, verstaan de regelmatige inleg bij spaarbanken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen of spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, waartoe de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner, zich ingevolge een overeenkomst tot sparen met levensverzekering heeft verplicht.

  • 8. Een polis van levensverzekering mag in afwijking van lid 4 worden verpand tot zekerheid van een hypothecaire lening als bedoeld in lid 2b van dit artikel, indien is overeengekomen, dat het verzekerde bedrag zal worden aangewend voor de aflossing van die lening.

Artikel 6

  • 1. De deelnemer is verplicht de aanwendingen als bedoeld in artikel 5 met bewijzen te staven.

  • 2. Bij toepassing van het in artikel 5 gestelde heeft de opname betrekking op de laatst gespaarde bedragen.

Artikel 7

Bij beëindiging van de dienstbetrekking kan de werknemer, respectievelijk kunnen zijn erfgenamen in geval van overlijden van de werknemer een keuze maken tussen het direct opnemen van de gespaarde gelden of het volmaken van de blokkeringstermijn. In dit laatste geval blijven de belasting- en premievrijstelling volledig gehandhaafd. Wordt bij beëindiging van de dienstbetrekking besloten tot directe opname dan gelden de belasting- en premievrijstelling slechts naar evenredigheid van het aantal maanden dat de gespaarde gelden wel geblokkeerd zijn geweest.

Artikel 8

  • 1. Het is de deelnemer verboden het tegoed van zijn spaarrekening in onderpand te geven of zijn verkregen of toekomstige rechten op spaarbedragen, rente en/of premies over te dragen.

  • 2. Voorts zal de deelnemer er geen aanleiding toe mogen geven, dat derden op enigerlei wijze rechten ten aanzien van het spaartegoed van de betrokken deelnemer geldend zouden kunnen maken, uitgezonderd rechten ingevolge huwelijks- of erfrecht, of dat tengevolge van door derden gelegd loonbeslag of door de deelnemer verrichte looncessie het de werkgever onmogelijk zou worden gemaakt het spaarbedrag dat de deelnemer heeft opgegeven, op zijn loon in te houden.

Artikel 9

  • 1. Voor iedere deelnemer wordt door de bank een spaarrekening geopend.

  • 2. De spaarrekening zal uitsluitend worden gebruikt voor bij- en afschrijving van spaarbedragen en spaarpremies.

  • 3. Het is de deelnemer niet toegestaan op deze spaarrekening bij de bank rechtstreeks gelden te storten.

  • 4. De bank zal aan het begin van ieder kalenderjaar een opgave verstrekken van het tegoed op de spaarrekening per 31 december voorafgaand.

  • 5. De rente die over het tegoed op de spaarrekening is gekweekt, kan op de tegenrekening worden overgeboekt.

  • 6. Alle bedragen die per 31 december van enig jaar gedurende minimaal vier kalenderjaren op de spaarrekening hebben uitgestaan, worden naar de tegenrekening overgeboekt of als vrij saldo geregistreerd.

  • 7. Naast de inhoudingsplichtige zullen uitsluitend de deelnemers zelf of hun wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben gegevens betreffende de spaarrekeningen te verkrijgen.

  • 8. De bank zal niet door de deelnemer of gewezen deelnemer tot betaling van spaarbedragen en spaarpremies kunnen worden aangesproken, indien en voorzover deze gelden niet door de werkgever bij haar zijn gestort of wat de spaarpremies betreft ingevolge de bepalingen van de spaarregeling door de werkgever zijn teruggevorderd.

Artikel 10

Iedere deelnemer ontvangt een exemplaar van de tekst van deze regeling alsmede van de aan te brengen wijzigingen.

Artikel 11

De werkgever houdt toezicht op de toepassing van de gepremieerde spaarregeling en beslist naar recht en billijkheid in al diè gevallen waarin dit artikel niet voorziet.

BIJLAGE IIB REGLEMENT SPAARLOONREGELING

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

deelnemer: de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 deelneemt aan deze regeling

partner: onder partner dient te worden verstaan de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde werknemer duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:

  • 1. de huishouding gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar is gevoerd; en

  • 2. de huishouding aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar zal worden gevoerd; en

  • 3. beide personen samen gedurende die tijd in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven op één adres.

spaarrekening: de bij de bank ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening.

spaarloon: elk overeenkomstig de bepalingen van de regeling op de spaarrekening gestort bedrag.

rente: de vergoeding over het spaartegoed.

spaartermijn: het in artikel 5 van deze regeling vermelde aantal kalenderjaren.

spaartegoed: het op enig tijdstip op de spaarrekening uitstaande tegoed.

tegenrekening: een door de deelnemer op te geven rekening.

Artikel 2 Doel

De spaarloonregeling beoogt het verwerven van duurzaam bezit door de deelnemers te bevorderen.

Artikel 3 Deelneming

  • 1. De deelneming aan de spaarregeling is vrijwillig.

  • 2. Gerechtigd om toe te treden als deelnemer is, onverminderd het in lid 3 van dit artikel bepaalde, elke werknemer die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de onderneming is aangegaan en ten minste twee maanden onafgebroken in dienst van de werkgever is.

  • 3. De deelneming neemt een aanvang, zodra de deelnemer een door hem ondertekend deelnameformulier aan de werkgever ter hand heeft gesteld, in welk formulier moeten zijn vermeld:

    • a. de grootte van het spaarloon;

    • b. een verklaring dat hij zich onderwerpt aan de bepalingen van deze regeling en aan de beslissingen van de spaarraad.

  • 4. De deelnemer kan het spaarbedrag per 1 januari en 1 juli wijzigen.

  • 5. Bij ziekte of ongeval van de deelnemer kan de deelneming aan de spaarloonregeling worden opgeschort tot het tijdstip, dat de werknemer zijn werk hervat. Zulks kan echter slechts geschieden op verzoek van de werknemer en wel tot ten hoogste 52 weken na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid intrad. Vervolgens wordt het sparen onderbroken tot het tijdstip, waarop de werkzaamheden door de deelnemer worden hervat. Onderbreking van de spaarloonregeling vindt plaats bij opkomst voor militaire dienst, in zoverre het een opkomst voor eerste oefening betreft. Onderbreking van de spaarloonregeling bij opkomst voor herhalingsoefeningen kan slechts plaatsvinden, indien de werknemer de wens daartoe te kennen geeft.

  • 6. Deelneming aan de spaarloonregeling kan door de deelnemers worden beëindigd tegen 1 januari resp. 1 juli van elk kalenderjaar. De wens tot beëindiging van de spaarloonregeling dient schriftelijk aan de wederpartij en wel ten minste 3 maanden voor het verstrijken van het contractjaar te worden kenbaar gemaakt.

  • 7. De deelneming eindigt:

    • a. bij beëindiging van de dienstbetrekking;

    • b. door schriftelijke opzegging door de deelnemer aan de werkgever.

  • 8. Bij einde deelneming zal de spaarrekening blijven bestaan; na het verstrijken van de spaartermijnen zullen de spaarbedragen en rente ter beschikking van de deelnemer komen.

