Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer LNV

«Kaderwet LNV-subsidies»

21 augustus 1998

Nr. J.98.7575

Directie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Gezien de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen d.d. 29-07-1998 nr. SG(98)/D 6565;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. terrein: aaneengesloten gebied, geheel of ten dele bestaande uit grond of water, van welk gebied ten hoogste 1% bestaat uit bebouwing en dat niet wordt doorsneden door wegen, breder dan 5 meter, waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter, of een andere dan een enkelsporige, niet-geëlectrificeerde, spoorlijn;

c. terreincondities: zuurgraad, bodemvruchtbaarheid en waterpeil;

d. natuurdoelpakket: een in één van de Bijlagen 10 tot en met 46 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende vegetatietypen of boomsoorten, dan wel samenstel van in een terrein voorkomende vegetatietypen, boomsoorten en gebiedskenmerken;

e. recreatiepakket: een in Bijlage 47, onderscheidenlijk 48, beschreven samenstel van recreatieve voorzieningen in, en kenmerken van een terrein;

f. beheerder: natuurlijke of rechtspersoon, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke of rechtspersonen die, respectievelijk dat, duurzaam beschikt over de bevoegdheid tot gebruik en beheer van een terrein;

g. landbouwgrond: grond waarop ten minste vanaf 31 juli 1992 enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, met uitzondering van bosbouw, wordt bedreven, of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland of de Beschikking steunverlening producenten akkerbouwgewassen;

h. tijdvak: aaneengesloten periode van zes jaar;

i. beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a;

j. recreatiesubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b;

k. inrichtingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel c;

l. beheersbijdrage: bedrag als bedoeld in de Bijlagen 10 tot en met 46;

m. recreatiebijdrage: bedrag als bedoeld in de Bijlagen 47 en 48;

n. LASER: Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 2

De minister kan ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van het areaal bos en natuurterrein, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan, aan beheerders op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van:

a. de ontwikkeling of instandhouding van één of meer natuurdoelpakketten;

b. instandhouding van recreatiepakketten, en

c. het door middel van maatregelen met een eenmalig karakter rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van terreinen.

Artikel 3

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt:

a. ten behoeve van terreinen die zijn gelegen binnen gebieden die, overeenkomstig de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, zijn begrensd als reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject, of

b. ten behoeve van andere terreinen:

1° voorzover op die terreinen op het moment van indiening van de aanvraag voor subsidie al een natuurdoelpakket is ontwikkeld, of

2° voorzover het landbouwgrond betreft en de aanvraag tot verlening van beheerssubsidie betrekking heeft op de ontwikkeling daarop van één van de natuurdoelpakketten, opgenomen in de Bijlagen 44 tot en met 46.

Artikel 4

Indien voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden eveneens subsidie wordt verstrekt door andere bestuursorganen, wordt de subsidie op grond van de onderhavige regeling voor het desbetreffende terrein zodanig vastgesteld dat het totaal van de subsidies gelijk is aan de subsidie die op grond van de onderhavige regeling voor het desbetreffende terrein zou kunnen worden verstrekt indien door andere bestuursorganen voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden geen subsidie zou worden verstrekt.

Artikel 5

Geen subsidie wordt verstrekt aan beheerders van terreinen waarvan de eigendom of een daarvan afgeleid zakelijk gebruiksrecht geheel of ten dele berust bij publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 6

1. De minister stelt voor ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor op grond van deze regeling te verstrekken subsidies. Hij kan daarbij voor beheerssubsidies, recreatiesubsidies en inrichtingssubsidies, alsmede voor de verschillende natuurdoelpakketten, recreatiepakketten of de verschillende maatregelen, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, verschillende bedragen vaststellen.

2. Van de vaststelling van een subsidieplafond geeft de minister kennis in de Staatscourant.

3. De minister verdeelt het beschikbare bedrag, onderscheidenlijk de beschikbare bedragen, naar de datum van ontvangst van de aanvragen.

Hoofdstuk 2 Aanvragen van subsidie

Artikel 7

Een aanvraag tot subsidieverlening uit hoofde van deze regeling wordt ingediend bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

Artikel 8

De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van:

a. één of meer topografische kaarten met ten hoogste een schaal van 1:10.000 waarop de grenzen van het voor subsidie in aanmerking gebrachte terrein is aangegeven alsmede de in dat terrein gelegen wegen, vaarwegen en paden, en

b. gegevens waaruit blijkt dat de beheerder beschikt over een duurzaam zakelijk of persoonlijk recht tot gebruik en beheer van het terrein voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Hoofdstuk 3 Beheerssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 9

Beheerssubsidie wordt voor vijf aaneengesloten tijdvakken verstrekt.

Artikel 10

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, wordt uitsluitend verstrekt indien door gedeputeerde staten van de provincie, onderscheidenlijk provincies, op het grondgebied waarvan het desbetreffende terrein is gelegen, schriftelijk is verklaard dat tegen het verstrekken van die subsidie geen bezwaar bestaat.

Artikel 11

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

a. voor de ontwikkeling of instandhouding van een natuurdoelpakket op een terrein waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de Bijlage waarin het desbetreffende natuurdoelpakket is vermeld;

b. voor de ontwikkeling van een natuurdoelpakket op landbouwgrond, ten aanzien van welke grond in onvoldoende mate vaststaat dat na afloop van de periode waarover beheerssubsidie wordt verleend de grond niet ten behoeve van de landbouw zal worden gebruikt, en

c. ten behoeve van terreinen die niet beschikken over ten minste één ingang vanaf de openbare weg.

Artikel 12

1. De beheerssubsidie bedraagt per hectare voor het eerste tijdvak het bedrag dat als beheersbijdrage is opgenomen in de Bijlage waarin het desbetreffende natuurdoelpakket is vermeld.

2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt verhoogd met f. 150,- per hectare, voorzover het terrein op bestaande wegen en paden gedurende het gehele jaar tussen zonsopgang en zonsondergang kosteloos is opengesteld voor het publiek.

3. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt met het oog op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een natuurdoelpakket op landbouwgrond, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag, onverminderd de toepassing van het tweede lid, verhoogd met een bedrag wegens inkomstenderving als gevolg van het verminderde productierendement van het desbetreffende terrein. De verhoging wordt niet verstrekt ten behoeve van terreinen die zijn aangekocht met een subsidie.

4. De verhoging op grond van het derde lid bedraagt per hectare, voorzover gelegen op het grondgebied van de gemeenten, opgenomen in de hierna vermelde Bijlagen, het daarbij behorende bedrag:

a. Bijlage 1: f 5.700,-;

b. Bijlage 2: f 7.200,-;

c. Bijlage 3: f 8.100,-;

d. Bijlage 4: f 9.600,-;

e. Bijlage 5: f 11.100,-;

f. Bijlage 6: f 12.300,-;

g. Bijlage 7: f 13.800,-;

h. Bijlage 8: f 15.000,-, en

i. Bijlage 9: f 15.600,-.

5. De beheerssubsidie voor elk op het eerste tijdvak volgende tijdvak is gelijk aan het bedrag aan beheerssubsidie voor het aan het betreffende tijdvak voorafgaande tijdvak gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Paragraaf 2 De subsidieverlening

Artikel 13

1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

a. een aanduiding van de ligging, de op het moment van subsidieverlening in het terrein aanwezige vegetatie en terreincondities, alsmede de kadastrale grootte van het terrein;

b. het op het terrein te ontwikkelen of in stand te houden natuurdoelpakket;

c. de aan het einde van de onderscheiden tijdvakken te realiseren doelen;

d. de mate waarin het terrein dient te worden opengesteld;

e. het bedrag waarop de beheerssubsidie voor het terrein voor het eerste tijdvak ten hoogste kan worden vastgesteld, en

f. de datum waarop het eerste tijdvak aanvangt.

2. Als doelen in de zin van het eerste lid, onderdeel c, worden vastgesteld:

a. het ontwikkeld zijn in het terrein van bepaalde terreincondities;

b. het ontwikkeld zijn in het terrein van het natuurdoelpakket, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

c. het ontwikkeld zijn in het terrein van een ander natuurdoelpakket dan het pakket, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of

d. het gedurende het tijdvak op het desbetreffende terrein in stand houden van het natuurdoelpakket, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

3. Indien ten aanzien van een terrein tevens inrichtingssubsidie wordt, onderscheidenlijk zal worden verstrekt, wordt de in het eerste lid, onderdeel f, bedoelde datum vastgesteld op de datum waarop de aanvraag tot vaststelling van die inrichtingssubsidie overeenkomstig artikel 41 wordt ingediend.

Artikel 14

1. Indien de beschikking tot verlening van beheerssubsidie betrekking heeft op de ontwikkeling op het desbetreffende terrein van een natuurdoelpakket in meer dan één tijdvak:

a. wordt, in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel c, in de beschikking tot subsidieverlening uitsluitend het in het eerste tijdvak te bereiken doel opge-nomen, en

b. worden voor de op het eerste tijdvak volgende tijdvakken bij één of meer beschikkingen van de minister de doelen, bedoeld in artikel 13, derde lid, nader uitgewerkt.

2. De nadere uitwerking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is gericht op de ontwikkeling van het natuurdoelpakket, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, binnen de periode waarop de beschikking bedoeld in artikel 13, eerste lid, betrekking heeft.

3. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt genomen binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag tot vaststelling, bedoeld in artikel 19, eerste lid, over het laatst verstreken tijdvak.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 15

Beheerssubsidie ten behoeve van het ontwikkelen en daaropvolgend in stand houden van een natuurdoelpakket op landbouwgrond, wordt verstrekt onder de voorwaarde dat binnen 12 weken na de datum van verzending of uitreiking van de subsidieverlening een overeenkomst tussen degene aan wie de grond toebehoort en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, handelend namens de Staat der Nederlanden, tot stand komt waarin is opgenomen:

a. de verplichting van degene aan wie de grond toebehoort de desbetreffende landbouwgrond niet te gebruiken ten behoeve van de landbouw, en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling of instandhouding van het betrokken natuurdoelpakket op de desbetreffende landbouwgrond in gevaar brengt of verstoort;

b. dat die verplichting zal overgaan op degenen die de landbouwgrond onder bijzondere titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen, en

c. dat de overeenkomst zal worden ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 16

1. De subsidieontvanger is verplicht:

a. de in de subsidieverlening, onderscheidenlijk de beschikking of beschikkingen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, terzake van de beheerssubsidie vermelde doelen te realiseren;

b. het terrein niet te gebruiken met het oog op de uitoefening van de landbouw;

c. het terrein niet te bemesten;

d. het waterpeil in het terrein te handhaven;

e. het reliëf van het terrein te handhaven;

f. het terrein kosteloos voor het publiek open te stellen op bestaande wegen en paden gedurende ten minste 8 maanden per jaar en in ieder geval gedurende de maanden juni, juli en augustus, met uitzondering van dat deel van het terrein dat bestaat uit 1 hectare rondom een huis of boerderij met bijbehorende en aanliggende sier- of moestuinen en boomgaarden;

g. in het terrein aanwezige paden, wegen en waterlopen niet te verwijderen of te wijzigen, tenzij ten behoeve daarvan inrichtingssubsidie is verstrekt;

h. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken na het ontstaan ervan aan de minister schriftelijk melding te doen, en

i. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de minister schriftelijk melding te doen.

2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d en e, gelden niet voorzover dit in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie is bepaald.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 17

1. Op aanvraag kan de minister voorschotten op de beheerssubsidie verlenen.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verleend.

3. Een voorschot bedraagt 17% van de voor het betrokken terrein voor het tijdvak verleende beheerssubsidie.

4. Een voorschot op de beheerssubsidie wordt niet eerder verleend dan nadat het eerste jaar van het eerste tijdvak waarover beheerssubsidie is verleend is verstreken en vervolgens telkens tenminste een jaar later.

5. Een aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend bij de directeur van LASER.

Artikel 18

De aanvraag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de mate waarin in het betrokken tijdvak is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, alsmede, voorzover van toepassing, de verplichtingen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen c tot en met g.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 19

1. Telkens binnen acht weken na afloop van een tijdvak dient de ontvanger van beheerssubsidie voor het betrokken terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van LASER.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een beschrijving van in het terrein voorkomende terreincondities en vegetatietypen op de datum waarop het desbetreffende tijdvak eindigde.

Artikel 20

De beheerssubsidie wordt telkens vastgesteld binnen acht weken na ontvangst van de in artikel 19 bedoelde aanvraag.

Artikel 21

1. Indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, wordt de beheerssubsidie vastgesteld op niet meer dan 85% van het bedrag waarop de beheerssubsidie uit hoofde van de subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld.

