Schadeschap Luchthaven Schiphol

De Minister van Verkeer en Waterstaat, Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland, het algemeen bestuur van het waterschap Groot-Haarlemmermeer, de raden van de gemeenten Aalsmeer, Akersloot, Amstelveen, Alkemade, Amsterdam

- alsmede de raden van de stadsdelen Osdorp, Buitenveldert, Geuzenveld-Slotermeer, Slotervaart/Overtoomseveld, Watergraafsmeer, Zuid en Zuid-Oost - Beverwijk, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Jacobswoude, Liemeer, Ouder Amstel, Sassenheim, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Warmond, Zaanstad;

Gelet op de artikelen 94 en 95 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluit:

Hoofdstuk I Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a. de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

b. het Schap: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 3;

c. de Minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

d. de provincie: de provincie Noord-Holland;

e. het waterschap: het waterschap Groot-Haarlemmermeer;

f. de deelnemers: de raden van de gemeenten Aalsmeer, Akersloot, Amstelveen, Alkemade, Amsterdam

- alsmede de raden van de stadsdelen Osdorp, Buitenveldert, Geuzenveld-Slotermeer, Slotervaart/Overtoomseveld, Watergraafsmeer, Zuid en Zuid-Oost - Beverwijk, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Jacobswoude, Liemeer, Ouder Amstel, Sassenheim, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Warmond, Zaanstad, de provinciale staten van de provincie Noord-Holland, het algemeen bestuur van het waterschap Groot-Haarlemmermeer en de Minister;

g. de Planologische Kernbeslissing (PKB): De Planologische Kernbeslissing ’Schiphol en Omgeving’, deel 4, zoals goedgekeurd door de Staten-Generaal op 29 november 1995 (Hand. Tweede Kamer, 1994-1995, 23 552).

Hoofdstuk II Doel van de regeling

Artikel 2

De regeling heeft tot doel een voor belanghebbenden duidelijke, deskundige en doelmatige afhandeling - de besluitvorming naar dezelfde maatstaven daarbij begrepen - te bevorderen van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol, zoals vastgelegd in de Planologische Kern-beslissing.

Hoofdstuk III Het Schap

Artikel 3 [schap, plaats van vestiging]

1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd: Schadeschap Luchthaven Schiphol.

2. Het Schap is gevestigd in Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer).

Artikel 4 [bestuursorganen]

De bestuursorganen van het Schap zijn:

a. het algemeen bestuur;

b. het dagelijks bestuur;

c. de voorzitter;

d. de besliscommissie, als bedoeld in artikel 19.

Hoofdstuk IV. Het algemeen bestuur

Artikel 5 [samenstelling, stemrecht, plaatsvervanging ]

1. Het algemeen bestuur bestaat uit één en dertig leden.

2. Twee leden van het algemeen bestuur worden door de Minister aangewezen.

3. De overige leden van het algemeen bestuur worden aangewezen door:

- de raden, van de deelnemende gemeenten en stadsdelen, uit hun midden, de voorzitter van die raden inbegrepen;

- de provinciale staten van de provincie, uit hun midden, de voorzitter van die staten inbegrepen;

- het algemeen bestuur van het waterschap, uit zijn midden, de voorzitter van dat bestuur inbegrepen.

4. De leden van het algemeen bestuur, bedoeld in het derde lid, hebben elk een stem, met dien verstande dat het lid van de gemeente Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer en Zaanstad een tweevoudige stem heeft. De leden, bedoeld in het tweede lid, hebben ieder een aantal stemmen dat de helft van het aantal stemmen dat de overige leden kunnen uitoefenen vertegenwoordigt, met dien verstande dat zij tezamen nooit meer stemmen kunnen uitoefenen dan de overige, aanwezige leden tezamen.

5. Artikel 15, eerste lid, Gemeentewet; artikel 15, eerste lid, Provinciewet; artikel 33, eerste lid, Waterschapswet en X 8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de resp. leden, bedoeld in het derde lid.

6. De Minister kan een plaatsvervanger aanwijzen voor de door hem aangewezen leden van het algemeen bestuur.

7. Elk der raden kan uit zijn midden een plaatsvervanger aanwijzen voor het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur.

8. Provinciale staten kunnen uit hun midden een plaatsvervanger aanwijzen voor het door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur.

9. Het algemeen bestuur van het waterschap kan uit zijn midden een plaatsvervanger aanwijzen voor het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur.

10. Het ten aanzien van de leden bepaalde in de regeling, alsmede in de Wet gemeenschappelijke regelingen, is van overeenkomstige toepassing op hun plaatsvervangers.

Artikel 6 [zittingsduur, vervanging, ontslag]

1. De door de Minister benoemde leden van het algemeen bestuur worden benoemd voor onbepaalde tijd.

2. De leden, bedoeld in artikel 5, derde lid, worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar. Zij treden evenwel af op de dag waarop de zittings-periode van de gemeenteraad en stadsdeelraad resp. de provinciale staten en het algemeen bestuur van het waterschap, afloopt.

3. De gemeenteraad en stadsdeelraad, resp. de provinciale staten en het algemeen bestuur van het waterschap besluiten in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van het lid en zijn plaatsvervanger van het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

4. Een lid van het algemeen bestuur dat ophoudt lid of voorzitter van het bestuursorgaan te zijn dat hem als lid van het algemeen bestuur heeft aangewezen, houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn.

5. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen.

Hij deelt zijn ontslag mede aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen (art. 5, lid 3), onderscheidenlijk de Minister (art. 5, lid 2).

6. Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur vacant of beschikbaar komt. wijst het betreffende bestuursorgaan (art. 5, lid 3) onderscheidenlijk de Minister (art. 5. Iid 2), ten spoedigste, doch in elk geval binnen twee maanden, een nieuw lid aan.

7. Van elke aanwijzing of wijziging daarin doet het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente, het dagelijks bestuur van het stadsdeel, het college van gedeputeerde staten van de provincie of het dagelijks bestuur van het waterschap onderscheidenlijk de Minister schriftelijke mededeling aan het dagelijks bestuur.

Artikel 7 [vergaderfrequentie, stemming]

1. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste drie leden zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, hebben verzocht. Een gelijk verzoekrecht komt toe aan de in artikel 5, tweede lid, bedoelde leden.

2. Het algemeen bestuur besluit bij meerderheid van stemmen. Wordt over een voorstel geen stemming gevraagd, dan is het aangenomen.

3. Staken de stemmen bij een stemming over personen tot wie de keuze door een voordracht is beperkt, dan wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

Staken de stemmen bij herstemming opnieuw, dan beslist terstond het lot.

4. Staken de stemmen bij een stemming over een ander onderwerp dan bedoeld in het derde lid, dan is het voorstel niet aangenomen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt bij staking van de stemmen het nemen van een besluit verdaagd tot een volgende vergadering. Staken de stemmen in deze volgende vergadering, ongeacht of deze voltallig is of niet, opnieuw dan is het voorstel niet aangenomen.

5. Is een voorstel door staking van de stemmen niet aangenomen, dan wordt op een daartoe strekkend verzoek van het algemeen bestuur, bindend advies ingewonnen door een door de president van de rechtbank te Haarlem aan wijzen onafhankelijke en onpartijdige deskundige.

Artikel 8 [verantwoording, ontslag, inlichtingen]

1. Een lid van het algemeen bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van zijn lidmaatschap.

2. Een lid van het algemeen bestuur kan door het bestuursorgaan, dat hem heeft aangewezen, worden ontslagen indien dit lid het vertrouwen van dat bestuursorgaan niet meer bezit.

3. Op de procedure van het ontslag van een lid, bedoeld in artikel 5, derde lid, zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet, de artikelen 49 en 50 van de Provinciewet en artikel 41, vijfde lid van de Waterschapswet van overeenkomstige toepassing.

4. Onverminderd artikel 16, zesde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een lid van het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de Minister, die hem als lid heeft aangewezen, gevraagde inlichtingen.