  • Bij einde dienstbetrekking dient er een tijdsevenredige afrekening plaats te vinden met de fiscus bij afwikkeling van de rekening.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1. Bij de toekenning van brutoloon aan de werknemer houdt de werkgever op dat loon maandelijks een (spaar)bedrag in, tot een bepaald wettelijk, jaarlijks vast te stellen maximum.

  • 2. Het ingehouden spaarbedrag wordt onmiddellijk na inhouding door de werkgever gestort op de spaarrekening van de deelnemer bij de bank.

  • 3. Aan het begin van een kalenderjaar komt dat deel van het spaarloon ter beschikking van de deelnemer dat vier volledige kalenderjaren is aangehouden. Dit bedrag wordt door de bank overgeboekt naar de op het deelnameformulier vermelde tegenrekening.

  • 4. Aan het begin van een kalenderjaar komt de gekweekte rente over het spaarloon ter beschikking van de deelnemer.

Artikel 5

Ingeval het spaarloon door de deelnemer of zijn erfgenamen is opgenomen bij beëindiging van de dienstbetrekking van de deelnemer, daaronder begrepen het overlijden van de deelnemer, wordt voor de toepassing van de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Coordinatiewet Sociale Verzekering voor elke volle maand gedurende welke het spaarloon binnen een termijn van vier jaren is opgenomen een evenredig deel van het spaarloon aangemerkt als loon verstrekt door de werkgever, niet zijnde spaarloon.

Artikel 6

Voorts kan in afwijking van het in artikel 4 bepaalde door de deelnemer over zijn/haar spaarloon worden beschikt:

  • 1. Indien een tot hoofdverblijf dienende eigen woning wordt verworven door de deelnemer of diens echtgeno(o)te dan wel de partner.

  • 2. Onder verwerving van een eigen woning wordt mede verstaan:

    • a. de verkrijging van het lidmaatschap van een aan een coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw, dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;

    • b. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienende woning;

    • c. de aankoop van een tot het hoofdverblijf dienend woonschip;

    • d. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienend woonschip.

  • 3. Bij aankoop van effecten via de bank, zolang deze onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer en in bewaring zijn bij de bank. Bij verkoop van de effecten, hetgeen steeds via de bank dient te geschieden, dient de opbrengst onverwijld op de spaarloonrekening te worden teruggestort, voorzover althans de spaartermijn van vier jaar nog niet is verstreken.

  • 4. In geval van betaling van premies of stortingen voor lijfrenten, levensverzekeringen of spaarverzekeringen, met uitzondering van premies ingevolge een pensioenregeling, afgesloten door de deelnemer of diens echtgeno(o)te dan wel de partner, één en ander voorzover de polissen onbezwaard deel uit maken van het vermogen van de deelnemer of diens echtgeno(o)te/partner en conform het bepaalde in de leden 5 tot en met 7 van dit artikel.

  • 5. Onder het begrip lijfrente wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1o, 3o, 4o of 5o, en vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel en waarvan de uitkeringen, behoudens ingeval van overlijden, niet eerder kunnen ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.

  • 6. Onder het begrip levensverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd en als zodanig:

    • voldoet aan artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 en is aangegaan met een levensverzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid;

    • is afgesloten door de deelnemer of diens echtgeno(o)te of partner op het leven van de deelnemer, diens echtgeno(o)te of partner, dan wel voor kinderen voor wie de deelnemer of diens echtgeno(o)te of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of welke kinderen zelf recht hadden op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de Studiefinanciering;

    • voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd van ten minste vier jaren.

  • 7. Onder het begrip spaarverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement, voor zover van toepassing met inachtneming van het in de vorige leden bepaalde, verstaan de regelmatige inleg bij spaarbanken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen of spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, waartoe de deelnemer of diens echtgeno(o)te dan wel de partner zich ingevolge een overeenkomst tot sparen met levensverzekering heeft verplicht.

Artikel 7

  • 1. In de gevallen waarin door de werknemer of zijn rechtverkrijgenden op grond van het in de artikelen 5 en 6 bepaalde over het spaarloon wordt beschikt, dient bewijs te worden geleverd van de van belang zijnde feiten.

  • 2. Bij toepassing van het in artikel 6 gestelde heeft de opname betrekking op de laatst gespaarde bedragen.

Artikel 8

  • 1. Het is de deelnemer verboden het tegoed van zijn spaarrekening in onderpand te geven of toekomstige rechten op spaarbedragen en/of rente over te dragen.

  • 2. Voorts zal de deelnemer er geen aanleiding toe mogen geven, dat derden op enigerlei wijze rechten ten aanzien van het spaarloon van de betrokken deelnemer geldend zouden kunnen maken, uitgezonderd rechten ingevolge huwelijks- of erfrechten, of dat tengevolge van door derden gelegd loonbeslag of door de deelnemer verrichte looncessie het de werkgever onmogelijk zou worden gemaakt het spaarbedrag waartoe de deelnemer zich heeft verplicht, op zijn loon in te houden.

Artikel 9

  • 1. Voor iedere deelnemer wordt door de bank een spaarrekening geopend.

  • 2. De spaarrekening zal uitsluitend worden gebruikt voor bij- en afschrijving van spaarbedragen.

  • 3. Het is de deelnemer niet toegestaan op deze spaarrekening bij de bank rechtstreeks gelden te storten.

  • 4. De bank zal aan het begin van ieder kalenderjaar een opgave verstrekken van het tegoed op de spaarrekening per 31 december voorafgaand.

  • 5. De rente die over het tegoed op de spaarrekening is gekweekt, zal op de tegenrekening worden bijgeboekt.

  • 6. Alle bedragen die per 31 december van enig jaar gedurende minimaal vier kalenderjaren op de spaarrekening hebben uitgestaan, zullen onverwijld naar de tegenrekening worden overgeboekt.

  • 7. Naast de inhoudingsplichtige zullen uitsluitend de deelnemers zelf of hun wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben gegevens betreffende de spaarrekeningen te verkrijgen.

  • 8. De bank zal niet door de deelnemer of gewezen deelnemer tot betaling van spaarbedragen kunnen worden aangesproken, indien en voorzover deze gelden niet door de werkgever bij haar zijn gestort.

Artikel 10

  • 1. Iedere deelnemer ontvangt een exemplaar van de tekst van deze regeling alsmede van de daarin aan te brengen wijzigingen.

  • 2. Iedere deelnemer ontvangt van de bank éénmaal per jaar een opgave van het totaal van de gelden die zij ten name van de werknemer beheert.

Artikel 11

De werkgever houdt toezicht op de toepassing van de spaarloonregeling en beslist naar recht en billijkheid in al diè gevallen waarin dit artikel niet voorziet.

BIJLAGE VI DE STICHTING TER ONDERSTEUNING VAN ACTIVITEITEN OP HET GEBIED VAN DE VOORLICHTING, DE VORMING EN DE SCHOLING VAN WERKNEMERS IN DE LANDBOUW (STIVOS)

In 1972 is door de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties in de landbouw de Stichting ter Ondersteuning van Activiteiten op het gebied van de Voorlichting, de Vorming en de Scholing van Werknemers in de Landbouw (STIVOS) opgericht.