2. Indien in het bedrag van de beheerssubsidie een verhoging op grond van artikel 12, derde lid, is begrepen, is het eerste lid niet van toepassing op een verhoging als bedoeld in artikel 12, derde lid.

3. Indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, wordt de beheerssubsidie voor het betrokken tijdvak vastgesteld op nihil.

Hoofdstuk 4 Recreatiesubsidie

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 22

Recreatiesubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 23

1. Recreatiesubsidie wordt verstrekt voor één tijdvak, dan wel voor meerdere aaneengesloten tijdvakken, dat begint, onderscheidenlijk die beginnen, op hetzelfde tijdstip als de tijdvakken waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt.

2. Per terrein wordt slechts recreatiesubsidie verstrekt voor de instandhouding van één recreatiepakket.

Artikel 24

1. Recreatiesubsidie bedraagt per hectare voor het tijdvak, onderscheidenlijk het eerste tijdvak, het bedrag dat als recreatiebijdrage is opgenomen in de Bijlage waarin het recreatiepakket waarop de aanvraag tot verlening van de recreatiesubsidie betrekking heeft, is vermeld.

2. Indien recreatiesubsidie wordt verstrekt voor meer dan één tijdvak, is de recreatiesubsidie voor de op het eerste tijdvak volgende tijdvakken gelijk aan het bedrag aan recreatiesubsidie voor het aan het betrokken tijdvak voorafgaande tijdvak, gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek zoals bekendgemaakt in laatstbedoeld tijdvak.

Paragraaf 2 De subsidieverlening

Artikel 25

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

a. een aanduiding van de ligging en de kadastrale grootte van het terrein;

b. het op het terrein in stand te houden recreatiepakket;

c. het bedrag waarop de recreatiesubsidie voor het eerste tijdvak ten hoogste kan worden vastgesteld, dan wel, indien de verlening van recreatiesubsidie slechts betrekking heeft op één tijdvak, het bedrag waarop de recreatiesubsidie voor dat tijdvak ten hoogste kan worden vastgesteld, en

d. de datum waarop het tijdvak, onderscheidenlijk het eerste tijdvak, aanvangt.

Artikel 26 (vervallen)

1. Onverminderd artikel 25, vermeldt de beschikking tot verlening van recreatiesubsidie, indien die subsidie betrekking heeft op een op het terrein te realiseren en vervolgens in stand te houden recreatiepakket het tijdstip waarop het recreatiepakket op het desbetreffende terrein moet zijn gerealiseerd.

2. Het in het eerste lid bedoelde tijdstip is niet later gelegen dan de datum waarop het tweede jaar eindigt van het tijdvak, onderscheidenlijk het eerste tijdvak, waarover recreatiesubsidie wordt verleend.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 27

De subsidieontvanger is verplicht het recreatiepakket in stand te houden gedurende de periode waarop de recreatiesubsidie betrekking heeft.

Artikel 28

Onverminderd artikel 27 is de subsidieontvanger verplicht:

a. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 27, binnen twee weken na het ontstaan ervan aan de minister schriftelijk melding te doen, en

b. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het terrein waarop de subsidieverlening betrekking heeft plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de minister schriftelijk melding te doen.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 29

1. Op aanvraag kan de minister voorschotten op de recreatiesubsidie verlenen.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verleend.

3. Een voorschot bedraagt 17% van de voor het betrokken terrein voor het tijdvak verleende recreatiesubsidie.

4. Een voorschot op de recreatiesubsidie wordt niet eerder verleend dan nadat het eerste jaar van het eerste tijdvak, onderscheidenlijk het tijdvak, waarover recreatiesubsidie is verleend is verstreken en vervolgens telkens tenminste een jaar later.

5. Een aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend bij de directeur van LASER.

Artikel 30

De aanvraag, bedoeld in artikel 29, eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de mate waarin in het betrokken tijdvak is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 27.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 31

1. Telkens binnen acht weken na afloop van een tijdvak dient de ontvanger van recreatiesubsidie voor het betrokken terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van LASER.

2. De recreatiesubsidie wordt telkens vastgesteld binnen acht weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde aanvraag.

Artikel 32

Indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 27 wordt de recreatiesubsidie vastgesteld op niet meer dan 85% van het bedrag waarop de recreatiesubsidie uit hoofde van de subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Inrichtingssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 33

Inrichtingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 34

1. Tot de subsidiabele kosten behoren:

a. de kosten van bebossing van een terrein, voorzover ten behoeve van dat terrein beheerssubsidie zal worden verstrekt, gericht op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een natuurdoelpakket dat is vermeld in één van de Bijlagen 44 tot en met 46, en

b. de kosten van maatregelen, gericht op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket, vermeld in één van de Bijlagen 10 tot en met 43, voorzover die maatregelen niet bestaan uit maatregelen als bedoeld in onderdeel a, dan wel maatregelen ten behoeve waarvan subsidie kan worden verstrekt uit hoofd van de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen.

2. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden tevens begrepen de noodzakelijke kosten van planvorming.

Artikel 35

Inrichtingssubsidie wordt gedurende de periode waarover beheerssubsidie wordt verstrekt ten hoogste eenmaal verstrekt.

Artikel 36

Geen inrichtingssubsidie wordt verstrekt:

a. voor kosten die zijn gemaakt, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen;

b. ten behoeve van maatregelen waarmee een aanvang is gemaakt, onderscheidenlijk die reeds zijn uitgevoerd, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen.

c. indien de aanvraag tot inrichtingssubsidie wordt ingediend nadat ten behoeve van het betrokken terrein een beschikking tot verlening van beheerssubsidie is gegeven.

Artikel 37

Inrichtingssubsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat per hectare maximaal f 15.000,- wordt verstrekt.

Paragraaf 2 Subsidieverlening

Artikel 38

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag waarop de inrichtingssubsidie voor het betrokken terrein ten hoogste kan worden vastgesteld.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 39

1. De subsidieontvanger is verplicht de maatregelen overeenkomstig de subsidieverlening uit te voeren binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening.

2. De minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn ten hoogste met één jaar verlengen indien de subsidieontvanger uiterlijk drie maanden voor afloop van die termijn de minister schriftelijk daartoe heeft verzocht.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 40

1. Op aanvraag kan de minister voorschotten tot ten hoogste 80% van de inrichtingssubsidie verlenen.

2. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld voor een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 41

1. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen acht weken na afloop van de maatregelen bij de directeur van LASER.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

a. een verklaring dat de maatregelen overeenkomstig de subsidieverlening zijn uitgevoerd, en

b. een financiële verantwoording met betrekking tot de getroffen maatregelen, bestaande uit een rekening alsmede een verklaring van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de maatregelen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot verlening van inrichtingssubsidie.

3. De accountant-administratieconsulent of registeraccountant, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, controleert met inachtneming van het in Bijlage 49 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

Artikel 42

De inrichtingssubsidie wordt vastgesteld binnen acht weken na ontvangst van de in artikel 41 bedoelde aanvraag.

Hoofdstuk 7 Wijziging

Artikel 43

In geval van overdracht van het recht op gebruik en beheer van een terrein ten aanzien waarvan uit hoofde van deze regeling subsidie wordt verstrekt kan de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan de verkrijger van de bevoegdheid tot gebruik en beheer indien laatstbedoelde, uiterlijk twee weken voorafgaande aan de datum waarop het recht wordt verkregen, schriftelijk heeft verklaard te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit artikel van kracht zal zijn.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 44

Artikel 50 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel b, door een puntkomma , wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c) op de betrokken grond uit hoofde van artikel 15 van de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer één of meer kwalitatieve verbintenissen zijn gevestigd.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien voor de betrokken grond subsidie is verleend op grond van Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer wordt bij het vaststellen van de aankoopprijs de getaxeerde waarde verminderd met de op het moment van verkoop nog niet uitbetaalde verhogingen van de beheerssubsidie als bedoeld in artikel 12, derde lid, van die regeling, welke verhogingen in contante waarde zijn uitgedrukt, rekening houdend met een jaarlijkse rentevoet van 4%.

Artikel 45

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 46

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 augustus 1998.
De Staatssecretaris Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,G.H. Faber.

1 Stcrt. 1995, 95, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1997, 242.

Bijlage 1

Ameland, Anloo, Assen, Beilen, Borger, Eelde, Emmen, Gasselte, Gieten, Hoogezand-Sappemeer, Norg, Odoorn, Oosterhesselen, Peize, Pekela, Roden, Rolde, Schiermonnikoog, Sleen, Smilde, Stadskanaal, Terschelling, Veendam, Vlagtwedde, Vlieland, Vries, Westerbork, Zuidlaren, Zweelo°

Bijlage 2

Appingedam, Bellingwedde, Coevorden, Dalen, De Marne, De Wijk, Delfzijl, Diever, Dwingeloo, Eemsmond, Grootegast, Havelte, Hoogeveen, Leek, Loppersum, Marum, Menterwolde, Meppel, Nijeveen, Reiderland, Ruinen, Ruinerwold, Scheemda, Schoonebeek, Slochteren, Vledder, Winschoten, Zuidwolde.

Bijlage 3

Achtkarspelen, Anna Paulowna, Bedum, Bergen (NH.), Dantumadeel, Den Helder, Dongeradeel, Ferwerderadeel, Franekeradeel, Groningen, Haren, Harlingen, Heerenveen, het Bildt, Kollumerland C.A., Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Ooststellingwerf, Opsterland, Schoorl, Smallingerland, Ten Boer, Texel, Tytsjerksteradiel, Weststellingwerf, Winsum, Zijpe, Zuidhorn.

Bijlage 4

Akersloot, Alkmaar, Amsterdam, Apeldoorn, Avereest, Axel, Beemster, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Den Ham, Edam-Volendam, Egmond, Elburg, Epe, Graft-De Rijp, Gramsbergen, Haarlem, Haarlemmerliede C.A., Hardenberg, Hattem, Heemskerk, Heemstede, Heerde, Heiloo, Hontenisse, Hulst, Landsmeer, Limmen, Oldebroek, Ommen, Oostburg, Oostzaan, Purmerend, Sas van Gent, Schermer, Sluis-Aardenburg, Terneuzen, Uitgeest, Velsen, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang.

Bijlage 5

Alblasserdam, Alphen aan de Rijn, Ambt Montfort, Andijk, Angerlo, Arcen en Velden, Arnemuiden, Beesel, Belfeld, Bergambacht, Bergen (L.), Bergen op Zoom, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Binnenmaas, Bleiswijk, Boarnsterhim, Bodegraven, Bolsward, Borsele, Brederwiede, Brielle, Broekhuizen, Brouwershaven, Bruinisse, Brummen, Capelle aan den IJssel, Cromstrijen, Dalfsen, De Lier, Delft, Dinteloord en Prinsenland, Dirksland, Doesburg, Domburg, Dordrecht, Drechterland, Duivelard, Echt, Enkhuizen, Etten-Leur, Fijnaart en Heining, Gaasterlan-Sleat, Genemuiden, Gennep, Giessenlanden, Goedereede, Goes, Gorinchem, Gouda, Graafstroom, Grubbenvorst, Haelen, Halsteren, Hardingsveld-Giessendam, Harenkarspel, Hasselt, Heel, Heerhugowaard, Heino, Helden, Hellevoetsluis, Heythuizen, Hoeven, Hoorn, Horst, Huijbergem, Hummelo en Keppel, Hunsel, IJsselham, IJsselmuiden, Kampen, Kapelle, Kessel, Klundert, Korendijk, Krimpen aan den IJssel, Langedijk, Leerdam, Leeuwarden, Lemsterland, Liesveld, Littenseradiel, Maasbracht, Maasbree, Maasland, Mariekerke, Medemblik, Meerlo-Wanssum, Meijel, Middelburg (Z.), Middelharnis, Middenschouwen, Monster, Mook en Middelaar, Moordrecht, Naaldwijk, Nederlek, Nederweert, Niedorp, Nieuw-Lekkerland, NieuwVossenmeer, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nieuwkoop, Nieuwleusen, Nijefurd, Noord-Beveland, Noorder-Koggenland, Nootdorp, Obdam, Oostflakkee, Opmeer, Ossendrecht, Oud en Nieuw Gastel, Oud-Beijerland, Oudenbosch, Ouderkerk, Papendrecht, Pijnacker, Prinsenbeek, Putte, Reeuwijk, Reimerswaal, Rheden, Rijswijk (ZH.), Roerdalen, Roermond, Roggel en Neer, Roosendaal en Nispen, Rucphen, ’s-Gravendeel, ’s-Gravenhage, »s-Gravenzande, Schagen, Schipluiden, Schoonhoven, Sevenum, Skarsterlan, Sliedrecht, Sneek, Spijkenisse, Standdaarbuiten, Staphorst, Stede Broec, Steembergen, Steenderen, Steenwijk, Stramproy, Strijen, Swalmen, Tegelen, Tholen, Thorn, Valkenisse, Veere, Venhuizen, Venlo, Venray, Vianen, Vlissingen, Vlist, Voorst, Waddinxveen, Wateringen, Weert, Wervershoof, Wester-Koggenland, Westerschouwen, Westkapelle, Westvoorne, Wieringen, Wieringermeer, Willemstad, Woensdrecht, Wognum, Wouw, Wunseradiel, Wybritseradiel, Zederik, Zevenbergen, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zierikzee, Zwartsluis, Zwolle.

