Banden- en Wielenbranche

Vrijwillig Vervroegd Uittreden 1998/1999

Verbindendverklaring CAO-bepaling

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN UIT DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

AI Nr. 9107

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van Vereniging VACO, Bedrijfstak-organisatie voor de Banden- en Wielenbranche als partij te ener zijde mede namens De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, FNV Bondgenoten en de Dienstenbond CNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 1999 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Werkgever:

    • a. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die zich uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling geheel of gedeeltelijk bezig houdt met de uitoefening van:

    • het bandenimportbedrijf, het bandengroothandelsbedrijf, het bandenservicebedrijf, het snelservicebedrijf, het bandeninzamelingsbedrijf, het bandenproduktie- en vernieuwingsbedrijf en het bandenbe- en verwerkingsbedrijf;

  • 2. Werknemer:

  • Iedere mannelijke of vrouwelijke werknemer, in dienst bij een werkgever, voorzover hij/zij de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

  • 3. Stichting:

  • Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche.

  • 4. Statuten/Reglement:

  • De statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken.

  • 5. Deelnemer:

  • De deelnemer als genoemd in artikel 2 van het Reglement.

  • 6. Regeling:

  • De regeling Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche zoals neergelegd in deze CAO, alsmede in de statuten en het reglement.

  • 7. SV-uitkering:

  • Een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

Artikel 2 Definities en Werkingssfeer

  • 1. Definities

  • Iedere werkgever, die zich uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling geheel of gedeeltelijk bezig houdt met de uitoefening van:

    • a) Het Bandenimportbedrijf

    • Onder het Bandenimportbedrijf wordt verstaan het uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling importeren en/of in voorraad houden en/of verkopen op basis van exclusiviteit van nieuwe en/of vernieuwde personenautobanden en/of wielen en/of vrachtwagenbanden en/of wielen en/of landbouwbanden en/of wielen en/of industriebanden en/of wielen en/of andere banden en/of wielen en/of binnenbanden en/of ventielen en/of velgen en/of velglinten en/of andere banden-/automaterialen en/of gereedschappen, het distribueren daarvan aan wederverkopers en/of eindgebruikers.

    • b) Het Bandengroothandelsbedrijf

    • Onder het Bandengroothandelsbedrijf wordt verstaan het uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling importeren en/of exporteren en/of in voorraad houden en/of verkopen niet op basis van exclusiviteit van nieuwe en/of vernieuwde personenautobanden en/of wielen en/of vrachtwagenbanden en/of wielen en/of landbouwbanden en/of wielen en/of industriebanden en/of wielen en/of andere banden en/of wielen en/of binnenbanden en/of ventielen en of/velgen en/of velglinten, en/of ander banden-/automateriaal, het distribueren daarvan aan wederverkopers en/of (bedrijfsmatige) eindgebruikers.

    • c) Het Bandenservicebedrijf

    • Onder het Bandenservicebedrijf wordt verstaan het uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling inkopen, in voorraad houden en verkopen van nieuwe en/of vernieuwde personenautobanden en/of wielen en/of vrachtwagenbanden en/of wielen en/of landbouwbanden en/of wielen en/of industriebanden en/of wielen en/of andere banden en/of wielen en/of binnenbanden en/of ventielen en/of velgen en/of velglinten en/of ander bandenmateriaal en/of het repareren van banden en/of het balanceren van banden en wielen en/of het corrigeren van sporing en wielstanden, voorzover niet uitgevoerd door motorvoertuigbedrijven wiens bedrijfsuitoefening valt onder (algemeen verbindend verklaarde) bepalingen van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf.

    • d) Het Bandensnelservicebedrijf

    • Onder het Bandensnelservicebedrijf wordt verstaan het uitsluitend of in hoofdzaak inkopen, in voorraad houden en verkopen van nieuwe en/of vernieuwde personenautobanden en/of wielen en/of andere vervangingsdelen en/of het repareren van banden en/of balanceren van banden en wielen en/of het corrigeren van sporing en wielstanden en/of andere snelservice-verrichtingen, voorzover niet uitgevoerd door motorvoertuigbedrijven wiens bedrijfsuitoefening valt onder (algemeen verbindend verklaarde) bepalingen van de CAO voor het Motorvoertuigen-bedrijf en Tweewielerbedrijf.

    • e) Het Bandeninzamelingsbedrijf

    • Onder het Bandeninzamelingsbedrijf wordt verstaan het uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling inkopen, importeren, in voorraad houden, keuren, vervoeren, opslaan, verkopen, exporteren van gebruikte afgesleten personenautobanden en/of vrachtwagenbanden en/of landbouwbanden en/of industriebanden en/of andere banden en/of binnenbanden en/of velglinten en het doorleveren van niet meer bruikbare karkassen aan bandenverwerkingsbedrijven en/of daartoe aangewezen recyclingdepots.

    • f) Het Bandenproduktie- en vernieuwingsbedrijf

    • Onder het Bandenproduktie en vernieuwingsbedrijf wordt verstaan het uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling, het geheel of gedeeltelijk produceren/vernieuwen, in voorraad houden, verkopen, exporteren van personenautobanden en/of vrachtwagenbanden en/of landbouwbanden en/of industriebanden en/of vliegtuigbanden en/of andere banden en/of delen daarvan en/of binnenbanden en/of velglinten en/of ander bandenmateriaal.

