Vrijstellingsregeling zuiveringsslib 1998

«Wet bodembescherming»

nr. DWL/98092928

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Gezien het advies van de Technische commissie bodembescherming van 9 december 1997, kenmerk TCB S86 (1997);

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder zuiveringsslib: zuiveringsslib als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen.

Artikel 2

1. Van het verbod, gesteld in artikel 29, eerste lid, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, wordt onder de in de artikelen 3 tot en met 7 gestelde voorschriften vrijstelling verleend voor zuiveringsslib dat niet meer dan 70 gram stikstof per kilogram droge stof bevat.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het slib geacht niet meer dan 70 gram stikstof per kilogram droge stof te bevatten indien deze hoeveelheid met niet meer dan een factor 1,25 wordt overschreden.

Artikel 3

Door de producent van het zuiveringsslib is aan het Bureau Heffingen te Assen een schriftelijke verklaring overgelegd dat door hem zuiveringsslib wordt geproduceerd en afgeleverd voor gebruik op de bodem dat niet meer dan 70 gram stikstof per kilogram droge stof bevat. De verklaring wordt overgelegd voorafgaand aan de eerste keer dat na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling slib wordt afgeleverd.

De verklaring bevat in elk geval de volgende gegevens:

a. naam en adres van de producent;

b. de resultaten van de analyse van het zuiveringsslib, bedoeld in artikel 8 van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, omtrent de hoedanigheid en samenstelling van het product, met inbegrip van de hoeveelheid stikstof die het zuiveringsslib bevat.

Artikel 4

Het zuiveringsslib is, nadat het overeenkomstig het bij of krachtens artikel 8 van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen gestelde is bemonsterd en geanalyseerd, niet gemengd met ander zuiveringsslib en er zijn ook geen andere stoffen aan toegevoegd.

Artikel 5

Het zuiveringsslib is door de producent of namens hem door tussenkomst van ten hoogste één vervoerder rechtstreeks aan de gebruiker afgeleverd.

Artikel 6

Het zuiveringsslib wordt gebruikt op de dag waarop het aan de gebruiker is afgeleverd.

Artikel 7

De gebruiker van het zuiveringsslib heeft tijdens het gebruik een kopie van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde verklaring bij zich, die hem door of namens de producent van het zuiveringsslib is verstrekt.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 14 september 1998.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling zuiveringsslib 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 12 oktober 1998. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.P. Pronk.

Toelichting

1. Algemeen

In het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (verder: Boom) zijn onder meer regels gesteld voor het gebruik van zuiveringsslib. Zo is in artikel 29, eerste lid, van het Boom een uitrijverbod gesteld. Met dit verbod wordt beoogd te voorkomen dat stikstof - in de vorm van nitraat - uitspoelt naar het grondwater dan wel afspoelt naar het oppervlaktewater. Het verbod houdt in dat gedurende de maanden januari, september, oktober, november en december geen zuiveringsslib mag worden gebruikt op bouwland, braakland of niet-beteelde grond, gelegen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage I bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende kaarten (verder: de kaartgebieden), of op grasland. Voor grasland geldt echter, in afwijking van dit verbod, dat buiten de kaartgebieden ook in de periode van 1 tot en met 15 september zuiveringsslib mag worden aangewend (artikel 29, tweede lid, van het Boom).

Gebleken is dat bepaalde soorten zuiveringsslib van industriële herkomst aanzienlijk minder stikstof bevatten dan de slibsoorten waarop het Boom met name betrekking heeft, te weten slib dat vrijkomt bij de zuivering van huishoudelijk en stedelijk afvalwater. Bij gebruik van stikstofarme slibsoorten gedurende de periode waarin ingevolge het Boom een uitrijverbod geldt, treden uit- en afspoeling van nitraat niet in dezelfde mate op als het geval zou zijn bij het gebruik van zuiveringsslib van huishoudelijke en stedelijke herkomst. Tijdens de voorbereiding van het Boom is onderkend dat niet alle slibsoorten dezelfde samenstelling en herkomst hebben. Desalniettemin is toen afgezien van differentiatie van het Boom naar slibsoort. Dit hield verband met de nadelige gevolgen die differentiatie heeft voor de handhaafbaarheid van het besluit, met name het toezicht op de kwaliteit van het zuiveringsslib dat in de landbouw wordt gebruik. Vaak wordt zuiveringsslib alvorens het in de landbouw wordt gebruikt, gemengd met andere slibsoorten, die van mindere (slechte) kwaliteit kunnen zijn. Dit is moeilijk te constateren in de fase van het toezicht omdat in de praktijk tussen de verschillende slibsoorten op het oog nauwelijks onderscheid kan worden gemaakt. Daarnaast bestaat het risico dat ook slib van onvoldoende kwaliteit wordt gebruikt overeenkomstig de minder strenge regels die gelden voor slib van zeer goede kwaliteit. Om die reden werd het van groot belang geacht dat voor alle soorten slib dezelfde regels voor het gebruik ervan gelden en dat in de regels geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende slibsoorten.

2. Doel en werkingsduur van de vrijstellingsregeling

De onderhavige regeling strekt ertoe vrijstelling te verlenen van het uitrijverbod ten behoeve van slibsoorten die niet meer dan 70 gram stikstof per kilogram droge stof bevatten. Daarmee vormt deze regeling een voortzetting van de Vrijstellingsregeling zuiveringsslib 1997 (Stcrt. 1997, 216), die op 1 januari 1998 is vervallen. Die vrijstellingsregeling was opgesteld in afwachting van de uitkomst van de evaluatie van het Boom. Het uitrijverbod voor zuiveringsslib, dat op 1 januari 1994 in werking is getreden, zou betekenen dat ook voor stikstofarme slibsoorten eenmalig aanzienlijke kosten voor opslag zouden moeten worden gemaakt. Tegelijkertijd was het niet uitgesloten dat de evaluatie van het Boom zou uitwijzen dat het uitrijverbod voor stikstofarm slib milieuhygiënisch gezien niet noodzakelijk was. De grote investeringen voor opslag van stikstofarm zuiveringsslib zouden dan, in milieuhygiënisch opzicht, achteraf niet nodig blijken te zijn geweest.

Inmiddels is in maart 1998 de evaluatie van het Boom, die een aanzienlijke vertraging heeft opgelopen, afgerond. Bij brief van 13 mei 1998 heeft de Minister van Landbouw, Natuur-beheer en Visserij, mede namens mijn ambtsvoorganger, de Tweede Kamer geïnformeerd over de bevindingen van deze evaluatie, alsmede over het voorgenomen beleid terzake (kamerstukken II 1997/98, 18 225, nr. 67). In het kader van de evaluatie is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofuitspoeling uit stikstofarm zuiveringsslib en uit varkensdrijfmest in de periode waarin normaliter het uitrijverbod geldt. Dit onderzoek geeft mij op dit moment geen aanleiding om het in dit kader met betrekking tot de stikstofarme zuiveringsslib gevoerde beleid te wijzigen.

De onderhavige vrijstellingsregeling voorziet in een voorziening terzake van het uitrijden van stikstofarm zuiveringsslib totdat een definitieve regeling in het Boom kan worden getroffen. Omdat het op het ogenblik nog niet mogelijk om precies aan te geven wanneer een definitieve regeling in het Boom kan worden getroffen, is in de onderhavige vrijstellingsregeling geen vervaldatum opgenomen.

Het ontwerp van de regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 97/0731/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109). Volgens dit ontwerp zou de regeling op 1 januari 1998 in werking treden. De genotificeerde vrijstellingsregeling was echter afgestemd op het Boom zoals dit zou luiden na de invoering van het stelsel van regulerende mineralenheffingen. Omdat de daartoe benodigde wijziging van het Boom (Stb. 1998, 392) pas in werking is getreden op 14 september 1998, kon de onderhavige vrijstellingsregeling niet op de voorziene datum in werking treden. Thans is voorzien in inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot en met 14 september 1998. In de maand januari, alsmede in de eerste twee weken van september 1998 is het uitrijden van stikstofarm zuiveringsslib ge-doogd.

3. Voorschriften

De gebruiker van zuiveringsslib die van de vrijstelling gebruik maakt, dient te voldoen aan de voorschriften die hieraan zijn verbonden. Deze voorschriften zijn opgenomen in de artikelen 3 tot en met 7. Overtreding van de voorschriften is strafbaar gesteld in artikel 94 van de Wet bodembescherming in samenhang met artikel 1a van de Wet op de economische delicten. De vrijstelling richt zich weliswaar tot de gebruiker van het zuiveringsslib, maar een aantal voorschriften richt zich via de gebruiker indirect tot de producent van het zuiveringsslib. Zo zal de producent de in artikel 3 bedoelde verklaring moeten overleggen. De gebruiker dient van de producent bij aflevering van het zuiveringsslib een afschrift van de verklaring te krijgen, zodat hij weet dat de verklaring is overgelegd en dat hem zuiveringsslib is afgeleverd waarvoor vrijstelling is verleend. Dit volgt uit de in artikel 7 gestelde eis dat de gebruiker tijdens het gebruik een afschrift van de verklaring bij zich dient te hebben. De in artikel 3 bedoelde verklaring is verplicht gesteld teneinde enig inzicht te verkrijgen in de mate waarin van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt en in de herkomst van het zuiveringsslib waarvoor vrijstelling is verleend. Zij vergemakkelijkt bovendien de zichtcontroles die door de reguliere politie worden verricht. De verklaring is eenmalig en dient te worden gedaan voordat zuiveringsslib met gebruikmaking van de vrijstelling wordt gebruikt. De politie-ambtenaar die constateert dat in strijd met artikel 29, eerste lid, van het Boom zuiveringsslib wordt uitgereden, behoeft de gebruiker uitsluitend te vragen naar een kopie van de in artikel 4 bedoelde verklaring, die de gebruiker bij zich dient te hebben. In geval van twijfel kan hij bij het Bureau Heffingen navragen of door de producent voor het desbetreffende zuiveringsslib inderdaad een verklaring als bedoeld in artikel 3 is gedaan. Eventueel kan hij voor verder onderzoek contact opnemen met de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die eveneens met het toezicht op de naleving van artikel 29, eerste lid, van het Boom is belast, en voor uitvoeriger onderzoek beter is toegerust dan de politie. De AID kan het zuiveringsslib bemonsteren en laten analyseren en de analyseresultaten vergelijken met de analyseresultaten van het zuiveringsslib waarop de in artikel 3 bedoelde verklaring betrekking heeft.

Deze analyseresultaten zijn aanwezig bij het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwprodukten (RIKILT). Het onderzoekslaboratorium dat slib heeft geanalyseerd, dient namelijk een afschrift van het analyserapport toe te sturen aan de Rijkstoezichthouder, de directeur van het RIKILT. Deze verplichting is gesteld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen. De analyse heeft onder meer betrekking op de hoeveelheid stikstof, die het zuiveringsslib bevat.

De producent dient er voorts voor te zorgen dat het door hem geproduceerde zuiveringsslib rechtstreeks bij de gebruiker wordt afgeleverd zonder dat het wordt gemengd met ander slib en zonder dat aan het slib stoffen worden toegevoegd. Hij kan de aflevering zelf voor zijn rekening nemen dan wel hiervoor ten hoogste één vervoerder inschakelen. Indien het slib vanaf de producent niet rechtstreeks aan de gebruiker wordt afgeleverd maar door de producent eerst aan de vervoerder wordt afgeleverd, bestaat het risico dat het slib bij de vervoerder vermengd raakt met ander slib dan wel dat aan het slib andere stoffen worden toegevoegd. Het is niet noodzakelijk dat het slib vanaf de plaats van productie rechtstreeks wordt afgeleverd. Aan het voorschrift wordt ook voldaan indien het slib wordt afgeleverd vanuit de plaats waar de producent het slib na de productie tot de aflevering heeft opgeslagen.

4. Advies Technische commissie bodembescherming

De Technische commissie bodembescherming adviseert om voor stikstofarm zuiveringsslib niet langer vrijstelling te verlenen van het uitrijverbod. De commissie heeft een aantal bezwaren tegen een verdere verlenging van de vrijstellingsregeling, waarbij aangetekend moet worden dat zij bij de advisering geen rekening heeft kunnen houden met het later gereedgekomen onderzoek in het kader van de evaluatie van het Boom.

De commissie vindt de reikwijdte van de vrijstelling, mede door de gehanteerde omschrijving van stikstofarm, te breed. De omschrijving van stikstofarm zuiveringsslib gaat uit van het totaal-stikstofgehalte, terwijl het minerale stikstofgehalte een criterium is dat, volgens haar, meer voor de hand ligt. Verder meent de commissie dat bij de toediening van zuiveringsslib tijdens het uitrijverbod niet gesproken kan worden van een nuttige toepassing. Er is veeleer sprake van een open en ongecontroleerde verwijdering van een reststof. Ook wijst de commissie erop dat stikstofarm zuiveringsslib zich qua fosfaatgehalte en aanvoer van fosfaat naar de teeltlaag nauwelijks onderscheidt van dierlijke mest. Het verhoogde risico op fosfaatuitspoeling is onvoldoende in de beschouwing betrokken. Ten slotte stelt de commissie dat herhaalde verlening van een vrijstelling de verwachting wekt dat een definitieve vrijstelling in de rede ligt. De commissie ziet geen enkele inhoudelijke redenen voor het definitief verlenen van een vrijstelling.

Op grond van de uitkomsten van de evaluatie van het Boom, zie ik geen reden om het tot nu toe gevoerde beleid met betrekking tot stikstofarm zuiveringsslib te wijzigen. Naar aanleiding van de evaluatie is in de hiervoor genoemde brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat het voornemen bestaat om terzake een definitieve regeling in het Boom te treffen. Over een dergelijke regeling zal de Technische commissie bodembescherming te zijner tijd om advies worden gevraagd.

5. Notificatie

Het ontwerp van de regeling is, zoals hierboven reeds aangegeven, gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 97/0731/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109). Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie (notificatienummer 97.701) ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft opgemerkt dat nog niet beoordeeld kan worden of de ter notificatie voorgelegde regeling in overeenstemming is met de Nitraat-richtlijn (richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap-pen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, PbEG L 375) aangezien op het moment van beoordeling nog niet was voldaan aan de verplichting tot het opstellen van een actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn. De Commissie wees er verder op dat de onderhavige regeling, die volgens het ontwerp in werking zou treden op 1 januari 1998, in verband met de stand-still-termijn niet eerder dan op 5 januari 1998 in werking mag treden.

Aan de Commissie is bericht dat onderhavige regeling naar het oordeel van de Nederlandse regering niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn of met het inmiddels bij brief van 16 december 1997 ingediende actieprogramma. Daarbij is de bereidheid uitgesproken om in het kader van de beoordeling van het actieprogramma van gedachten te wisselen over de wijze waarop deze regeling zich verhoudt tot de Nitraatrichtlijn. Met betrekking tot de opmerking van de Commissie over de stand-still-termijn is geantwoord dat deze termijn in acht zal worden genomen en dat het ontwerp daartoe zal worden aangepast. In artikel 8 van deze regeling zoals deze thans luidt, wordt genoemde stand-still-termijn in acht genomen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk.

Naar boven