BIJLAGE VII VERVROEGDE UITTREDINGSREGELING WERKNEMERS IN DE PARTICULIERE BOSBOUW

De vervroegde uittreding is voor werknemers in de particuliere bosbouw in een aparte cao geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het GUO onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (Suwas I). De desbetreffende cao is verkrijgbaar bij het secretariaat van het Bosschap.

BIJLAGE VIII AANVULLING W.A.O.-UITKERING TOT VUT-NIVEAU VAN OUDERE WERKNEMERS

De regeling aanvulling W.A.O.-uitkering voor werknemers in de agrarische sectoren inclusief de bosbouw wordt in een aparte cao's geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het GUO onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS II), en is voor de bosbouwsector opgenomen in de cao inzake SUWAS-II 1998–2002. Een exemplaar van deze cao is bij het secretariaat van het Bosschap verkrijgbaar.

BIJLAGE IX AANVULLING WW-UITKERING

De regeling aanvulling WW-uitkering voor werknemers in de agrarische sectoren inclusief de bosbouw wordt in een aparte cao geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het GUO onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS II); de regeling is voor de bosbouwsector opgenomen in de cao SUWAS-II 1998–2002. Een exemplaar van deze cao is bij het secretariaat van het Bosschap verkrijgbaar.

BIJLAGE XII MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN DE RISICO'S VERBONDEN AAN GEÏSOLEERDE ARBEID

Waarom geen geïsoleerde arbeid?

Aan geïsoleerde arbeid (arbeid van één persoon) in bossen en natuurterreinen zijn grote risico's verbonden in het geval van een ongeval met ernstig letsel. Soms is deze arbeid zelfs levensbedreigend.

Partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw achten het dan ook ter verzekering van de veiligheid, ter bescherming van de gezondheid en ter bevordering van het welzijn van degenen die alleen c.q. geïsoleerd boswerk verrichten van groot belang, dat zij conform interne voorschriften bij Staatsbosbeheer met betrekking tot geïsoleerde arbeid in risicoklasse 1, maatregelen ter voorkoming van deze arbeid nemen bij respectievelijk in de hierna volgende werkzaamheden en situaties met groot risico.

Deze werkzaamheden met groot risico zijn:

  • werken met de motorzaag;

  • vellen van bomen;

  • uitslepen met paard;

  • werken in een pas gedunde opstand;

  • opnemen storm-, ijzelschade e.d.;

  • werken op hoogten:

    • op ladders hoger dan 4 meter;

    • in hoogwerkers;

  • klimmen in bomen/werken in kronen (boomverzorging, kegels plukken, roofvogelinventarisatie);

  • klimmen/werken op daken (onderhoud);

  • onderhoud windmolens.

  • opsnoeien van laanbomen/bomen met zware takken;

  • controle waterpeilen in veenputtencomplex;

  • vangen van vee;

  • werken op of via ijs;

  • surveillance 's nachts;

Maatregelen

Tot de te nemen maatregelen behoort uitvoering van deze werkzaamheden in een ploeg c.q. groepsverband en de aanwezigheid van verbindingsapparatuur op de werkplek bij een ploeg van 2 personen.

BIJLAGE XIV SOORTEN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN

Soorten arbeidsovereenkomsten in de cao particuliere bosbouw

ContractenduuromvangwerktijdenOpzeggingVakantierechtenWW-premie
A vast Voltijdonbep. tijd38 uur/weekma. t/m vrij. 8 uur per dagniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.doorbetaling loon + vakantietoeslaggereduceerd
B1      
vast Deeltijdonbep. tijdmin. 6 u/wk verder in dagdelen (3-3,8 u)ma. t/m vrij. vast omschreven: – dagen p. week – tijdstippen + uren p. dagniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.doorbetaling loon + vakantietoeslaggereduceerd
       
B2 vast deeltijdonbep. tijdmin. 22,8 u/wk verder in dagdelen (3-3,8 u)ma. t/m vrij. vast omschreven: – dagen p. week – tijdstippen + uren per dagniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.doorbetaling loon + vakantietoeslaggereduceerd
       
C vast deeltijdonbep. tijd6, 7, 8, 9, enz. of 40 u/wkma. t/m vrij. vast omschreven – uren per week + dagen per weekniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.vakantiebon of -chequegereduceerd
       
D1 los Voltijdonbep. tijd37 u/wkma. t/m vrij. 7,6 uur per dagOpzegtermijnvakantiebon of -chequenormaal
       
D2 los deeltijdonbep. tijd0-37 u/wkma. t/m vrij.Opzegtermijnvakantiebon of -chequenormaal
       
E1 los Voltijdbep. tijd37 u/wkma. t/m vrij.eindigt van rechtswegevakantiebon of -chequenormaal
       
E2 los deeltijdbep. tijd0-37 u/wkma. t/m vrij.eindigt van rechtswegevakantiebon of -chequenormaal

(aan dit schema kunnen geen rechten worden ontleend, de tekst van de cao is bepalend)