Bijlage 6

Aalburg, Aalsmeer, Albrandswaard, Ammerzoden, Amstelveen, Barendrecht, Beuningen, Blaricum, Brakel, Bussum, Diemen, Druten, Duiven, Dussen, Groesbeek, Hedel, Heerewaarden, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Heumen, Heusden, Hillegom, Hilversum, Huizen, Katwijk, Kerkwijk, Laren (NH.), Lisse, Maasdriel, Maassluis, Millingen aan de Rijn, Muiden, Naarden, Nederhorst-Den Berg, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Ouder-Amstel, Ridderkerk, Rijnsburg, Rijnwaarden, Rossum, Rotterdam, Rozenburg, s-Graveland, ’s-Hertogenbosch, Sassenheim, Schiedam, Sprang-Capelle, Ubbergen, Uithoorn, Valkenburg (ZH.), Vlaardingen, Vlijmen, Voorhout, Vught, Waalwijk, Wassenaar, Weesp, Werkendam, West Maas en Waal, Westervoort, Wijchen, Woudrichem, Zaltbommel, Zevenaar, Zwijndrecht.

Bijlage 7

Aalten, Almere, Arnhem, Beek (L.), Bergh, Borculo, Born, Boxmeer, Brunssum, Buren, Cuijk, Culemborg, Didam, Dinxperlo, Dodewaard, Doetinchem, Dronten, Echteld, Eibergen, Eijsden, Geertruidenberg, Geldermalsen, Geleen, Gendringen, Gorssel, Grave, Groenlo, Gulpen, Heerlen, Hengelo (Gld.), Heteren, Hooge en Lage Zwaluwe, Kerkrade, Kesteren, Landerd, Landgraaf, Lelystad, Lichtenvoorde, Lienden, Lingewaal, Lith, Lochem, Maastricht, Made en Drimmelem, Margraten, Maurik, Meerssen, Mill en Sint Hubert, Neede, Neerijnen, Noordoostpolder, Nuth, Onderbarken, Oosterhout, Oss, Raamsdonk, Ravenstein, Renkum, Rozendaal, Ruurlo, ’s-Gravenmoer, Schinnen, Simpelveld, Sint Anthonis, Sittard, Stein (L.), Susteren, Terheijden, Teteringen, Tiel, Urk, Vaals, Valburg, Valkenburg aan de Geul, Vierlingsbeek, Voerendaal, Vorden, Wageningen, Warnsveld, Waspik, Wehl, Winterswijk, Wisch, Wittem, Zeewolde, Zelhem, Zutphen.

Bijlage 8

Abcoude, Alkemade, Almelo, Ambt Delden, Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bathmen, Borne, Breda, Breukelen, Bunschoten, De Ronde Venen, Denekamp, Deventer, Diepenheim, Diepenveen, Ede, Eemnes, Enschede, Ermelo, Goor, Haaksbergen, Harderwijk, Hellendoorn, Hengelo (O), Hoevelaken, Holten, IJsselstein, Jacobswoude, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Liemeer, Loenen, Loosdrecht, Lopik, Losser, Maartensdijk, Markelo, Montfoort, Nieuw-Ginneken, Nieuwegein, Nijkerk, Nunspeet, Oldenzaal, Olst, Ootmarsum, Oudewater, Putten, Raalte, Rijsbergen, Rijssen, Scherpenzeel, Soest, Stad Delden, Ter Aar, Tubbergen, Voorburg, Voorschoten, Vriezenveen, Warmond, Weerselo, Wierden, Wijhe, Woerden, Zoetermeer, Zoeterwoude, Zundert.

Bijlage 9

Aarle-Rixtel, Alphen en Riel, Amerongen, Asten, Baarle-Nassau, Bakel en Milheeze, Beek en Donk, Bemmel, Bergeyk, Berkel-Enschot, Bernheze, Best, Bladel en Netersel, Boekel, Boskoop, Boxtel, Budel, Bunnik, Chaam, De Bilt, Deurne, Diessen, Dongen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Drunen, Eersel, Eindhoven, Elst, Geldrop, Gemert, Gendt, Gilze en Rijen, Goirle, Haaren, Haarlemmermeer, Harmelen, Heeze, Helmond, Hilvarenbeek, Hooge en Lage Mierde, Hoogeloon, Hapert C.A., Houten, Huissen, Leende, Leersum, Leusden, Lieshout, Loon op Zand, Luyksgestel, Maarheeze, Maarn, Maarssen, Maasdonk, Mierlo, Moergestel, Nijmegen, Nuenen C.A., Oirschot, Oisterwijk, Oost-, West en Middelbeers, Renswoude, Reusel, Rhenen, Riethoven, Rijnwoude, Schijndel, Sint Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Uden, Udenhout, Utrecht, Valkenswaard, Veenendaal, Veghel, Veldhoven, Vessem C.A., Vleuten-De Meern, Waalre, Westerhoven, Wijk bij Duurstede, Woudenberg, Zeist.

Bijlage 10

- Natuurdoelpakket 1 (Kwelder)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit onbegroeid slik of grond waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Zeegras-verbond, Ruppia-verbond, Verbond van Gesteelde zannichellia, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras , Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Rompgemeenschap van de klasse der zandige droge graslanden, Buntgras-verbond , Duinsterretjes-verbond, Dwergbiezen-verbond, Zeekraal-verbond, Schorrekruid-verbond, Strandmelde-verbond, Verbond van Brakwater-kransblad, Slijkgras-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond, Zeevetmuur-verbond, Kweldergras-verbond, Verbond van Engels gras, Verbond van Zilte schijnspurrie, Heen-verbond, Heemst-verbond.

2. Op het terrein komen in ieder geval de volgende vegetatietypen voor: Zeekraal-verbond, Schorrekruid-verbond, Kweldergras-verbond.

3. Het terrein staat onder invloed van getijdewerking van water met een zoutgehalte van minimaal 10000 mg Cl- /liter.

4. Het terrein bevindt zich buitendijks en ligt gemiddeld meer dan de helft van het jaar boven de hoogwaterlijn.

5. In het terrein vinden geen beheersmaatregelen plaats anders dan ongecompartimenteerde begrazing.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 1 (Kwelder): groter dan 500 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 1 (Kwelder): f. 120,-

Bijlage 11

- Natuurdoelpakket 2 (Moeras)

Natuurdoelpakket 2 (Moeras) kent een tweetal typen:

1. Type A: met doorstroming van zoet water c.q. getijdenwerking van zoutwater (Zoutgehalte ten hoogste 10000 mg Cl- /liter), en

2. Type B: zonder doorstroming (Zoutgehalte ten minste 10000 mg Cl- /liter).

Bij type A gelden de volgende voorwaarden:

1. Ten minste 90% van het terrein te bestaan uit water, onbegroeid slik of terrein waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid, Mattenbies-associatie, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Riet-associatie, Associatie van Waterpeper en Blauwe waterereprijs, Associatie van Groot moerasscherm, Rompgemeenschap Holpijp, Verbond van Brakwater-kransblad, Associatie van Scherpe zegge, Associatie van Blaaszegge, Galigaan-associatie, Associatie van Stijve zegge, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Associatie van Rijstgras en Tandzaad, Raket-verbond, Warkruid-verbond, Heemst-verbond, Moerasspirea-verbond, Wilgen-verbond, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Kruipwilgstruweel-verbond, Rompgemeenschap van de Elzenbroekbossen.

2. De volgende vegetatietypen beslaan ten hoogste 40% van het terrein: Wilgen-verbond, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Kruipwilgstruweel-verbond, Rompgemeenschap van de Elzenbroekbossen.

Bij type B gelden de volgende voorwaarden:

1. Op ten minste 90% van het terrein mogen naast de onder Type A vermelde vegetatietypen bovendien de volgende vegetatietypen voorkomen: Glanswierverbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Naaldwaterbies-verbond, Rompgemeenschap van de klasse der kleine zeggen, Associatie van moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Draadzegge, Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge, Veenmosrietland, Moerasvaren-Elzenbroek.

2. De volgende vegetatietypen beslaan ten hoogste 40% van het terrein: Wilgen-verbond, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Kruipwilgstruweel-verbond, Rompgemeenschap van de Elzenbroekbossen, Moerasvaren-Elzenbroek.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 2 (Moeras): groter dan 500 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 2 (Moeras): f. 210,-

Bijlage 12

- Natuurdoelpakket 3 (Natte duinvalleien)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Verbond van Grote waterranonkel, Rompgemeenschap van de Oeverkruid-klasse, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Rompgemeenschap Zeegroene zegge, Knopbies-associatie, Dopheide-associatie, Rompgemeenschap van het Dotterbloem-verbond, Dwergbiezen-verbond.

2. De volgende vegetatietypen beslaan ten hoogste 40% van het terrein: Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Verbond van Grote waterranonkel.

-Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 3 (Natte duinvalleien): groter dan 10 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 3 (Natte duinvalleien): f. 2568,-

Bijlage 13

- Natuurdoelpakket 4 (Hoogveen en moerasheide)

Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Dopheide en Veenmos, Associatie van Draadzegge, Associatie van Gewoon veenmos, Associatie van Slangewortel, Associatie van Veenmos en Snavelbies, Rompgemeenschap van de klasse van hoogvenen en natte heide, Veenbloembies-associatie, Veenmosrietland, Waterveenmos-associatie.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 4 (Hoogveen en moerasheide): groter dan 25 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 4 (Hoogveen en moerasheide): f. 1452,-

Bijlage 14

- Natuurdoelpakket 5 (Natte heide)

1. Op ten minste 40% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de Oeverkruid-klasse, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Rompgemeenschap van de klasse der kleine zeggen, Associatie van Drienervige en Zwarte zegge, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Draadzegge, Waterveenmos-associatie, Associatie van Veenmos en Snavelbies, Dopheide-associatie, Associatie van Moeraswolfsklauw en Bruine snavelbies, Rompgemeenschap van de klasse van hoogvenen en natte heide, Associatie van Kraaihei en Dophei, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan.

2. Minder dan 20% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 5 (Natte heide): groter dan 0.5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 5 (Natte heide): f. 954,-

Bijlage 15

- Natuurdoelpakket 6 (Open duin)

1. Op ten minste 60% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de klasse der zandige droge graslanden, Buntgras-verbond, Verbond van gesloten droge graslanden, Duinsterretjes-verbond, Verbond der droge kalkrijke duingraslanden, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem, Dwergbiezen-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond.

2. Op het terrein komen in ieder geval de volgende vegetatietypen voor: Verbond der droge kalkrijke duingraslanden, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond.

3. Minder dan 20% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 6 (Open duin): groter dan 50 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 6 (Open duin): f. 312,-

Bijlage 16

- Natuurdoelpakket 7 (Duinstruweel)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Kleefkruid en Look-zonder-look, Wolfskers-verbond, Brummel-verbond, Berberis-verbond, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Kruipwilgstruweelverbond, Kraaiheide-Berkenbos.

2. Op het terrein komt in ieder geval een van de volgende vegetatietypen voor: Wolfskers-verbond, Brummel-verbond, Berberis-verbond, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Kruipwilgstruweel-verbond.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 7 (Duinstruweel): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 7 (Duinstruweel): f. 120,-

Bijlage 17

- Natuurdoelpakket 8 (Droge, open heide)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de klasse der zandige droge graslanden, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem, Rompgemeenschap van de klasse der heiden, Verbond van Struikheide en Kruipbrem, Kraaihei-verbond.

2. Minder dan 60% van het terrein bestaat uit vegetatietypen waarin grassen dominant zijn.

3. Minder dan 10% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 8 (Droge, open heide): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 8 (Droge, open heide): f. 546,-

Bijlage 18

- Natuurdoelpakket 9 (Kleine stuifzanden)

1. Ten minste 80% van het terrein bestaat uit open zand met of zonder begroeiing van het volgende vegetatietype: Buntgras-verbond.

2. Op ten minste 10% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de klasse der zandige droge graslanden, Zilverhaver-verbond, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Rompgemeenschap van de klasse der heiden.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 9 (Kleine stuifzanden): groter dan 25 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 9 (Kleine stuifzanden): f. 582,-.

Bijlage 19

- Natuurdoelpakket 10 (Structuurrijke heide)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de klasse der zandige droge graslanden, Verbond der zomen op kalkarme zand- en leemgrond, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem, Buntgras-verbond, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan, Zilverhaver-verbond, Verbond van Struikheide en Kruipbrem, Kraaihei-verbond, Brummel-verbond, Berberis-verbond, Verbond der Sporken-Wilgenbroekstruwelen, Kruipwilgstruweel-verbond, Jeneverbesstruweel, Korstmos-Dennenbos, Kussentjesmos-Dennenbos, Eiken-Berkenbos, Beuken-Eikenbos.

2. Ten minste 10% en ten hoogste 50% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

3. Ten hoogste 60% van het terrein bestaat uit vegetatietypen waarin grassen dominant zijn.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 10 (Structuurrijke heide): groter dan 25 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 10 (Structuurrijke heide): f. 546,-

Bijlage 20

- Natuurdoelpakket 11 (Meren en vaarten)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit water breder dan 4 meter en groter dan 0,5 ha, waarin een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Ruppia-verbond, Glanswierverbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, Lidsteng-associatie, Associatie van Waterpeper en Blauwe waterereprijs, Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid, Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge, Associatie van Geplooid vlotgras, Associatie van Heen en Grote waterweegbree.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 11 (Meren en vaarten): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 11 (Meren en vaarten): f. 906,-

Bijlage 21

- Natuurdoelpakket 12 (Hoogveenvennen)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit water, of terrein waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Associatie van Dopheide en Veenmos, Associatie van Draadzegge, Associatie van Gewoon veenmos, Associatie van Slangewortel, Associatie van Veenmos en Snavelbies, Rompgemeenschap van de klasse van hoogvenen en natte heide, Veenbloembies-associatie, Waterveenmos-associatie.

2. Ten minste 60% van het terrein bestaat uit water met een pH-waarde van ten hoogste 4,0.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 12 (Hoogveenvennen): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 12 (Hoogveenvennen): f. 840,-

Bijlage 22

- Natuurdoelpakket 13 (Vennen, zwak gebufferd)

Ten minste 60% van het terrein bestaat op enig moment van het jaar uit water, waarin een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Glanswierverbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Rompgemeenschap van de Oeverkruid-klasse, Oeverkruid-verbond, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Associatie van Slangewortel, Associatie van Draadzegge.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 13 (Vennen, zwak gebufferd): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 13 (Vennen, zwak gebufferd): f. 462,-

Bijlage 23

- Natuurdoelpakket 14 (Beken en rellen)

Ten minste 90% van het terrein bestaat uit stromend water met een maximale breedte van 30 meter, waarin meer dan een van de volgende vegetatietypen voorkomen: Verbond van Grote waterranonkel, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Naaldwaterbies-verbond, Verbond van Bittere veldkers en Bronkruid, Associatie van Groot moerasscherm, Associatie van Geplooid vlotgras.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 14 (Beken en rellen): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 14 (Beken en rellen): f. 4680,-

Bijlage 24

- Natuurdoelpakket 15 (Jonge verlanding)

Ten minste 90% van het terrein bestaat uit terrein waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid, Mattenbies-associatie, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Riet-associatie, Associatie van Geplooid vlotgras, Lidsteng-associatie, Rompgemeenschap Holpijp, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen, Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge, Galigaan-associatie

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 15 (Jonge verlanding): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 15 (Jonge verlanding): f. 924,-

Bijlage 25

- Natuurdoelpakket 16 (Oude riet ruigten)

Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Riet-associatie, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen, Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge, Associatie van Scherpe zegge, Associatie van Blaaszegge, Galigaan-associatie, Associatie van Stijve zegge, Associatie van Rijstgras en Tandzaad, Heemst-verbond, Moerasspirea-verbond.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 16 (Oude riet ruigten): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 16 (Oude riet ruigten): f. 840,-

Bijlage 26

- Natuurdoelpakket 17 (Veenmosrietlanden)

Op ten minste 80% van het terrein komt het volgende vegetatietypen voor: Veenmosrietland.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 17 (Veenmosrietlanden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 17 (Veenmosrietlanden): f. 18384,-

Bijlage 27

- Natuurdoelpakket 18 (Trilvenen)

Op ten minste 80% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge.

- Minimumoppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 18 (Trilvenen): -

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 18 (Trilvenen): f. 18.384,-

Bijlage 28

- Natuurdoelpakket 19 (Natte schraallanden)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Bonte paardestaart en Kruipwilg, Blauwgrasland, Veldrus-associatie* , Associatie van Waterkruiskruid, Associatie van Engelwortel en Moesdistel* , Bosbies-associatie*, Rompgemeenschap Biezeknoppen-Pijpestrootjes-verbond, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem. Rompgemeenschap Holpijp, Associatie van Scherpe zegge, Associatie van Blaaszegge, Associatie van Noordse zegge, Associatie van Stijve zegge, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen, Associatie van Drienervige en Zwarte zegge, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Draadzegge, Rompgemeenschap van de klasse der kleine zeggen, Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge, Rompgemeenschap Zeegroene zegge, Associatie van Parnassia en Vlozegge, Associatie van Armbloemige waterbies, Galigaan-associatie. N.B. In de vegetaties met een * moeten verlandingsgemeenschappen uit de klasse der Kleine zeggen liggen.

2. Op ten minste 40% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap Biezeknoppen-Pijpestrootjes-verbond, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem. Rompgemeenschap Holpijp, Associatie van Scherpe zegge, Associatie van Blaaszegge, Associatie van Noordse zegge, Associatie van Stijve zegge, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen, Associatie van Drienervige en Zwarte zegge, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Draadzegge, Rompgemeenschap van de klasse der kleine zeggen, Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge, Rompgemeenschap Zeegroene zegge, Associatie van Parnassia en Vlozegge, Associatie van Armbloemige waterbies, Galigaan-associatie.

3. Minder dan 5% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 19 (Natte schraallanden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 19 (Natte schraallanden): f 14.118,-

Bijlage 29

- Natuurdoelpakket 20 (Vochtig schraalgrasland)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Waterkruiskruid, Associatie van Engelwortel en Moesdistel, Associatie van Harlekijn en Ratelaar, Bosbies-associatie, Associatie van Kievitsbloem en Grote Vossestaart, Associatie van Grote pimpernel en Weidekervel, Veldrus-associatie, Rompgemeenschap van het Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem, Rompgemeenschap Biezeknoppen-Pijpestrootjes-verbond, Rompgemeenschap van de klasse der kleine zeggen, Moerasspirea-verbond, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen.

2. Op ten minste 60% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Waterkruiskruid, Associatie van Engelwortel en Moesdistel, Associatie van Harlekijn en Ratelaar, Bosbies-associatie, Associatie van Kievitsbloem en Grote Vossestaart, Associatie van Grote pimpernel en Weidekervel, Veldrus-associatie,

3. Minder dan 5% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 20 (vochtig schraalgrasland): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 20 (vochtig schraalgrasland): f. 6.852,-

Bijlage 30

- Natuurdoelpakket 21 (Weidevogelgrasland; Kemphaantype)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Rompgemeenschap van de klasse der matig voedselrijke graslanden, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Harlekijn en Ratelaar, Moerasspirea-verbond, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Rompgemeenschap van de klasse der kleine zeggen, Rompgemeenschap Biezeknoppen-Pijpestrootjes-verbond, Rompgemeenschap van het Dotterbloem-verbond, Associatie van Waterkruiskruid, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, Lidsteng-associatie, Associatie van Waterpeper en Blauwe waterereprijs, Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid, Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge, Verbond van Gewoon kransblad, Mattenbies-associatie, Associatie van Groot moerasscherm, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Associatie van Geplooid vlotgras, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Naaldwaterbies-verbond.

2. Op het terrein komen nesten voor van ten minste 2 van de volgende vogelsoorten: Kemphaan, Watersnip, Tureluur.

3. Het terrein is minimaal 80 meter verwijderd van wegen met een breedte van 6 meter en gebouwen of beplanting met een hoogte van meer dan 2 meter.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 21 (Weidevogelgrasland, Kemphaantype): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 21 (Weidevogelgrasland, Kemphaantype): f. 4.908,-

Bijlage 31

- Natuurdoelpakket 22 (Kalkgraslanden)

1. Op ten minste 60% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Vetkruid-verbond, Rompgemeenschap van de kalkgraslanden, Krijthellinggrasland, Marjolein-verbond, Wegdistel-verbond.

2. Minder dan 20% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 22 (Kalkgraslanden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 22 (Kalkgraslanden): f. 4.884,-

Bijlage 32

- Natuurdoelpakket 23 (Droge schraallanden)

1. Op ten minste 80% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de klasse der zandige droge graslanden, Verbond van gesloten droge graslanden, Verbond der droge stroomdalgraslanden, Duinsterretjes-verbond, Verbond der droge kalkrijke duingraslanden, Associatie van Betonie en Gevinde kortsteel, Rompgemeenschap van de klasse der borstelgraslanden, Associatie van Liggend walstro en Schapegras, Associatie van Borstelgras en Klokjesgentiaan, Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem, Buntgras-verbond , Zilverhaver-verbond.

2. Minder dan 10% van het terrein bestaat uit bos of struweel.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 23 (Droge schraallanden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 23 (Droge schraallanden): f. 1590,-

Bijlage 33

- Natuurdoelpakket 24 (Bloemdijken)

1. Het terrein bevindt zich op een dijklichaam.

2. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap Zeegroene zegge, Rompgemeenschap van de kalkgraslanden, Glanshaver-associatie, Marjolein-verbond, Dubbelkelk-verbond, Wegdistel-verbond, Verbond van Kleefkruid en Look-zonder-look, Wolfskers-verbond, Berberis-verbond.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 24 (Bloemdijken): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 24 (Bloemdijken): f. 1.936,-

Bijlage 34

- Natuurdoelpakket 25 (Glanshaverhooiland)

1. Op ten minste 80% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van het Glanshaver-verbond, Glanshaver-associatie.

2. Minder dan 5% van het terrein bestaat uit bos.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 25 (Glanshaverhooiland): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 25 (Glanshaverhooiland): f. 5.376,-

Bijlage 35

- Natuurdoelpakket 26 (Zilte graslanden)

Op ten minste 80% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Kweldergras-verbond, Verbond van Engels gras, Lidsteng-associatie, Mattenbies-associatie, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Heemst-verbond.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 26 (Zilte graslanden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 26 (Zilte graslanden): f. 2.622,-

Bijlage 36

- Natuurdoelpakket 27 (Kamgrasweiden en Zilverschoongraslanden)

1. Op ten minste 80% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Rompgemeenschap van het Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap van het Glanshaver-verbond, Kamgras-Associatie.

2. Op het terrein komt in ieder geval een van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Rompgemeenschap van het Dotterbloem-verbond, Kamgras-Associatie.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 27 (Kamgrasweiden en Zilverschoongraslanden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 27 (Kamgrasweiden en Zilverschoongraslanden): f. 3.294,-

Bijlage 37

- Natuurdoelpakket 28 (Weidevogelgrasland; Gruttotype)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen ten minste twee van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Rompgemeenschap van de klasse der matig voedselrijke graslanden, Rompgemeenschap van het Glanshaver-verbond, Kamgras-Associatie, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Rompgemeenschap van het Dotterbloem-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, Associatie van Groot moerasscherm, Associatie van Waterpeper en Blauwe waterereprijs, Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid, Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge, Verbond van Gewoon kransblad, Mattenbies-associatie, Lidsteng-associatie, Naaldwaterbies-verbond, Associatie van Geplooid vlotgras, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond van Gesteelde zannichellia.

2. Op het terrein komen in ieder geval nesten voor van de volgende vogelsoort: Grutto.

3. Het terrein is minimaal 80 meter verwijderd van wegen met een breedte van 6 meter en gebouwen of beplanting met een hoogte van meer dan 2 meter.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 28 (Weidevogelgrasland, Gruttotype): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 28 (Weidevogelgrasland, Gruttotype): f. 3.108,-

Bijlage 38

- Natuurdoelpakket 29 (Eiken-hakhout)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit Eiken-hakhout.

2. Het hakhout is ten hoogste 15 jaar oud en is ontstaan door vlaktegewijze vegetatieve verjonging van eiken door middel van stronkopslag.

3. Het terrein is minimaal 30 meter breed.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 29 (Eiken-Hakhout): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 29 (Eiken-Hakhout): f. 2.988,-

Bijlage 39

- Natuurdoelpakket 30 (Middenbos)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit een menging van hakhout en opgaand bos.

2. Op het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de Eikenklasse, Rompgemeenschap van het Haagbeuken-verbond, Parelgras-Beukenbos, Vogelkers-Essenbos.

3. Het hakhout is ten hoogste 15 jaar oud en is ontstaan door vlaktegewijze vegetatieve verjonging van eiken door middel van stronkopslag.

4. Het opgaand bos bestaat uit bomen met een hoogte van ten minste 15 meter.

5. Het terrein is minimaal 30 meter breed.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 30 (Middenbos): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 30 (Middenbos): f. 1.584,-

Bijlage 40

- Natuurdoelpakket 31 (Grienden en Essen/Elzenhakhout)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de Elzenbroekbossen, Wilgen-verbond, Rompgemeenschap van het vochtige Elzen-Essenverbond.

2. Het hakhout is ten hoogste 4 jaar oud en is ontstaan door vlaktegewijze vegetatieve verjonging van wilgen, essen of elzen door middel van stronkopslag.

3. Het terrein is minimaal 30 meter breed.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 31 (Grienden en Essen/Elzenhakhout): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 31 (Grienden en Essen/Elzenhakhout): f. 15.960,-

Bijlage 41

- Natuurdoelpakket 32 (Park-stinzenbos)

1. Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap van de Eikenklasse, Eiken-Berkenbos, Beuken-Eikenbos, Rompgemeenschap van het Haagbeuken-verbond, Gierstgras-Beukenbos, Parelgras-Beukenbos, Essen-Iepenbos, Abelen-Kurkiepenbos, Rompgemeenschap van het vochtige Elzen-Essenverbond, Vogelkers-Essenbos.

2. Op het terrein komen verwilderde bol- en knolgewassen voor uit de Stinzenflora.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 32 (Park-stinzenbos): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 32 (Park-stinzenbos): f. 384,-

Bijlage 42

- Natuurdoelpakket 33 (Bedreigde akkerkruiden)

Op ten minste 90% van het terrein komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Dubbelkelk-verbond, Korensla-verbond, Akkerleeuweklauw-verbond, Naaldenkervel-verbond, Verbond van onkruiden in vlasakkers, Associatie van Stinkende ballote.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 33 (Bedreigde akkerkruiden): groter dan 0,5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 33 (Bedreigde akkerkruiden): f. 2.466,-

Bijlage 43

- Natuurdoelpakket 34 (Poelen)

1. Ten minste 90% van het terrein moet bestaan uit water, waarin een of meer van de volgende vegetaties voorkomen: Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, Naaldwaterbies-verbond, Lidsteng-associatie, Associatie van Waterpeper en Blauwe waterereprijs, Associatie van Groot moerasscherm, Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid, Associatie van Geplooid vlotgras, Mattenbies-associatie, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Riet-associatie, Rompgemeenschap van het verbond der grote zeggen, Associatie van Waterscheerling en Hoge cyperzegge, Dwergbiezen-verbond, Rompgemeenschap van de Oeverkruid-klasse.

2. Het terrein is niet groter dan 0,05 ha.

- Minimumoppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 34 (Poelen): groter dan 0.015 ha.

- Beheersbijdrage, behorende bij 34 (Poelen): f. 2.646,-

Bijlage 44

- Natuurdoelpakket 35 (Bos met accent natuur)

1. Op ten minste 90% van het terrein komt bos voor, waarin ten minste twee van de volgende boomsoorten voorkomen: spaanse aak of veldesdoorn, gewone esdoorn, zwarte els, witte els, ruwe berk, zachte berk, haagbeuk, tamme kastanje, beuk, gewone es, hulst, jeneverbes, appel (Malus sylvestris), grove den, grauwe abeel (kruising van witte abeel en ratelpopulier), zwarte populier, ratelpopulier, zoete kers, vogelkers, peer (Pyrus communis), wintereik, zomereik, kruising van wintereik en zomereik, schietwilg, rossige wilg, geoorde wilg, boswilg, grauwe wilg, kraakwilg, kruising van grauwe wilg en geoorde wilg, laurierwilg, bittere wilg, kruipwilg, kruising van schietwilg en kraakwilg, kruising van katwilg en grauwe wilg, amandelwilg, katwilg, wilde lijsterbes, taxus, winterlinde, zomerlinde, ruwe iep, fladderiep, gladde iep.

2. Op niet meer dan 2% van het terrein komen andere dan de onder punt 1 genoemde boomsoorten voor.

3. Het is niet toegestaan om bomen of delen daarvan uit het terrein te verwijderen.

4. Toepassing van kunstmatige verjonging (aanplant, bezaaiing) is niet toegestaan.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 35 (Bos met accent natuur):

op kalkloze zandgronden: groter dan 40 hectare;

op overige bodemsoorten: 10 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 35 (Bos met accent natuur): f. 990,-

Bijlage 45

- Natuurdoelpakket 36 (Multifunctioneel bos)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit bos, waarop de Boswet van kracht is.

2. Het terrein bevat geen verjongingsvlakten groter dan 2 hectare.

- Minimumoppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 36 (Multifunctioneel bos): groter dan 5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 36 (Multifunctioneel bos): f. 510,-

Bijlage 46

- Natuurdoelpakket 37 (Multifunctioneel bos met verhoogde natuurwaarde)

1. Ten minste 90% van het terrein bestaat uit bos, waarop de Boswet van kracht is.

2. Het gezamenlijke grondvlak van een of meer van de volgende boomsoorten bedraagt ten minste 70% van het totale grondvlak: spaanse aak of veldesdoorn, gewone esdoorn, zwarte els, witte els, ruwe berk, zachte berk, haagbeuk, tamme kastanje, beuk, gewone es, hulst, jeneverbes, appel (Malus sylvestris), grove den, grauwe abeel (kruising van witte abeel en ratelpopulier), zwarte populier, ratelpopulier, zoete kers, vogelkers, peer (Pyrus communis), wintereik, zomereik, kruising van wintereik en zomereik, schietwilg, rossige wilg, geoorde wilg, boswilg, grauwe wilg, kraakwilg, kruising van grauwe wilg en geoorde wilg, laurierwilg, bittere wilg, kruipwilg, kruising van schietwilg en kraakwilg, kruising van katwilg en grauwe wilg, amandelwilg, katwilg, wilde lijsterbes, taxus, winterlinde, zomerlinde, ruwe iep, fladderiep, gladde iep.

3. Het terrein bevat geen aaneengesloten ongemengde terreindelen groter dan 2 hectare die bezet zijn met andere dan de onder punt 2 genoemde boomsoorten.

4. Ten minste 50% van de beboste oppervlakte bestaat uit gemengd bos; binnen het gemengde bos is de aaneengesloten oppervlakte waarin een enkele boomsoort meer dan 80% van het grondvlak beslaat kleiner dan 0,5 hectare.

5. Ten minste 70% van het terrein bevat per hectare bos ten minste 4 staande of liggende dode bomen met op enig punt een stamdiameter van ten minste 30 centimeter.

6. Het terrein bevat geen verjongingsvlakten groter dan 2 hectare.

- Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 37 (Multifunctioneel bos met verhoogde natuurwaarde): groter dan 5 hectare.

- Beheersbijdrage, behorende bij natuurdoelpakket 37 (Multifunctioneel bos met verhoogde natuurwaarde): f. 750,-

Bijlage 47

- Recreatiepakket 1 (Laag recreatieniveau)

1. Het terrein is gedurende het gehele jaar voor het publiek opengesteld op wegen en paden tussen zonsopgang en zonsondergang.

2. De lengte van de paden bedraagt:

a. voor terreinen waarop de natuurdoelpakketten, opgenomen in de Bijlagen 38, 39, 41 en 44 tot en met 46 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 50 meter gemiddeld per hectare;

b. voor terreinen waarop de natuurdoelpakketten opgenomen in de Bijlagen 10 tot en met 37, 40, 42 en 43 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 25 meter gemiddeld per hectare.

3. Indien het terrein ten hoogste 200 hectare omvat, is er ten minste één toevoerweg en een ingang, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

4. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 200 en ten hoogste 500 hectare, zijn er ten minste twee toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

5. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 500 hectare of meer zijn er ten minste drie toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

- Recreatiebijdrage, behorende bij recreatiepakket 1 (Laag recreatieniveau): f. 210,-

Bijlage 48

- Recreatiepakket 2 (Hoog recreatieniveau)

1. Het terrein is gedurende het gehele jaar voor het publiek opengesteld op wegen en paden tussen zonsopgang en zonsondergang.

2. De lengte van de paden bedraagt:

a. voor terreinen waarop de natuurdoelpakketten, opgenomen in de Bijlagen 38, 39, 41 en 44 tot en met 46 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 80 meter gemiddeld per hectare;

b. voor terreinen waarop de natuurdoelpakketten opgenomen in de Bijlagen 10 tot en met 37, 40, 42 en 43 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 40 meter gemiddeld per hectare.

3. Indien het terrein ten hoogste 200 hectare omvat, zijn er ten minste twee toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

4. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 200 en ten hoogste 500 hectare, zijn er ten minste drie toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

5. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 500 hectare of meer zijn er ten minste vier toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

- Recreatiebijdrage, behorende bij recreatiepakket 2 (Hoog recreatieniveau): f. 330,-

Bijlage 49

Bij de controle, op basis waarvan de rapportage bedoeld in artikel 41, tweede lid, onderdeel b plaatsvindt, dient aan de naleving van de volgende artikelen op de daarbij aangegeven wijze aandacht te worden besteed.

stcrt-1998-163-p10-SC15298-1.gif

Toelichting

Artikel 34: vaststellen dat de in de financiële verantwoording opgenomen kosten betrekking hebben op:

- bebossing van een terrein, waarvoor een beheerssubsidie is verstrekt en gericht zijn op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een natuurdoelpakket dat is vermeld in één van de Bijlagen 44 tot en met 46;

- maatregelen, gericht op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket, vermeld in één van de Bijlagen 10 tot en met 43, voor zover die maatregelen niet bestaan uit maatregelen, bedoeld in onderdeel a, dan wel maatregelen ten behoeve waarvan subsidie kan worden verstrekt uit hoofd van de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen of

- de noodzakelijke kosten van planvorming.

Artikel 36: vaststellen dat geen aanvang met maatregelen is gemaakt dan wel dat deze reeds zijn uitgevoerd en dat geen kosten zijn gemaakt voordat een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen.

Artikel 37: vaststellen of er ten behoeve van het treffen van maatregelen, bedoeld in artikel 34, uit anderen hoofde dan uit hoofde van deze regeling subsidie wordt verstrekt.

Artikel 39: vaststellen dat de maatregelen overeenkomstig de subsidieverlening binnen een termijn van twee jaar na de datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd, behoudens verlenging van de termijn door de minister.

Artikel 40, tweede lid: vaststellen dat de in ter verkrijging van voorschotten ingediende overzichten van de liquiditeitsbehoefte opgenomen informatie toereikend is.

Artikel 41, tweede lid, onderdeel b: vaststellen of de financiële verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen.

Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met een diepgang die gebruikelijk is voor het afgeven van een accountantsverklaring bij een verantwoording.

Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij nadrukkelijk wordt bezien of de desbetreffende voorschriften zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden gegaan dan normaal bij een controle van een verantwoording.

Aan de niet genoemde artikelen behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat, teneinde de controle op de hierbovengenoemde artikelen goed te kunnen verrichten, kennisneming van deze overige artikelen noodzakelijk is.

Voorzover de subsidiebepalingen niet zijn nageleefd maakt de accountant hiervan melding in zijn verklaring.

De minister behoudt zich het recht voor om de Accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een review te laten uitvoeren op de door de accountant van de aanvrager, aan wie de subsidie ingevolge de Subsidieregeling Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer is verleend, verrichte werkzaamheden.

Tekst accountantsverklaring, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, onderdeel b

goedkeurende verklaring: ...

Accountantsverklaring

Wij hebben de bijgevoegde financiële verantwoording met betrekking tot de beschikking tot subsidieverlening in het kader van de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer, kenmerk ... van ... (naam subsidie-ontvanger) gecontroleerd. De financiële verantwoording is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <de leiding van de subsidie-ontvanger>. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de financiële verantwoording te verstrekken.

Onze controle is verricht overeenkomstig algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten en overeenkomstig de aanwijzingen die de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in het controleprotocol, behorende bij vorenbedoelde ministeriële regeling, heeft gegeven met betrekking tot de controle op de naleving van de subsidiebepalingen. Volgens de richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen in de financiële verantwoording. Voorts is aanvullend specifieke aandacht besteed aan de in vorenbedoeld controleprotocol aangegeven aspecten. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Wij zijn van oordeel dat deze verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen.

Tevens delen wij mede dat de in het controleprotocol genoemde subsidiebepalingen zijn nageleefd.

Plaats en datum: ...

Handtekening: ...

Naam accountant: ...

Naam accountantskantoor: ...

Adres: ...

Postcode en woonplaats: ...

Telefoon: ...

Toelichting

Algemeen

Met de onderhavige regeling wordt de mogelijkheid geopend voor de subsidiëring van particuliere beheerders van terreinen, ter bevordering van de instandhouding of uitbreiding van het areaal natuur en bos in Nederland, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan. De regeling maakt deel uit van de herziening van het instrumentarium van de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij voor de subsidiëring van natuur, bos en landschap. Deze herziening vindt plaats in het kader van het, op basis van de Nota Dynamiek en Vernieuwing (kamerstukken II, 1994/95, 24 140, nrs. 1-2) uitgevoerde, Programma Beheer. De stelselwijziging is aangekondigd in de brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer van 20 juni 1997 (kamerstukken II, 1996/97, 25 420, nr. 1). Inmiddels is in het kader van de stelselwijziging de Subsidieregeling natuurbeheer vastgesteld en op 24 juli jongstleden in de Staatscourant gepubliceerd. Van deze regeling is uitsluitend hoofdstuk 2, betreffende de begrenzing door de provincies, in werking getreden. De overige hoofdstukken, die betrekking hebben op het daadwerkelijk kunnen aanvragen van subsidie, zullen in werking treden zodra goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen. De onderhavige regeling overbrugt de periode tot de inwerkingtreding van de laatstgenoemde hoofdstukken van de Subsidieregeling natuurbeheer en zal worden ingetrokken op het moment dat ook deze in werking treden.

Opgemerkt wordt dat de regeling niet in de plaats treedt van bestaande subsidieregelingen, maar een aanvulling daarop vormt. Deels zal daarbij sprake zijn van het verstrekken aan particulieren en particuliere natuurbeschermingsorganisaties van subsidie voor situaties of activiteiten die volgens het huidige instrumentarium niet worden gesubsidieerd, deels is sprake van het creëren van een alternatieve subsidiemogelijkheid, in welk geval de particulier of particuliere natuurbeschermingsorganisatie zelf de keuze heeft gebruik te maken van de bestaande subsidiefaciliteiten, dan wel van de onderhavige regeling.

De regeling is allereerst van toepassing op nieuw te realiseren natuur en bos. Nieuwe natuur of nieuw bos zal gesubsidieerd kunnen worden in gebieden die overeenkomstig de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling door gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies zijn begrensd als natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied. In deze gebieden staat thans de verwerving van gronden ten behoeve van terreinbeherende organisaties als bedoeld in de Regeling bijdragen particuliere terreinbeherende organisaties voorop. Er is in de laatstgenoemde regeling niet voorzien in de mogelijkheid tot subsidiëring van natuur- of bosvorming door particuliere beheerders, niet zijnde de hiervoor bedoelde terreinbeherende organisaties, van in de begrensde gebieden gelegen terreinen. De onderhavige regeling vormt daarmee uitdrukkelijk een uitbreiding van de bestaande subsidiemogelijkheden door in de betreffende gebieden een nieuwe categorie beheerders financieel te ondersteunen.

Nieuw aan te leggen bos kan op grond van de onderhavige regeling ook buiten de als reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject begrensde gebieden worden gesubsidieerd. Het moet dan gaan om te bebossen landbouwgronden. Bebossing van landbouwgronden werd tot nu toe uitsluitend gesubsidieerd uit hoofde van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. De onderhavige regeling biedt thans voor dergelijke bosuitbreiding een alternatief subsidiekader.

Naast de aanleg van nieuwe bossen en natuurterreinen heeft de onderhavige regeling ook betrekking op bestaande bossen of natuurterreinen, ongeacht waar deze terreinen zijn gelegen. Subsidiëring ten behoeve van het beheer van deze bestaande natuurterreinen en bossen door particulieren vindt thans allereerst plaats op basis van de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen. Krachtens deze regeling kan aan natuurlijke of rechtspersonen die op grond van een duurzaam persoonlijk of gebruiksrecht het genot hebben van bos of natuurterrein een bijdrage per hectare worden verstrekt voor de instandhouding van die terreinen. Daarnaast wordt op basis van de Regeling bijdragen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties onder andere het beheer van de in die regeling genoemde natuurbeschermingsorganisaties gesubsidieerd. Deze organisaties kunnen niet in aanmerking komen voor een bijdrage uit hoofde van de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinenen. De onderhavige regeling zal ook ten aanzien van de bestaande bossen en natuurterreinen een alternatief vormen voor de hiervoor genoemde voor particulieren en particuliere organisaties reeds bestaande subsidiemogelijkheden.

De onderhavige regeling wijkt af van het reeds bestaande subsidie-instrumentarium voor natuur en bos op grond waarvan op dit moment subsidie kan worden aangevraagd. Met deze regeling wordt namelijk gestuurd op door het Rijk gewenste vormen van natuur of bos. In tegenstelling tot de bestaande subsidie-instrumenten wordt subsidie uitsluitend ten behoeve van concrete typen natuur of bos verstrekt. Die concrete natuur- of bostypen zijn vastgelegd in zogenaamde natuurdoelpakketten, bestaande uit een samenstel van vegetatietypen dat in een terrein voorkomt en dat representatief kan worden geacht voor de aanwezigheid op dat terrein van een bepaald ecosysteem. De natuurdoelpakketten zijn op hun beurt afgeleid van de - in de diverse rijksbeleidsnota’s verwoorde - doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van natuur en bos in Nederland. De kwantiteit van de van rijkswege wenselijke natuur- en bostypen zal gestuurd worden door middel van de hoogte van het subsidieplafond, welk plafond onder andere voor verschillende natuurdoelpakketten verschillende bedragen kan bevatten.

Naast de directe koppeling tussen de doelstellingen van de regeling en de kwalitatieve en kwantitatieve rijksbeleidsdoelstellingen ten aanzien van natuur en bos verschilt de onderhavige regeling ook op een ander punt van het bestaande instrumentarium. Op grond van de onderhavige regeling wordt slechts subsidie verstrekt indien het doel waarvoor de subsidie is ingesteld, is gehaald. Niet zozeer de daadwerkelijk uitgevoerde maatregelen om de gewenste natuur of bos op een terrein te handhaven of te realiseren zijn bepalend voor de hoogte van de subsidie, maar het resultaat van die inspanningen. Vooraf zullen de in een terrein te realiseren natuurdoelen concreet worden beschreven. De hoogte van de subsidie zal afhankelijk zijn van de vraag of die doelen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.

De onderhavige regeling voorziet in een drietal subsidiemogelijkheden. De kern van de regeling wordt gevormd door de beheerssubsidie: een bijdrage per hectare voor het beheer van een terrein, gericht op de ontwikkeling of instandhouding van natuurdoelpakketten. Deze beheerssubsidie wordt verstrekt voor een periode van 30 jaar, waarmee het met de regeling beoogde duurzame karakter van de natuur en het bos wordt benadrukt.

Naast de beheerssubsidie kan uit hoofde van de regeling recreatiesubsidie worden verstrekt. Het betreft hier een bijdrage per hectare voor de instandhouding van zogenaamde recreatiepakketten. Deze pakketten bestaan uit een concreet aantal recreatieve voorzieningen die in een terrein voorkomen, alsmede uit een aantal, met het oog op de recreatieve functie van een terrein, andere voorwaarden waaraan met betrekking tot het terrein moet zijn voldaan. Het gaat hierbij om aspecten als voorlichting met betrekking tot het terrein en de mate van toegankelijkheid van het betrokken terrein. Met de recreatiepakketten is beoogd de recreatieve functie van bossen en natuurterreinen te versterken. Om die reden kan dan ook uitsluitend recreatiesubsidie worden verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt, gedurende dezelfde periode als waarover laatstbedoelde subsidie zal worden verstrekt.

De regeling biedt tenslotte de mogelijkheid voor terreinen ten aanzien waarvan beheerssubsidie wordt verstrekt zogenaamde inrichtingssubsidie te verstrekken voor eenmalige maatregelen waarmee de fysieke condities van een terrein worden gewijzigd. Met deze subsidiemogelijkheid wordt beoogd de noodzakelijke randvoorwaarden te creëren waarbinnen het beheer van natuur en bos met het oog op de ontwikkeling van een bepaald natuurdoelpakket op een terrein kan plaatsvinden. Net als bij de recreatiesubsidie het geval is, kan deze subsidie uitsluitend worden verstrekt indien ten behoeve van het betrokken terrein ook beheerssubsidie wordt verstrekt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Uitgangspunt bij de definitie van terrein is dat sprake is van een zodanig aaneengesloten gebied dat daarbinnen de ontwikkeling of handhaving van het ecosysteem ten behoeve waarvan beheerssubsidie zal worden verstrekt redelijkerwijs kan plaatsvinden. Om die reden is dan ook gekozen voor een definiëring van terrein waarbij de subsidieaanvrager in beginsel zelf, via zijn subsidieaanvraag, de grenzen van het voor subsidie in aanmerking te brengen object bepaalt. De grenzen van het terrein worden aldus niet bepaald aan de hand van in het veld aanwezige grenzen als bijvoorbeeld plattelandswegen, afrasteringen of kleine waterlopen. In het algemeen zullen ecosystemen zich immers onafhankelijk daarvan kunnen ontwikkelen of handhaven. Dit geldt niet voor wegen breder dan 5 meter, waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter of een andere dan een enkelsporige, niet-geëlectrificeerde spoorlijn. Gebieden die daardoor worden doorsneden kunnen redelijkerwijs niet meer als aaneengesloten worden gezien.

Natuurdoelpakketten bestaan uit een samenstel van vegetatietypen en, eventueel, terreinkenmerken dat op een terrein voorkomt. Onder vegetatietypen wordt verstaan een vaste combinatie van plantensoorten die is gebonden aan bepaalde standplaatscondities. De pakketten zijn zodanig samengesteld dat de aanwezigheid van dat pakket op een bepaald terrein ook garandeert dat er op dat terrein een bepaald ecosysteem is ontwikkeld. De keuze voor vegetatietypen als indicator van een ecosysteem houdt verband met de in Nederland sinds lange tijd bestaande traditie in het beschrijven van vegetaties. De basiskennis van vegetaties is dekkend voor het gehele Nederlandse grondgebied. De ecologische eisen die plantengemeenschappen stellen zijn voor een zeer belangrijk deel bekend. Door de natuurdoelstellingen van het Rijk primair te vertalen aan de hand van vegetatietypen- en boomsoortbeschrijvingen wordt de controle op de aanwezigheid van de beoogde natuurdoelen vereenvoudigd.

Met de definitie van beheerder komt tot uitdrukking dat de regeling in beginsel openstaat voor een ieder die beschikt over een duurzaam recht tot gebruik en beheer van een terrein. Veelal zal dat een zakelijk recht als het eigendomsrecht of een daarvan afgeleid beperkt recht betreffen. Echter ook degene die beschikt over een duurzaam persoonlijk recht tot gebruik en beheer van een terrein kan als beheerder worden aangemerkt. Op het moment dat een aanvraag voor beheerssubsidie wordt ingediend, moet aannemelijk zijn dat de aanvrager gedurende de periode waarop de beheerssubsidie betrekking heeft, zijn duurzaam persoonlijk recht zal kunnen uitoefenen. De aanvrager zal derhalve moeten aantonen dat diens persoonlijk recht in ieder geval gedurende een periode van 30 jaar uitgeoefend zal kunnen worden.

Wat betreft de positie van de pachter zij opgemerkt dat in beginsel de pachtovereenkomst als zodanig onvoldoende titel biedt om voor subsidie uit hoofde van de regeling in aanmerking te kunnen komen. Aan de subsidieverstrekking is immers de voorwaarde verbonden dat het desbetreffende terrein niet voor de landbouw zal worden aangewend, terwijl hét wezenskenmerk van een pachtovereenkomst juist is dat het gepachte object voor de landbouw wordt gebruikt.

Bij de definitie van landbouwgrond is aangesloten bij hetgeen terzake in de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden is opgenomen.

Artikel 3

In dit artikel is de reikwijdte van de regeling in ruimtelijke zin aangegeven. Allereerst kan subsidie worden verstrekt voor terreinen die zijn gelegen in een overeenkomstig de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling begrensd reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject. Het kan hierbij zowel gaan om terreinen waarop reeds een natuurdoelpakket is gerealiseerd - er is dan sprake van bestaande natuur of bestaand bos - dan wel om terreinen die nog een andere functie vervullen. Het zal hierbij met name om een landbouwfunctie gaan.

Voor de buiten reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten gelegen terreinen kan voor bestaand bos of bestaande natuurterreinen subsidie worden verstrekt. Deze mogelijkheid is opgenomen in onderdeel b, ten eerste. De subsidie kan zowel betrekking hebben op continuering van de bestaande situatie als op de omzetting van bestaande natuur of bestaand bos in enig ander natuurdoelpakket. Het is in beginsel aan de beheerder zelf of hij de bestaande situatie wil continueren, dan wel wil omzetten in enig ander natuurdoelpakket.

Een en ander laat uiteraard onverlet dat die keuze zal moeten passen binnen de kwantitatieve en kwalitatieve rijkskaders. De kwantiteit van de gewenste natuur zal worden gestuurd aan de hand van het jaarlijks, op grond van artikel 6 van de regeling, vast te stellen subsidieplafond dat onder andere voor de verschillende natuurdoelpakketten verschillende bedragen kan bevatten. De kwaliteit van de gewenste natuur wordt primair bepaald aan de hand van de beschrijving van de bij de regeling behorende natuurdoelpakketten.

Onderdeel b, ten tweede, ziet op de bebossing van landbouwgronden en vormt hiermee het alternatief voor de bebossing van deze gronden uit hoofde van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden.

Artikel 10

Zoals hiervoor in het algemene deel van de toelichting reeds werd opgemerkt kan de subsidiëring van nieuwe natuur en bos plaatsvinden in overeenkomstig de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling begrensde natuurontwikkelingsprojecten en reservaatsgebieden. De onderhavige regeling wijzigt de bestaande begrenzingsmethodiek niet en ook niet het in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling neergelegde uitgangspunt dat de provincies, binnen de door het Rijk gestelde beleidskaders, in concreto de natuurdoelen in de desbetreffende gebieden bepalen.

Bij de reeds genoemde algehele herziening van het subsidie-instrumentarium met betrekking tot bos, natuur en landschap is eveneens de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling betrokken. In het kader van die herziening zal ook de provinciale rol bij het nieuwe subsidiestelsel nader worden uitgewerkt. Teneinde te voorkomen dat, vooruitlopend op de uitkomsten van de hiervoor bedoelde herzieningsoperatie, via de onderhavige - tijdelijke - regeling ongewenste situaties ontstaan, is voorzien in een provinciale rol bij de subsidiëring van natuur of bos op grond van de onderhavige regeling in begrensde natuurontwikkelingsprojecten en reservaatsgebieden. In begrensde natuurontwikkelingsprojecten en reservaatsgebieden wordt beheerssubsidie uitsluitend verstrekt voorzover daartegen van provinciale zijde geen bezwaren bestaan.

Artikel 11

Met de voorwaarde, bedoeld in onderdeel a van dit artikel, wordt beoogd te voorkomen dat beheerssubsidie wordt verstrekt voor terreinen die, gelet op de aard van het natuurdoelpakket ten behoeve waarvan beheerssubsidie wordt aangevraagd, zodanig beperkt van omvang of breedte zijn dat de meerwaarde daarvan in kwalitatieve zin voor de Nederlandse natuur of het Nederlandse bos te gering is. Daarnaast wordt met de bepaling beoogd ondoelmatige versnippering van natuur of bos te voorkomen.

De bepaling, bedoeld in onderdeel b, dient gelezen te worden in het kader van het streven om natuurontwikkeling op landbouwgronden uit hoofde van deze regeling uitsluitend te subsidiëren indien redelijkerwijs vaststaat dat ook na afloop van de periode waarover beheerssubsidie is verleend, de grond niet langer als landbouwgrond zal worden benut. Voor een nadere toelichting op dit aspect wordt verwezen naar de toelichting op artikel 15.

Onderdeel c van artikel 11 betreft een bepaling die refereert aan de beoogde recreatieve functie van uit hoofde van deze regeling te subsidiëren terreinen. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 16, eerste lid, onderdeel f. Vloeit uit artikel 11, onderdeel c, voort dat beheerssubsidie alleen wordt verstrekt indien het terrein bereikbaar is vanaf de openbare weg, zo is de verkrijger van beheerssubsidie uit hoofde van artikel 16 bovendien verplicht diens terrein - zij het gedeeltelijk- ook daadwerkelijk voor publiek open te stellen.

Artikel 12

De hoogte van de beheerssubsidie per hectare varieert per natuurdoelpakket. Bij elk natuurdoelpakket is in de desbetreffende bijlage het daarbij behorende bedrag per hectare opgenomen. Daarnaast is de beheerssubsidie afhankelijk van de vraag of het terrein, geheel of ten dele, gedurende het gehele jaar voor het publiek zal worden opengesteld, alsmede van de vraag of de subsidie betrekking heeft op een op landbouwgrond te realiseren natuurdoelpakket.

De beheerssubsidie per hectare is afgeleid van de - gemiddeld genomen - noodzakelijke beheersmaatregelen ter ontwikkeling of instandhouding van het betrokken natuurdoelpakket en de gemiddeld genoten opbrengsten van het terrein waarop dat pakket is of wordt ontwikkeld. Daarbij is gebruik gemaakt van de ervaringen van Staatsbosbeheer met het ontwikkelen en handhaven van de verschillende natuurdoelpakketten.

Behalve dat er sprake is van kosten die gemoeid zijn met het gewenste beheer zullen in voorkomende gevallen ook van het terrein opbrengsten kunnen worden verkregen die direct gerelateerd zijn aan het desbetreffende natuurdoelpakket. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de verkoop van gras of hout. Het uiteindelijke subsidiebedrag per hectare per natuurdoelpakket komt overeen met het saldo van de gemiddeld te maken kosten en de gemiddeld genoten opbrengsten.

In verband met het streven ook de recreatieve waarde van natuurterreinen en bossen te benutten, voorziet artikel 12, tweede lid, in verhoging van de beheerssubsidie met 150 gulden per hectare per tijdvak voorzover het terrein voor het publiek gedurende het gehele jaar tussen zonsopgang en zonsondergang kosteloos is opengesteld.

In dit verband wordt ook gewezen op artikel 16, eerste lid, onderdeel f, krachtens welk onderdeel de verkrijger van beheerssubsidie verplicht is het terrein ten minste gedurende acht maanden en ieder geval gedurende de maanden juni, juli en augustus, voor het publiek op bestaande wegen en paden open te stellen, welke verplichting overigens niet geldt voor dat deel van het terrein dat direct is gelegen rondom een woonhuis of boerderij met bijbehorende en aanliggende sier- of moestuinen en boomgaarden.

Hoewel de regeling daartoe, gelet op artikel 16, niet verplicht, kan de subsidieaanvrager ervoor kiezen het terrein, geheel of ten dele, gedurende het gehele jaar voor het publiek open te stellen. Bij de aanvraag voor beheerssubsidie zal hij zulks dienen aan te geven. In dat geval zal hij in aanmerking kunnen komen voor de verhoging van de beheerssubsidie met 150 gulden per hectare voor dat deel van het terrein dat gedurende het gehele jaar is opengesteld. In de subsidieverlening zal dan uiteraard, in aanvulling op artikel 16, de verplichting tot voortdurende openstelling van het desbetreffende (deel van het) terrein worden opgenomen.

Realisatie van natuurdoelpakketten op landbouwgronden zal te allen tijde gepaard gaan met inkomensverlies. Het met de omschakeling van landbouwgronden naar natuurterreinen of bossen gepaard gaande inkomensverlies zal bovendien een definitief karakter dragen. Allereerst zal immers door het langdurig beheer met het oog op de vorming van natuur of bos het potentiële productierendement van de desbetreffende landbouwgrond substantieel afnemen. Deze verandering in gebruikseigenschappen van de grond zal dusdanig ingrijpend zijn dat het wederom ontginnen van de grond met het oog op de uitoefening van de landbouw een langdurig en kostbaar proces zou zijn. Praktisch gezien gaat het terrein verloren als landbouwgrond. Het definitieve karakter van het inkomensverlies komt daarnaast tot uiting in het feit dat de beheerssubsidie voor landbouwgrond wordt verstrekt onder de voorwaarde dat op het desbetreffende terrein één of meer - in tijdsduur onbeperkt - kwalitatieve bedingen komen te rusten die ertoe strekken ontwikkelingen of handelingen tegen te gaan die de ontwikkeling of instandhouding op het terrein van het desbetreffende natuurdoelpakket schaden of teniet doen.

De beheerssubsidie draagt niet bij aan de compensatie van het inkomensverlies. Deze subsidie is immers te karakteriseren als een vergoeding van gemaakte kosten. Teneinde het inkomensverlies te compenseren zal de beheerssubsidie per tijdvak per hectare worden verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met het verschil in waarde van het betreffende terrein als landbouwgrond en de uiteindelijke waarde van de grond als natuurterrein. Het inkomensverlies wordt daarmee gekapitaliseerd op basis van de veranderingen in voor het betreffende inkomen noodzakelijke productiemiddelen die optreden als gevolg van het natuurbeheer. Om uitvoeringstechnische redenen is gekozen de opslag niet per individueel terrein te bepalen, doch te fixeren op bedragen per regio. Bij de regio-indeling is aangesloten bij de prijsontwikkeling van grasland zonder melkquotum en bouwland over het kalenderjaar 1996. De regio’s zijn opgebouwd uit gemeenten. Als grondgebied van de gemeenten wordt aangemerkt het grondgebied, zoals dat is begrensd op 1 januari 1996.

Benadrukt wordt dat vorenbedoelde opslag uiteraard betrekking heeft op een tijdvak, zijnde 6 aaneengesloten jaren, en derhalve van een jaarlijkse bijdrage geen sprake is.

In het vijfde lid van artikel 12 is opgenomen dat de beheerssubsidie voor elk op het eerste tijdvak volgende tijdvak gelijk is aan het bedrag aan beheerssubsidie voor het eerste tijdvak, geïndexeerd op basis van de door het CBS berekende consumentenprijsindex. Benadrukt wordt dat de indexering niet alleen van toepassing is op de ’basisbeheerssubsidie’, doch eveneens op een eventuele verhoging van de beheerssubsidie uit hoofde van het tweede, onderscheidenlijk derde lid van artikel 12. Indexering is aan de orde in verband met de lange duur van de aangegane subsidieverplichtingen.

Artikelen 13 en 14

In de beschikking tot verlening van beheerssubsidie zal voor het desbetreffende terrein nauwkeurig worden aangegeven welk natuur- of bosdoel de betrokken subsidieontvanger zal dienen te realiseren. Een en ander is immers, zoals hiervoor reeds werd vermeld, bepalend voor de mate waarin ook daadwerkelijk beheerssubsidie zal worden verkregen.

Is de beheerssubsidie gericht op instandhouding van een bestaande situatie, dan zal het in de subsidieverlening op te nemen doel eenvoudig te bepalen zijn: gedurende de looptijd van de subsidieverlening zal de subsidieontvanger het reeds op het terrein aanwezige natuurdoelpakket in stand dienen te houden. Het in elk tijdvak te behalen doel is telkens hetzelfde. Anders is de situatie indien de beheerssubsidie betrekking heeft op een te ontwikkelen natuurdoelpakket. Is bijvoorbeeld sprake van een natuurdoelpakket dat gemiddeld genomen een realisatietermijn kent van circa 25 jaar, dan zal veelal niet reeds bij de subsidieverlening kunnen worden aangegeven welke resultaten de betreffende subsidieontvanger zal dienen te behalen aan het einde van elk tijdvak. Om die reden is, in geval van verlening van beheerssubsidie ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket in meer dan één tijdvak, voorzien in de bepaling dat in de beschikking tot verlening van de beheerssubsidie slechts het in het eerste tijdvak te behalen doel wordt geformuleerd. De in de daaropvolgende tijdvakken te behalen doelen zullen vervolgens bij één of meer beschikkingen van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nader worden aangegeven. Bij die beschikking of beschikkingen wordt het doel nader uitgewerkt door ten aanzien van in het terrein voorkomende terreincondities of vegetatietypen eisen te stellen die aan het eind van het desbetreffende tijdvak moeten zijn gerealiseerd. Uitgangspunt bij de nadere uitwerking blijft de ontwikkeling van het betrokken natuurdoelpakket binnen de periode waarover beheerssubsidie wordt verstrekt. Het ligt voor de hand dat, alvorens een uitwerkingsbeschikking wordt genomen, overleg plaatsvindt met de betrokken beheerder.

Tegen de uitwerkingsbeschikkingen is uiteraard bezwaar en beroep mogelijk, overeenkomstig de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 15

Met de in dit artikel gestelde voorwaarde wordt beoogd de omzetting van landbouwgrond in natuur of bos zoveel mogelijk een in rechte afdwingbaar en een in de tijd onbepaalde duur te geven. Door de vestiging van een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek is de rechthebbende op de betreffende grond gehouden deze grond niet (langer) ten behoeve van de landbouw te gebruiken, noch enig ander, met de ontwikkeling of handhaving van het desbetreffende natuurdoelpakket strijdig gebruik aan te vangen of te continueren.

In dit verband is van belang erop te wijzen dat de desbetreffende verbintenis zal worden aangegaan door degene aan wie de grond toebehoort en dat jegens hem ook zo nodig in rechte nakoming kan worden gevorderd van zijn verbintenis. Dit laatste geldt ook voor degenen die onder bijzondere titel een recht op de grond zullen verkrijgen en degenen die van die eigenaar een recht tot gebruik van de grond zullen verkrijgen. Een en ander benadrukt dat de regeling uitdrukkelijk ook gericht is op de duurzame ontwikkeling van het Nederlandse areaal bos en natuur.

Overigens is denkbaar dat de rechthebbende op de grond niet degene is aan wie de subsidie wordt verstrekt, nu immers, gelet op de definitie van beheerder in artikel 1, onderdeel f, beheerssubsidie aan een ieder die beschikt over een duurzaam persoonlijk of zakelijk recht kan worden verstrekt. In dat geval zal de rechthebbende zich, uit hoofde van de (kwalitatieve) verbintenis moeten onthouden van, voor de ontwikkeling of de handhaving van het natuurdoelpakket strijdige activiteiten, terwijl de subsidieontvanger zich van dergelijke activiteiten zal dienen te onthouden uit hoofde van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Met name gaat het daarbij om de verplichting, opgenomen in artikel 16, eerste lid, onderdeel b. Deze verplichting blijft ook van toepassing nadat de (30-jarige) periode is verstreken waarop de beschikking tot verlening van beheerssubsidie ziet.

Voor die gevallen waarin zowel sprake is van een tot gebruik en beheer van de grond gerechtigde subsidieontvanger, als een eigenaar, niet zijnde de subsidieontvanger, en daarnaast ook nog anderen beschikken over enig recht tot gebruik van de grond, welk recht reeds werd verkregen voor inschrijving van de overeenkomst, bedoeld in artikel 15, is het bepaalde in artikel 11, onderdeel b, van belang. Ten aanzien van laatstbedoelde personen heeft immers de kwalitatieve verbintenis, krachtens artikel 6:252, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, geen werking. Aan de hand van de subsidie-aanvraag zal dan beoordeeld moeten worden of dergelijke rechthebbenden aanwezig zijn en zo ja, welke garanties er bestaan dat die rechthebbenden niet op enig moment alsnog op grond van hun gebruiksrecht op de desbetreffende grond de landbouw zullen uitoefenen.

Artikel 16

In beginsel dient de subsidieontvanger, op grond van artikel 16, eerste lid, onderdelen c, d en e, het terrein niet te bemesten en het waterpeil in het terrein, alsmede het reliëf van het terrein te handhaven. Deze bepalingen zijn normaliter van essentieel belang in verband met de ontwikkeling of handhaving van natuurdoelpakketten op het betrokken terrein. Wordt aan de betreffende bepalingen niet voldaan, dan ligt de conclusie voor de hand dat het doel waarvoor de beheerssubsidie wordt verstrekt niet zal kunnen worden gehaald en zal in beginsel tot intrekking van de beschikking tot subsidieverlening worden overgegaan.

Vanuit natuurontwikkelingsoogpunt kan zich echter de situatie voordoen dat het ten behoeve van de ontwikkeling van een bepaald natuurdoelpakket meer in de rede ligt van de betreffende bepalingen af te wijken. In dat geval zal in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie, overeenkomstig het tweede lid van artikel 16, worden vermeld in welke mate de betreffende verplichtingen niet van toepassing zijn. Is het bijvoorbeeld noodzakelijk het waterpeil te verlagen, dan zal concreet in de desbetreffende subsidieverlening worden aangegeven tot welk niveau dat waterpeil dient te worden verlaagd. In dat geval is de subsidie-ontvanger verplicht tot peilaanpassing overeenkomstig hetgeen terzake in de subsidieverlening is opgenomen.

De ontvanger van beheerssubsidie is, krachtens artikel 16, eerste lid, onderdeel f, te allen tijde ook verplicht het terrein open te stellen voor publiek. Deze verplichting houdt in dat het terrein gedurende 8 maanden per jaar, en in ieder geval gedurende de maanden juni, juli en augustus, op bestaande wegen en paden voor het publiek moet worden opengesteld. Deze verplichting geldt om privacy- en veiligheidsredenen niet voor een beperkt gebied rondom woonhuizen en boerderijen. Een en ander laat uiteraard onverlet dat de subsidieaanvrager ervoor kan kiezen ook dát gebied voor het publiek open te stellen of te voorzien in gehele of gedeeltelijke openstelling van het terrein gedurende het gehele jaar. In dat laatste geval kan hij, gelet op artikel 12, tweede lid, in aanmerking komen voor verhoging van de beheerssubsidie van 150 gulden per hectare per tijdvak.

Artikelen 17 en 18

De beheerssubsidie wordt per tijdvak van 6 jaar verstrekt. Teneinde te voorkomen dat beheerders in liquiditeitsproblemen komen, is voorzien in de mogelijkheid op de beheerssubsidie voorschotten te verlenen op een zodanige wijze dat jaarlijks een evenredig deel van de beheerssubsidie voor het betrokken tijdvak kan worden bevoorschot. Met het oog op die bevoorschotting zal de aanvrager van het voorschot inzicht dienen te geven in de mate waarin hij de aan de subsidie verbonden verplichtingen nakomt. Aan de hand daarvan kan beoordeeld worden of aanleiding bestaat het gevraagde voorschot te verlenen, dan wel het voorschot moet worden geweigerd en wellicht zelfs tot intrekking of aanpassing van de subsidieverlening moet worden overgegaan.

Artikel 21

De bepalingen omtrent de vaststelling van de beheerssubsidie vormen de kern van het op resultaat gerichte subsidiestelsel. In het onderhavige artikel is vastgelegd dat het niet bereiken van de in de subsidieverlening vastgelegde natuurdoelen leidt tot een lagere subsidievaststelling.

Wordt geconstateerd dat aan het einde van het tijdvak het vooraf bepaalde doel niet is gehaald, dan zal de beheerssubsidie ten hoogste worden vastgesteld op 85% van het bedrag waarop die subsidie blijkens de subsidieverlening maximaal kon worden vastgesteld. Indien subsidie is verleend ten behoeve van natuurontwikkeling op landbouwgronden, geldt deze vermindering van de subsidie overigens niet voorzover de beheerssubsidie bestaat uit een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies als gevolg van de definitieve omzetting van landbouwgrond in natuur. Als in die gevallen het natuurdoel niet wordt gehaald, dan zal dus de korting op de subsidie slechts worden berekend over dat deel van de beheerssubsidie dat direct betrekking heeft op het betrokken natuurdoelpakket. Een en ander laat overigens onverlet dat bij het handelen in strijd met de verplichting de desbetreffende grond niet (langer) met het oog op de landbouw te gebruiken de beheerssubsidie, inclusief een eventuele opslag op grond van artikel 12, tweede of derde lid, voor het betrokken tijdvak op nihil kan worden vastgesteld.

Gewezen wordt op het feit dat in de onderhavige regeling uiteraard niet uitputtend de gevolgen zijn opgenomen van het niet voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Een en ander is immers reeds geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. In dit verband wordt met name gewezen op artikel 4:46 van die wet waarin onder andere is opgenomen dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikelen 22 en 23

Recreatiesubsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt. De regeling laat open dat recreatiesubsidie wordt verleend voor een beperkter aantal tijdvakken dan waarover de beheerssubsidie voor het betreffende terrein wordt verstrekt. Zo is het mogelijk dat de ontvanger van beheerssubsidie eerst na verloop van jaren besluit tevens recreatiesubsidie aan te vragen. Wordt alsdan recreatiesubsidie verleend, dan zal die subsidie betrekking hebben op de nog niet verstreken tijdvakken waarover beheerssubsidie is verleend. Opgemerkt wordt dat, net als beheerssubsidie, recreatiesubsidie uitsluitend over gehele tijdvakken wordt verstrekt. Het tijdvak waarover recreatiesubsidie wordt verstrekt zal steeds hetzelfde tijdvak zijn als waarover beheerssubsidie wordt verstrekt.

Artikelen 29 en 30

Voor de toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 17 en 18, die immers inhoudelijk vergelijkbaar zijn met de artikelen 29 en 30.

Artikel 32

Dit artikel brengt tot uitdrukking dat, net als bij de beheerssubsidie, de vaststelling van de recreatiesubsidie afhankelijk is van de vraag of het doel is bereikt waarvoor die subsidie wordt verstrekt.

Artikelen 33 en 34

Uitgangspunt bij het verstrekken van inrichtingssubsidie is dat die subsidie uitsluitend wordt verstrekt met het oog op het creëren van de noodzakelijke randvoorwaarden waarbinnen het natuurdoelpakket, ten behoeve waarvan beheerssubsidie wordt verstrekt, kan worden ontwikkeld. Het gaat hierbij telkens om maatregelen met een eenmalig karakter die naar hun aard en omvang niet zijn te beschouwen als beheersmaatregelen. Naast het bebossen van terreinen kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan het geheel of ten dele afplaggen van een terrein, het verleggen van waterlopen of het verwijderen van bebouwing.

Op grond van de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen kan subsidie worden verstrekt voor maatregelen ter bestrijding van de effecten in bossen en natuurterreinen van verdroging, verzuring en vermesting. In die regeling is nauwkeurig omschreven welke activiteiten voor welke - genormeerde - bijdrage in aanmerking komen. Vooralsnog wordt ten aanzien van de desbetreffende activiteiten de voorkeur gegeven aan subsidiëring op basis van normkosten in plaats van een subsidiëring op basis van werkelijke kosten. Om die reden is dan ook gekozen geen inrichtingssubsidie te verstrekken voor maatregelen die uit hoofde van de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen kunnen worden gesubsidieerd. Daarbij zij overigens aangetekend dat deze regeling ook bij de momenteel lopende operatie tot herziening van het stelsel voor de subsidiëring van natuur, bos en landschap, is betrokken.

Artikel 36

Onderdeel c van dit artikel is opgenomen teneinde te benadrukken dat, indien ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket inrichtingsmaatregelen dienen te worden getroffen, de desbetreffende aanvraag voor inrichtingssubsidie in ieder geval moet worden ingediend alvorens de beschikking tot verlening van beheerssubsidie is gegeven. De bepaling houdt verband met het feit dat inrichtingsmaatregelen vooraf dienen te gaan aan het beheer van het betrokken terrein. De inrichtingsmaatregelen zijn immers gericht op het creëren van de fysieke condities in het terrein om vervolgens het betrokken ontwikkelingsbeheer succesvol te kunnen laten plaatsvinden. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 13, tweede lid, waarin is bepaald dat, indien inrichtingssubsidie wordt verstrekt, de datum met ingang waarvan beheerssubsidie voor het betrokken terrein wordt verstrekt wordt vastgesteld op de datum waarop de subsidieontanger de aanvraag tot vaststelling van de inrichtingssubsidie indient. Deze aanvraag moet worden ingediend binnen vier weken na de datum waarop de inrichtingsmaatregeen zijn uitgevoerd.

Artikel 44

Op grond van artikel 47 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling is het Bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer, gehouden, indien aan dat bureau een recht van eigendom of een ander goederenrechtelijk genotsrecht wordt aangeboden met betrekking tot percelen, gelegen in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject, het hem aangeboden recht te verwerven.

In deze verplichting brengt artikel 44 van de onderhavige regeling geen wijziging. Ook indien voor een terrein, gelegen in een reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject, op grond van de onderhavige regeling subsidie wordt verstrekt en de betreffende subsiieontvanger diens gebruiksrecht aanbiedt aan het Bureau beheer landbouwgronden, is dit bureau verplicht te verwerven. Bij de voor het betreffende recht te betalen koopprijs zal echter rekening worden gehouden met de bedragen die reeds uit hoofde van artikel 12, derde lid, aan de betrokken rechthebbende zijn betaald.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G.H. Faber.

Naar boven