    • g) Het Bandenbe- en verwerkingsbedrijf

    • Onder het Bandenbe- en verwerkingsbedrijf wordt verstaan het uitsluitend, in hoofdzaak, in belangrijke mate of in afzonderlijke afdeling het voor hergebruik be- of verwerken tot granulaat, regeneraat of anderszins van afgekeurde of afgesleten nieuwe en/of vernieuwde personenautobanden en/of vrachtwagenbanden en/of landbouwbanden en/of industriebanden en/of andere banden en/of delen daarvan en/of binnenbanden en/of velglinten en/of ander bandenmateriaal. Het keuren, selecteren, in voorraad houden en verkopen van deze grondstoffen.

  • 2 Werkingssfeer

    • 1 De bepalingen van deze CAO zijn van toepassing op alle werkgevers en werknemers als bedoeld in artikel 1 sub 1 en 2.

    • 2 Indien naast een onder artikel 2 sub 1 onder a tot en met g bedrijf tevens een ander bedrijf wordt uitgeoefend, geldt voor de toepasselijkheid van deze CAO het volgende:

      • a. Indien elk bedrijf in een afzonderlijke afdeling wordt uitgeoefend is deze CAO van toepassing ten aanzien van de werknemers in de afdeling zoals gedefinieerd in artikel 2 sub 1 onder a tot en met g.

      • b. Indien in een afzonderlijke afdeling meerdere bedrijven worden uitgeoefend en het aantal werknemers, werkzaam in een functie van een bedrijf zoals gedefinieerd in artikel 2 sub 1 onder a tot en met g, overweegt, geldt deze CAO voor alle werknemers in de betreffende afdeling.

      • c. Indien er geen afzonderlijke afdelingen zijn en het aantal werknemers, werkzaam in een functie van een bedrijf zoals gedefinieerd in artikel 2 sub 1 onder a tot en met g overweegt, geldt deze CAO voor alle werknemers in de betreffende onderneming.

  • 3. Met het begrip „in hoofdzaak" wordt bedoeld de bedrijfsuitoefening van een onderneming die zich voornamelijk beperkt tot de bedrijven als gedefinieerd in artikel I sub 2 onder a tot en met g.

  • 4. Met het begrip „in belangrijke mate" wordt bedoeld dat de bedrijfsuitoefening van een onderneming als gedefinieerd in artikel 2 sub 1 onder a tot en met g een wezenlijk deel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening:,

  • 5. Met het begrip „afzonderlijke afdeling" wordt bedoeld dat in de totale bedrijfsuitoefening van een onderneming een bedrijf wordt uitgeoefend als gedefinieerd in artikel 2 sub 1 onder a tot en met g dat organisatorisch los staat van andere afdelingen.

Artikel 3 Uitvoering

De uitvoering van deze overeenkomst geschiedt volgens de bepalingen van het reglement van de Stichting. De uitvoering is aan de Stichting opgedragen. De Stichting kan de uitvoering delegeren aan een administrateur onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting.

Artikel 4 Financiering en Premieheffing

  • 1. De financiering van de regeling geschiedt in principe door de werkgevers, echter met dien verstande dat, indien het bijdrage percentage wordt verhoogd, van deze verhoging 1/2 deel ten laste komt van de werknemers en 1/2 deel ten laste van de werkgevers. De financiering is als volgt:

  • Werkgevers 3,3% en werknemers 1,2% van de voor de onderneming van de werkgever geldende brutoloonsom SV.

  • 2. De Stichting kan subsidies, donaties en andere bijdragen ontvangen van derden ter financiering van de regeling.

  • 3. De totale bijdrage moet door de werkgever aan de Stichting worden betaald. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld door partijen, nadat hierover advies is ingewonnen bij het bestuur van de Stichting. De bijdrage bedraagt op jaarbasis 4,5%1 van de voor de onderneming van de werkgever geldende brutoloonsom SV.

  • 4. De werkgever en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen die de Stichting noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning niet aan deze verplichting voldoen, dan is de Stichting bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

Artikel 5 Ziektekosten- en Pensioenverzekeringen

  • 1. Indien er op het moment van uittreding door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten ziektekostenverzekering(en) c.q. pensioenverzekering(en) bestaan, worden deze door de werkgever tot de pensioendatum onverkort voortgezet, alsof de betrokkene nog in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • Daarbij geldt als voorwaarde dat de werknemer zijn eventuele bijdrage in de premiebetaling voortzet alsof hij in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • 2. Indien de werkgever op het moment van uittreden bijdraagt in een door de werknemer afgesloten ziektekosten- c.q. pensioenverzekering, dan zet hij betaling van deze bijdrage tot de pensioendatum voort alsof betrokkene in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

Artikel 6 Voorwaarden van deelneming

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet de betrokken werknemer:

    • a. De leeftijd van 60 jaar bereikt hebben dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan de werknemer uittreedt. De leeftijd van 59 jaar hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan de werknemer uittreedt en feitelijk aantoonbaar 35 jaren in de branche hebben gewerkt. De leeftijd van 57½ jaar hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan de werknemer uittreedt en feitelijk aantoonbaar 40 jaren in de branche hebben gewerkt.

    • b. Gedurende de laatste 5 jaren, direct voorafgaande aan het moment van deelneming, ononderbroken in dienstverband werkzaam zijn geweest bij een of meer werkgevers, als bedoeld in lid 1 van artikel 1, behoudens: een onderbreking van 1 jaar of minder wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid; -andere onderbrekingen brekingen van beperkte duur, ter beoordeling van het bestuur;

      • voor de bepaling van de duur van het dienstverband worden de jaren welke de betrokken werknemer in dienst is geweest van een werkgever die van het besluit tot Algemeen Verbindend Verklaring van bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche gedispenseerd is, niet meegerekend.