BIJLAGE XV HET OVERBRUGGINGSFONDS1 EN ANDERE OVERBRUGGINGSMOGELIJKHEDEN; OMZETTING VAN LOSSE DIENSTVERBANDEN

BIJLAGE XVI OVERZICHT VAN GEZAMENLIJKE ARBODIENSTEN EN STIGAS-VESTIGINGEN

ARBODIENSTEN

GRONINGEN

Arbo Unie Groningen

Van Swietenlaan 7, 9728 NX Groningen

Postbus 558, 9700 AN Groningen

telefoon: 050-5218888, fax: 050-5267854

FRIESLAND

Arbo Unie Friesland

Curaçaostraat 2/1, 8931 CV Leeuwarden

Postbus 9001, 8903 LA Leeuwarden

telefoon: 058-2848181, fax: 058-2848100

DRENTHE

Arbo Unie Drenthe

Kapitein Nemostraat 20, 7821 AC Emmen

Postbus 2063, 7801 CB Emmen

telefoon: 0591-649949, fax: 0591-614401

OVERIJSSEL

Arbo Unie Zwolle/Deventer/Apeldoorn

Dr. Spanjaardweg 11, 8025 BT Zwolle

Postbus 30056, 8003 CB Zwolle

telefoon: 038-4558900, fax: 038-4546648

Arbodienst Apeldoorn/Deventer/Zwolle

Munsterstraat 1, 7418 EV Deventer

Postbus 631, 7400 AP Deventer

telefoon: 0570-661100, fax: 0570-636977

Arbo Unie Oost-Nederland

Geerdinksweg 135, 7555 DL Hengelo

Postbus 74, 7550 AB Hengelo

telefoon: 074-2439555, fax: 074-2500575

Arbo Unie Oost-Nederland

Haven N.Z. 39, 7607 ES Almelo

Postbus 480, 7600 AL Almelo

telefoon: 0546-822022, fax: 0546-813161

GELDERLAND

Arbo Unie Midden- en Zuid-Gelderland

Bruningweg 23, 6827 BM Arnhem

Postbus 5077, 6802 EB Arnhem

telefoon: 026-3845353, fax: 026-3645303

Arbo Unie Noord-West Veluwe en Flevoland

Lorentzstraat 33, 3846 AV Harderwijk

Postbus 14, 3840 AA Harderwijk

telefoon: 0341-418563, fax: 0341-412015

Arbo Unie Oost-Nederland

Gezellenlaan 12, 7005 AZ Doetinchem

Postbus 9005, 7000 GE Doetinchem

telefoon: 0314-374747, fax: 0314-374700

Arbo Unie Grift en Linge

Pascalstraat 9, 6717 AZ Ede

Postbus 700, 6710 BS Ede

telefoon: 0318-699510, fax: 0318-699519

UTRECHT

Arbo Unie Midden-Nederland

Vlampijpstraat 78, 3534 AR Utrecht

Postbus 11025, 3505 BA Utrecht

telefoon: 030-2450811, fax: 030-2422092

NOORD-HOLLAND

Arbo Unie Amsterdam e.o.

Entrada 401, 1096 EL Amsterdam

Postbus 95030, 1090 HA Amsterdam

telefoon: 020-6605400, fax: 020-6905241

Arbo Unie Noord-Holland West

Oudeweg 8, 2031 CC Haarlem

Postbus 791, 2003 RT Haarlem

telefoon: 023-5158658, fax: 023-5158698

Arbo Unie Midden-Nederland

Oostereind 107, 1212 VH Hilversum

Postbus 2292, 1200 CG Hilversum

telefoon: 035-6898111, fax: 035-6836475

ZUID-HOLLAND

Arbo Unie West

Polakweg 8, 2288 GG Rijswijk

Postbus 1096, 2280 CB Rijswijk

telefoon: 070-3369191, fax: 070-3369151

Arbo Unie Midden-Nederland

Jan van Beaumontstraat 1, 2805 RN Gouda

Postbus 206, 2800 AE Gouda

telefoon: 0182-596060, fax: 0182-596080

Arbo Unie Rijnmond

Houtlaan 21, 3016 DA Rotterdam

Postbus 23265, 3001 KG Rotterdam

telefoon: 010-4177584, fax: 010-4133757

Arboz/Delfland

Vlinderweg 2, 2623 AX Delft

Postbus 370, 2600 AJ Delft

telefoon: 015-2516200, fax: 015-2516250

Arbo Unie Europoort

Theemsweg 5, 3197 KM Botlek-Rotterdam

Postbus 1079, 3180 AB Rozenburg

Arbo Unie Dordrecht

Noordendijk 207, 3311 RN Dordrecht

telefoon: 078-6329329, fax: 078-6314959

NOORD-BRABANT

Arbo Unie Oost-Brabant

Hugo van der Goeslaan 2, 5613 LG Eindhoven

Postbus 4132, 5604 EC Eindhoven

telefoon: 040-2163111, fax: 040-2119030

Arbo Unie West- en Midden Brabant

Paardeweide 6, 4824 EH Breda

Postbus 6843, 4802 HV Breda

telefoon: 076-5487800, fax: 076-5410824

Arbodienst Oosterhout

Elschot 30, 4905 AZ Oosterhout

telefoon: 0162-456000, fax: 0162-460870

Arbodienst Oss e.o.

