Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen

«Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers»

31 augustus 1998

nr. 711926/98/DVB

De Staatssecretaris van Justitie,

gelet op artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Stb. 1994, 422);

Overwegende:

- dat er mede in verband met de mogelijkheid dat ten behoeve van een bepaalde categorie vreemdelingen aan wie met toepassing van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) opvang wordt geboden een tewerkstellingsvergunning wordt verleend, behoefte bestaat aan eenduidige regels voor de berekening van de eigen bijdrage in de kosten van de opvang;

Besluit:

Afdeling I De verstrekkingen

Artikel 1

Tot de aan de alleenstaande of het gezin feitelijk geboden verstrekkingen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997, worden gerekend:

a. de aan of ten behoeve van de alleenstaande of het gezin verstrekte financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven en de in natura verstrekte maaltijden;

b. het onderdak in een opvangcentrum of de financiële toelage ten behoeve van de huisvesting buiten een opvangcentrum.

Artikel 2

De economische waarde per maand, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997, bedraagt:

a. van de verstrekkingen bedoeld in artikel 1, onder a: de toelage bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Rva 1997, die aan of ten behoeve van de alleenstaande of het gezin wordt of zou worden verstrekt voor het volledig zelf verzorgen van maaltijden, vermenigvuldigd met de factor 4,33;

b. van de verstrekkingen bedoeld in artikel 1, onder b: f 100,- voor een alleenstaande of eerste gezinslid, f 50,-, voor het tweede gezinslid en f 25,- per volgend gezinslid, vermenigvuldigd met de factor 4,33, tot een maximum van f 867,-.

Afdeling II De tegemoetkoming

Artikel 3

De tegemoetkoming bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997, is per maand gelijk aan de in aanmerking te nemen middelen van de alleenstaande of het gezin tot een maximum van de economische waarde van de verstrekkingen bedoeld in artikel 2.

Afdeling III De middelen

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4

1. Tot de middelen bedoeld in artikel 3 worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestandsdelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:

a. kinderbijslag;

b. vergoedingen en tegemoetkomingen voor verwervingskosten, alsmede de vermindering of teruggave van loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen voor verwervingskosten die de in artikel 37 van de Wet op de inkomstenbelasting genoemde bedragen te boven gaan;

c. rente ontvangen over op grond van artikel 9, onder b, c, en d, niet in aanmerking genomen vermogen;

d. een uitkering in verband met geleden immateriële schade voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, uit een oogpunt van het verlenen van verstrekkingen als bedoeld in artikel 5 van de Rva 1997, verantwoord is;

e. inkomsten uit of in verband met arbeid tot f 158,- per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 290,- per maand.

Artikel 5

Bij de vaststelling van de middelen worden giften van instellingen en personen niet in aanmerking genomen voor zover dit, gezien de bestemming en de hoogte van de giften, uit een oogpunt van het verlenen van ver-strekkingen als bedoeld in artikel 5 van de Rva 1997, verantwoord is.

Artikel 6

De middelen worden in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van:

a. de daarover door de belanghebbende verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting;

b. de daarover door de belanghebbende verschuldigde premies volksverzekeringen en ziekenfondspremie dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt;

c. ten laste van de belanghebbende komende verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling en daarmee vergelijkbare regelingen; en

d. andere ten laste van de belanghebbende komende verplichtingen.

Paragraaf 2. Het inkomen

Artikel 7

1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van paragraaf 1 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:

a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, teruggave van loonbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel naar hun aard met deze inkomsten of uitkeringen overeenkomen;

b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op opvang wordt gedaan.

2. Middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbe-taling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt.

Paragraaf 3. Het vermogen

Artikel 8

Onder het vermogen wordt verstaan:

a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin bij de aanvang van de opvang beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden;

b. de op grond van de in paragraaf 1 in aanmerking genomen middelen die worden ontvangen tijdens de periode waarover beroep op opvang wordt gedaan, voor zover deze geen inkomen zijn als bedoeld in artikel 7.

Artikel 9

Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:

a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;

b. het bij de aanvang van de opvang aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens als genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997;

c. vermogen ontvangen tijdens de periode waarover beroep op opvang wordt gedaan, tot het bedrag dat het bij de aanvang van de opvang aanwezige vermogen minder bedroeg dan de vermogensgrens, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997;

d. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin opvang wordt geboden;

e. een uitkering in verband met geleden immateriële schade voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, vanuit een oogpunt van het verlenen van verstrekkingen als bedoeld in artikel 5 van de Rva 1997, verantwoord is.