    • c. Niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering;

    • d. Niet onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling vallen;

    • e. Het dienstverband beëindigd hebben;

    • f. Ook overigens voldoen aan alle in het reglement gestelde voorwaarden.

  • 2. De deelnemer die krachtens de voor hem geldende ondernemingspensioenregeling wordt gepensioneerd vóór de eerste van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt, heeft slechts recht op een uitkering indien en zolang zijn pensioen en elke andere hem terzake van zijn pensionering van zijn werkgever toekomende uitkering wordt overgemaakt aan de Stichting.

  • 3. De werknemer die gebruik wenst te maken van de regeling dient zich daartoe tenminste 3 maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer ingedeeld in funktiegroep V en volgende dient tenminste 6 maanden voor de mogelijke uittredingsdatum bij de werkgever kenbaar te maken dat hij wenst uit te treden. Indien zijn verzoek om uitkering door de Stichting niet wordt ingewilligd zal het dienstverband ongewijzigd worden voortgezet

    • a. De werkgever dient ervoor te zorgen dat in de derde maand vóór de gevraagde uittredingsdatum het daartoe bestemde aanvraagformulier bij de administrateur wordt ingediend. Eeder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de betrokkenen geretourneerd.

    • b. Indien de benodigde gegevens niet twee maanden vóór de gevraagde uittredingsdatum in het bezit zijn van de administrateur kan dit een latere uittreding ten gevolge hebben;

    • c. De deelneming kan uitsluitend aanvangen aan het begin van een kalendermaand, nadat aan alle voorwaarden is voldaan;

    • d. De laatst mogelijke uittredingsdatum is 6 maanden vóór de eerste van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

BIJLAGE I STATUTEN

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN UIT DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

Artikel 1 Naam en zetel

De Stichting draagt de naam: Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche (VUBAN), verder te noemen de Stichting. De Stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Doel

Het doel van de Stichting is om aan werknemers, die gebruik maken van de in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche geboden mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden, de daarvoor bij reglement vast te stellen uitkeringen te doen.

Artikel 2A Vrijwillige aansluiting

Het bestuur is bevoegd met ondernemingen, die activiteiten uitoefenen die aan de bedrijfstak verwant zijn, overeenkomsten tot vrijwillige aansluiting aan te gaan, zonodig onder nader te stellen (financiële) voorwaarden.

Het bestuur is tevens bevoegd overeenkomsten tot vrijwillige aansluiting aan te gaan met rechtspersonen die als houdstermaatschappij in betrekking staan tot een onderneming met welke reeds een overeenkomst tot vrijwillige aansluiting als hiervoor bedoeld is gesloten.

Artikel 3 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit zes leden, waarvan worden aangewezen:

    • 3 leden door de VACO, Vereniging voor de Banden- en Wielenbranche in Nederland, gevestigd te Noordwijk;

    • 1 lid door de FNV Dienstenbond, gevestigd te Woerden;

    • 1 lid door de Dienstenbond CNV, gevestigd te Hoofddorp;

    • 1 lid door de Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening, gevestigd te Houten.

  • 2. De genoemde organisaties benoemen voor elk bestuurslid een plaatsvervangend bestuurslid dat zitting zal nemen in het bestuur bij ontstentenis van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden worden aangewezen voor onbepaalde tijd. De genoemde organisaties hebben te allen tijde het recht de door haar aangewezen bestuursleden en plaatsvervangende bestuursleden te vervangen door anderen.

  • 4. Het (plaatsvervangende) bestuurslidmaatschap eindigt door:

    • a. bedanken,

    • b. vervanging overeenkomstig het bepaalde in lid 3 van dit artikel.

Artikel 4 Bevoegdheden van het bestuur

  • 1. Het bestuur kiest jaarlijks uit zijn midden een voorzitter, een secretaris, een plaatsvervangend voorzitter en een plaatsvervangend secretaris.

  • 2. De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door een werkgeverslid en in de oneven kalenderjaren door een werknemerslid. Omgekeerd worden de functies van secretaris en plaatsvervangend secretaris in de oneven kalenderjaren vervuld door een werkgeverslid en in de even kalenderjaren door een werknemerslid.

  • 3. De voorzitter en de secretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de Stichting in en buiten rechte. Bij ontstentenis of belet van de voorzitter respectievelijk de secretaris treedt in zijn plaats de plaatsvervangend voorzitter respectievelijk de plaatsvervangend secretaris op.

  • 4. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de Stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de Stichting.

  • 5. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

  • 6. Het bestuur dient te zorgen dat de gelden op solide wijze worden belegd.

Artikel 5 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert jaarlijks en voorts zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig achten.

  • 2. De wijze en termijn van oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

  • 3. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde vergadering van het bestuur een jaarlijks door het bestuur vast te stellen vacatiegeld.

  • Reis- en verblijfkosten, door de leden van het bestuur in hun functie gemaakt, worden vergoed volgens door het bestuur vast te stellen regelen.

  • 4. Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur van de Stichting en de Minister een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 6 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet ten minste één van de door de werkgeversorganisatie aangewezen bestuursleden en één van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden, als genoemd in artikel 3, aanwezig zijn.

  • 2. De besluiten van het bestuur worden, voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen en stemmen van onwaarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd.

  • Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden.

  • Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd.