5. Over al hetgeen het Schap betreft dient het algemeen bestuur de deelnemers desgevraagd van bericht en raad.

Artikel 9 [bevoegdheid, soort schade]

1. Onverminderd artikel 19 is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, doch uitsluitend voor zover deze aanvraag verband houdt met schade ten gevolge van de aanwijzingen bedoeld in de artikelen 24, 26 en 27 van de Luchtvaartwet ten behoeve van het luchtvaartterrein Schiphol (besluiten van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 oktober 1996, Stcrt. 1996, 211).

2. Onverminderd artikel 19 is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, doch uitsluitend voor zover deze aanvraag verband houdt met schade ten gevolge van:

a. de in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken zoals goedgekeurd door de Staten-Generaal op 29 november 1995) aangegeven ’Veiligheidszone in ruime en engere zin voor het vier- en vijfbanenstelsel’ (figuur 7) en de ’Begrenzing Vrijwaringszone’ (figuur 11);

b. de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving bedoelde aanpassingen in het hoofdwegennet in het gebied Haarlemmermeer-Noord, zijnde de aanleg van de Verlengde Westrandweg (rijksweg A5: tracé gedeelte tussen de Ringvaart, parallel aan de Zwanenburgbaan tot de aansluiting bij de Kruisweg op de rijksweg A4, zoals opgenomen in het besluit van de minister van V&W d.d. 15 juli 1992) en de aanleg van de omgelegde rijksweg A9 om Badhoevedorp (tracé zuidelijk omBadhoevedorp, tussen Rottepolderplein en knooppunt Badhoevedorp, overeenkomstig een nog door de minister van Verkeer en Waterstaat te nemen tracébesluit op basis van art. 15 Tracéwet);

c. de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (bedoelde aanpassingen in de wegen- en groenstructuur in het gebied Haarlemmermeer-Noord, zijnde: de aanleg van de provinciale weg N22-Noord tracégedeelte vanaf de A205 langs de IJtocht tot aan de Geniedijk) zoals aangegeven in het besluit van Provinciale Staten van 2 september 1996, nr. 51; de aanleg van het groengebied ’Groene Carré’ zoals aangegeven in de partiële herziening van het streekplan ANZKG voor Haarlemmermeer/ Schiphol, door Provinciale Staten vastgesteld bij besluit van 18 december 1995, nr. 76 (het gedeelte aan weerszijden van de A9, het gedeelte aan de westzijde van de A4, het gedeelte langs de noordzijde van de N201 en het gedeelte ten westen van de IJtocht tussen de Geniedijk en de A9; de ruimtelijke reservering voor de aanleg van de openbaar vervoerbaan ’Zuidtangent’ (tussen de Ringvaart Haarlemmermeer nabij Vijfhuizen enerzijds en Schiphol Noord (nabij de A9) zoals in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1988-2002, onder projectnummer a.040 opgenomen;

d. de in hoofdstuk Vlll (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving bedoelde aanpassingen in de waterhuishouding in het gebied Haarlemmermeer-Noord door de aanleg van waterlopen en bijbehorende infrastructurele werken, zoals aangegeven in het door het waterschap Groot-Haarlemmermeer in november 1997 vastgestelde waterhuishoudkundig plan (variant IlBb);

e. de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving bedoelde aanpassingen in het lokale wegennet in het gebied Haarlemmermeer-Noord, zijnde: de aanleg van keerlussen in de IJweg, Vijfhuizerweg en Rijnlanderweg, alsmede de aanleg van een fietspad langs de geplande rijksweg A5 (tussen Hoofdvaart-westzijde en de IJweg) en van een fietspad langs de geplande start- en landingsbaan 5P (tussen de Schipholweg en de IJweg) en de A5, alsmede bijbehorende infrastructurele werken.

3a. Onverminderd artikel 19 is het algemeen bestuur voorts bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 21 van de aanwijzing van de Minister van Verkeer en Waterstaat, handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bedoeld in het eerste lid.

3b. Bovendien is het algemeen bestuur, onverminderd artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (Stcrt. 1991, 251), doch uitsluitend voor zover deze aanvraag verband houdt met schade ten gevolge van de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving bedoelde aanpassingen in het hoofdwegennet in het gebied Haarlemmermeer-Noord, zijnde de aanleg van de Verlengde Westrandweg (rijksweg A5: tracé gedeelte tussen de Ringvaart, parallel aan de Zwanenburgbaan tot de aansluiting bij de Kruisweg op de rijksweg A4, zoals opgenomen in het besluit van de minister van V&W d.d. 15 juli 1992) en de aanleg van de omgelegde rijksweg A9 om Badhoevedorp (tracé zuidelijk om Badhoevedorp, tussen Rottepolderplein en knooppunt Badhoevedorp), overeenkomstig een nog door de minister van V&W te nemen tracébesluit.

3c. Voorts is het algemeen bestuur, onverminderd artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluiten van bestuursorganen van de provincie Noord-Holland, resp.rechtmatige feitelijke handelingen van, of in opdracht van de provincie Noord-Holland, die verband houden met de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en omgeving bedoelde aanpassingen in de wegen- en groenstructuur in het gebied Haarlemmermeer-Noord., zijnde: de aanleg van de provinciale weg N22-Noord (tracégedeeelte vanaf de A205 langs de IJtocht tot aan de Geniedijk) zoals aangegeven in het besluit van Provinciale Staten van 2 september 1996, nr. 51; de aanleg van het groengebied ’Groene Carré’ zoals aangegeven in de partiële herziening van het streekplan ANZKG voor Haarlemmermeer/Schiphol, door Provinciale Staten vastgesteld bij besluit van 18 december 1995. nr. 76 (het gedeelte aan weerszijden van de A9, het gedeelte aan de westzijdevan de A4, het gedeelte langs de noordzijde van de N201 en het gedeelte ten westen van de IJtocht tussen de Geniedijk en de A9; de ruimtelijke reservering voor de aanleg van de openbaar vervoerbaan ’Zuidtangent’ (tussen de Ringvaart Haarlemmermeer nabij Vijfhuizen enerzijds en Schiphol Noord nabij de A9) zoals in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1988-2002, onder projectnummer a.040 opgenomen.

3d. Voorts is het algemeen bestuur, onverminderd artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluiten van bestuursorganen van het Waterschap Groot-Haarlemmermeer, resp. rechtmatige feitelijke handelingen van, of in opdracht van het Waterschap Groot-Haarlemmermeer, die verband houden met de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving bedoelde aanpassingen in de waterhuishouding in het gebied Haarlemmermeer-Noord door de aanleg van waterlopen en bijbehorende infrastructurele werken, zoals aangegeven in het door het waterschap Groot-Haarlemmermeer in november 1997 vastgestelde waterhuishoudkundig plan (variant IlBb);

3e. Voorts is het algemeen bestuur, onverminderd artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluiten van bestuursorganen van de gemeente Haarlemmermeer, resp.feitelijke handelingen van, of in opdracht van de gemeente Haarlemmermeer, welke verband houden met de in hoofdstuk VIII (’Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting’) van de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving bedoelde aanpassingen in het lokale wegennet in het gebied Haarlemmermeer-Noord. zijnde: de aanleg van keerlussen in de IJweg, Vijfhuizerweg en Rijnlanderweg, alsmede de aanleg van een fietspad langs de geplande rijksweg A5 (tussen Hoofdvaart-westzijde en de IJweg) en van een fietspad langs de geplande start- en landingsbaan 5P (tussen de Schipholweg en de IJweg) en de A5, alsmede bijbehorende infrastructurele werken.

Artikel 10 [procedure]

1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van het in de volgende leden bepaalde, een verordening vast, waarin de behandeling van en de beslissing op aanvragen om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 nader worden geregeld.

2. Op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 is het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (Stcrt 1991, 251 ) van overeenkomstige toepassing.

3. De in artikel 5, derde lid, van de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat genoemde termijn kan worden opgeschort totdat zowel de aanwijzing bedoeld in artikel 9, eerste lid, als de ter uitvoering daarvan genomen planologische maatregelen, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover deze in het concrete geval in de aanvraag als schadeoorzaak worden aangewezen, alsmede de overige in de aanvraag als schadeoorzaak aangewezen besluiten, rechtens onaantastbaar zijn geworden.

Hoofdstuk V. Het dagelijks bestuur

Artikel 11 [samenstelling]

1. Het dagelijks bestuur bestaat uit ten minste vier en ten hoogste zeven leden, te weten de voorzitter, een van de door de Minister benoemde leden van het algemeen bestuur, het door provinciale staten aangewezen lid, het door de gemeenteraad van Haarlemmermeer aangewezen lid en ten hoogste drie andere door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen leden.

2. De door de Minister benoemde leden van het dagelijks bestuur worden benoemd voor onbepaalde tijd.

3. De overige leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar. Zij treden af op de dag waarop de zittingsperiode van het betrokken bestuursorgaan afloopt.

4. Het algemeen bestuur besluit in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van door hem aan te wijzen leden van het dagelijks bestuur en hun plaatsvervangers. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

5. Het lid dat ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

6. De plaatsvervangend voorzitter van het dagelijks bestuur wordt door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan-gewezen bij gewone meerderheid van stemmen.

7. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur binnen 6 maanden een nieuw lid aan. Gaat de ontstane vacature gepaard met een vacature in het algemeen bestuur, dan vangt de termijn van 6 maanden aan op het moment dat het dagelijks bestuur de mededeling, bedoeld in artikel 6, zevende lid ontvangt.

Artikel 12 [besluitvorming]

1. Het dagelijks bestuur kiest uit zijn midden voor de duur van zijn zittingsperiode een plaatsvervangend-voorzitter die de voorzitter bij diens afwezigheid vervangt.

2. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft een stem.

Artikel 13 [taken]

Het dagelijks bestuur is belast met:

a. de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

b. de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur en van de besliscommissie;

c. het beheren van de inkomsten en uitgaven van het Schap;

d. de zorg voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

e. het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit;

f. het verstrekken van inlichtingen aan de deelnemers.

Artikel 14 [vergaderfrequentie]

1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of twee andere leden van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, hebben verzocht. In het laatste geval wordt de vergadering binnen drie weken gehouden.

2. Artikel 56 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 [verantwoording]

1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

2. Onverminderd artikel 16, zesde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen geven zij het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van dit bestuur gevraagde inlichtingen.

Artikel 16 [ontslag]

1. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen, onderscheidenlijk aan de Minister.

2. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

Hoofdstuk VI. De voorzitter

Artikel 17 [aanwijzing voorzitter]

1. De voorzitter van het algemeen bestuur, benevens de plaatsvervangend-voorzitter, wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen bij gewone meerderheid van stemmen. Tot plaatsvervangend-voorzitter kan alleen een ander lid van het dagelijks bestuur worden aangewezen.

2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 18 [taken]

1. De voorzitter belegt de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

2. Hij is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

3. Hij is belast met de uitvoering van de besluiten van het dagelijks bestuur.

4. Hij tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

5. De voorzitter vertegenwoordigt het Schap in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

6. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemer die partij is in een geding waarbij het Schap is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter de in het vijfde lid bedoelde bevoegdheid uit.

Hoofdstuk VII. De besliscommissie

Artikel 19 [voordracht]

1. Het algemeen bestuur kan een commissie instellen waaraan de in artikel 9 genoemde bevoegdheden kunnen worden overgedragen, verder te noemen:

de besliscommissie.

2. Het algemeen bestuur regelt de samenstelling en werkwijze van de besliscommissie.

3. De besliscommissie wordt door het algemeen bestuur benoemd op voordracht van het dagelijks bestuur.

4. De besliscommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, en hun plaatsvervangers, uit wier midden het algemeen bestuur de voorzitter aanwijst.

5. De besliscommissie rapporteert over de voortgang van haar werkzaamheden, in het bijzonder van de afhandeling van de ingekomen schadeverzoeken, halfjaarlijks door tussenkomst van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur.

6. Eenmaal per jaar bericht de besliscommissie het algemeen bestuur over de doelmatigheid van de gevolgde werkwijze.

Artikel 20 [vergoeding]

Aan de leden en de plaatsvervangende leden van de besliscommissie wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend voor werkzaamheden, alsmede voor het bijwonen van vergaderingen en reis- en verblijfkosten.

Hoofdstuk VIII. Ambtelijke ondersteuning

Artikel 21

1. De Minister stelt de bestuursorganen van het Schap voldoende ambtelijke ondersteuning, waaronder een secretaris, ter beschikking.

2. De secretaris woont de vergaderingen van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de besliscommissie bij.

3. Alle stukken die van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en van de besliscommissie uitgaan, worden door de secretaris medeondertekend.

Hoofdstuk IX. Financiën

Artikel 22

1. Onverminderd het bepaalde in wettelijke regelingen en het bepaalde in het tweede lid, worden de met de uitoefening van de in artikel 9 bedoelde bevoegdheden samenhangende kosten gedragen door het Rijk, tenzij tussen het Rijk en andere deelnemers anders is overeengekomen.

2. Ter zake van de voorwaarden waaronder het Rijk de kosten draagt die voortvloeien uit de uitoefening van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde bevoegdheid, kunnen door de Minister, handelende in overeenstemming met het algemeen bestuur van het schap, nadere regels worden gesteld.

3. De kosten die samenhangen met de vergoedingen, bedoeld in artikel 20, alsmede andere, vooraf door de Minister gefiatteerde kosten, komen voor rekening van het Rijk.

Hoofdstuk X. Archief

Artikel 23

De voorschriften omtrent de zorg, de bewaring en het beheer van bescheiden van de Minister zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk XI. Uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 24 [uittreden van deelnemers]

Een deelnemer kan uittreden bij besluit van het betrokken bestuursorgaan, onderscheidenlijk van de Minister. De uittreding vindt niet eerder plaats dan nadat:

- opname van het besluit tot uittreding in het register bedoeld in artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen heeft plaatsgevonden;

- het algemeen bestuur de bestuurlijke en financiële gevolgen heeft geregeld en de continuïteit of beëindiging van het Schap is zeker gesteld.

Artikel 25 [wijziging regeling]

1. Tot wijziging van de regeling wordt op voorstel van het algemeen bestuur besloten door de deelnemers.

2. Een wijziging van de regeling is tot stand gekomen, zodra het in het eerste lid bedoelde voorstel is aanvaard door de helft van de deelnemers.

3. De wijziging treedt niet eerder in werking dan na de opname van het besluit tot wijziging in het register bedoeld in artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 26 [looptijd regeling]

1. De regeling wordt aangegaan voor een periode van tien jaar na inwerkingtreding. Het dagelijks bestuur brengt niet later dan twee jaar voorgaande aan het einde van deze periode een gemotiveerd advies uit aan het algemeen bestuur betreffende de noodzaak tot eventuele voortzetting van het schap en dienovereenkomstige wijziging van de regeling.

Artikel 27 [opheffing]

1. Tot opheffing van de regeling wordt op voorstel van het algemeen bestuur besloten door de raden van de deelnemende gemeenten en stadsdelen, provinciale staten en het algemeen bestuur van het waterschap en de Minister.

2. Een besluit tot opheffing is tot stand gekomen zodra het in het eerste lid bedoelde voorstel is aanvaard door tenminste twee derde van de deelnemers.

3. De opheffing gaat in een jaar na opname van het besluit tot opheffing in het register bedoeld in artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen.

4. Ingeval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt hij daarvoor een liquidatieplan vast.

5. Zo nodig blijven de bestuursorganen van het Schap ook na het tijdstip van de opheffing in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

Hoofdstuk XII. Slotbepalingen

Artikel 28

De bij de Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven toezending van de regeling, alsmede de besluiten tot uittreding, wijziging of opheffing, geschiedt door de zorg van de Minister.

Artikel 29

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin zij is opgenomen in het register bedoeld in artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 30

Deze regeling kan worden aangehaald als ’Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol’.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.


De Minister van Verkeer en Waterstaat;
Provinciale Staten van de Provincie Noord-Holland, Voorzitter, Secretaris;
Het algemeen bestuur van het waterschap Groot-Haarlemmermeer,
Dijkgraaf, Secretaris;
De raad van de gemeente Aalsmeer,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Akersloot,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Amstelveen,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Alkemade,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Amsterdam,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Osdorp,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Buitenveldert,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer, Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomseveld,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Watergraafs-meer, Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Zuid,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van het stadsdeel Zuid-Oost,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Beverwijk,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Haarlem,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Haarlemmermeer, Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Heemskerk,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Jacobswoude,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Liemeer,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Ouder Amstel,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Sassenheim,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Uitgeest,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Uithoorn,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Velsen,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Warmond,
Voorzitter, Secretaris;
De raad van de gemeente Zaanstad,
Voorzitter, Secretaris.

Toelichting

Inleiding

Met de oprichting van het Schadeschap wordt voldaan aan de wens om verzoeken totschadevergoeding in verband met de voorgenomen uitbreiding van de luchthaven Schiphol ten behoeve van de mainportfunctie te laten behandelen op een manier die hoort bij een uitbreiding van een dergelijke omvang. Aan de organisatie van een klantgerichte afhandeling van schadevergoedingverzoeken zijn daarom hoge eisen gesteld:

• het moet voor de burger duidelijk zijn waar een verzoek tot schadevergoeding kan worden ingediend. Dit heeft geresulteerd in de keuze voor een loket, het Schadeschap Schiphol;

• schadeclaims moeten in gelijke gevallen naar gelijke maatstaven worden behandeld. Ook dit pleit voor eenheid van besluitvorming door een organisatie;

• tenslotte, mag de burger een doelmatige en voortvarende afhandeling van een verzoek door onafhankelijke deskundigen verwachten. Dit is eigenlijk alleen te realiseren door het volledig daarop toerusten van een uitsluitend voor schadebehandeling opgerichte organisatie.

E.e.a. voldoet ook aan de aanbevelingen van de commissie ex artikel 21 Luchtvaartwet (Commissie ZOALS). De Commissie ZOALS heeft in haar advies van 19 februari 1996 onder meer geadviseerd een schadeloket in te stellen waar niet alleen de schadeclaims voortvloeiend uit de Aanwijzingen maar ook de schadeclaims voortvloeiend uit de overige PKB-uitvoeringsbesluiten (bijv. wegenaanleg) zouden kunnen worden behandeld.

In het navolgende wordt uitgebreider ingegaan op het schadeschap, de werkwijze van het schadeschap, de relevante schade-oorzaken en tenslotte de procedure. Daarna volgt een artikelsgewijze toelichting van de Regeling Schadeschap Schiphol.

1. Waarom een schadeschap voor Schiphol?

In oktober 1996 stelden de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ieder een Aanwijzing vast die tezamen de uitbreiding van Schiphol moeten mogelijk maken. nl. de Aanwijzing op basis van artikel 27 en 24 van de Luchtvaartwet (LVW), resp. de Aanwijzing op basis van artikel 26 (LVW) en artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)1. De veranderde geluidbelasting die daarmee samenhangt, heeft door de bijbehorende geluidszonering en -contouren gevolgen voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor wonen en werken in het gebied rond de luchthaven. In de Planologische Kernbeslissing ’Schiphol en Omgeving’ (PKB)2 , zijn bovendien de zgn.vrijwaringszone (een zone met bouw- en gebruiksbeperkingen vanwege de invloed van Schiphol op woon- en leefmilieu) en de externe veiligheidszone (een zone met bouw- en gebruiksbeperkingen voortkomend uit risiconormering) opgenomen. Al deze zones dienen in bestemmingsplannen hun ruimtelijke doorwerking te krijgen doordat gemeenten bestaande bestemmingsplannen aanpassen. Onder omstandigheden ‐ hierna wordt daar specifieker op ingegaan ‐ kan dit leiden tot zgn. planschade omdat bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden niet kunnen worden voortgezet of zich andere vormen van schade (bijv. waardedaling van onroerend goed) voordoen.

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, in aanvulling op de hiervoor genoemde planschade, het beginsel vastgelegd dat de nadelige gevolgen van (rechtmatige) besluiten en handelingen dienen te worden vergoed ’indien en voorzover’ een burger onevenredig zwaar wordt getroffen in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren. Het betreft hier de zgn. nadeelcompensatie.

Bij de werkzaamheden in de omgeving van Schiphol - die samenhangen met de uitvoering van de PKB - zijn verschillende bestuursorganen en openbare lichamen betrokken: het Rijk, de provincie Noord-Holland, het waterschap Groot-Haarlemmermeer en een groot aantal gemeenten, inclusief verschillende organen van deze openbare lichamen. Hierna (zie onder 3) wordt specifiek ingegaan op de aard van de activiteiten, met name in het gebied Haarlemmermeer-Noord, die mogelijke schade kunnen veroorzaken.

Indien een regeling als de onderhavige niet zou worden getroffen, zouden er onduidelijkheden kunnen blijven bestaan - of gaan ontstaan - met betrekking totde draagplicht van de schade, de bevoegdheid om ter zake van schadevergoeding beslissingen te nemen, de procedure van behandeling van schadeclaims en het op verzoeken toe te passen materiële recht. Dit zou tot de volgende vragen aanleiding hebben gegeven:

• In de eerste plaats de vraag bij wie schadeverzoeken kunnen worden ingediend. Moet de verzoeker bij de gemeentelijke overheid zijn, of bij het Rijk, en zo hij bij de gemeentelijke overheid zou moeten zijn bij welk van de betrokken gemeenten dan?

• Daarnaast de vraag welke schadevergoedingsregeling van toepassing is. Is dat planschade ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en, zo ja, hoe verhoudt die regeling, zich tot andere schadevergoedingsregelingen, inclusief op het gelijkheidsbeginsel gebaseerde schadevergoedingsverplichtingen?

• Een bijzonder probleem tenslotte kan de causaliteitsvraag opleveren. De uitbreiding van Schiphol houdt veel besluiten en activiteiten in. Zgn. samenloop van meerdere schadeveroorzakende besluiten en activiteiten is zeer wel denkbaar - bijv. in het geval van ernstige geluidhinder door luchtverkeer en de aanleg van een weg in verband met de verkeersafwikkeling rond Schiphol. Moet dan (geluid-) (hinder-) schade aan de ene gemeente worden toegerekend, aan de andere gemeente, of aan het Rijk?

Om aan deze problemen het hoofd te kunnen bieden, is er voor gekozen om een nadeelcompensatiebepaling te verbinden aan het aanwijzingsbesluit ex artikel 27 juncto artikel 24 LVW en een vergoedingsverplichting voor planschade aan het aanwijzingsbesluit ex artikel 26 LVW juncto artikel 37 WRO. Daarnaast is besloten om tussen de meest betrokken overheidspartijen de onderhavige gemeenschappelijke regeling tot stand te brengen.

Het is voor alle betrokkenen bij de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol van belang dat schadevergoedingsverzoeken in gelijke gevallen naar gelijke maatstaven worden behandeld en beslist. Daarmee staat op gespannen voet dat de ene overheid het schadevergoedingsrecht bedoeld of onbedoeld anders zou (kunnen) gaan toepassen dan de andere. Dit zou niettemin wel het gevolg kunnen zijn van de grote mate van complexiteit van het schadevergoedingsrecht in gevallen als de onderhavige waarbij vragen van planschaderecht, nadeelcompensatierecht en civielrechtelijk aansprakelijkheidsrecht nauw verweven zijn. Daarbij komt dat geschillen over schadevergoeding geheel, of in ieder geval overwegend, juridisch van aard zijn en geen onderwerp uit (kunnen) maken van beleidskeuzes.

Gelet hierop lenen deze vraagstukken zich dan ook niet voor een verschillende aanpak, al naar gelang het bestuursorgaan dat, c.q. de rechtspersoon die, tot beslissen bevoegd is. Ook wanneer over de schadevergoeding door verschillende instanties beslist zou moeten worden, is onderlinge afstemming van de toe te passen juridische maatstaven niet alleen gewenst, maar ook rechtens geboden. Wanneer bereikt kan worden dat de behandeling en beslissing van alle schadeclaims die betrekking hebben op de uitbreiding van het luchthaventerrein Schiphol wordt geconcentreerd bij een vooraf aangewezen en deskundig bestuursorgaan, is daarmee de doelmatigheid van de afhandeling van claims ten zeerste gediend. Ook de kosten van behandeling van schadevergoedingsverzoeken kunnen dusdoende binnen de perken worden gehouden.

Voor de burgers betekent een geïntegreerde bestuurlijke aanpak van de schadevergoedingskwestie dat optimale duidelijkheid wordt gecreëerd met betrekking tot hun materiële rechtspositie en de instantie waar zij met hun claim terecht kunnen. Bovendien betekent de behandeling en beslissing van alle schadeverzoeken die betrekking hebben op de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol door een vooraf aangewezen bevoegd en specifiek deskundig bestuursorgaan, dat de afhandeling van verzoeken effectiever kan verlopen. Het uitbaten van schaalvoordelen kan tot lagere kosten (per schadeverzoek) leiden.

Een en ander voert tot de conclusie dat het bij de behandeling en beslissing van schadeverzoeken die betrekking hebben op de uitbreiding van het luchtvaart-terrein Schiphol om een complexe bestuurlijke en juridische problematiek gaat. De organisatorische keuze van een bij gemeenschappelijke regeling in het leven geroepen rechtspersoon lijkt dan het meest adequate antwoord daarop.

2. Besluitvorming in één hand door delegatie

Artikel 8, eerste lid, Wet gemeenschappelijke regelingen maakt het mogelijk bij gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam in te stellen, waarvan het bestuur met de behandeling en beslissing van verzoeken om schadevergoeding wordt belast. Aan een dergelijke regeling kan ook worden deelgenomen door het Rijk. De onderhavige regeling strekt ertoe een dergelijk openbaar lichaam in het leven te doen roepen met als deelnemers de gemeenten Aalsmeer, Akersloot, Amstelveen, Alkemade, Amsterdam - alsmede de stadsdelen Osdorp, Buitenveldert, Geuzenveld-Slotermeer, Slotervaart/Overtoomse veld, Watergraafsmeer, Zuid en Zuid-Oost -Beverwijk, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Jacobswoude, Liemeer, Ouder Amstel, Sassenheim, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Warmond, Zaanstad, de provincie Noord-Holland, het waterschap Groot-Haarlemmermeer en het Rijk, dat wil in dit geval zeggen: de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Dit openbaar lichaam krijgt de naam: Schadeschap Luchthaven Schiphol.

De regeling strekt er - in de eerste plaats - toe de schadevergoedingsbevoegdheden van de raden van de deelnemende gemeenten, alsmede de desbetreffende bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat te delegeren aan het algemeen bestuur van dit schap. De delegatie blijft beperkt tot het behandelen en beslissen van schadeverzoeken die betrekking hebben op de Aanwijzingen van 23 oktober 1996, bekendgemaakt in de Staatscourant van 31 oktober 1996 en de PKB, bekendgemaakt in de Staatscourant van 4 januari 1996. De gemeenteraden dragen hun bevoegdheden ex artikel 49 WRO over, doch uitsluitend voor zover het schadeverzoeken betreft die betrekking hebben op de planologische besluiten ter uitvoering van de hiervoor genoemde besluiten. De minister delegeert de bevoegdheid neergelegd in artikel 21 van de aanwijzing van 23 oktober 1996.

Daarnaast dragen het Rijk (i.c. Rijkswaterstaat), de provincie Noord-Holland, het waterschap Groot-Haarlemmermeer en de gemeente Haarlemmer- meer de bevoegdheid tot beslissen omtrent nadeelcompensatie c. q. planschadevergoeding over, voor zover het gaat om een aantal rechtmatige besluiten en rechtmatige feitelijke handelingen in het gebied Haarlemmermeer-Noord.

De grondslag voor de delegatie wordt gevonden in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Beide bevoegdheden worden overgedragen aan het algemeen bestuur van het schap, dat ter zake bij uitsluiting bevoegd wordt: dat wil zeggen, de bevoegdheden worden onder volledig eigen verantwoordelijkheid uitgeoefend.

3. Werkgebied en bevoegdheden van het schadeschap

Het schadeschap krijgt dus de exclusieve bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om planschadevergoeding, gebaseerd op artikel 49 WRO, voor zover die verband houden met schade ten gevolge van:

• de aanwijzing ex artikel 27 jo. artikel 24 LVW (aanwijzing tot luchthaventerrein) en de aanwijzing ex artikel 26 LVW jo. artikel 37 WRO (geluidzonering);

• de in de PKB ’Schiphol en omgeving’ aangegeven veiligheidszone in ruime en engere zin en/of de in deze PKB aangegeven zgn. vrijwaringszone;

• de planologische maatregelen - met name bestemmingsplannen - bedoeld om het gebied in de Haarlemmermeer-Noord in overeenstemming te brengen met de in de PKB (Hoofdstuk Vlll) beschreven ruimtelijke inrichting. Het gaat om het gebied binnen de gemeente Haarlemmermeer dat wordt begrensd door de Ringvaart en de Geniedijk met uitzondering van de bebouwde kommen van Vijfhuizen, Nieuwebrug, Zwanenburg, Lijnden, Badhoevedorp, Oude Meer, Aalsmeerderbrug, Rozenburg, Boesingheliede, Hoofddorp en de Luchthaven Schiphol zelf.

Specifiek betreft het de volgende activiteiten (zie ook figuur 3a):

* de (mogelijke) aanleg van de Westrandweg, de aanleg van de Verlengde Westrandweg (A5) met bijkomende aanpassingen aan de rijksweg A9 en de zuidelijke omleggingvan de rijksweg A9 om Badhoevedorp;

* de aanleg van de provinciale weg N22-Noord en van de Zuid-Tangent, en tevens de aanleg van een groengebied (Groene Carré);

* het aanleggen, afsluiten of omleggen van waterlopen;

* het aanleggen van lokale wegen, alsmede afsluiten daarvan met keerlussen en fietspaden.

Daarnaast wordt het schadeschap bevoegd om schadeclaims te behandelen die gebaseerd zijn op het mede aan artikel 3. 4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag liggende algemene rechtsbeginsel van ’egalite devant les charges publiques’ (’gelijkheid voor publieke lasten’) te behandelen en daaromtrent te beslissen. Dit uiteraard voor zover deze verzoeken kunnen worden gerelateerd aan de in dit verband relevante schade-oorzaken. Het gaat daarbij in hoofdlijnen om besluiten en feitelijke handelingen van het Rijk (i.c. Rijkswaterstaat), de provincie Noord-Holland, het waterschap Groot-Haarlemmermeer, die verband houden met de uitbreiding van Schiphol. Daarnaast is het schadeschap bevoegd tot behandeling van en beslissing omtrent verzoeken om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 21 van de aanwijzing.

4. Besliscommissie

Door toedeling van deze bevoegdheden aan het schadeschap en daarmee aan het bestuur daarvan wordt de behandeling van en beslissing omtrent de in dit kader relevante schadevergoedingsverzoeken gebundeld. Tevens kan de bestaande onduidelijkheid over de bevoegdheden betreffende de schadevergoeding worden verkleind. De rechtzekerheid van alle betrokkenen is ermee gediend dat een enkel orgaan de hierop betrekking hebbende schadeclaims behandelt en daarop beslist volgens dezelfde procedure en naar dezelfde maatstaven. Een algemeen bestuur bestaande uit ruim 30 leden doet qua grootte en samenstelling de vraag rijzen of zij geschikt is de ingediende verzoeken, ook gezien het verwachte aantal verzoeken, adequaat te behandelen. Aan dit bezwaar is tegemoet te komen door inschakeling van een door het algemeen bestuur krachtens artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen in te stellen commissie. Deze besliscommissie zal bestaan uit drie op het gebied van de schadevergoeding voor (on)rechtmatig overheidshandelen onafhankelijke, deskundige leden. Aldus kan bovendien worden bevorderd dat de beslissingen omtrent schadevergoeding door de betrokken overheden worden aanvaard, mede gelet op de interne draagplicht ten aanzien van de kosten verband houdende met deze schadevergoedingen. Door hun onafhankelijkheid en deskundigheid wordt tevens een bijdrage geleverd aan de maatschappelijke aanvaarding van de beslissingen die in het kader van dit aspect van de uitbreiding van de Luchthaven Schiphol worden genomen.

De regeling voorziet er daarom in dat de aan het algemeen bestuur toegekende bevoegdheden met betrekking tot het behandelen en beslissen van verzoeken om schadevergoedingen krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen worden gedelegeerd aan de besliscommissie. Deze besliscommissie zal zich bij de vervulling van zijn taak laten adviseren door een commissie van deskundigen, bijv. op het gebied van schadetaxatie, analoog aan het bepaalde in de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (RNR). Er is niet voorzien in een vaste adviescommissie teneinde de besliscommissie in staat te stellen de samenstelling van de adviescommissie af te stemmen op de omstandigheden van het geval.

5. Algemeen bestuur

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam (art. 12, derde lid, WGR).

Uit dien hoofde en uit hoofde van de regeling zelf heeft het onder meer de bevoegdheid tot:

• het doen van voorstellen tot wijziging en opheffing van de regeling;

• het vaststellen van de begroting en jaarrekening;

• het instellen van commissies, zoals de besliscommissie, hun samenstelling en werkwijze daarbij begrepen;

• het vaststellen van een verordening regelende de behandeling van aanvragen tot schadevergoeding;

• het vaststellen van een reglement van orde, waarin o.a. de openbaarheid van de eigen vergaderingen en van de besliscommissie wordt geregeld.

Omdat het algemeen bestuur bevoegd is om, op voordracht van het dagelijks bestuur, de (leden van de) besliscommissie aan te stellen en te ontslaan, is het daarnaast belangrijk dat het algemeen bestuur goed geïnformeerd is over de wijze waarop claims feitelijk worden behandeld.

De besliscommissie dient daartoe ten minste 1 maal per half jaar aan het dagelijks bestuur en algemeen bestuur te rapporteren over haar werkzaam-heden.

Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd om - gebaseerd op de RNR - een met voldoende waarborgen omklede procedurele regeling in het leven te roepen voor de behandeling van schadeclaims. De daarin vast te stellen werkwijze is in belangrijke mate bepalend voor een doelmatige afwikkeling van aanvragen en, daarmee, voor een doelmatig functioneren van het schadeschap. Daarom is de besliscommissie verplicht om 1 maal per jaar de

- door het algemeen bestuur vast te stellen - werkwijze te evalueren.

6. Schadevergoedingsprocedure

Het is dus de taak van het algemeen bestuur om een verordening vast te stellen waarin de werkwijze van het schadeschap en in het bijzonder van de besliscommissie waar het gaat om de afhandeling van verzoeken tot schadevergoeding, worden vastgelegd. Hierna zijn de elementen aangegeven die naar verwachting daarin zullen worden opgenomen.

Dit impliceert dat het algemeen bestuur bepaalde marges heeft om - rekening houdend met de Awb, de RNR en de jurisprudentie op het vlak van afhandeling van aanvragen om een beschikking in het algemeen en van schadevergoedingverzoeken in het bijzonder - verfijningen aan te brengen in de sfeer van (het opschorten van) termijnen, de vereisten t.a.v. gegevens, de bezwaarschriftprocedure, de mogelijkheid om een voorschot te verstrekken, e.d.

Bijzondere aandacht verdient het volgende: de verordening zou de besliscommissie het recht moeten verlenen een aanvraag op te schorten in afwachting van een rechterlijke uitspraak op een andere soortgelijke aanvraag. Door deze mogelijkheid wordt een efficiente afhandeling van een (groot) aantal vergelijkbare claims zeer bevorderd omdat in een zaak ’principieel’ beslist kan worden zonder dat elke aanvraag tot een eigen volledig door te lopen procedure behoeft te leiden.

In de artikelen 3-10 van de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (RNR) is een uitgebreide procedure m.b.t. de afhandeling van schadevergoedingverzoeken opgenomen. Artikel 21 van het aanwijzingsbesluit, alsmede artikel 10 en 22, tweede lid, van de onderhavige regeling verwijzen daarnaar. Kortheidshalve zij verwezen naar de toelichting bij voornoemde RNR. De in de RNR beschreven werkwijze zou, in hoofdlijnen, voor het schadeschap het volgende inhouden.

1. Indiening verzoek om schadevergoeding (art. 3, lid 1-3, RNR)

In artikel 3 RNR worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Bedoeling is dat de besliscommissie, met inachtneming van artikel 4:4 Awb, een formulier vaststelt waarin de indiener van de aanvraag de relevante gegevens opneemt die zijn claim moeten objectiveren.

Indien niet gebruik wordt gemaakt van dit formulier of het formulier niet compleet wordt ingevuld, krijgt de verzoeker de gelegenheid alsnog van het formulier gebruik te maken, c.q. de gegevens te completeren binnen een redelijke tijdslimiet (conform artikel 4:5, lid 1 Awb). Bij niet voldoen hieraan, is de besliscommissie bevoegd gebruik te maken van de in artikel 4:5 bedoelde bevoegdheden.

2. Bevestiging ontvangst en informatieverstrekking omtrent de te volgen procedure (artikel 3, lid 4 RNR).

3. Mogelijkheid bieden tot aanvulling gegevens (artikel 3, lid 5 RNR jo. art. 4:5 Awb) zie hiervoor onder 1.

4. Beslissing omtrent in behandeling nemen van het verzoek (art. 4, lid 1, RNR)

Als het verzoek ontvangen is, zijn 3 hoofdvragen aan de orde:

• is de aanvraag compleet?

• is er een relevante, rechtens onaantastbare schadeoorzaak aangevoerd?

• is er reden om de behandeling op te schorten i.v.m. de verwachte (principiële) uitspraak op een soortgelijk geval?

In dit verband zij opgemerkt dat het bestuursorgaan dat omtrent vergoeding van schade wegens een rechtmatig besluit beslist, tot het moment waarop het aangevoerde schade-veroorzakende besluit onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen formeel uitsluitend tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding kan beslissen.

Een beslissing over schadevergoeding kan pas worden genomen nadat het schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Verder verdient aandacht dat wettelijke rente over eventuele schadevergoeding eerst begint te lopen vanaf het moment van indiening van de aanvraag om schadevergoeding, mits althans de schadeoorzaak dan rechtens onaantastbaar is geworden.

5. Beslissing omtrent vereenvoudigde afdoening verzoek (art. 4, lid 2-3, RNR)

Afwijzing van het verzoek volgt indien het kennelijk ongegrond is (art. 4, lid 2, RNR). Betreft de claim een andere schade-oorzaak dan de oorzaken waarop de onderhavige regeling betrekking heeft, dan dient op grond van de bepalingen van de Awb zo mogelijk doorzending plaats te vinden naar de instantie die wel bevoegd is. De claimant dient hiervan op de hoogte te worden gesteld.

De termijnen uit de RNR zijn zgn. instructienormen en geen fatale termijnen (i.h.a. zijn op dit soort procedures de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing); er moet echter volgens de jongste jurisprudentie rekening mee worden gehouden, dat bij het niet aanhouden van die termijnen de mogelijkheid van het afwijzen zonder nader onderzoek (artikel 4, lid 2 RNR) vervalt; er moet dan toch een commissie worden benoemd.

6. Besliscommissie benoemt/stelt samen de adviescommissie(s) (artikel 5-7 RNR)

Voor de samenstelling van de adviescommissie dient een lijst met door de participerende partijen ’goedgekeurde’ schadedeskundigen te worden opgesteld. De besliscommissie c.q. het schadebureau doet hieruit vervolgens per claim of categorie verzoeken een keuze naar gelang de voor het geval noodzakelijke expertise. In ieder geval dient iedere adviescommissie door een jurist te worden voorgezeten; deze is ook verantwoordelijk voor het opstellen van de rapportage. Er is hier dus sprake van meerdere commissies die adviseren aan de besliscommissie.

7. Advisering door adviescommissie (art. 8 RNR)

De adviescommissie stelt op basis van o.a. een taxatie een concept-advies op. Dit wordt voor hoor en wederhoor gezonden aan de claimant en aan de veroorzaker. Bij de mondelinge toelichting bij de adviescommissie (ex artikel 8, lid 2 RNR) ziet het schadebureau er op toe dat een vertegenwoordiger van de schadeveroorzaker wordt uitgenodigd om de achtergrond van het schadeveroorzakende besluit/de schadeveroorzakende handeling toe te lichten dan wel andere feitelijke gegevens te verstrekken die de commissie nodig heeft of denkt te hebben bij het beoordelen van de schadeclaim.

8. Beslissing besliscommissie

De besliscommissie neemt op basis van het advies van de adviescommissie een beslissing over het verzoek om schadevergoeding of nadeelcompensatie.

Tegen de beslissing van de besliscommissie staan de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open. De rechtsgang is deze dat de benadeelde die het met de beslissing op zijn verzoek niet eens is, bij de besliscommissie bezwaar kan maken.

Dit bezwaar verplicht de besliscommissie tot een heroverweging van het bestreden besluit. Als er nieuwe feiten en overwegingen naar voren komen, kunnen verzoeker en schadeveroorzaker wederom worden gehoord. Kan de benadeelde zich evenmin vinden in het heroverwogen besluit dan kan hij, voor wat betreft planschade, in beroep gaan bij de sector bestuursrecht van de rechtbank (c.f. de WRO-procedure). Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor wat betreft nadeelcompensatie, kan de benadeelde in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (c.f. de Aanwijzing-procedure).

Overigens vindt betaling van het toegewezen bedrag plaats direct na uitspraak van de besliscommissie over de hoogte van het bedrag. Eventueel is al eerder gebruik gemaakt van de voorschotregeling bedoeld in artikel 10 RNR.

7. De schade-oorzaken

Artikel 27 jo 24 LVW verleent de Minister van Verkeer en Waterstaat de bevoegdheid om in overeenstemming met de Minister belast met de zorg voor de Ruimtelijke Ordening, bij besluit (’aanwijzing’) een luchtvaartterrein aan de te wijzen. Deze aanwijzing behelst onder andere het aanwijzen van gronden met die bestemming, alsmede voorschriften die het gebruik van die gronden betreffen.

Artikel 25 LVW schrijft voor dat bij de aanwijzing een geluidszone wordt vastgesteld. Artikel 26, eerste lid, LVW bepaalt dat de Minister die belast is met de zorg voor de Ruimtelijke Ordening, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat, ten aanzien van gronden gelegen binnen de geluidszone bedoeld in artikel 25 een aanwijzing moet geven als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bij deze aanwijzing zijn voorschriften gegeven voor de inhoud van bestemmingsplannen en de wijze van uitvoering ervan, in bijzonder met het oog op het beëindigen van het gebruik of de bewoning van bebouwing.

Beide aanwijzingen zijn vastgesteld bij besluit van 23 oktober 1996, Staatscourant 31 oktober 1996, 211. Een en ander betekent dat in de LVW twee soorten van aanwijzingen zijn geregeld. De eerste berust op de artikelen 24 en 27 LVW, de tweede op artikel 26 LVW. Alleen laatstgenoemde aanwijzing is een planologische maatregel. Beide besluiten kunnen worden aangewezen als schadeoorzaak, dat wil zeggen als handelingen ten gevolgen waarvan derden nadeel (kunnen) lijden, onder voorwaarde dat ze onherroepelijk zijn.

Daarnaast kent de Planologische Kernbeslissing ’Schiphol en omgeving’ nog een zelfstandige planologische doorwerking doordat daarin een veiligheidszone in ruime en engere zin voor het vijfbanenstelsel (zie figuur 7 in de PKB ’Schiphol en omgeving), alsmede een vrijwaringszone bedoeld om bebouwing rond Schiphol tegen te gaan.

In hoofdstuk VIII van de PKB (Beleidskeuzen ruimtelijke inrichting) worden de maatregelen beschreven bedoeld om het gebied in de Haarlemmermeer-Noord in overeenstemming te brengen met de ruimtelijke uitgangspunten. Hiervoor (zie onder 3) zijn de maatregelen meer in detail aangeduid.

Ook hier geldt dat daarmee samenhangende planologische maatregelen onherroepelijk dienen te zijn, alvorens als schadeoorzaak te kunnen worden aangevoerd.

8. De schadevergoedingsregelingen

Planschade

De Luchtvaartwet bevat een zeer summiere regeling over het vergoeden van schade die het gevolg is van een aanwijzing als bedoeld in artikel 26. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer kan in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat aangeven op welke wijze en wanneer geldelijke steun uit ’s Rijks kas kan worden verleend aan gemeenten voor de uitvoering van een aanwijzing als bedoeld in artikel 26 Luchtvaartwet. De bevoegdheid om ter zake besluiten te nemen kan uitsluitend betrekking hebben op de kosten die verband houden met ’daarvoor’, dat wil zeggen het - zo nodig - aanpassen en uitvoeren van bestemmingsplannen. De kosten die het gevolg zijn van de uitvoering van de aanwijzingen en voorschriften bedoeld in het eerste lid van artikel 26 Luchtvaartwet komen volgens het derde lid ten laste van het Rijk.

Over de vergoeding van schade die het gevolg is van de toepassing van de artikelen 24 en 25 bevat de Luchtvaartwet geen regels. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de Staat onder omstandigheden niet gehouden zou kunnen zijn deze schade te vergoeden. De in artikel 26 Luchtvaartwet bedoelde schaderegeling heeft immers geen uitputtend karakter.

Artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening geeft een regeling voor de vergoeding van schade die een belanghebbende als gevolg van de in dat artikel nader omschreven planologische besluiten lijdt.

We moeten daarbij denken aan schade die ontstaat doordat bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden op een perceel als gevolg van planologische maatregelen komen te vervallen, of omdat dientengevolge bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in het leven worden geroepen die voor derden nadeel opleveren. Artikel 49 WRO voorziet in een specifieke wettelijke grondslag voor vergoeding van deze schade, mits aan bepaalde eisen is voldaan. Ook de schade die een gevolg is van de vertaling in planologische besluiten van (onderdelen van) voornoemde PKB ’Schiphol en Omgeving’ vallen onder het bereik van artikel 49 WRO.

Schade daarentegen die het gevolg is van een aanwijzing tot luchtvaartterrein die geen vertaling heeft gekregen in planologische besluiten, behoort niet tot de ingevolge artikel 49 WRO te vergoeden schade. Op grond van artikel 49 WRO komt naar vaste rechtspraak uitsluitend die schade voor vergoeding in aanmerking die planologische schade is, d.w.z. schade die verband houdt met een wijziging van het planologisch regiem.

Andere schade die het gevolg is van de aanwijzingen bedoeld in de Luchtvaartwet, met name die schade die uitsluitend het gevolg is van het vaststellen van de geluidscontour (artikel 25 LVW) en de regeling van het gebruik van het luchtvaartterrein ten aanzien van soorten luchtvaartuigen en vormen van luchtvaart (artikel 24 LVW) worden niet door de aanwijzing bedoeld in artikel 26 (de planologische aanwijzing bestreken en komen dan ook niet voor vergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in aanmerking.

Evenmin komt schade als gevolg van besluiten die niet zijn opgesomd in artikel 49 WRO, of schade veroorzaakt door feitelijke handelingen, voor vergoeding op voet van artikel 49 WRO in aanmerking.

Nadeelcompensatie

Aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ligt mede, het algemene rechtsbeginsel van ’egalite devant les charges publiques’ (gelijkheid voor openbare lasten) ten grondslag. Dit kan worden aangemerkt als een algemene grondslag voor schadevergoeding wegens rechtmatig bestuursoptreden. Op grond van dit beginsel zijn bestuursorganen immers gehouden tot compensatie van onevenredige - buiten het maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - schade als gevolg van hun op de behartiging van het openbaar belang gerichte optreden. Dit is ook het geval als geen specifieke wettelijke grondslag voor schadevergoeding voorhanden is.

Men duidt vergoedingen die enkel op laatstgenoemd beginsel zijn gebaseerd doorgaans aan als ’nadeelcompensatie’. In verband hiermee is in artikel 21 van de op artikel 24 jo. 27 Luchtvaartwet steunende aanwijzing een nadeelcompensatieregeling opgenomen. Artikel 21 luidt als volgt:

’1. Degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden wordt op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2. Op de behandeling van het verzoek is het bepaalde in de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat van overeenkomstige toepassing. (...)’

Artikel 21 houdt derhalve zowel een materiële norm als een procedureregeling in. De formulering van de materiële norm waarnaar de schadevergoeding wordt berekend is dezelfde als die welke is opgenomen in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO). De procedure volgens welke verzoeken om schadevergoeding zullen worden behandeld is opgenomen in de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (Stcrt. 27 december l991, 251).

9. Kosten schadevergoedingen

Voor zover de door de commissie toegekende schadevergoedingen vallen onder de financiële draagplicht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat cf. bestaande wettelijke verplichtingen en bestuursafspraken, zullen zij ten laste van de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat worden gebracht. Dienaangaande kunnen nadere regels worden gesteld conform het bepaalde in artikel 22, tweede lid, van de onderhavige regeling.

E.e.a. sluit niet uit dat andere deelnemers een financiële draagplicht zullen kennen in een voorkomend geval.

10. Looptijdregeling

De regeling wordt voor een periode van 10 jaar aangegaan. Echter, niet later dan twee jaar voor het aflopen moet het algemeen bestuur tot het oordeel kunnen komen dat het niet waarschijnlijk is dat nog nieuwe verzoeken zullen worden ingediend en dat kan besloten worden tot opheffing van het schap.

11. Uittreding

De gevolgen van eventuele uittreding moeten door het algemeen bestuur van het schap worden geregeld. Op geschillen tussen de deelnemers aan de regeling is de geschillenregeling van artikel 28 Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing, dat wil zeggen dat in beginsel Gedeputeerde Staten bevoegd zijn van deze geschillen kennis te nemen en ze te beslissen.

12. Artikelsgewijze toelichting

Voor een goed begrip van de regeling is het gewenst enige artikelen en artikelleden van een nadere toelichting te voorzien. Omdat de regeling gebaseerd is op de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt voor de artikelen die rechtstreeks ontleend zijn daaraan, verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de wet.

• Artikel 5: Hierin worden de samenstelling, het stemrecht en de plaatsvervanging van het algemeen bestuur geregeld. Voor wat betref de stemverhouding is in de voorbereidende werkgroep geconstateerd dat de deelnemers niet in dezelfde mate belanghebbend zijn bij de regeling. Daarom is in het vierde lid van artikel 5 bepaald dat het door de minister aangewezen lid van het algemeen bestuur een stem heeft die in gewicht gelijk is aan de helft van de stemmen die de overige leden tezamen kunnen uitbrengen. Dit impliceert dus dat beide leden tezamen evenveel stemmen hebben als de overige leden tezamen. Daarmee kan een staken van de stemmen worden bewerkstelligd. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat het Rijk bereid is alle kosten voor zijn rekening te nemen. Aldus worden de zeggenschapsverhoudingen meer in evenwicht gebracht met de verdeling van het economisch risico. Daarnaast is voor een aantal gemeenten die -zich in de meest door vlieglawaai (< 45 Ke) en vliegrisico’s geraakte zones (externe veiligheidszone in engere en ruime zin) bevinden, of in de toekomst aanzienlijk meer hinder gaan ondervinden (Zaanstad) een tweevoudige stem geïntroduceerd.

• Artikel 7: Het vijfde lid van artikel 7 geeft een regeling voor het geval dat de stemmen in het algemeen bestuur staken. Om een impasse te voorkomen is bepaald dat dan bindend advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke en onpartijdige deskundige na tussenkomst van de rechtbank.

• Artikel 9: Dit artikel vormt het belangrijkste artikel van de regeling omdat daarin de delegatiegrenzen van het schadeschap worden omschreven. Lid 1 bepaalt dat de gemeenteraden hun bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om vergoeding van planschade delegeren aan het schap, althans voorzover deze planschade samenhangt met de uitbreiding van de luchthaven en met de daaraan gekoppelde geluid-, vrijwaring- en externe veiligheids-zonering. Het woord uitsluiting geeft aan dat de gemeenteraden hun desbetref-fende bevoegdheid hebben overgedragen en dat ze deze bevoegdheid daarom - zo lang de delegatie niet ongedaan is gemaakt - niet meer kunnen uitoefenen. Om misverstand te vermijden is bepaald dat deze uitsluiting niet de commissie bedoeld in artikel 19 van de onderhavige regeling betreft.

Daarnaast introduceert lid 2 een specifieke bevoegdheid voor planschade geleden ten gevolge van de maatregelen beschreven in de PKB en in lid 2 gelimiteerd en geobjectiveerd.

Tevens is in lid 3 bepaald de bevoegdheid van het rijk tot compensatie van schade geleden ten gevolge van de maatregelen beschreven in de aanwijzing ex art. 27 jo. art. 24 alsmede de bevoegdheid van rijk, provincie, gemeente en waterschap tot compensatie van schade geleden ten gevolge van daarin beschreven maatregelen en handelingen.

• Artikel 10, lid 1, bepaalt dat het algemeen bestuur de bevoegdheid heeft een verordening vast te stellen waarin de procedure van behandelen van en beslissen op schadeclaim specifiek wordt voorgeschreven. Het tweede lid, verklaart de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (RNR) van overeenkomstige toepassing. Deze krijgt daardoor - voor zover het de toepassing bij de uitvoering van de aanwijzing betreft - het karakter van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften, met dien verstande dat in het derde lid de bevoegdheid is opgenomen voor het algemeen bestuur om een hierop afgestemde verordening vast te stellen.

Het derde lid was nodig om verzoeken om schadevergoeding gevoegd te kunnen behandelen en beslissen, hetwelk zowel in het belang van de aanvrager als in die van het bestuur moet worden geacht. Over de schadevergoeding kan immers pas worden geoordeeld wanneer het samenstel van maatregelen dat tezamen kan worden aangewezen als schadeoorzaak duidelijkheid bestaat. In een aantal gevallen is dat moment pas aangebroken na het nemen van de nodige planologische maatregelen. Om te voorkomen dat in verband met de termijnregeling van de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat en de artikelen 4:13 en 4:14 Algemene wet bestuursrecht een beslissing genomen zou moeten worden op de aanvraag voordat de planologische maatregelen rechtens onaantastbaar zijn geworden, moest voorzien worden in een opschortingsbepaling.

• Artikel 11: Er is voor gekozen een van de beide door de Minister van V& W aangewezen leden direct een plaats toe te kennen in het dagelijks bestuur. Daarnaast is een zetel toegekend aan de provincie en de gemeente Haarlemmermeer. Achterliggende reden is het feit dat, naast de eerder aangegeven specifieke positie van het Rijk, de provincie een regionale bestuursverantwoordelijkheid heeft en de gemeente Haarlemmermeer, meer dan enig andere gemeente, geconfronteerd kan worden met schadeclaims. Daarnaast zijn beide schadeveroorzaker waar het gaat om de Haarlemmermeer-Noord. In aansluiting op de Gemeentewet (art. 36, lid 1) is gekozen voor een maximale verhouding van 20% tussen dagelijks bestuur en algemeen bestuur, hetgeen een maximum aantal leden van het dagelijks bestuur van zeven (incl. de voorzitter) impliceert.

• Artikel 22: Hierin is de verdeling van de kosten geregeld. Bepaald is dat de minister de kosten draagt die voortvloeien uit de toepassing van artikel 23 van de aanwijzing. De kosten die samenhangen met de toepassing van artikel 49 WRO worden alleen dan door de minister gedragen wanneer het schap heeft gehandeld in overeenstemming met voorwaarden neergelegd in nadere regels die de minister, handelende in overeenstemming met het schap heeft vastgesteld. Deze contractuele constructie is gekozen om te ontkomen aan het probleem dat ter zake van de kostenverdeling niet kan worden gecontracteerd met een rechtspersoon, het schap, die nog niet bestaat. De nadere regels zullen in elk geval inhouden dat de deelnemers zich verbinden een besliscommissie en procedureverordening in te stellen.

• Artikel 23: De voorschriften omtrent de zorg, de bewaring en het beheer van bescheiden van de Minister zijn van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 23. Deze voorschriften berusten op de Archiefwet.

1 Zie voor de tekst van de Aanwijzingen de Staatscourant van 1996, 211.

2 Zie voor de tekst de Handelingen van de Tweede Kamer 1994-1995, 23 552.

Naar boven