Afdeling IV Slotbepalingen

Artikel 10

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c en d, van de Rva 1997 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen, afgekort als Reba.

De Staatssecretaris van Justitie,
M.J. Cohen.

Toelichting

In artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) is bepaald dat een asielzoeker die over een vermogen groter dan f 5.000,- beschikt of inkomsten heeft, aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers een vergoeding verschuldigd is in de kosten van zijn opvang alsmede van de opvang van zijn gezinsleden. Bij de vaststelling van de door asielzoekers verschuldigde vergoeding wordt uitgegaan van de economische waarde van de aan de asielzoeker en het gezin feitelijke geboden verstrekkingen.

Ingevolge het gewijzigde Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen kan ten behoeve van de tewerkstelling van een bepaalde categorie vreemdelingen die in het bezit zijn gesteld van een W-document en aan wie met toepassing van de Rva 1997 opvang wordt geboden, een tewerkstellingsvergunning worden verleend voor naar zijn aard kortdurend werk. Mede gelet hierop is er behoefte ontstaan aan eenduidige regels voor de berekening van de eigen bijdrage in de kosten van de opvang door asielzoekers met inkomen en vermogen.

In de onderhavige regeling is nader uitgewerkt voor welke onderdelen van het verstrekkingenpakket de asielzoeker met inkomen en vermogen een vergoeding verschuldigd is. Tevens is in de regeling de economische waarde van de afzonderlijke verstrekkingen vastgesteld. Bovendien is door middel van deze regeling vastgesteld welke middelen voor de berekening van de verschuldigde vergoeding in aanmerking worden genomen.

Aangezien deze regeling is gebaseerd op de artikel 12 van Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers zijn de in artikel 1 van de Rva 1997 gegeven definities van de begrippen asielzoeker en gezinslid van overeenkomstige toepassing. Voor de duidelijkheid: voor de toepassing van deze regeling wordt onder een asielzoeker tevens verstaan een status- of vergunninghouder aan wie met toepassing van de Rva 1997 opvang wordt geboden. Uiteraard is deze regeling, evenals de Rva 1997, tevens van toepassing op asielzoekers die op grond van een besluit van de minister van Justitie vervangende Rva-verstrekkingen ontvangen ten behoeve van zelfstandige huisvesting buiten een opvangcentrum (zelfzorgarrangement).

Artikel 1

In artikel 1 is bepaald voor welke (vervangende) Rva-verstrekkingen een asielzoeker met inkomen en vermogen een vergoeding verschuldigd is. Het gaat hierbij om de verstrekte financiële toelagen voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven en de eventueel in natura verstrekte maaltijden. Tevens gaat het om het feitelijk in het opvangcentrum geboden onderdak dan wel om de financiële vergoeding die de asielzoeker ontvangt die zelf voor onderdak buiten een opvangcentrum zorgt.

Artikel 2

In artikel 2 is economische waarde van de verstrekkingen vastgesteld. De economische waarde van de financiële toelage voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven aan asielzoekers die volledig alle maaltijden zelf verzorgen is gelijk aan deze toelage. De economische waarde van de toelage en de in natura verstrekte maaltijden aan asielzoekers die niet of slechts voor een deel eigen maaltijden verzorgen, is gelijkgesteld aan de toelage die asielzoekers ontvangen die zelf volledig hun eigen maaltijden verzorgen.

De economische waarde van het onderdak in het opvangcentrum is gelijkgesteld aan de financiële toelage die asielzoekers in het zelfzorgarrangement ontvangen ten behoeve van de huisvesting buiten een opvangcentrum.

Artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9

In de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 is bepaald welke middelen, waaronder inkomen en vermogen, in aanmerking worden genomen voor de berekening van de verschuldigde vergoeding. Ook hier geldt weer dat rekening wordt gehouden met de middelen van alle gezinsleden. De in aanmerking te nemen middelen zijn, voor zover van toepassing, overgenomen uit de Algemene bijstandswet.

De Staatssecretaris van Justitie,

M.J. Cohen.

Naar boven