  • Bij onzekerheid over de vraag of het om een zaak, respectievelijk om een persoon gaat, beslist in laatste instantie de voorzitter.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen. Schriftelijke besluitvorming vindt alleen plaats bij algemene stemmen. Mocht op deze wijze geen besluit tot stand komen dan wordt het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde gesteld.

Artikel 7 Financiën

De financiële middelen van de Stichting worden verkregen uit:

  • 1. de door de werkgevers en de werknemers te storten bijdragen bepaald in de in artikel 2 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst;

  • 2. de te kweken rente;

  • 3. andere baten.

Artikel 8 Beheer geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen als bedoeld in artikel 7 worden aangewend:

    • a. tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 2 onder inhouding van, ten laste van de uitkeringsgerechtigde komende, premies en loonbelasting;

    • b. tot het betalen van de premies, die ten laste komen van de Stichting;

    • c. tot het betaling van casu quo reservering voor kosten, verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de Stichting.

  • 2. Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risico-verdeling.

  • 3. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur.

  • De effecten en andere waardepapieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 9 Verslag, rekening en verantwoording

  • 1. Jaarlijks na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerde balans, rekening van baten en lasten en verslag over de financiële toestand van de Stichting vast.

  • Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris van de Stichting ondertekend.

  • 2. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 3. Het verslag wordt ter inzage voor de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de Stichting;

    • b. op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 5. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten respectievelijk ontbinding van de Stichting kunnen slechts worden genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin tenminste vier bestuursleden aanwezig zijn.

  • 2. Het ontbindingsbesluit duidt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo van de vereffening aan. Deze bestemming zal zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de Stichting.

Artikel 11 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 10, eerste lid van toepassing.

Artikel 12 Deponering bij de griffie van het kantongerecht

De in statuten en reglement aangebrachte wijzigingen zullen eerst in werking treden, als een door het bestuur ondertekend volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 13 Slotbepaling

  • 1. In alle gevallen waarin de statuten niet voorzien beslist het bestuur.

  • 2. Deze statuten zijn in werking getreden op 8 augustus 1984 en zijn laatstelijk gewijzigd met ingang van 23 juli 1997.

BIJLAGE II REGLEMENT

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN UIT DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

Artikel 1 Definities

  • 1. Cao: Cao inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche.

  • 2. Stichting: De Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche.

  • 3. Bestuur: Het bestuur van de Stichting.

  • 4. Reglement: Het reglement van de Stichting.

  • 5. Regeling: De regeling, inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche, zoals omschreven in de cao, alsmede in de statuten en in het reglement van de Stichting.

  • 6. Administrateur: PVF Nederland N.V. te Amsterdam.

  • 7. Werkgever: De werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de cao.

  • 8. Werknemer: De werknemer als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de cao.

  • 9. Deelnemer: De werknemer op wie de regeling van toepassing is en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

  • 10. Vaste salaris: Het vaste salaris in geld op grond van de arbeidsovereenkomst.

  • Niet tot het vaste salaris worden gerekend niet regelmatig weerkerende overwerkvergoedingen, winstdelingsuitkeringen en alle andere uitkeringen die afhankelijk zijn van het bedrijfsresultaat.

  • 11. SV-uitkering: Een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

  • 12. Pré-vutregeling: Een door een werkgever met een werknemer van 56 jaar of ouder overeengekomen non-activiteitsregeling voorafgaand aan en direct aansluitend op deelneming aan de vutregeling van de Stichting. De pré-vutregeling dient te voldoen aan nader door het bestuur van de Stichting te stellen voorwaarden.

Artikel 2 Mogelijkheid tot uittreding

Partijen bij de cao zijn overeengekomen dat met ingang van 1 oktober 1984 de mogelijkheid bestaat tot vrijwillig vervroegd uittreden van werknemers die de minimum-uittredingsleeftijd als bedoeld in artikel 3 van dit reglement bereikt hebben. Werknemers die van deze mogelijkheid gebruik maken worden deelnemer in de regeling, indien zij voldoen aan alle voorwaarden als omschreven in artikel 3 van dit reglement.

Ook de werknemers die gebruik hebben gemaakt van een pré-vutregeling en aan alle voorwaarden voldoen die in dit reglement zijn opgenomen, kunnen uittreden.

Artikel 3 Voorwaarden van deelneming

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet de betrokken werknemer:

    • a. de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan de werknemer uittreedt;

    • of de leeftijd van 59 jaar hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan de werknemer uittreedt en feitelijk aantoonbaar 35 jaren in de banden- en wielenbranche hebben gewerkt;

    • of de leeftijd van 57½ jaar hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan de werknemer uittreedt en feitelijk aantoonbaar 40 jaren in de banden- en wielenbranche hebben gewerkt.

    • b. gedurende de laatste 5 jaar, direct voorafgaande aan het moment van deelneming, ononderbroken werknemer zijn geweest bij één of meer werkgevers, als bedoeld in lid 7 van artikel 1, behoudens:

      • een onderbreking van 1 jaar of minder wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid;

      • andere onderbrekingen van beperkte duur, ter beoordeling van het bestuur.

    • Daarbij worden de jaren welke de betrokken werknemer een arbeidsovereenkomst had met een werkgever die van het besluit tot Algemeen Verbindend Verklaring van bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillige Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche gedispenseerd en/of uitgezonderd is, niet meegerekend;

    • c. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering;

    • d. niet in aanmerking te komen voor loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek;

    • e. niet onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling vallen;

    • f. de arbeidsovereenkomst beëindigd hebben;

    • g. ook overigens voldoen aan alle in het reglement gestelde voorwaarden.

  • 2. De deelnemer die krachtens de voor hem geldende ondernemingspensioenregeling wordt gepensioneerd voor de eerste van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt, heeft slechts recht op een uitkering indien en zolang zijn pensioen en elke andere hem terzake van zijn pensionering van zijn werkgever toekomende uitkering wordt overgemaakt aan de Stichting.

  • 3.

    • a. De werknemer die gebruik wenst te maken van de regeling dient zich daartoe tenminste 3 maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn arbeidsovereenkomst.

    • De werknemer ingedeeld in funktiegroep V en volgende, als bedoeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Arbeidsvoorwaarden voor de Bandenbranche, dient tenminste 6 maanden voor de mogelijke uittredings-datum bij de werkgever kenbaar te maken dat hij wenst uit te treden.

    • Indien zijn verzoek om uitkering door de Stichting niet wordt ingewilligd zal de arbeidsovereenkomst ongewijzigd worden voortgezet;

    • b. de werkgever dient ervoor te zorgen dat in de derde maand voor de gevraagde uittredingsdatum het daartoe bestemde aanvraagformulier bij de administrateur wordt ingediend. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de betrokkenen geretourneerd;

    • c. indien de benodigde gegevens niet twee maanden vóór de gevraagde uittredingsdatum in het bezit zijn van de administrateur, kan dit een latere uittreding ten gevolge hebben;

    • d. de deelneming kan uitsluitend aanvangen aan het begin van een kalendermaand, nadat aan alle voorwaarden is voldaan;

    • e. de laatst mogelijke uittredingsdatum is 6 maanden vóór de eerste van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 3A Deelneming na gebruikmaking van de pré-vutregeling

  • 1. Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op de werknemer van 56 jaar of ouder die gebruik is gaan maken van een pré-vutregeling en direct aansluitend aan deze pré-vutregeling wil gaan deelnemen aan de vutregeling van de Stichting.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde werknemer kan bij het bereiken van de minimum-uittredingsleeftijd als bedoeld in artikel 3 van dit reglement deelnemen aan de regeling van de Stichting indien:

    • a. de mogelijkheid van deelneming aan de regeling van de Stichting aansluitend aan een periode waarin gebruik is gemaakt van een pré-vutregeling, wordt vastgelegd in een overeenkomst te sluiten tussen de betreffende werknemer, zijn werkgever en de Stichting en aan de voorwaarden opgenomen in deze overeenkomst wordt voldaan. In deze overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd dat wanneer de minimum-uittredingsleeftijd gedurende de pré-vutperiode wordt verhoogd, de pré-vutregeling wordt geacht voort te duren tot dat de geldende minimum-uittredingsleeftijd is bereikt;

    • b. gedurende de periode dat de werknemer gebruik maakt van een pré-vutregeling, de voormalige werkgever voor de werknemer de bijdrage als bedoeld in artikel 4 van de cao blijft betalen, als ware deze werknemer nog werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst met werkgever;

    • c. voldaan wordt aan de overige voorwaarden opgenomen in dit reglement, voorzover daar in dit artikel en in de onder a bedoelde overeenkomst niet van wordt afgeweken.

  • 3. Grondslag voor de verschuldigde bijdrage gedurende de periode dat gebruik gemaakt wordt van een pré-vutregeling is het brutoloon SV als bedoeld in artikel 4 van de cao, dat voor de betreffende werknemer gold direct voorafgaande aan het gebruik maken van de pré-vutregeling. De aldus vastgestelde heffingsgrondslag wordt aangepast aan de algemene salarisstijgingen in de bedrijfstak gedurende de pré-vutperiode.

  • 4. Grondslag voor de door de Stichting te betalen uitkering voor de werknemer die gebruik heeft gemaakt van een pré-vutregeling, is de volgens artikel 4 van dit reglement vastgestelde uitkeringsgrondslag, die voor de betreffende werknemer gegolden zou hebben wanneer hij op het moment waarop hij gebruik is gaan maken van een pré-vutregeling, zou zijn gaan deelnemen aan de regeling van de Stichting. De aldus vastgestelde uitkeringsgrondslag wordt aangepast aan de algemene salarisstijgingen in de bedrijfstak gedurende de pré-vutperiode.

  • 5. De werknemer die gebruik maakt van een pré-vutregeling, wordt voor de regeling van de Stichting, gedurende de pré-vutperiode, beschouwd als werknemer zoals bedoeld in dit reglement.

  • 6. Het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder e, is niet van toepassing op werknemers die gebruik maken van een pré-vutregeling.

  • 7. De jaren gedurende welke gebruik gemaakt wordt van een pré-vutregeling tellen als jaren zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, eerste alinea, van dit reglement.

Artikel 4 Uitkeringsgrondslag

  • 1. Als grondslag voor de uitkering geldt het laatstgeldende vaste salaris op jaarbasis.

  • 2. Indien de beloning van de deelnemer ten dele uit provisie bestond, wordt het volgens het eerste lid vastgestelde bedrag verhoogd met de provisiebedragen over de 12 maanden voorafgaande aan het tijdstip gelegen 3 maanden voor de datum van uittreding.

  • 3. Indien de werknemer een vergoeding voor de arbeidsduurverkorting genoot ingevolge het besluit Taakverlichting alleenstaande werkenden/AAW (TAW), wordt de volgens de voorgaande leden berekende uitkeringsgrondslag vermenigvuldigd met de breuk:

  • a + b

a

  • waarbij a = het direct voor uittreding bij de werkgever gewerkte aantal uren per week, en b = het aantal uren arbeidsduurverkorting per week waarvoor een vergoeding ingevolge het besluit TAW werd gegeven.

  • 4. Indien de uitkeringsgrondslag die is vastgesteld met inachtneming van de voorgaande leden meer bedraagt dan het hierna genoemde maximum, wordt deze uitkeringsgrondslag beperkt. Als maximum geldt het bedrag dat als uitkeringsgrondslag zou zijn vastgesteld, indien de datum van uittreding drie jaar eerder zou liggen dan de gevraagde uittredingsdatum, verhoogd met de verhogingen die vanaf dat tijdstip op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake arbeidsvoorwaarden voor de Banden- en Wielenbranche hebben gegolden.

  • 5. Met ingang van 1 januari 1989 is de uitkeringsgrondslag maximaal gelijk aan 1,75 maal het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.

  • Met ingang van 1 januari 1993 is de uitkeringsgrondslag maximaal gelijk aan 2 maal het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.

  • Met ingang van 1 maart 1996 is de uitkeringsgrondslag maximaal gelijk aan 2 maal het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.

  • Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de maximum-uitkeringsgrondslag naar evenredigheid verlaagd.

  • 6. Het voor de vaststelling van de grondslag voor de uitkering mee in aanmerking te nemen bedrag van de toeslag voor regelmatig weerkerend overwerk is gelijk aan het gemiddelde bedrag van de toeslag berekend over de twaalf maanden voorafgaande aan de uittreding. Het regelmatig weerkerend overwerk dient in de 24 maanden voorafgaande aan het vervroegd uittreden minimaal 12 maanden aantoonbaar in de salarisadministratie te zijn verwerkt.

Artikel 5 Uitkering

  • 1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan.

  • 2.

    • a. De bruto-uitkering bedraagt bij de aanvang van de deelneming een percentage van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.

    • b. Het onder a bedoelde percentage – hierna te noemen het brutopercentage – wordt als volgt bepaald:

    • Op 1 oktober 1984 en vervolgens telkens wanneer daartoe, gezien de geldende loonbelastingtarieven en sociale verzekeringspremies aanleiding bestaat, stelt de Stichting een voor alle deelnemers gelijk bruto-percentage vast.

    • Dit bruto-percentage wordt zodanig vastgesteld, dat de netto-uitkering bij de aanvang van de deelneming gelijk of nagenoeg gelijk is aan 90% van het netto-loon dat een deelnemer zou ontvangen als hij op dat tijdstip nog bij zijn laatste werkgever op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zou zijn met een bruto-loon gelijk aan 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag.

    • Met ingang van 1 januari 1993 bedraagt de bruto-uitkering bij de aanvang van de deelneming 80% van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.

    • c. Indien en zodra tijdens de looptijd van de uitkering de Stichting krachtens lid 2, sub b, een gewijzigd bruto-percentage vaststelt, wordt de bruto-uitkering van de deelnemer gewijzigd door vermenigvuldiging met een breuk. De teller van deze breuk is gelijk aan het nieuwe bruto-percentage en de noemer is gelijk aan het tot dan toe geldende bruto-percentage.

  • 3. Alle volgens het voorgaande lid van dit artikel vastgestelde bruto-uitkeringen worden – onverminderd het bepaalde in het tweede lid onder c – aangepast bij een algemene wijziging van de lonen in de bedrijfstak. De aanpassingen worden door het bestuur van de Stichting vastgesteld overeenkomstig de hiervoorbedoelde algemene wijziging en met inachtneming van eventuele overheidsmaatregelen.

  • 4. De netto-uitkering bedraagt tenminste 100% van het netto-bedrag dat de deelnemer zou ontvangen indien deze een loon zou hebben ontvangen gelijk aan het wettelijk minimum-loon, vermeerderd met het percentage van de vakantietoeslag dat geldt in de bedrijfstak.

  • Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de minimum-uitkering naar evenredigheid verlaagd. Een eventuele maatregel van de overheid zal prevaleren, in welk geval het minimum-bedrag overeenkomstig wordt aangepast.

  • 5. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen (in de tweede helft van de maand) uitbetaald. De betaling van de uitkering vangt aan op de eerste van de maand waarin de deelname is begonnen en blijft – behoudens het elders in het reglement bepaalde – voortduren tot de eerste van de maand, waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 6 Inhoudingen

Door de Stichting worden op de uitkeringen ingehouden:

  • de verschuldigde loonheffing;

  • het werknemersaandeel in de premie Ziekenfondswet, indien de deelnemer krachtens deze wet verzekerd is;

  • het eventuele werknemersdeel in de premie voor de ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de cao;

  • het eventuele werknemersaandeel in de pensioenpremie voor de deelnemer krachtens de eventuele bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

Artikel 7 Financiële verplichtingen

  • 1. De Stichting neemt het werkgeversaandeel in de premie voor de Ziekenfondswet voor haar rekening of, indien de deelnemer niet verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet en de werkgever draagt bij in de kosten van een ziektekostenverzekering die hij ten behoeve van de werknemer heeft afgesloten: de werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekering tot maximaal de maximum werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet.

  • 2. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag die verschuldigd is ingevolge de Wet Overheveling opslagpremies.

Artikel 8 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten

Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering dan wel voor een pensioen of uitkering als bedoeld in artikel 3, tweede lid, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De SV-uitkering dan wel het pensioen of de andere uitkering als bedoeld in artikel 3, tweede lid wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in zijn SV-uitkering dan wel zijn pensioen of zijn andere uitkering als bedoeld in artikel 3, tweede lid, direct aan de Stichting te melden.

Artikel 9 Verrichten van arbeid

  • 1. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, al dan niet op grond van een arbeidsovereenkomst, is hij verplicht dit te melden bij de Stichting.

  • 2. De uit de werkzaamheden anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst genoten inkomsten worden op de door de Stichting te verstrekken uitkering in mindering gebracht voor zover de som van deze inkomsten en de uitkering meer bedraagt dan 100% van de uitkeringsgrondslag, tenzij deze inkomsten reeds voor de aanvang van de uitkering bestonden.

  • 3. De deelnemer is verplicht wijzigingen in de hierboven bedoelde neveninkomsten onverwijld aan de Stichting te melden.

Artikel 10 Beëindiging en/of terugvordering van de uitkering

  • 1. De uitkering wordt beëindigd:

    • a. indien de deelnemer opnieuw een arbeidsovereenkomst aangaat;

    • b. op de eerste van de maand, waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt;

    • c. bij overlijden van de deelnemer.

  • 2. Bij overlijden van de deelnemer eindigt de uitkering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond.

  • In dit geval wordt een uitkering, die gelijk is aan een bedrag van twee maal de hoogte van de uitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond, uitbetaald:

    • a. aan de langstlevende der echtgenoten van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, dan wel de daarmee op grond van de wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering ter zake van de uitkering bij overlijden gelijkgestelde personen, of bij ontstentenis van deze

    • b. aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of bij ontstentenis van deze

    • c. aan degene ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3. Indien ten onrechte een uitkering is betaald, of indien te veel is betaald, kan het bestuur de uitkering beëindigen of verminderen en het teveel betaalde terugvorderen.

Artikel 11 Vaststelling betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens de cao verschuldigde bijdrage en het door de Stichting te heffen voorschot op de bijdrage vast te stellen.

  • Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de Stichting verstrekt, is de Stichting bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen.

  • De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.

  • 2. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting.

  • De Stichting is bevoegd van de werkgever een voorschot te vorderen ter grootte van de bijdrage die vermoedelijk over het kalenderjaar verschuldigd zal zijn.

  • Het voorschot moet, tenzij het bestuur van de Stichting anders bepaalt, worden voldaan in ten hoogste vier gelijke kwartaaltermijnen, te betalen op de eerste van ieder kwartaal, met dien verstande dat de eerste termijn niet eerder vervalt dan 14 dagen na de dagtekening van de voorschotnota.

  • Bij niet tijdige betaling van een voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota opeisbaar.

Artikel 12 Sancties bij niet-tijdige betaling van de bijdrage

  • 1. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het verschuldigde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim.

  • 2. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag volgende op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

  • 3. De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente, dat geldt op de datum waarop de werkgever in verzuim is, als bedoeld in artikel 6:119 jo 120 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van f 100,–.

Artikel 13 Verplichting tot opgave van gegevens en controle

  • 1. De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en de werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage benodigde gegevens te verstrekken.

  • 2. De werknemer die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van de gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.

  • 3. De Stichting zal controle uitoefenen op naleving van alle voorwaarden van dit reglement.

Artikel 14 Geschillen

  • 1. Indien de deelnemer of aspirant deelnemer meent niet accoord te kunnen gaan met een beslissing van de Stichting betreffende toelating, uitkering dan wel vervallen van deelnemerschap, of indien de deelnemer of aspirant deelnemer meent dat hij op andere wijze in het nadeel is door een genomen beslissing, kan hij binnen een maand na dagtekening van schriftelijke beslissingen in beroep gaan bij de Commissie van Beroep.

  • 2. De behandeling van een geschil als bedoeld in lid 1 geschiedt volgens een reglement, dat wordt vastgesteld en zo nodig gewijzigd door de organisaties betrokken bij de cao en wordt als bijlage daaraan gehecht.

Artikel 15 Slotbepalingen

  • 1. In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing nemen die afwijkt van de bepalingen van dit reglement.

  • 2. In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

  • 3. Dit reglement vormt een onafscheidelijk geheel met de cao.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit reglement is in werking getreden met ingang van 1 januari 1980 en is laatstelijk gewijzigd op 27 augustus 1997, met dien verstande dat de wijzigingen in verband met de invoering van titel 7.10 BW geacht worden in werking te zijn getreden op 1 april 1997.

BIJLAGE III REGLEMENT

VOOR DE COMMISSIE VAN BEROEP, BEDOELD IN ARTIKEL 14 VAN HET REGLEMENT BEHORENDE BIJ DE CAO

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN UIT DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

Artikel 1 Commissie

De Commissie van Beroep zal hierna genoemd worden „De Commissie".

Artikel 2 Samenstelling van de Commissie

  • 1. De Commissie bestaat uit 3 leden, waarvan 1 lid wordt aangewezen door de werkgeversorganisatie, partij bij de cao ter ene zijde en 1 lid door de werknemersorganisaties, partijen bij de cao ter andere zijde, gezamenlijk. Deze beide leden kiezen gezamenlijk een onafhankelijk derde lid, dat als voorzitter van de Commissie zal fungeren.

  • 2. De organisaties benoemen een plaatsvervangend lid voor het lid dat zij benoemen. Het plaatsvervangende lid neemt zitting in de Commissie in geval van ontstentenis van het zittende lid.

  • 3. Bij ontstentenis van de voorzitter benoemen de beide overige commissieleden een nieuwe onafhankelijke voorzitter.

  • 4. Geen der leden of plaatsvervangende leden mag rechtstreeks bij het geschil betrokken zijn.

Artikel 3 Duur van het lidmaatschap

De leden en plaatsvervangende leden van de Commissie hebben zitting voor de duur van het geschil.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

Het lidmaatschap van de Commissie eindigt door:

  • a. het einde van het geschil;

  • b. bedanken;

  • c. overlijden;

  • d. de verklaring van de organisatie, welke de benoeming deed, dat de betrokkene niet langer als lid fungeert.

Artikel 5 Secretariaat

De Commissie benoemt een secretaris.

Het secretariaat van de Commissie is gevestigd bij

PVF Nederland N.V.

Postbus 9251

1006 AG Amsterdam

Artikel 6 Beraadslaging en stemming

  • 1. De Commissie is slechts bevoegd tot het nemen van besluiten, indien alle leden van de Commissie aanwezig zijn.

  • 2. De Commissie neemt haar besluit bij meerderheid van stemmen en geeft adviezen schriftelijk en met redenen omkleed. De leden handelen daarbij als goede mannen naar billijkheid.

Artikel 7 Behandeling van geschillen

  • 1. Geschillen, als bedoeld in artikel 14 van het reglement, behorende bij de cao, inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Banden- en Wielenbranche worden door de meest gerede partij schriftelijk bij het secretariaat van de Commissie aanhangig gemaakt.

  • 2. Dit schrijven dient te zijn voorzien van een behoorlijke toelichting waarin is vermeld de naam en het adres van de wederpartij, de feiten en omstandigheden die tot het geschil aanleiding hebben gegeven, de conclusies die daaruit naar de mening van klager getrokken moeten worden en het advies dat op grond daarvan van de Commissie wordt gevraagd.

  • 3. Het secretariaat stelt terstond de wederpartij op de hoogte van het geschil, door toezending van een afschrift van het schrijven van de klagende partij.

  • 4. De wederpartij is bevoegd binnen 14 dagen na verzending door secretariaat van het in het voorgaande lid bedoelde schrijven, schriftelijk van zijn zienswijze kennis te geven, daarbij aangevende de gronden waarop het gevraagde advies wordt betwist.

  • 5. Het secretariaat zendt terstond een afschrift van het in het voorgaande lid bedoelde verweerschrift aan de partij die het geschil aanhangig heeft gemaakt.

Artikel 8 Schriftelijke procedure in tweede termijn

Partijen in het geschil zijn bevoegd na de wisseling van de in het voorgaande artikel bedoelde stukken nogmaals met inachtneming van de termijn van 14 dagen hun zienswijze aan het secretariaat kenbaar te maken, waarna de schriftelijke uiteenzetting van het wederzijdse standpunt wordt gesloten.

Artikel 9 Afwijking van termijnen

De Commissie is bevoegd afwijkingen toe te staan van de in de artikelen 7 en 8 genoemde termijnen.

Artikel 10 Nadere mondelinge toelichting

  • 1. Elk der geschil hebbende partijen heeft het recht binnen 14 dagen na de beëindiging van de uitwisseling der schriftelijke stukken aan de Commissie mede te delen, dat hij prijs stelt op een nadere mondelinge toelichting van het ingenomen standpunt.

  • 2. In dat geval stelt de Commissie plaats, datum en uur voor de mondelinge behandeling vast. Het secretariaat geeft daarvan kennis aan beide partijen, alsmede aan de leden en plaatsvervangende leden der Commissie.

Artikel 11 Meebrengen getuigen en/of deskundigen

Elk der partijen in het geschil is bevoegd een of meer getuigen en/of deskundigen bij de mondelinge behandeling van het geschil mede te brengen, opdat dezen door de Commissie worden gehoord. De naam, woonplaats en functie van de mede te brengen getuigen of deskundigen dienen tenminste 6 dagen tevoren aan het secretariaat te worden bericht.

Artikel 12 Inwinnen nadere inlichtingen

  • 1. De Commissie is bevoegd, alvorens een beslissing te nemen, nadere inlichtingen in te winnen zowel van partijen als van derden. Zij is bevoegd partijen, getuigen en deskundigen ter nadere toelichting op te roepen om in haar vergadering te verschijnen. Een dergelijke oproep dient te geschieden met inachtneming van een termijn van een week.

  • 2. Uit de weigering van partijen om gevraagde inlichtingen te verstrekken of om ter vergadering te verschijnen zal de Commissie de conclusies trekken welke haar geraden voorkomen.

Artikel 13 Kennisgeving van advies

Het advies van de Commissie wordt schriftelijk ter kennis van partijen gebracht, ondertekend door alle leden der Commissie. Een afschrift van het advies wordt toegezonden aan de leden van de Commissie.

Artikel 14 Kosten

De Commissie is bevoegd de kosten van de behandeling van het geschil geheel of gedeeltelijk ten laste van de verliezende partij te brengen. Wor- den partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld, dan kan de Commissie de kosten geheel of gedeeltelijk tussen partijen verdelen. Kosten die zonder noodzaak zijn aangewend of veroorzaakt kan de Commissie voor rekening laten komen van de partij die deze aanwendde of veroorzaakte.

Artikel 15 Wijziging reglement

Dit reglement kan door partijen bij de cao voor de Banden- en Wielenbranche te allen tijde in gezamenlijk overleg worden gewijzigd.

II. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

III. Dit besluit is niet van toepassing op Michelin Nederland N.V. te Drunen, Transityre B.V. te Breda en Vredestein N.V. te Velp.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 3 november 1998.

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven