Wijziging pensioenaanspraken overheidswerknemers

15 oktober 1998

nr. AB1998/U51016

DGMP/AO/U

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 4, zesde lid, van de Wet privatisering ABP;

Gezien het verzoek, gedaan namens de sociale partners in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, van de Stichting Pensioenfonds ABP van 22 september 1998 tot plaatsing in de Staatscourant;

maakt bekend dat sociale partners bij de overheid bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid een overeenkomst hebben gesloten, waarvan de tekst luidt:

Artikel I

Wijziging van de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen in overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP voortkomend uit:

- de verlenging van de tijdelijke reparatie van het aanvullend nabestaandenpensioen in verband met de invoering van de Anw;

- de verlenging van de reparatie van de Anw-inkomenstoets zoals deze per 1 januari 1998 van toepassing is op voormalige AWW-ers.

Artikel 1

A. In artikel 7.4a, eerste lid van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt ’31 december 1998’ vervangen door ’30 juni 1999’. Na wijziging komt dit artikel als volgt te luiden:

’1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in de periode 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1999 recht op partnerpensioen, recht op bijzonder partnerpensioen of recht op wezenpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner, gewezen partner of wees, die geen recht of niet langer recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering of Anw wezenuitkering recht op een toeslag voor de tijd gelegen na 1 januari 1996, die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen.’

B. In artikel 7.4b, vierde lid van het pensioenreglement wordt ’1 januari 1999’ vervangen door ’1 juli 1999’. Na wijziging komt dit artikel als volgt te luiden:

’4. Recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid bestaat voor zolang recht bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens de Anw, doch uiterlijk tot 1 juli 1999.’

C. In artikel 18.11a van het pensioenreglement wordt ’1 januari 1999’ vervangen door ’1 juli 1999’. Na wijziging komt dit artikel als volgt te luiden:

’Behoudens ingeval het recht op een partnerpensioen, bijzonder partnerpensioen of wezenpensioen is ontstaan in de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1999 leidt de Algemene nabestaandenwet gedurende de periode van 1 juli 1999 tot 1 januari 2000 niet tot andere in guldens uitgedrukte aanspraken, rechten en verplichtingen dan betrokkene gehad zou hebben volgens de bepalingen van dit reglement indien de Algemene Weduwen- en Wezenwet van kracht was gebleven.’

Artikel 2

Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt voorgesteld om ten behoeve van de financiering van de tijdelijke reparatie van het Anw-hiaat bedoeld, in artikel 7.4a, eerste lid, van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, uit te gaan van het rentedekkingssysteem als bedoeld in onderdeel II van de bijlage bij artikel 3, vijfde lid, van de statuten van de Stichting Pensioenfonds ABP, met dien verstande dat het bedrag dat overeenkomt met de contante waarde van de verplichtingen inzake de vorenbedoelde premie in zijn geheel over de kalenderjaren 1997, 1998 en 1999 wordt afgedragen.

Artikel 3

Deze wijziging treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel II

Wijziging van de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen in overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP voortkomend uit de wijziging van de nabestaandenvoorziening.

Artikel 1

De nabestaandenvoorziening zoals opgenomen in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gewijzigd als volgt:

A. Aan artikel 1.1 worden de onderdelen bb een cc toegevoegd, luidende:

bb. Anw: de Algemene nabestaandenwet;

cc. Anw-compensatie: de compensatie, bedoeld in de artikelen 7.4a en 7.4b.

B. Na artikel 4.1b wordt een nieuw artikel 4.1c toegevoegd, luidende:

Premieplicht Anw-compensatie

Artikel 4.1c

De aangesloten werkgever is premie voor de Anw-compensatie verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde dan wel te zijnen laste komende deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen a en c, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdeel b en d.

C. Na artikel 4.3 wordt een nieuw artikel 4.3a toegevoegd, luidende:

Premiegrondslag Anw-compensatie

Artikel 4.3a

De premiegrondslag voor de Anw-compensatie is de in artikel 4.2 bedoelde premiegrondslag.

D. Onder vernummering van artikel 4.6 tot artikel 4.7 wordt een nieuw artikel 4.6 ingevoegd, luidende:

Premie Anw-compensatie

Artikel 4.6

1. De premie voor de Anw-compensatie bedraagt het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.3a.

2. De hoogte van het premiepercentage voor de Anw-compensatie wordt door het bestuur, gehoord de actuarieel adviseur, vastgesteld volgens de methodiek, beschreven in de door het bestuur vastgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 3, vierde lid van de statuten.

3. De premie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende een periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde premie vermenigvuldigd met die deeltijdfactor.

4. De premie voor de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdelen b en d, met uitzondering van de deelnemer die een suppletie geniet, bedraagt de helft van de in het eerste lid bedoelde premie, voor zover van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

5. Onverminderd het derde en vierde lid wordt de premie ter zake van een suppletie of een andere ontslaguitkering verlaagd indien de deelnemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze verlaging bedraagt gedurende die arbeidsongeschiktheid bij een arbeidsongeschiktheid van:

a. 65% tot 80%: 80%;

b. 55% tot 60%: 60%;

c. 45% tot 55%: 50%;

d. 35% tot 45%: 40%;

e. 25% tot 35%: 30%;

f. 15% tot 25%: 20%.

E. Artikel 4.7, eerste lid (nieuw) komt te luiden:

1. De aangesloten werkgever betaalt de verschuldigde pensioenpremies, bedoeld in de artikelen 4.4, 4.4a, en 4,5 en de verschuldigde premie, bedoeld in artikel 4.6, in twaalf evenredige termijnen aan het fonds. De betaling dient te geschieden voor het einde van de maand volgende op de uitbetalingstermijn waarop die pensioenpremies betrekking hebben.

F. Artikel 4.7 (oud) wordt vernummerd tot artike1 4.8. De aanhef en het nieuwe artikel 4.8 komen te luiden:

Verhaal van pensioenpremie en premie Anw-compensatie

Artikel 4.8

De aangesloten werkgever kan een deel van de verschuldigde pensioenpremie en de premie voor de Anw-compensatie op de deelnemer verhalen.

G. Onder vernummering van artikel 6.5 tot artikel 6.6 wordt een nieuw artikel 6.5 ingevoegd, luidende:

Pensioenverhoging door omzetting partnerpensioen

Artikel 6.5

1. De deelnemer, de gewezen deelnemer en de fpu-gepensioneerde hebben bij ingang van het ouderdomspensioen eenmalig de keuzemogelijkheid het ouderdomspensioen met 12% te verhogen, voor zover dit ouderdomspensioen is berekend naar pensioengeldige tijd:

a. gelegen na 30 juni 1999; en

b. die overeenkomt met de tijd die krachtens artikel 7.2 voor de berekening van het partnerpensioen in aanmerking wordt genomen.

2. Met de verhoging van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid vervalt de aanspraak op partnerpensioen, voorzover opgebouwd na 30 juni 1999;

3. De keuze, bedoeld in het eerste lid kan slechts met toestemming van de partner worden uitgeoefend. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot het uitoefenen van de keuzemogelijkheid.

4. De verhoging van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de dag waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat. De verhoging is onherroepelijk.

H. Artikel 6.6 wordt vernummerd tot artikel 6.7.

I. Artikel 6.7 wordt vernummerd tot artikel 6.8.

J. Artikel 7.1 wordt gewijzigd. De aanhef en het artikel komen te luiden:

Recht op partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Artikel 7.1

1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft diens partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op een partnerpensioen:

a. indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden na het ontslag van de overledene en de pensioengeldige tijd van de overledene geheel is gelegen voor 1 januari 1996;

b. voorzover de pensioengeldige tijd van de overleden gewezen deelnemer is gelegen na 30 juni 1999.

K. Na artikel 7.1 wordt een nieuw artikel 7.1a toegevoegd, luidende:

Recht op partnerpensioen bij overlijden na 65 jaar

Artikel 7.1a

1. Bij overlijden van de gepensioneerde op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft diens partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op een partnerpensioen:

a. indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden op of na de dag waarop de gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

b. indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden na het ontslag van de overledene en de pensioengeldige tijd van de overledene geheel is gelegen voor 1 januari 1996;

c. voorzover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

L. Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het pensioen van de partner bedraagt vijf zevende gedeelte van de aanspraak dan wel het recht op een ouderdomspensioen. Bij de berekening van het pensioen wordt slechts de pensioengeldige tijd gelegen voor 1 juli 1999 in aanmerking genomen:

a. bij overlijden van een gewezen deelnemer;

b. indien gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

2. Indien de deelnemer overlijdt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt, wordt voor de berekening van het pensioen zijn pensioengeldige tijd met toepassing van hoofdstuk 5 doorgeteld tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt.

3. Indien de deelnemer behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 2.4, derde lid en zijn overlijden plaatsvindt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt wordt, in afwijking van het tweede lid, de pensioengeldige tijd doorgeteld tot de dag waarop het recht op ouderdomspensioen zou zijn ontstaan.

4. Indien bij een overlijden tevens recht bestaat of zou hebben bestaan indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, op een of meer bijzondere partnerpensioenen als bedoeld in de artikelen 7.5 en 7.5a, wordt het partnerpensioen verminderd met deze krachtens artikel 7.5b, eerste lid, berekende bijzondere partnerpensioenen.

5. Een partnerpensioen wordt voorts verminderd indien de partner meer dan tien jaar jonger was dan de deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde en het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner op de dag van het overlijden nog geen vijf jaren heeft geduurd. De vermindering bedraagt drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt.

6. Het vijfde lid is niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner die voor 1 januari 1996 heeft plaatsgevonden.

7. Een partnerpensioen wordt opnieuw vastgesteld met ingang van de maand volgend op die waarin de partner hertrouwt, opnieuw als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, of als ongehuwd samenwonend als bedoeld in de Anw wordt aangemerkt. Daarbij wordt van het ouderdomspensioen waarvan het partnerpensioen is afgeleid niet in aanmerking genomen, dat deel dat overeenkomt met de ingevolge het tweede en derde lid doorgetelde pensioengeldige tijd die is gelegen na de datum van het overlijden van de deelnemer.

M. Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De partner die recht heeft op partnerpensioen en die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag. Deze toeslag bedraagt:

a. bij een partnerpensioen dat is ingegaan voor 1 juli 1999 en berekend volgens de artikelen 7.2 en 7.3, vijftien procent van dat pensioen.

b. bij een partnerpensioen dat is ingegaan na 30 juni 1999 en berekend volgens de artikelen 7.2 en 7.3, vijftien procent van dat pensioen voorzover berekend naar pensioengeldige tijd gelegen voor 1 juli 1999 en zeven en een half procent van dat pensioen voorzover berekend naar pensioengeldige tijd gelegen na 30 juni 1999.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de partner wiens partnerpensioen met toepassing van artikel 7.2, zevende lid, opnieuw is vastgesteld.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt niet meer dan vijftien procent van f 63.551,27.

N. Artikel 7.4a wordt gewijzigd. De aanhef en het artikel komen te luiden:

Toeslag : compensatie indien geen recht op Anw

Artikel 7.4a

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner die geen recht of niet langer recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar, met een maximum van 40 jaar, 2,5 procent van 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering. De toeslag wordt met ingang van 1 januari en 1 juli nader vastgesteld aan de hand van de ontwikkeling van de Anw-bedragen vanaf 1 juli 1999.

3. Indien de partner bij de toekenning van het partnerpensioen geen recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering en jonger is dan 40 jaar wordt de toeslag, bedoeld in het eerste lid toegekend voor een periode van 12 maanden.

4. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de maand waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht.

5. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid vervalt:

a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de nabestaande de 65-jarige leeftijd bereikt.

b. met ingang van de maand volgend op die waarin de partner hertrouwt, opnieuw als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, of als ongehuwd samenwonend als bedoeld in de Anw wordt aangemerkt.

6. De toeslag, bedoeld in het eerste lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

O. Artikel 7.4b wordt gewijzigd. De aanhef en het artikel komen te luiden:

Toeslag : compensatie bij verminderde Anw

Artikel 7.4b

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen indien en voor zolang recht bestaat op een Anw nabestaandenuitkering, welke uitkering wordt verminderd wegens inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Anw.

2. Recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid heeft eveneens de partner aan wie in de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1999 een partnerpensioen is toegekend en wiens Anw-nabestaandenuitkering in deze periode is verminderd wegens inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Anw.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar 2,5 procent van het verschil tussen 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en het bedrag van de Anw nabestaandenuitkering, zoals deze na toepassing van de vermindering, bedoeld in artikel 18 van de Anw, is vastgesteld. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:

a. met ingang van 1 januari en 1 juli aan de hand van de ontwikkeling van de Anw-bedragen vanaf 1 juli 1999;

b. bij iedere nadere vaststelling van de Anw nabestaandenuitkering krachtens artikel 18 van de Anw.

4. De leden 4, 5 en 6 van artikel 7.4a zijn van overeenkomstige toepassing.

P. Artikel 7.5 wordt gewijzigd. De aanhef en het artikel komen te luiden:

Recht op bijzonder partnerpensioen

Bijzonder partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Artikel 7.5

1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft de gewezen partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op bijzonder partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen:

a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee heeft ingestemd;

b. indien de pensioengeldige tijd van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel is gelegen voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de Abp-wet.

c. voorzover de pensioengeldige tijd van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde is gelegen na 30 juni 1999.

Q. Na artikel 7.5 worden de nieuwe artikelen 7.5a en 7.5b toegevoegd, luidende:

Bijzonder partnerpensioen bij overlijden na 65 jaar

Artikel 7.5a

1. Bij overlijden van de gepensioneerde op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft de gewezen partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op bijzonder partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen:

a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee heeft ingestemd;

b. indien de pensioengeldige tijd van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel is gelegen voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de Abp-wet;

c. voorzover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

Berekening bijzonder partnerpensioen

Artikel 7.5b

1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt vijf zevende gedeelte van het ouderdomspensioen, zoals dat wordt berekend op de datum waarop het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner anders dan door overlijden is geëindigd.

2. Bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt voor de berekening van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid:

a. als pensioengeldige tijd in aanmerking genomen de tijd die is gelegen voor het tijdstip waarop het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner is geëindigd, met dien verstande dat hiervan slechts meetelt de tijd gelegen voor 1 juli 1999;

b. de berekeningsgrondslag gehanteerd waarnaar het ouderdomspensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde zou zijn berekend indien hij met ingang van de dag waarop de in onderdeel a bedoelde gebeurtenis zich heeft voorgedaan recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen.

3. Bij overlijden op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt, indien gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, voor de berekening van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid slechts de pensioengeldige tijd gelegen voor 1 juli 1999 in aanmerking genomen.

4. Het bijzonder partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid wordt verminderd met het recht op een bijzonder partnerpensioen dat wordt ontleend aan eerder ontstane aanspraken op bijzonder partnerpensioen. Deze vermindering vindt tevens plaats indien toepassing is gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

5. Een bijzonder partnerpensioen wordt voorts verminderd indien de gewezen partner meer dan tien jaar jonger was dan de overledene en het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner geen vijf jaren heeft geduurd. De vermindering bedraagt drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt.

6. Het vijfde lid is niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner die voor 1 januari 1996 heeft plaatsgevonden.

R. Artikel 7.10, eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een overlijdensuitkering toegekend ten bedrage van het pensioen van die gepensioneerde over een tijdvak van:

a. twee maanden indien dit pensioen is ingegaan voor 1 juli 1999;

b. één maand indien dit pensioen is ingegaan na 30 juni 1999.

S. Artikel 7.11 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 7.10 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overlijden van een deelnemer die recht heeft op een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage, met dien verstande dat de overlijdensuitkering in dat geval wordt afgeleid van het invaliditeitspensioen respectievelijk de herplaatsingstoelage van die deelnemer.

T. Artikel 7.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een fpu-gepensioneerde wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een overlijdensuitkering toegekend ten bedrage van het flexibel pensioen van die fpu-gepensioneerde over één maand.

2. De leden 2, 3 en 4 van artikel 7.10 zijn van overeenkomstige toepassing.

U. Hoofdstuk 10, aanhef wordt als volgt gewijzigd:

10 Premievrije aanspraken

Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen van de deelneming

V. Na artikel 10.1 worden de artikelen 10.2 en 10.3 toegevoegd, luidende:

Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen ontstaan voor 65 jaar

Artikel 10.2

1. Indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner anders dan door overlijden eindigt voor de dag waarop de deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, verkrijgt de gewezen partner een premie-vrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.

2. De premievrije aanspraak, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 7.5b, met dien verstande dat voor de berekening van de aanspraak mede in aanmerking wordt genomen de pensioengeldige tijd die is gelegen na 30 juni 1999 tot het tijdstip waarop het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner is geëindigd, voorzover over deze tijd met het oog op het overlijden van de gepensioneerde na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar aanspraak op partnerpensioen is opgebouwd.

Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen ontstaan na 65 jaar

Artikel 10.3

1. Indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner anders dan door overlijden eindigt op of na de dag waarop de gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, verkrijgt de gewezen partner een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.

2. De premievrije aanspraak, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 7.5b.

W. Onder vernummering van artikel 11.5, vierde lid tot vijfde lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Voor zover het derde lid toepassing vindt ten aanzien van een partnerpensioen of een bijzonder partnerpensioen, wordt onder aanspraak verstaan, de aanspraak op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen opgebouwd tot 1 juli 1999 alsmede de aanspraak op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen opgebouwd vanaf die datum met het oog op een overlijden na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

X. Onder vernummering van artikel 14.1, zesde, zevende, achtste en negende lid tot zevende, achtste, negende en tiende lid, wordt een nieuw zesde lid ingevoegd en worden het nieuwe zevende en negende lid gewijzigd. Het zesde tot en met tiende lid komen te luiden:

6. Aan degene die ingevolge artikel 6.5 aanspraak verkrijgt op een hoger ouderdomspensioen, wordt een opgave van deze aanspraak verstrekt.

7. Aan degene die ingevolge artikel 10.2 of 10.3 aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen, wordt een opgave van deze aanspraak verstrekt.

8. Belanghebbenden worden desgewenst in staat gesteld van de statuten en reglementen kennis te nemen.

9. Aan degene die ingevolge artikel 6.8 recht heeft op een bijzonder ouderdomspensioen, wordt een opgave van dat recht verstrekt. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift en tevens een opgave van zijn verminderd pensioen.

10. Aan degene die ingevolge het eerste lid van artikel 13.5, recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de rechthebbende, wordt na ontvangst van het formulier als bedoeld in het tweede lid van artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding opgave verstrekt van de opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd, en van de ingangsdatum van de uitbetaling. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.

Y. Artikel 14.2, vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

4. Degene aan wie een partnerpensioen is toegekend is gehouden onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het bestuur:

a. dat hij ingevolge een andere regeling partnerpensioen ontvangt of gaat ontvangen;

b. dat hij ongehuwd gaat samenwonen als bedoeld in de Anw.

Z. Aan artikel 18.11 wordt een nieuw tiende lid toegevoegd, luidende

10. In afwijking van lid 2, onderdeel a en lid 6 bestaat geen recht op de daar bedoelde toeslag indien recht bestaat op een toeslag krachtens artikel 7.4a.

AA. Artikel 18.11a komt te vervallen.

BB. Na hoofdstuk 18.a wordt een nieuw hoofdstuk 18.b ingevoegd, luidende:

18b. Overgangsrecht in verband met gewijzigde Anw-compensatie per 1 juli 1999

Toeslag: compensatie indien geen recht op Anw

Artikel 18b.1

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in de periode 1 januari 1996 tot 1 juli 1999 recht is ontstaan op een toeslag op het partnerpensioen of op het bijzonder partnerpensioen krachtens artikel 7.4a, zoals dat artikel luidde tot 1 juli 1999, en artikel 18.11, tweede lid, onderdeel a en zesde lid, wordt deze toeslag gehandhaafd op het laatstelijk voor 1 juli 1999 vastgestelde niveau.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid wordt vervangen door de toeslag, bedoeld in artikel 7.4a, eerste lid zodra het niveau van eerstbedoelde toeslag ligt onder het niveau van laatstbedoelde toeslag.

Toeslag: compensatie bij verminderde Anw

Artikel 18b.2

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde recht is ontstaan op een toeslag op het partnerpensioen of het bijzonder partnerpensioen krachtens artikel 7.4b, zoals dat artikel luidde tot 1 juli 1999, wordt deze toeslag met ingang van 1 januari 1998 vervangen door de toeslag, bedoeld in artikel 7.4b.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een toeslag ontstaan krachtens artikel 7.4b, zoals dat artikel luidde tot 1 juli 1999, gehandhaafd indien het laatstelijk vastgestelde niveau van deze toeslag ligt boven het niveau van de toeslag, bedoeld in artikel 7.4b.

CC. Artikel 19.5 wordt als volgt gewijzigd:

Dit reglement met bijlagen, inwerking getreden op 1 januari 1996, laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 1998, is gewijzigd met ingang van 1 juli 1999.

Artikel 2

De statuten van de Stichting Pensioenfonds ABP worden gewijzigd als volgt:

A. Artikel 3, vijfde lid, aanhef komt te luiden:

In de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in het vierde lid, wordt ten behoeve van de financiering van:

B. Artikel 3, vijfde lid, onderdeel b komt te luiden:

b. de invaliditeitspensioenen en de Anw-compensatie uitgegaan van het rentedekkingssysteem, zoals beschreven in onderdeel II van de bijlage, behorende bij deze statuten;

C. In artikel 8, zesde lid, onderdeel a wordt de verwijzing naar ’artikel 3, derde lid’ vervangen door ’artikel 3, vierde lid’.

D. In artikel 17, zevende lid, onderdeel b wordt de verwijzing naar ’artikel 3, derde lid’ vervangen door ’artikel 3, vierde lid’.

E. Artikel 25, derde lid komt te luiden:

In afwijking van het tweede lid kan een besluit tot wijziging van artikel 3, vijfde lid, artikel 12 en van dit lid slechts worden genomen, indien ten minste negen leden van het bestuur voor het voorstel stemmen en na een verklaring van geen bezwaar te hebben ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Centrale Commissie, dan wel - indien het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken is vervangen door een ander gremium - van het VSO en de centrales.

F. In de Bijlage behorende bij artikel 3, vijfde lid van de Statuten wordt onderdeel I ’Het synthesemodel’ gewijzigd als volgt:

- in de definitie van PLBt+1 wordt de verwijzing naar het ’vijfde’ lid vervangen door het ’vierde’ lid.

- aan het einde van het eerste lid worden de woorden ’punt vijf’ vervangen door ’het vijfde lid’.

- aan het derde lid wordt een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. de lasten die in enig jaar ontstaan ter zake van het nabestaandenpensioen als gevolg van het overlijden vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, voor zover deze lasten betrekking hebben op pensioengeldige tijd gelegen na 30 juni 1999, worden bepaald op basis van het rentedekkingssysteem.

G. In de Bijlage behorend bij artikel 3, vijfde lid van de Statuten wordt in onderdeel II ’Het rentedekkingssysteem’ de huidige tekst opgenomen als eerste lid en wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

2. De premie inzake de Anw-compensatie bedraagt een op zodanige wijze vast te stellen percentage van de loonsom waarover deze wordt geheven, dat in totaal per kalenderjaar door de overheidswerkgevers aan de Stichting Pensioenfonds ABP een bedrag wordt afgedragen dat overeenkomt met de contante waarde van de verplichtingen inzake Anw-compensatie die in dat jaar ontstaan. Een en ander met dien verstande dat deze premie per jaar met niet meer dan vijftig procent procent wordt gewijzigd.

Artikel 3

Artikel 3 van de Pensioenovereenkomst van 15 maart 1995 zoals dat artikel laatstelijk is gewijzigd ingevolge de publicatie in de Staatscourant van 19 augustus 1997, nr. 157, wordt gewijzigd als volgt:

A. Het achtste lid komt te luiden:

8. Van het verschuldigde premiedeel in verband met de toeslag ter compensatie van het Anw-hiaat, bedoeld in de artikelen 7.4a en 7.4b van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, verhaalt de overheidswerkgever 75 procent op het salaris van de bij hem in dienst zijnde werknemer.

B. Het negende lid komt te vervallen.

C. Het tiende lid wordt vernummerd tot negende lid.

Artikel 4

Deze wijziging treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.


De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Voor deze,
De plv. directeur-generaal Management en Personeelsbeleid,
T.W. Langejan.

Naar boven