Industrielaan 93, 5349 AE Oss

Postbus 175, 5340 AD Oss

telefoon: 0412-646633, fax: 0412-650996

ZEELAND

Arbo Unie Zeeland

Schenge 2, 4335 XS Middelburg

Postbus 7128, 4330 GC Middelburg

telefoon: 0118-886688, fax: 0118-886680

LIMBURG

Arbo Unie Limburg

Adelbert van Scharnlaan 180, 6224 JX Maastricht

Postbus 5049, 6202 WD Maastricht

telefoon: 043-3690590, fax: 043-3633144

FLEVOLAND

Arbodienst GGD Flevoland

Noorderwagenstraat 2, 8223 AM Lelystad

Postbus 1120. 8200 BC Lelystad

telefoon: 0320-276211, fax: 0320-276279

STIGAS-VESTIGINGEN

HOOFDKANTOOR ZOETERMEER

Paletsingel 36, 2718 NT Zoetermeer

Postbus 266, 2700 AG Zoetermeer

telefoon: 079-3636800

fax: 079-3636801

Regio West-Midden

REGIOKANTOOR UTRECHT

Kaaphoorndreef 60, 3563 AV Utrecht

Postbus 3119, 3502 GC Utrecht

telefoon: 030-2661425

Rayonkantoor Alkmaar

Schinkelwaard 20, 1824 DS Alkmaar

Postbus 8187, 1802 KD Alkmaar

telefoon: 072-5187750

fax: 072-5187769

fax: 030-2661659

Rayonkantoor Amersfoort

Stadsring 179, 3817 BA Amersfoort

Postbus 1622, 3800 Bosschap Amersfoort

telefoon: 033-4701574

fax: 033-4700104

Rayonkantoor Gouda

Antwerpseweg 5, 2803 PB Gouda

Postbus 59, 2800 AB Gouda

telefoon: 0182-568450

fax: 0182-568455

Rayonkantoor 's-Gravenhage

Paviljoensgracht 1H, 2512 BL 's-Gravenhage

Postbus 61, 2501 CB 's-Gravenhage

telefoon: 070-3644505

fax: 070-3630563

Rayonkantoor Hoofddorp

Kruisweg 643, 2132 NC Hoofddorp

Postbus 392, 2130 AJ Hoofddorp

telefoon: 020-6532424

fax: 020-6532195

Rayonkantoor Naaldwijk

Tiendweg 30e, 2671 SB Naaldwijk

Postbus 313, 2670 AJ Naaldwijk

telefoon: 0174-626441

fax: 0174-626349

Rayonkantoor Nieuwegein

Erfstede 47A, 3431 KG Nieuwegein

Postbus 662, 3430 AR Nieuwegein

telefoon: 030-6050922

fax: 030-6050907

Rayonkantoor Rotterdam

Wijnhaven 40, 3011 WS Rotterdam

Postbus 53006, 3008 HA Rotterdam

telefoon: 010-4140202

fax: 010-4148023

Rayonkantoor Rijswijk

J.C. van Markenlaan 3, 2285 VL Rijswijk

Postbus 31, 2280 AA Rijswijk

telefoon: 070-3949444

fax: 070-3360694

Rayonkantoor Spijkenisse

Puntweg 1, 3208 LD Spijkenisse

Postbus 72, 3200 AB Spijkenisse

telefoon: 0181-623925

fax: 0181-623715

Rayonkantoor Utrecht

Kaaphoorndreef 60, 3563 AV Utrecht

Postbus 3119, 3502 GC Utrecht

telefoon: 030-2661425

fax: 030-2661659

Spreekuuradres Amsterdam

Van der Madeweg 41, 1099 BS Amsteram

Postbus 392, 2130 AJ Hoofddorp

telefoon: 020-6532424

fax: 020-6532195

Spreekuuradres Haarlem

Stationsplein 74A, 2011 LM Haarlem

Postbus 392, 2130 AJ Hoofddorp

telefoon: 020-6532424

fax: 020-6532195

Spreekuuradres Den Helder

Paleiskade 17, 1781 AM Den Helder

Postbus 630, 1780 AP Den Helder

telefoon: 0223-620304

fax: 0223-625628

Spreekuuradres Hoorn

Nieuwe Steen 2E/F, 1625 HV Hoorn

Postbus 2003, 1620 EA Hoorn

telefoon: 0229-248474

fax: 0229-248734

Spreekuuradres Zaandam

Ankersmidplein 65, 1506 CK Zaandam

Postbus 1576, 1500 AM Zaandam

telefoon: 075-6706061

fax: 075-6702596

Regio Zuid

REGIOKANTOOR EINDHOVEN

Paradijslaan 40A, 5611 KP Eindhoven

Postbus 718, 5600 AS Eindhoven

telefoon: 040-2433013

fax: 040-2652781

Rayonkantoor Breda

De Elleboog 60, 4822 NA Breda

Postbus 184, 4840 AD Prinsenbeek

telefoon: 076-5423060

fax: 076-5423070

Rayonkantoor Bergen op Zoom

Peter Vineloolaan 46c

4611 AN Bergen op Zoom

Postbus 112, 4600 AC Bergen op Zoom

teleoon: 0164-239299

fax: 0164-239309

Rayonkantoor Eindhoven

Paradijslaan 40B, 5611 KP Eindhoven

Postbus 6460, 5600 HL Eindhoven

telefoon: 040-4650564

fax: 040-2462525

Rayonkantoor Heerlen

Geerstraat 36, 6411 NS Heerlen

Postbus 563, 6400 AN Heerlen

telefoon: 045-5742604

fax: 040-5742356

Rayonkantoor Helmond

De Callenburgh 4, 5701 PA Helmond

Postbus 768, 5700 AT Helmond

telefoon: 0492-554050

fax: 0492-549879

Rayonkantoor 's-Hertogenbosch

Helftheuvelpassage 12, 5224 AP 's-Hertogenbosch

Postbus 2402, 5202 CK 's-Hertogenbosch

telefoon: 073-6222220

fax: 073-6210013

Rayonkantoor Horst

Prinses Marijkestraat 5, 5961 CE Horst

Postbus 6211, 5960 AE Horst

telefoon: 077-3989119

fax: 077-3986998

Rayonkantoor Maastricht

Gaetano Martinolaan 85, 6229 GS Maastricht

Postbus 1206, 6201 BE Maastricht

telefoon: 043-3670202

fax: 043-3619208

Rayonkantoor Tilburg

Spoorlaan 304, 5017 JZ Tilburg

Postbus 961, 5000 AZ Tilburg

telefoon: 013-5371802

fax: 013-5371923

Rayonkantoor Uden

Rondweg 35, 5406 NK Uden

Postbus 186, 5400 AD Uden

telefoon: 0413-254525

fax: 0413-254579

Rayonkantoor Weert

Schatbeurderlaan 8C, 6002 ED Weert

Postbus 10198, 6000 GD Weert

telefoon: 0495-544595

fax: 0495-536347

Spreekuuradres Goes

Stationspark 2, 4462 DZ Goes

Postbus 266, 4460 AR Goes

telefoon: 0113-236504

fax: 0113-236597

Regio Noord/Oost

REGIOKANTOOR APELDOORN

Pr. W. Alexanderlaan 441, 7311 SX Apeldoorn

Postbus 659, 7300 AR Apeldoorn

telefoon : 055-5221255

fax: 055-5223276

Rayonkantoor Apeldoorn

Pr.W.Alexanderlaan 403, 7311 SX Apeldoorn

Postbus 659, 7300 AR Apeldoorn

telefoon: 055-5790966

fax : 055-5221380

Rayonkantoor Arnhem

Schepen Bierwischstraat 5-17, 6831 HZ Arnhem

Postbus 3033, 6803 AH Arnhem

telefoon: 026-3272074

fax: 026-3271740

Rayonkantoor Doetinchem

Edisonstraat 88, 7006 RE Doetinchem

Postbus 702, 7000 AS Doetinchem

telefoon: 0314-360575

fax: 0314-362390

Rayonkantoor Emmen

Raadhuisplein 12, 7811 Ap Emmen

Postbus 1059, 7801 BB Emmen

telefoon: 0591-644240

fax: 0591-640271

Rayonkantoor Groningen

Zaagmuldersweg 530, 9713 LZ Groningen

Postbus 4, 9700 AA Groningen

telefoon: 050-5900350

fax: 050-5900390

Rayonkantoor Harderwijk

Wethouder Jansenlaan 3, 3844 DG Harderwijk

Postbus 1106, 3840 BC Harderwijk

telefoon: 0341-432199

fax: 0341-431699

Rayonkantoor Hengelo

P.C. Hooftlaan 56, 7552 HG Hengelo

Postbus 971, 7550 AZ Hengelo

telefoon: 074-2566963

fax: 074-2566537

Rayonkantoor Leeuwarden

Tadingastraat 5, 8932 PJ Leeuwarden

Postbus 333, 8901 BC Leeuwarden

telefoon: 058-2844348

fax: 058-2844300

Rayonkantoor Lelystad

Stadhuisplein 65, 8232 VM Lelystad

Postbus 350, 8200 AJ Lelystad

telefoon: 0320-234666

fax: 0320-234650

Rayonkantoor Nijmegen

Canisiussingel 26D, 6511 TJ Nijmegen

Postbus 1505, 6501 BM Nijmegen

telefoon: 024-3603050

fax: 024-3604013

Rayonkantoor Tiel

Appelboogerd 6, 4003 BV Tiel

Postbus 161, 4000 AD Tiel

telefoon: 0344-633488

fax: 0320-234650

Rayonkantoor Zwolle

Dr. A. Stolteweg 1A, 8025 AV Zwolle

Postbus 74, 8000 AB Zwolle

telefoon: 038-4533977

fax: 038-4544252

Spreekuuradres Deventer

Leeuwenburg 75-79, 7411 TH Deventer

Postbus 659, 7300 AR Deventer

telefoon: 055-5221255

fax: 055-5221380

Spreekuuradres Heerenveen

Minckelersstate 2, 8442 PL Heerenveen

Postbus 746, 8440 AS Heerenveen

telefoon: 0513-650505

fax: 0513-650200

Spreekuuradres Hoogeveen

Crerarstraat 8-10, 7901 AE Hoogeveen

Postbus 403, 7900 AK Hoogeveen

telefoon: 0528-278590

fax: 0528-278668

Spreekuuradres Winschoten

Vissersdijk 21, 9671 EG Winschoten

telefoon: 0597-422920

BIJLAGE XVIII STICHTING VACANTIEFONDS VOOR DEN LANDBOUW

Statuten

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting is genaamd „Stichting Vacantiefonds voor den Landbouw".

  • 2. Zij is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel en middel

De stichting heeft ten doel aan de daarvoor bij een rechtens geldende regeling aangewezen werknemers terzake van loonderving op vakantiedagen en op feest- en gedenkdagen alsmede terzake van het verlenen van een vakantietoeslag uitkeringen te verstrekken, door de uitgifte van vakantiebonnen en/of vakantiecheques, welke de werkgevers gehouden zijn te verstrekken aan de daarvoor bij een rechtens geldende regeling aangewezen werknemers.

Artikel 3 Duur

De stichting duurt voor onbepaalde tijd voort.

Artikel 4 Geldmiddelen

De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

  • 1. het kapitaal, dat bij de oprichting is afgezonderd, zijnde éénhonderd gulden in contanten;

  • 2. door werkgevers gestorte gelden voor aankoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques;

  • 3. door werknemers gestorte gelden voor aankoop van opplakboekjes;

  • 4. renten en andere opbrengsten van bezittingen van de stichting;

  • 5. overige middelen.

Artikel 5 Bestuur

  • 1. De stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit zes leden die worden benoemd door:

    • a. Het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité;

    • b. de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond;

    • c. de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond;

    • d. de Industrie- en Voedingsbond C.N.V.;

    • e. de Voedingsbond F.N.V.;

  • in dier voege, dat de onder a. tot en met d. genoemde organisaties ieder één lid aanwijzen, en de onder e. genoemde organisatie twee leden.

  • De bestuursleden sub a. tot en met c. zijn bestuursleden van werkgeverszijde; de bestuursleden sub d. en e. zijn bestuursleden van werknemerszijde.

  • 2. Het bestuur benoemt uit de bestuursleden van werkgeverszijde een werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden van werknemerszijde een werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van vier jaren. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter van het bestuur van de stichting. Bij ontstentenis of afwezigheid van de fungerende voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter.

  • 3. De organisaties, die de leden van het bestuur benoemen, benoemen ieder voor het door hen benoemde in functie zijnde lid van het bestuur een plaatsvervanger.

  • 4. De leden van het bestuur hebben zitting voor de tijd van vier jaren.

  • Aftredende bestuursleden zijn terstond herbenoembaar.

  • 5. Indien het bestuur niet voltallig is, behoudt het niettemin zijn bevoegdheden. In de vervulling van een opengevallen bestuursplaats dient echter zo spoedig mogelijk te worden voorzien.

  • 6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk bedanken;

    • c. door periodiek aftreden;

    • d. door ontslag door het bestuur.

    • Een dergelijk besluit kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.

    • Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, welke tussen twee en zes weken na die eerste vergadering moet worden gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen;

    • e. door de schriftelijke mededeling aan het bestuur dat besloten is de benoemde persoon van zijn bestuursfunctie in de stichting te ontheffen.

    • Deze mededeling kan slechts gedaan worden door de instantie/organisatie, die het betrokken bestuurslid heeft benoemd.

Artikel 6 Vertegenwoordiging en bestuursbevoegdheid

  • 1. Het bestuur is bevoegd de stichting te vertegenwoordigen in en buiten rechte.

  • 2. Onverminderd de door de wet aan het voltallige bestuur terzake toegekende bevoegdheid tot vertegenwoordiging, kan de stichting vertegenwoordigd worden door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, behoudens hun belet of ontstentenis bestaande uit de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter.

  • 3. Het bestuur oefent de bevoegdheden uit, welke bij of krachtens het bepaalde in dit artikel aan dit bestuur zijn toegekend.

  • 4. Aan het bestuur behoren:

    • a. de wijziging of aanvulling van deze statuten, alsmede de vaststelling, wijziging of aanvulling van krachtens deze statuten vastgestelde reglementen;

    • b. het verlenen van goedkeuring aan het in artikel 15 bedoelde verslag van de stichting;

    • c. andere bevoegdheden, voor zover deze bij of krachtens deze statuten aan het bestuur bepaaldelijk mochten zijn toegekend of voorbehouden.

  • 5. In de gevallen, dat enige bij of krachtens de wet vastgestelde regeling bevoegdheden toekent aan of de medewerking vraagt van het bestuur van de stichting, treedt het bestuur op, behoudens mandaat aan de voorzitters dan wel aan de direktie van het in artikel 11 bedoelde administratiekantoor.

  • 6. Het bestuur brengt aan de hoofdbesturen van de in artikel 5, lid 1, genoemde organisaties op hun verzoek verslag uit van de stand van zaken ten aanzien van de stichting. De besluiten van het bestuur krachtens het bepaalde in lid 4 onder a genomen, behoeven de goedkeuring van genoemde hoofdbesturen.

Artikel 7 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt.

  • 2. Voorts is de voorzitter op schriftelijk verzoek – onder opgave van de te behandelen punten – van tenminste drie bestuursleden verplicht tot het bijeenroepen van een bestuursvergadering op een termijn van niet langer dan veertien dagen. Indien aan dit verzoek niet wordt voldaan, kunnen de verzoekers zelf tot bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het bestuur de bestuursvergadering bijeenroept, op welke vergadering alsdan over bedoelde punten rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen.

Artikel 8 Ministeriële vertegenwoordiging

  • 1. Indien door of vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de Minister een waarnemer toegelaten.

  • 2. De waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangt alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 9 Besluitvorming

  • 1. De gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde brengen evenveel stemmen uit als de gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit.

  • Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde, dan brengen de leden van die zijde, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, ieder een stem uit. De leden van de andere zijde brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als het aantal aanwezig zijnde leden van de grootste zijde, gedeeld door het aantal aanwezig zijnde leden van kleinste zijde. Gedeelten van een stem worden meegeteld.

  • 2. Rechtsgeldige besluiten kunnen, voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, door het bestuur slechts genomen worden indien meer dan de helft van het aantal bestuursleden van werkgeverszijde alsmede meer dan de helft van het aantal bestuursleden van werknemerszijde ter vergadering aanwezig is dan wel hun plaatsvervangers als bedoeld in artikel 5 lid 3.

  • In het geval het hiervoor vereiste quorum niet aanwezig is kan na ten minste twee weken, doch uiterlijk binnen een maand in een nieuwe bestuursvergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden alsmede ongeacht of zij van werkgeverszijde of van werknemerszijde zijn, een besluit worden genomen over die voorstellen, omtrent welke wegens het ontbreken van het quorum in de eerstbedoelde vergadering geen besluit kon worden genomen.

  • 3. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling, tenzij het bestuur anders beslist. Stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.

  • 4. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is de volstrekte meerderheid vereist van de stemmen van de leden, die aan de stemming hebben deelgenomen. Bij schriftelijke stemming worden leden, die blanco briefjes of briefjes van onwaarde hebben ingeleverd, voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 5. Indien bij stemming over personen door geen van de betrokkenen de volstrekte meerderheid van stemmen wordt behaald, vindt een nieuwe stemming plaats tussen de twee personen die het hoogste aantal stemmen hebben behaald. Bij het staken van de stemmen beslist in dat geval het lot.

  • 6. Indien bij stemming over zaken de stemmen staken wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt geacht in negatieve zin te zijn beslist.

Artikel 10 Commissies

Het bestuur kan commissies instellen welke paritair moeten zijn samengesteld, zowel uit haar midden als bestaande uit andere personen, met een permanent dan wel een ad hoc karakter, dienende tot het geven van gevraagd of ongevraagd advies ten behoeve van het bestuur dan wel tot andere doeleinden.

De taken en bevoegdheden van deze commissies worden door het bestuur bepaald.

Artikel 11 Administratie

  • 1. Het bestuur kan de administratie van de stichting onder zijn verantwoordelijkheid opdragen aan een administratiekantoor.

  • 2. Het bestuur is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te mandateren aan:

    • a. één of meer uit en door het bestuur aangewezen commissies welke paritair moeten zijn samengesteld;

    • b. de directie van het administratiekantoor.

Artikel 12 Beheer der geldmiddelen

  • 1. Het bestuur bepaalt het bedrag, dat ten hoogste in contanten aanwezig mag zijn. Geldmiddelen van de stichting moeten, voor zover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 13 belegd, zijn gestort op een ten name van de stichting bestaande bank- of postrekening. Het bestuur wijst de bankinstelling(en) aan, waarbij bankrekeningen kunnen worden geopend.

  • 2. De geldswaardige papieren van de stichting zullen zoveel mogelijk bij de krachtens lid 1 aangewezen bankinstelling hetzij in open bewaargeving worden gegeven, hetzij in safe-inrichtingen dezer instelling worden bewaard. Over deze geldswaardige papieren kan slechts worden beschikt of toegang worden verkregen door twee hiertoe door het bestuur gezamenlijk gemachtigde personen.

  • Indien de stichting beschikt over een eigen kluis, waarin geldswaardige papieren zijn opgeborgen, dan dient deze slechts toegankelijk te zijn op de wijze als in de vorige volzin omschreven.

  • 3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 13 Belegging

Belegging van gelden kan slechts plaats hebben in waarden genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid der Beleggingswet (Wet van 29 december 1928, Nederlandse Staatscourant nr. 507, zoals sindsdien gewijzigd).

Artikel 14 Boekjaar

Het boekjaar van de stichting loopt van 1 april tot en met 31 maart van het daaropvolgend jaar.

Artikel 15 Controle en rekening en verantwoording

  • 1. Een door het bestuur aan te wijzen extern registeraccountant houdt toezicht op de boekhouding van de stichting.

  • 2. Jaarlijks wordt een verslag opgemaakt, dat, na te zijn vastgesteld en goedgekeurd overeenkomstig deze statuten wordt gepubliceerd.

  • 3. Het verslag moet bevatten:

    • a. een algemeen overzicht van de activiteiten van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. in voorkomende gevallen een verklarend overzicht van de wijzigingen, die in de statuten en/of reglementen van de stichting heeft plaatsgehad;

    • c. een algemeen overzicht van financieel beheer van de stichting.

  • 4. Het verslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting,

    • b. ten kantore van het administratiekantoor,

    • c. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen plaatsen.

  • 5. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 16 Vergoedingen

De leden van het bestuur genieten voor de door hen als zodanig verrichte werkzaamheden vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig door het bestuur te stellen regelen. Tevens kan aan hen een vergoeding voor tijdverzuim worden toegekend, waarvan het bedrag wordt bepaald door het bestuur.

Artikel 17 Statutenwijziging

  • 1. Het bestuur is in een bepaaldelijk hiertoe uitgeschreven vergadering van het bestuur bevoegd te besluiten tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting.

  • 2. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.

  • 3. Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, mits niet eerder dan éénentwintig dagen na de eerste vergadering gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen.

  • 4. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt en voorts met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 derde lid.

Artikel 18 Ontbinding van de stichting

  • 1. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening.

  • Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 2. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenstemt met het doel van de stichting.

Artikel 19 Reglementen en inwerkingtreding wijzigingen

  • 1. Het bestuur is bevoegd binnen de door deze statuten aangegeven grenzen een algemeen reglement en andere reglementen vast te stellen.

  • 2. Het in het vorige lid bedoelde algemeen reglement omvat regelingen omtrent:

    • a. de wijze, waarop de verkoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques plaats heeft;

    • b. de toeslag, welke door werkgevers bij aankoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques moet worden betaald ter vergoeding van de aan het beheer en de administratie van de stichting verbonden kosten;

    • c. de wijze, waarop de inwisseling der vakantiebonnen en/of vakantiecheques geschiedt;

    • d. de data, waarbinnen de inwisseling der vakantiebonnen en/of vakantiecheques moet plaatshebben;

    • e. de wijze, waarop de afrekening met de stichting dient te geschieden;

    • f. de bevoegdheid van de in de stichting samenwerkende werknemersorganisaties om als bijdrage in de door haar te maken administratiekosten op de nominale waarde per ingeleverde bonnen een bedrag in te houden;

    • g. onderwerpen van administratieve en andere aard.

  • 3. De reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur van de stichting ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het Kantongerecht te 's-Gravenhage.

Artikel 20 Slotbepaling

In gevallen, waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur van de stichting.

BIJLAGE XIX STICHTING VACANTIEFONDS VOOR DEN LANDBOUW

Algemeen Reglement Vakantiecheques

Artikel 1

De in omloop te brengen vakantiecheques zijn op naam van de werknemer gesteld en hebben een waarde overeenkomstig de door de werkgever betaalde premie voor de vakantiebonwaarde aan het fonds.

De vakantiecheques hebben een geldigheidsduur van 5 jaar, te rekenen vanaf het boekjaar waarin zij zijn uitgegeven.

De vakantiecheques zijn een uitvloeisel van het in artikel 2 van de statuten omschreven doel van het fonds.

Artikel 2

De werkgever betaalt bij elke loonbetaling aan door het bestuur aangestelde personen of instellingen het bij de rechtens geldende regeling overeengekomen percentage.

De werkgever betaalt over het in lid 1 bedoelde bedrag, een bijdrage in de administratiekosten ter hoogte van maximaal 1,0%.

Artikel 3

De opbouw van de vakantiebonnen voor de werknemer worden geregistreerd bij het fonds.

Het fonds verstrekt tweemaal per jaar een overzicht van de door de werknemer opgebouwde vakantiebonnen. Met ingang van 1 januari 1999 worden deze overzichten bij elke wijziging in de rechtenopbouw verstrekt.

De vakantiecheques worden door het fonds aan de werknemers toegezonden voor de in artikel 4 lid 2 bedoelde tijdstippen.

Artikel 4

De verzilvering van de vakantiecheques door de werknemers geschiedt bij de plaatselijke penningmeesters van de in het fonds samenwerkende werknemersorganisaties.

De verzilvering van de vakantiecheques geschiedt op door het bestuur nader te bepalen wijze en tijdstippen.

De werknemer moet echter alle nog in zijn bezit zijnde cheques, waarvan de geldigheidsduur is verstreken uiterlijk bij de eerste verzilvering van het jaar volgend op het boekjaar waarin de cheques voor het laatst geldig waren, ter verzilvering hebben aangeboden.

Na het verstrijken van de in lid 3 genoemde termijn, kunnen cheques rechtstreeks worden verzilverd bij de administratie van het fonds, echter tegen 50% van de nominale waarde.

In bijzondere door het bestuur te bepalen gevallen kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.

Artikel 5

De penningmeesters van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemersorganisaties noteren bij de inlevering van de cheques naam, adres en rekeningnummer van de werknemer alsmede het aantal en waarde van de ter verzilvering aangeboden cheques.

De werknemersorganisaties betalen binnen maximaal 6 weken na de verzilvering de werknemers de nominale waarde van de vakantiecheques, met inachtneming is hetgeen bepaald van in lid 3 van dit artikel.

Het aan de werknemers uit te betalen bedrag is gelijk aan de nominale waarde van de ingeleverde cheques behoudens de bevoegdheid van de betreffende werknemersorganisaties om als bijdrage in de door hen te maken administratiekosten hierop een door het bestuur van het fonds vast te stellen bedrag in te houden, hetwelk ten hoogste 5% zal bedragen.

De werknemer is verplicht zich bij het verzilveren van de cheques te legitimeren door middel van een geldig legitimatiebewijs.

Artikel 6

De in artikel 5 lid 1 bedoelde gegevens van de vakantiecheques worden door de betreffende penningmeester aan het hoofdbestuur van zijn werknemersorganisatie toegezonden. De toezending dient te geschieden uiterlijk binnen 14 dagen na de verzilvering.

De bij de penningmeester verzilverde vakantiecheques worden tegelijk met de gegevens bedoeld in artikel 5 lid 1 aan het hoofdbestuur van de betreffende werknemersorganisatie toegezonden, hetwelk na verificatie voor doorzending van de gegevens aan het bestuur van het fonds zorgdraagt.

Het bestuur van het fonds stelt een vergoeding vast voor de onkosten, welke door de penningmeesters bij de uitvoering van hun taak ten aanzien van de inwisseling van de bonnen moeten worden gemaakt. Het bedrag hiervan wordt door het bestuur met de hoofdbesturen van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemersorganisaties verrekend.

Artikel 7

De hoofdbesturen van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemersorganisaties dienen periodiek bij het bestuur van het fonds een aanvraag om beschikbaarstelling van gelden ter uitvoering van de in artikel 4 lid 1 omschreven taak in, waarna het bestuur de benodigde voorschotten aan het hoofdbestuur van de betreffende werknemersorganisaties doet toekomen.

De in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvraag gaat vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke accountant.

De hoofdbesturen van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemersorganisaties dragen zorg voor de vernietiging van de ter verzilvering aangeboden vakantiecheques.

Artikel 8

In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van het fonds.

II. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder I opgenomen bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een ontheffing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.

III. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 11 december 1998

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Noot van CAO-partijen: „Zie bijlage XIV: overzicht van te onderscheiden soorten arbeidsovereenkomsten."

XNoot
1

Noot van CAO-partijen:

„In lid 1 is bepaald hoe de omzetting van dienstverbanden plaatsvindt, namelijk in overleg. Afzonderlijke bepalingen over omzetting van losse dienstverbanden voor bepaalde tijd in vaste dienstverbanden zijn hier niet opgenomen. Alleen voor de omzetting van losse dienstverbanden voor onbepaalde tijd zijn in dit artikel overgangsbepalingen geformuleerd.

In verband met aan het type dienstverband verbonden arbeidsvoorwaarden (opzegtermijn, lonen) is van belang, dat vast staat of een dienstverband los of vast (al dan niet met overbruggingsregeling) is.

Om voor de gereduceerde wachtgeldpremie in aanmerking te komen moet de omschrijving van de vaste dienstverbanden voldoen aan de voorwaarden die in het Premiebesluit Wachtgeldfonds van de BV TAB zijn gesteld.

Aan vaste werknemers met overbrugging worden vakantiebonnen toegekend conform artikel 60 van de cao.

Gewijzigde arbeidsovereenkomsten moeten binnen één maand na aanvang ter registratie aan het GUO worden aangeboden".

XNoot
1

Noot van cao-partijen:

„Deze regeling heeft geen betrekking op de werknemers die na 1 januari 1996 nog een los dienstverband voor onbepaalde tijd hebben (artikel 3 onder A.2.2).

Voor losse werknemers blijft op basis van de BW-bepalingen en artikel 18-WW alleen de wettelijke ruimte over."

XNoot
1

Noot van cao-partijen:

„Dit zijn leerlingen die praktijkervaring opdoen onder leiding van een deskundige."

XNoot
1

Noot van cao-partijen:

„De leden 6 en 7 in artikel 14b zijn overgenomen uit de oude onderbrekingsregeling ex artikel 14 (vervallen).

Deze regeling heeft geen betrekking op de werknemers die na 1 januari 1996 nog een los dienstverband voor onbepaalde tijd hebben (artikel 3 onder A2.2).

Voor losse werknemers blijft op basis van de BW-bepalingen en artikel 18 WW alleen de wettelijke ruimte over."

XNoot
1

Noot van cao-partijen:

„De in lid 1 sub c t/m e genoemde dagen worden in mindering gebracht op het aantal vakantiedagen; één en ander conform het bepaalde in artikel 55 lid 1 en artikel 59 lid 1."

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot van cao-partijen:

„Verzoeken om een lager loon vast te stellen moeten worden ingediend bij de Uitvoeringsinstelling (GUO, GAK, etc.) waarbij de werkgever aangesloten is."

XNoot
1

Het bepaalde in artikel 7:631 van het Burgerlijk Wetboek is onverkort van toepassing.

XNoot
1

Het bepaalde in artikel 7:631 van het Burgerlijk Wetboek is onverkort van toepassing.

XNoot
1

Noot van cao-partijen:

„Door invoering van de Wet Terugdringing Ziekteverzuim en de afschaffing (privatisering) van de Ziektewet worden door de bedrijfsvereniging BV TAB als zodanig geen uitkeringen bij ziekte meer verstrekt. Voor de agrarische sector is in verband hiermee naast dit cao-artikel een afzonderlijke SAZAS-cao tot stand gekomen (zie bijlage XI)."

XNoot
1

Onverminderd het bepaalde in artikel 7:674 van het Burgerlijk Wetboek.

XNoot
1

Ingevolge artikel 7:645 van het Burgerlijk Wetboek is een afwijking van artikel 7:635 lid 3 ten nadele van de werknemer nietig."

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Het bepaalde in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag blijft onverkort van toepassing.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindend verklaard bij besluit van 22 november 1996 (Stcrt. 1996, nr. 229).

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Het bepaalde in artikel 7:652 BW blijft onverkort van toepasssing.

XNoot
1

Indien en voor zover de daartoe strekkende bepalingen van de desbetreffende CAO bij afzonderlijk besluit algemeen verbindend zijn verklaard.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven