Confectie-Industrie

Vrijwillig Vervroegd Uittreden 1998/2003

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN CONFECTIE-INDUSTRIE

AI Nr. 9056

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Vakraad voor de Confectie-Industrie namens de Vereniging van Confectie- en Tricotage-Ondernemingen FENECON als partij te ener zijde en namens FNV Bondgenoten, de CNV Bedrijvenbond en De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-Industrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 26 juni 1996 (Stcrt. 1996, nr. 130), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindend verklaren van de artikelen 2 en 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-Industrie met bijbehorende statuten en reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 juni 2003 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-Industrie alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:

Artikel 1 Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

  • 1. confectie-industrie

  • In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen als omschreven in het als bijlage bijgevoegde artikel 1 van de CAO voor de Confectie-Industrie1.

  • 2. werknemer

  • Degene beneden de 65 jaar, die met de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en die tevens verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.

  • 3. werkgever

  • De natuurlijke of rechtspersoon die als werkgever in de Confectie-Industrie als sub 1 omschreven, fungeert.

  • 4. normale arbeidsduur

  • De gemiddelde voltijdse wekelijkse arbeidsduur krachtens de CAO voor de Confectie-Industrie.

  • 5. pensioendatum

  • De eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 6. Jaarinkomen

  • Het tot jaarinkomen herleide salaris in geld, zoals dit heeft gegolden op het tijdstip twaalf maanden vóór de datum van uittreden, vermeerderd met:

    • eventuele provisie, prestatie- en produktiepremies, alsmede eventuele gratificaties, tantièmes, winstdelingsuitkeringen, 13e-maandsuitkeringen, kerst- of eindejaarsuitkeringen e.d., indien deze in de 3 jaren onmiddellijk aan het uittreden voorafgaand, jaarlijks werden uitgekeerd, tot een bedrag gelijk aan éénderde deel van de som van die respectieve bedragen over die 3 jaar;

    • eventuele overwerkvergoeding mits het overwerk in de laatste 3 jaar geen incidenteel karakter heeft gehad;

    • eventueel – conform de regelen bedoeld in artikel 8, lid 2 van de Coördinatiewet sociale verzekering – in geld gewaardeerd loon in natura;

    • één en ander voorts vermeerderd met de sinds het tijdstip van twaalf maanden voor de datum van uittreding voor de Confectie-Industrie als bedrijfstak geldende algemene verhogingen, zoals deze in de CAO voor de Confectie-Industrie zijn of worden overeen gekomen.

  • Van het jaarinkomen mag ten hoogste in aanmerking worden genomen een bedrag gelijk aan 2 maal het bij de aanvang van de deelneming geldende maximum uitkeringsdagloon voor de Werkloosheidswet, vermenigvuldigd met 260.

  • 7. SUC

  • De Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-Industrie, gevestigd te Amsterdam.

  • 8. reglement

  • Het reglement van de SUC.

Artikel 2 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van de overeenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden geschiedt volgens statuten en een reglement die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken. De uitvoering is opgedragen aan de SUC die deze onder zijn verantwoordelijkheid geheel of gedeeltelijk kan delegeren aan een door de SUC aan te wijzen administrateur.

  • 2. De werkgever en de werknemer zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen die de SUC noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. Indien de werkgever of de werknemer, ook na aanmaning niet aan deze verplichting voldoet, dan is de SUC bevoegd de gevraagde gegevens naar beste weten vast te stellen.

Artikel 3 Financiering

  • 1. De kosten van de uitvoering van de regeling worden gedekt door een door de werkgever en de werknemer tezamen verplicht te betalen bijdrage aan de SUC.

  • 2.

    • a. De bijdrage wordt uitgedrukt in een percentage van het door de werkgever op jaarbasis in zijn onderneming uitbetaalde loon, waarover premie ingevolge de Werkloosheidswet is, dan wel zou zijn, verschuldigd tot een maximum van tweemaal het maximum premieloon voor de Werkloosheidswet.

    • b. Vanaf 1 juli 1995 wordt ook tot het loon gerekend het spaarloon- bedrag ten behoeve van deelname aan spaarloonregelingen in de zin van de Wet op de Loonbelasting.

  • 3. De verdeling van de lasten tussen werkgever en werknemer, alsmede de hoogte van de bijdrage worden voor ieder kalenderjaar, door partijen bij deze CAO vastgesteld.

  • De bijdrage van de werkgever vindt plaats door middel van een door of namens de SUC uit te voeren heffing.

  • 4. De door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage bedraagt over de periode 1 januari 1996 tot1 juli 1998 5,2% van het in die periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 21. Hiervan komt 3,95% voor rekening van de werkgever en 1,25% voor rekening van de werknemer. Over de periode 1 juli 19981 tot 1 januari 1999 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 5,6% van het over deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,12% voor rekening van de werkgever en 1,48% voor rekening van de werknemer.

  • Indien na berekening blijkt dat de bijdrage over het kalenderjaar 1998 effectief gezien lager zal zijn dan 5,4 % over het totaal uitbetaalde loon als bedoeld in lid 2 wordt de door de werkgever verschuldigde bijdrage zodanig verhoogd dat het tekort wordt gedelgd.

  • 5. Over de periode 1 januari 1999 tot 1 juli 1999 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 5,6% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,12% voor rekening van de werkgever en 1,48% voor rekening van de werknemer. Over de periode 1 juli 1999 tot 1 januari 2000 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 6,0% van het over deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,29% voor rekening van de werkgever en 1,71% voor rekening van de werknemer.

  • Indien na berekening blijkt dat de bijdrage over het kalenderjaar 1999 effectief gezien lager zal zijn dan 5,8% over het totaal uitbetaalde loon als bedoeld in lid 2 wordt de door de werkgever verschuldigde bijdrage zodanig verhoogd dat het tekort wordt gedelgd.

  • 6. Over de periode 1 januari 2000 tot 1 juli 2000 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 6,0% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,29% voor rekening van de werkgever en 1,71% voor rekening van de werknemer. Over de periode 1 juli 2000 tot 1 januari 2001 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 6,4% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,46% voor rekening van de werkgever en 1,94% voor rekening van de werknemer.

  • Indien na berekening blijkt dat de bijdrage over het kalenderjaar 2000 effectief gezien lager zal zijn dan 6,2% over het totaal uitbetaalde loon als bedoeld in lid 2 wordt de door de werkgever verschuldigde bijdrage zodanig verhoogd dat het tekort wordt gedelgd.

  • 7. Over de periode van 1 januari 2001 tot 1 juli 2001 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 6,4% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,46% voor rekening van de werkgever en 1,94% voor rekening van de werknemer. Over de periode 1 juli 2001 tot 1 januari 2002 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 6,8% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,63% voor rekening van de werkgever en 2,17% voor rekening van de werknemer.

  • Indien na berekening blijkt dat de bijdrage over het kalenderjaar 2001 effectief gezien lager zal zijn dan 6,6% over het totaal uitbetaalde loon als bedoeld in lid 2 wordt de door de werkgever verschuldigde bijdrage zodanig verhoogd dat het tekort wordt gedelgd.

  • 8. Over de periode 1 januari tot 1 juli 2002 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 6,8% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,63% voor rekening van de werkgever en 2,17% voor rekening van de werknemer. Over de periode 1 juli 2002 tot 1 januari 2003 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 7,2% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,8% voor rekening van de werkgever en 2,4% voor rekening van de werknemer.

  • Indien na berekening blijkt dat de bijdrage over het kalenderjaar 2002 effectief gezien lager zal zijn dan 7,0% over het totaal uitbetaalde loon als bedoeld in lid 2 wordt de door de werkgever verschuldigde bijdrage zodanig verhoogd dat het tekort wordt gedelgd.

  • 9. Over de periode 1 januari 2003 tot 1 juli 2003 bedraagt de door de werkgever aan de SUC te betalen bijdrage 7,2% van het in deze periode door de werkgever uitbetaalde loon in de zin van lid 2. Hiervan komt 4,8% voor rekening van de werkgever en 2,4% voor rekening van de werknemer.

  • 10. De in de vorige leden bedoelde bijdrage van de werknemer wordt op zijn loon ingehouden.

  • 11. Eventuele tekorten bij de uitvoering van de regeling in enig kalenderjaar zullen steeds in het daarop volgende kalenderjaar door het heffen van een extra bijdrage via een omslagstelsel worden opgeheven, waarbij de werkgever voor tweederde deel en de werknemer voor éénderde deel der lastenverhoging worden belast.

  • 12. De werkgever is verplicht aan de SUC c.q. de administrateur de vereiste informatie te verstrekken voor het vaststellen van de bijdrage. Artikel 2, lid 2, tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.

  • 13. Aan werkgevers, die voor hun werknemers een pensioenregeling hebben, waarbij de arbeidsovereenkomst vóór de 60-jarige leeftijd van de werknemers eindigt, zal op hun schriftelijk verzoek door de SUC dispensatie van de verplichting tot betaling van de bijdrage – als in dit artikel – worden verleend.

Artikel 4 Aanspraak op een uitkering bij volledig vrijwillig vervroegd uittreden

  • 1. Iedere werknemer in de leeftijd van 60 t/m 64 jaar die op het beoogde tijdstip van deelneming ten minste 10 aaneengesloten jaren in loondienst in de Confectie-Industrie werkzaam is geweest kan met ingang van de kalendermaand, waarin aan vorenbedoelde voorwaarden is voldaan op zijn schriftelijk verzoek volledig aan de regeling deelnemen mits ook de in het reglement van de SUC overigens gestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2. Toepassing van deze regeling vindt niet plaats ten aanzien van:

    • a. degene die een volledige uitkering ontvangt krachtens de Ziektewet (ZW), de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en/of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en/of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Werkloosheidswet (WW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), dan wel loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 BW dan wel een combinatie van genoemde rechten en eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet (TW) en/of RWW dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering;

    • b. degene, die onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling valt;

    • c. degene, die overigens niet voldoet aan de in het reglement van de SUC opgenomen voorwaarden.

  • 3. Met ingang van de pensioendatum verliest hij zijn aanspraak op toepassing van deze regeling.

Artikel 4 A Aanspraak op een uitkering bij gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden

Voor werknemers die voldoen aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid bestaat de mogelijkheid om gedeeltelijk aan de regeling te kunnen deelnemen, onder de voorwaarden in het reglement vermeld.

Artikel 5 Hoogte van de uitkering bij volledig vrijwillig vervroegd uittreden

  • 1.

    • a. Bij uittreding op of na 1 oktober 1992, maar vóór 1 januari 1997, bedraagt de nettouitkering – bij aanvang van de deelneming – 87,5% van het netto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag. De uitkering zal niet meer kunnen bedragen dan 87,5% netto van 200% van het maximum uitkeringsdagloon voor de Werkloosheidswet vermenigvuldigd met 260.

    • b. Bij uittreding op of na 1 januari 1997 bedraagt voor de werknemer die geboren is in 1938 of eerder en die uittreedt op of na het bereiken van de 60-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de leeftijd van 60,5 jaar de netto-uitkering – bij aanvang van de deelneming – 80% van het netto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag, en voor de werknemer die geboren is in 1938 of eerder en die uittreedt op of na het bereiken van de leeftijd van 60,5 jaar bedraagt de netto-uitkering – bij aanvang van de deelneming – 87,5% van het netto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag.

    • De uitkering zal niet meer kunnen bedragen dan 80% netto respectievelijk 87,5% netto van 200% van het maximum uitkeringsdagloon voor de Werkloosheidswet vermenigvuldigd met 260.

    • c. Bij uittreding op of na 1 januari 1999 heeft de werknemer die uittreedt op of na het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht op de volgende uitkering:

      • indien de werknemer is geboren in 1939 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 320% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1940 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 280% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1941 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 240% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1942 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 232,50% van het bruto-jaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1943 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 225% van het brutojaarinkomen.

    • De in de vorige volzin bedoelde bruto-uitkering wordt herleid tot een maandbedrag.

    • Het uitkeringspercentage bij aanvang van de deelneming is bepalend voor de hoogte van de bruto-uitkering tot de pensioendatum. De bruto-uitkering bij aanvang van de deelneming is maximaal 85% van het bruto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag.

    • d. Indien de deelnemer geen werknemersverzekeringspremies verschuldigd was, wordt voor de vaststelling van de nettorespectievelijk de bruto-uitkering als bedoeld in de onderdelen a en b respectievelijk onderdeel c met deze premies rekening gehouden.

    • e. Voor de uitkeringen bedoeld onder a en b geldt dat telkens wanneer daartoe, gezien de geldende loonbelastingtarieven en/of sociale verzekeringspremies aanleiding bestaat, de bruto uitkeringen van de deelnemers die op of na 1 april 1984 uittreden worden gewijzigd door vermenigvuldiging met een hieronder omschreven breuk. De teller van deze breuk is gelijk aan de nieuwe bruto-uitkering en de noemer is gelijk aan de tot dan toe geldende bruto-uitkering, zoals deze gevonden worden bij een brutoloon van f 3.500,-.

  • 2. De uitkering bedraagt ten minste het voor de deelnemer geldende wettelijk netto minimumloon, zoals dat geldt bij de aanvang van de uitkering aan de deelnemer.

  • Bij parttime arbeid (minder dan de normale arbeidsduur) of indien voor een deelnemer een loondispensatie geldt, verleend door de Vakraad voor de Confectie-Industrie of uitvoeringsinstelling sociale verzekeringen (uvi), wordt de uitkering naar rato van het aantal gewerkte uren per week, respectievelijk conform het door de Vakraad of de uvi vastgestelde percentage verlaagd.

  • 3. De deelnemer ontvangt een vakantietoeslag van 8% van de uitkering.

  • 4. Voor de werknemers van 62, 63 en 64 jaar, die respectievelijk 16, 24 en 32 uur per kwartaal korter mogen werken tegen salarisbetaling van 85% over de niet gewerkte tijd, geldt dat voor de berekening van het laatst genoemde inkomen wordt aangenomen dat de betrokkene de normale arbeidsduur – gemiddeld 37 uur per week – heeft gewerkt.

  • 5. De hoogte van de uitkering zal worden aangepast aan toekomstige algemene loonmaatregelen, zoals deze in de CAO voor de Confectie-Industrie zijn of worden overeengekomen overeenkomstig de in lid 1, onderdeel e vermelde methode.

Artikel 5 A Hoogte van de uitkering bij gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden

In geval van gedeeltelijke deelname aan de regeling als bedoeld in artikel 4A wordt de hoogte van de uitkering volgens de in het reglement vastgelegde regels bepaald.

Artikel 6 Financiële verplichtingen

Bestaande pensioenvoorzieningen, alsmede de ziekenfonds- c.q. ziektekostenverzekering worden tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd voortgezet. De premies, respectievelijk de werkgeversaandelen daarin komen op de wijze zoals omschreven in het reglement voor rekening van de SUC.

Artikel 7 Inhoudingen

  • 1. De SUC zal op de uitkeringen inhouden:

    • a. de verschuldigde loonheffing inclusief de premie voor de AOW, ANW en AAW;

    • b. het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet;

    • c. het werknemersaandeel in de kosten van de ziektekostenverzekering, zulks ten bedrage van 40% van deze kosten;

    • d. het werknemersaandeel in de premie van de voor de betrokkene geldende pensioenregeling.

  • 2. Bij gebruikmaking van de deeltijd-vutregeling worden de in het eerste lid genoemde inhoudingen door de werkgever op de uitkering ingehouden.

Artikel 8 Hardheidsclausule

In gevallen waarin toepassing van de regeling vrijwillig vervroegd uittreden tot onvoorziene onbillijkheden leidt, kan het bestuur van de SUC een beslissing nemen in afwijking van de bepalingen van het reglement.

Artikel 9 vrijstelling

  • 1. De werkgever kan een verzoek tot vrijstelling indienen bij het bestuur van de SUC, dat het verzoek beoordeelt en voorzien van een advies ter goedkeuring aan de Vakraad voorlegt.

  • 2. Het verzoek van de werkgever als bedoeld in het eerste lid dient minimaal aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • a. de werkgever heeft een andere regeling inzake vrijwillig vervroegd uittreden getroffen, die ten minste voor alle werknemers geldt die onder deze vut-CAO vallen;

    • b. de andere regeling is:

      • in overleg en in overeenstemming met de werknemersorganisaties betrokken bij de onderhavige vut-CAO tot stand gekomen en neergelegd in, dan wel gebaseerd op een CAO die is aangemeld bij de arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dan wel

      • neergelegd in of gebaseerd op een verordening als bedoeld in artikel 93 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, dan wel

      • gebaseerd op een besluit als bedoeld in artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden, dan wel

      • gebaseerd op een besluit dat is genomen in overeenstemming met de personeelsvertegenwoordiging van de onderneming, indien het een onderneming betreft voor welk de instelling van een ondernemingsraad niet verplicht is;

    • c. de andere regeling is ten minste gelijkwaardig aan de regeling van de SUC een en ander ter beoordeling van het bestuur van de SUC;

    • d. de andere regeling is ondergebracht in een aparte rechtspersoon met een van de onderneming afgescheiden vermogen, waar in het bestuur vertegenwoordigers van werknemerszijde ten minste evenveel zetels bezetten als vertegenwoordigers van werkgeverszijde.

  • 3. Het bestuur is bevoegd nadere voorwaarden te verbinden aan de inwilliging van het verzoek van de werkgever.

  • 4. De werkgever wordt schriftelijk van het besluit op de hoogte gesteld.

  • Bij een positieve beslissing worden de voorwaarden waaronder de werkgever vrijstelling verkrijgt tevens schriftelijk aan hem meegedeeld.

Artikel 101

BIJLAGE I BIJ DE CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN CONFECTIE-INDUSTRIE BIJ ARTIKEL 1

CAO voor de Confectie-Industrie

Artikel 1 Confectie-Industrie

  • 1. „Confectie-Industrie": In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen die op fabriekmatige wijze kleding en/of textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde ondernemingen of afdelingen daarin, waar in hoofdzaak of uitsluitend gordijnen, vitrages, draperieën e.d. worden vervaardigd, alles met uitzondering van ondernemingen:

    • a. waarin de verwerking geschiedt door detailhandelsondernemingen, die uitsluitend de in de detailhandel gebruikelijke bewerkingen verrichten;

    • b. die uitsluitend of in hoofdzaak eindprodukten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;

    • c. die in hoofdzaak artikelen vervaardigen, terzake waarvan de CAO voor de lederwarenindustrie dan wel de CAO voor de textielindustrie van toepassing is;

    • d. die in hoofdzaak het maatkledingbedrijf uitoefenen.

  • Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een onderneming of afdeling geacht zich in hoofdzaak met de vervaardiging van gordijnen, vitrages, draperieën e.d. bezig te houden, indien het aantal daarbij betrokken werknemers groter is dan het aantal werknemers dat betrokken is bij eventuele andere werkzaamheden van de werkgever.

BIJLAGE II STATUTEN

Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-industrie

Artikel 1 Naam, zetel

  • 1. De Stichting draagt de naam: „Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-industrie", hierna te noemen: „de Stichting".

  • 2. Zij heeft haar zetel te Amsterdam.1

Artikel 2 Duur

De Stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 3 Doel

Het doel van de Stichting is:

  • a. om aan de werknemers die van de in de collectieve arbeidsovereenkomst in de Confectie-industrie inzake vrijwillig vervroegd uittreden geboden mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden gebruik maken, de daarvoor bij het reglement vast te stellen uitkeringen te doen;

  • b. het verrichten van alle met de uitvoering van deze regeling verband houdende of daaraan bevorderlijke handelingen, zulks in de ruimste zin.

Artikel 4 Geldmiddelen

De middelen van de Stichting bestaan uit:

  • a. De door de werkgevers en werknemers te leveren geldelijke bijdragen als bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-industrie.

  • b. Bijdragen van de overheid.

  • c. Andere baten, interest daaronder begrepen.

Artikel 5 Bestuur en einde bestuurslidmaatschap

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit zes natuurlijke personen.

  • 2. De bestuursleden worden als volgt benoemd:

    • drie leden door de „Vereniging van confectie- en tricotage-ondernemingen FENECON", gevestigd te Amsterdam;

    • één lid door de vereniging „Industriebond FNV", gevestigd te Amsterdam;

    • één lid door de vereniging „CNV Industrie- en Voedingsbond", gevestigd te Nieuwegein en

    • één lid door de vereniging „De Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening", gevestigd te Houten.

  • 3. Voor ieder bestuurslid kan een plaatsvervanger worden benoemd, op dezelfde wijze als het betreffende te vervangen bestuurslid is benoemd. Een bestuurslid kan zich steeds door zijn plaatsvervanger doen vervangen. Waar hierna wordt gesproken van bestuurslid, wordt daarmee ook de plaatsvervanger bedoeld. De bevoegdheden van de plaatsvervanger gaan pas in bij daadwerkelijke vervanging.

  • 4. Het bestuur wijst telkenjare uit zijn midden, zowel van werkgevers- als van werknemerszijde een voorzitter en een vice-voorzitter, alsmede een plaatsvervangend voorzitter en een plaatsvervangend vice-voorzitter aan.

  • 5. De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door werkgeversbestuursleden en in de oneven kalenderjaren door werknemersbestuursleden. Omgekeerd worden de functies van vice-voorzitter en plaatsvervangend vice-voorzitter in de even kalenderjaren vervuld door werknemersleden en in de oneven kalenderjaren door werkgeversleden.

  • 6. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden of door schriftelijk bedanken van het lid. Het lidmaatschap eindigt eveneens, indien de organisatie die het betreffende bestuurslid heeft benoemd, deze benoeming intrekt en daarvan schriftelijk kennis heeft gegeven aan alle overige zittende bestuursleden.

Artikel 6 Bevoegdheden van het bestuur

  • 1. De voorzitter en de vice-voorzitter vertegenwoordigen de Stichting tezamen in en buiten rechte. Bij ontstentenis of belet van de voorzitter treedt in zijn plaats op de plaatsvervangend voorzitter. Bij ontstentenis van de vice-voorzitter treedt in zijn plaats op de plaatsvervangend vice-voorzitter.

  • 2. Het bestuur is belast met het bestuur van de zaken van de Stichting en het beheer van haar vermogen.

  • 3. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten, tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, tot het sluiten van overeenkomsten waarbij de Stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 4. Het bestuur van de Stichting is – te zijner beoordeling en onder nader te stellen voorwaarden – bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot vrijwillige aansluiting met:

    • a. werkgevers die een aan de Confectie-industrie verwant bedrijf uitoefenen;

    • b. werkgevers als bedoeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Confectie-industrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden en zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, ten behoeve van de bij deze werkgevers in dienst zijnde, niet langer ingevolge de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde, directeuren-grootaandeelhouder alsmede zijn/haar echtgeno(o)t(e)/partner en familieleden die evenmin in hiervoor bedoelde zin zijn verzekerd;

    • c. werkgevers als hiervoor bedoeld onder a. en zijnde een N.V. of B.V. met beperkte aansprakelijkheid, ten behoeve van de bij deze werkgevers in dienst zijnde, niet langer ingevolge de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde, directeuren-grootaandeelhouder alsmede zijn/haar echtgeno(o)t(e)/partner en familieleden die evenmin in hiervoor bedoelde zin zijn verzekerd.

Artikel 7 Bureau

  • 1. De uitvoering van door het bestuur genomen besluiten, het voeren van de correspondentie, het in overleg met de administrateur opstellen van agenda's voor vergaderingen, de samenstelling van rapporten et cetera, geschiedt door een door het bestuur daartoe ingesteld bureau.

  • 2. De leiding van het bureau berust bij een door het bestuur buiten zijn midden benoemde directeur.

  • De vergoeding alsmede de instructie voor de werkwijze van het bureau worden door het bestuur vastgesteld.

  • 3. De kosten van het bureau worden bestreden uit de geldmiddelen.

  • 4. De directeur woont de vergaderingen bij van het bestuur, en voor zoveel nodig en van toepassing, van door het bestuur ingestelde commissies.

  • 5. Het bestuur kan, onder behoud van zijn verantwoordelijkheid, de behandeling van bepaalde aangelegenheden aan het bureau opdragen en zijn bevoegdheden ten aanzien van bepaalde onderwerpen voorwaardelijk of niet voorwaardelijk aan het bureau delegeren.

Artikel 8 Commissies

  • 1. Het bestuur kan bepaalde onderdelen van zijn taak onder zijn verantwoordelijkheid delegeren aan door hem in te stellen permanente commissies of commissies ad hoc, hetzij voor bepaalde naar de aard der ondernemingen begrensde delen van de confectie-industrie, hetzij voor bepaalde regionaal begrensde delen van de confectie-industrie, hetzij voor bepaalde onderwerpen.

  • 2. De commissies zullen bij voorkeur bestaan uit één of meer leden van het bestuur met dien verstande, dat de commissies paritair zullen zijn samengesteld uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers, tenzij het bestuur anders besluit.

  • 3. Het bestuur stelt voor iedere commissie een taakomschrijving en – zo nodig – een instructie vast.

Artikel 9 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee bestuursleden gewenst achten.

  • 2. De wijze en de termijn van oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

  • 3. Plaatsvervangende bestuursleden hebben het recht vergaderingen van het bestuur bij te wonen.

  • 4. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde vergadering van het bestuur een jaarlijks door het bestuur vast te stellen vacatiegeld.

  • Reis- en verblijfkosten, door de leden van het bestuur in hun functie gemaakt, worden vergoed volgens door het bestuur vast te stellen regelen.

  • Hetzelfde geldt ten aanzien van plaatsvervangende leden van het bestuur in geval van plaatsvervanging.

Artikel 10 Besluitvorming, stemrecht

  • 1. Elk bestuurslid heeft in een vergadering één stem indien het aantal aanwezige werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers even groot is.

  • Is dit niet het geval dan heeft elk bestuurslid aan werkgeverszijde zoveel stemmen als er bestuursleden aan werknemerszijde aanwezig zijn en elk bestuurslid aan werknemerszijde zoveel stemmen als er bestuursleden aan werkgeverszijde aanwezig zijn. De directeur van het bureau, de administrateur en de ministerieel waarnemer, bedoeld in artikel 16, hebben een adviserende stem.

  • 2. Het bestuur kan geen besluit nemen indien niet ten minste de helft van het aantal bestuursleden van werkgevers- respectievelijk werknemerszijde ter vergadering aanwezig is.

  • 3. Indien in een vergadering geen besluit kan worden genomen omdat niet is voldaan aan het in het vorige lid bepaalde, wordt zo spoedig mogelijk een tweede vergadering bijeen geroepen, waarin ongeacht het aantal alsdan aanwezige leden – mits met ten minste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen – een besluit kan worden genomen over de aangelegenheden, waaromtrent in de eerstbedoelde vergadering niet kon worden beslist.

  • 4. De besluiten worden, voor zover daarvan bij deze statuten niet is afgeweken, genomen bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 5. Over personen wordt uitsluitend ter vergadering schriftelijk gestemd bij gesloten en ongetekende briefjes en over zaken wordt ter vergadering hoofdelijk en mondeling gestemd, tenzij tot schriftelijke stemming wordt besloten.

  • 6. Bij het bepalen van het aantal geldig uitgebrachte stemmen worden blanco en ongeldige stemmen niet meegerekend.

  • 7. Bij staking van stemmen over zaken, zal het ter besluitvorming voorliggende onderwerp in een zo spoedig mogelijk daarna te houden nieuwe vergadering opnieuw aan de orde worden gesteld.

  • Staken de stemmen dan wederom, dan wordt het onderwerp van de agenda gevoerd wanneer de stemming zaken betreft en beslist het lot wanneer de stemming personen betreft.

  • 8. Besluiten kunnen ook buiten vergaderingen worden genomen, mits schriftelijk en met eenparigheid van stemmen van alle bestuursleden.

  • 9. Het bestuur kan zich voor zijn besluitvorming van extern deskundig advies voorzien. Deze deskundigen hebben een adviserende stem.

Artikel 11 Geheimhoudingsplicht

De leden van het bestuur, de leden van de commissies, de directeur en zij die uit anderen hoofde aan bestuursvergaderingen of -werkzaamheden deelnemen, zijn tegenover derden verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alle gegevens, hun in hun vorenbedoelde kwaliteit medegedeeld, waarvoor hun geheimhouding is opgelegd of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat geheimhouding is vereist.

Artikel 12 Verantwoording en boekjaar

  • 1. Het boekjaar loopt gelijk met het kalenderjaar.

  • 2. Jaarlijks na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerde balans, rekening van lasten en baten en verslag over de toestand van de Stichting vast. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en vice-voorzitter van de Stichting ondertekend.

  • 3. De in het vorige lid bedoelde accountant wordt door het bestuur tot wederopzegging benoemd.

  • 4. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde stukken worden ter inzage voor de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de Stichting;

    • b. op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaats(en).

  • De in het eerste lid bedoelde stukken worden toegezonden aan de leden en plaatsvervangende leden van het bestuur. De in het eerste lid bedoelde stukken worden op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 6. Het bestuur, dan wel de administrateur, is verplicht de in de vorige leden vermelde bescheiden ten minste 10 jaar lang te bewaren.

Artikel 13 Administratief en geldelijk beheer

  • 1. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur. De administratiekosten worden bestreden uit de geldmiddelen. Onder administratiekosten worden mede begrepen de kosten ter inning van geldmiddelen alsmede ten behoeve van het bestuur en het houden van vergaderingen te maken kosten.

  • 2. Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 3. Gerede gelden worden in rekening courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur.

  • 4. Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 5. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 14 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 15, lid 2, eerste volzin, van toepassing.

  • 3. Een reglementswijziging treedt eerst in werking nadat een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de wijziging alsmede van het reglement is neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 15 Statutenwijziging en ontbinding van de Stichting

  • 1. Het bestuur is bevoegd tot wijziging van de statuten en tot ontbinding van de Stichting.

  • 2. Een besluit tot wijziging van de statuten kan slechts worden genomen met een meerderheid van ten minste tweederde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig zijn of door een schriftelijk gemachtigde zijn vertegenwoordigd. Van het voorstel tot statutenwijziging dient de volledige tekst van de voorgestelde wijziging bij de oproepingsbrief voor de vergadering te worden gevoegd.

  • 3. Een statutenwijziging vindt op straffe van nietigheid plaats bij notariële akte. Tot het doen verlijden van deze akte is ieder bestuurslid, danwel de directeur van het bureau bevoegd onder overlegging van een uittreksel uit de notulen van de betreffende vergadering.

  • 4. Naast de in het eerste lid genoemde mogelijkheid wordt de Stichting bovendien ontbonden indien het doel van de Stichting is bereikt of niet meer bereikt kan worden; voorts door haar insolventie nadat zij in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel, zomede door rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

  • 5. Een besluit tot ontbinding van de Stichting kan slechts worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig zijn of door een schriftelijk gemachtigde zijn vertegenwoordigd.

  • 6. Een besluit tot ontbinding van de Stichting of een besluit tot statutenwijziging treedt eerst in werking nadat:

    • a. een notariële akte is opgemaakt en

    • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de wijziging alsmede van de statuten is neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

  • 7. Bij ontbinding van de Stichting is het bestuur belast met de vereffening, tenzij daartoe bij het bestuursbesluit tot ontbinding anderen zijn aangewezen.

  • 8. De Stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan indien en voorzover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.

  • 9. Gedurende de vereffening blijven de statuten voor zoveel mogelijk van kracht.

  • In stukken en aankondigingen die alsdan van de Stichting uitgaan, moet aan de naam worden toegevoegd: in liquidatie.

  • 10. Het bestuur bepaalt welke bestemming, na betaling van alle schulden, aan de overgebleven bezittingen van de Stichting zal worden gegeven, met dien verstande dat het saldo zal worden aangewend voor een doel, zoveel mogelijk in overeenstemming met het doel van de Stichting.

Artikel 16 Ministerieel vertegenwoordiger

  • 1. Indien de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe de wens te kennen geeft, wordt in overleg tussen het bestuur en de Minister een waarnemer toegelaten.

  • 2. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 17 Inschrijving in het stichtingenregister

  • 1. Het bestuur is verplicht de Stichting te doen inschrijven in het Stichtingenregister, gehouden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken binnen welker gebied de Stichting haar zetel heeft en een authentiek afschrift van de akte, danwel een authentiek uittreksel van de akte bevattende de statuten, ten kantore van dat register neer te leggen.

  • 2. Het bestuur draagt er zorg voor dat in bedoeld register steeds wordt ingeschreven, de naam, de voornamen, de woonplaats en het adres alsmede de geboortedatum van alle bestuursleden en andere personen, die de Stichting kunnen vertegenwoordigen.

Artikel 18 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de statuten van de Stichting niet voorzien, beslist het bestuur.

BIJLAGE III REGLEMENT

Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-Industrie (SUC)

Artikel 1 Begripsbepalingen

SUC

Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-Industrie te Amsterdam.

Werkgever

De in artikel 1 van de CAO inzake vrijwillig vervroegd uittreden in de Confectie-Industrie bedoelde werkgever.

Werknemer

De in artikel 1 van de CAO inzake vrijwillig vervroegd uittreden in de Confectie-Industrie bedoelde werknemer.

Deelnemer

De werknemer wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door het bestuur van de SUC is ingewilligd.

Normale arbeidsduur

De gemiddelde voltijdse wekelijkse arbeidsduur krachtens de CAO voor de Confectie-Industrie.

Arbeidsovereenkomst

Een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Pensioendatum

De eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.

Bedrijfspensioenfonds

Stichting Bedrijfspensioenfonds Kleding.

Jaarinkomen

Het tot jaarinkomen herleide salaris in geld, zoals dit heeft gegolden op het tijdstip twaalf maanden vóór de datum van uittreden, vermeerderd met:

  • eventuele provisie, prestatie- en produktiepremies, alsmede eventuele gratificaties, tantièmes, winstdelingsuitkeringen, 13e-maandsuitkeringen, kerst- of eindejaarsuitkeringen e.d., indien deze in de 3 jaren onmiddellijk aan het uittreden voorafgaand, jaarlijks werden uitgekeerd, tot een bedrag gelijk aan éénderde deel van de som van die respectievelijke bedragen over die 3 jaar;

  • eventuele overwerkvergoeding mits het overwerk in de laatste 3 jaar geen incidenteel karakter heeft gehad;

  • eventueel – conform de regelen bedoeld in artikel 8, lid 2 van de Coördinatiewet sociale verzekering – in geld gewaardeerd loon in natura;

  • één en ander voorts vermeerderd met de sinds het tijdstip van twaalf maanden voor de datum van uittreding voor de Confectie-Industrie als bedrijfstak geldende algemene verhogingen, zoals deze in de CAO voor de Confectie-Industrie zijn of worden overeengekomen.

Van het jaarinkomen mag ten hoogste in aanmerking worden genomen een bedrag gelijk aan 2 maal het bij de aanvang van de deelneming geldende maximum uitkeringsdagloon voor de Werkloosheidswet, vermenigvuldigd met 260.

Administratie

De Naamloze Vennootschap PVF Nederland N.V te Amsterdam.

Artikel 2 Vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht, op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de SUC bepaald, de gegevens te verstrekken die de SUC nodig heeft om de door de werkgever volgens de CAO verschuldigde bijdrage en het door de SUC te heffen voorschot op de bijdrage vast te stellen. Indien de werkgever ook na aanmaning niet voldoet aan deze verplichting, is de SUC bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

  • 2. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 30 dagen na dagtekening van de desbetreffende nota van de SUC. De SUC is bevoegd van de werkgever een voorschot te vorderen ter grootte van de bijdrage die vermoedelijk over het kalenderjaar verschuldigd zal zijn. Het voorschot moet, tenzij het bestuur van de SUC anders bepaalt, worden voldaan in ten hoogste vier gelijke kwartaaltermijnen, te betalen op de eerste van ieder kwartaal, met dien verstande dat de eerste termijn niet eerder vervalt dan 30 dagen na de dagtekening van de voorschotnota. Bij niet tijdige betaling van een voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota opeisbaar.

  • 3. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De SUC is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag volgende op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten zoals bedoeld in artikel 96, lid 2 sub c, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

  • De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dat geldt op de datum waarop de rente door het fonds wordt gevorderd.

  • De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van ƒ 75.-.

  • 4. De sub 1. bedoelde verstrekking van gegevens, de sub 2. bedoelde vergoeding van de nota, de sub 3. bedoelde kostenvergoeding respectievelijk de voorschot renteheffing geschieden aan respectievelijk door de Naamloze Vennootschap PVF Nederland N.V. te Amsterdam.

Artikel 3 Voorwaarden voor deelneming

A. Voorwaarden voor deelneming bij volledig vrijwillig vervroegde uittreding

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer op het moment dat hij gaat deelnemen:

    • a. ten minste de leeftijd van 60 jaar te hebben bereikt dan wel te bereiken in de maand met ingang waarvan hij uittreedt;

    • b. gedurende de laatste 10 jaar, direct voorafgaande aan het moment van deelneming, ononderbroken als werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn geweest bij één of meer werkgevers behoudens:

      • een onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid;

      • andere onderbrekingen van beperkte duur buiten de schuld van de werknemer, ter beoordeling van het bestuur van de SUC.

    • De jaren die op grond van een arbeidsovereenkomst zijn doorgebracht bij een werkgever die is vrijgesteld van de verplichting tot naleving van de bepalingen van de vut-CAO, tellen niet mee voor de vaststelling van de in dienstverband doorgebrachte dienstjaren.

    • c. niet in aanmerking te komen voor een volledige uitkering krachtens de ZW, de AAW en/of de WAZ en/of de WAO, de WW of de IOAW dan wel voor loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7: 629 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een combinatie van genoemde rechten en eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de TW en/of de RWW dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering;

    • d. niet onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling te vallen;

    • e. de arbeidsovereenkomst te hebben beëindigd;

    • f. niet in het genot te zijn van een ouderdomspensioen op grond van een arbeidsovereenkomst in de Confectie-Industrie.

  • 2. De werknemer die vervroegd wil uittreden dient zich daartoe ten minste drie maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. Indien zijn verzoek om deelneming door de SUC niet wordt ingewilligd zal de arbeidsovereenkomst ongewijzigd worden voortgezet. De werkgever dient ervoor te zorgen dat het aanvraagformulier betreffende het verzoek om deelneming twee maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de administrateur wordt ingediend.

  • B. Voorwaarden om een aanspraak te maken op een uitkering bij gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden

  • 1. Om gedeeltelijk vrijwillig vervroegd te kunnen uittreden, moet de werknemer voldoen aan de voorwaarden als gesteld onder A. eerste lid aanhef en onder a., b., c., d. en f.. Daarnaast dient de werknemer de instemming van zijn werkgever te hebben over de mate van deelneming.

  • 2. De werknemer die gedeeltelijk vrijwillig vervroegd wil uittreden dient zich daartoe minstens drie maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden. De werkgever dient er voor zorg te dragen dat het aanvraagformulier twee maanden voor de gewenste uittredingsdatum bij de administrateur wordt ingediend.

  • Indien de SUC niet akkoord gaat met het deelnemen aan de deeltijd-vut-regeling of het vermeerderen van de deelname ingevolge het derde lid dan wordt de arbeidsovereenkomst ongewijzigd voortgezet.

  • 3. De deelnemer aan de regeling van gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden kan per periode van ten minste een half jaar, met instemming van zijn werkgever, de mate van deelneming aan de vut-regeling vergroten met tijdseenheden van ten minste één dag. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De mate van gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden bedraagt 1, 2, 3 of 4 werkdagen per week.

  • 5. Bij de aanvang van deelname aan de regeling betreffende gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden wordt de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst omgezet in een parttime arbeidsovereenkomst voor het resterende aantal uren. Bij iedere vermeerdering van de deelname in de regeling als bedoeld in het derde lid wordt de parttime arbeidsovereenkomst van de deelnemer met het aantal dagen dat meer wordt deelgenomen verminderd, met dien verstande dat de arbeidsovereenkomst niet minder kan zijn dan 1 dag per werkweek.

  • 6. In afwijking van artikel 9 mag de deelnemer in de regeling niet meer uren werken dan is overeengekomen op basis van het vierde lid. Indien de deelnemer meer dan deze uren werkzaam is, wordt de daarvoor ontvangen vergoeding volledig in mindering gebracht op de door de SUC te verstrekken uitkering.

  • 7. Indien de werknemer voor de aanvang van de deelname aan deze regeling minder dan een in de Confectie-Industrie gebruikelijke arbeidstijd werkzaam is bij een werkgever wordt het in het vierde lid bedoelde aantal dagen naar rato van de werkzame uren berekend.

  • 8. De deelname aan de regeling stopt:

    • in de gevallen als bedoeld in artikel 12;

    • indien de deelnemer niet meer voldoet aan de voorwaarden als bedoeld onder B. eerste of tweede lid;

    • dan wel indien de deelnemer aan de vut-regeling als bedoeld onder A. gaat deelnemen.

Artikel 4 Rechten van de deelnemer

A. Rechten van de deelnemer bij volledig vrijwillig vervroegd uittreden

  • 1. De deelneming aan de regeling begint niet eerder dan op de eerste dag van de kalendermaand, waarin de deelnemer de leeftijd van 60 jaar zal bereiken.

  • 2. De SUC willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de SUC aan alle voorwaarden is voldaan en geeft de deelnemer en de werkgever daarvan een schriftelijk bericht.

  • 3.

    • a. Bij uittreding op of na 1 oktober 1992, maar vóór 1 januari 1997, bedraagt de netto-uitkering – bij aanvang van de deelneming – 87,5% van het netto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag.

    • b. Bij uittreding op of na 1 januari 1997 bedraagt voor de werknemer, geboren in 1938 of eerder, die uittreedt op of na het bereiken van de 60-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de leeftijd van 60,5 jaar de netto-uitkering – bij aanvang van de deelneming – 80% van het netto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag en voor de werknemer, geboren in 1938 of eerder, die uittreedt op of na het bereiken van de leeftijd van 60,5 jaar bedraagt de netto-uitkering – bij aanvang van de deelneming – 87,5% van het netto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag.

    • c. Bij uittreding op of na 1 januari 1999 heeft de werknemer die uittreedt op of na het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht op de volgende uitkering:

      • indien de werknemer is geboren in 1939 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 320% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1940 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 280% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1941 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 240% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1942 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 232,50% van het brutojaarinkomen;

      • indien de werknemer is geboren in 1943 bedraagt de som van de bruto-uitkeringen van de aanvang van uittreden tot de pensioendatum maximaal 225% van het brutojaarinkomen;

    • De in de vorige volzin bedoelde bruto-uitkering wordt herleid tot een maandbedrag. Het uitkeringspercentage bij aanvang van de deelneming is bepalend voor de hoogte van de bruto-uitkering tot de pensioendatum. De bruto-uitkering bij aanvang van de deelneming is maximaal 85% van het bruto-jaarinkomen, herleid tot een maandbedrag.

    • d. Telkens wanneer daartoe, gezien de geldende loonbelastingtarieven en/of sociale verzekeringspremies aanleiding bestaat, worden de bruto-uitkeringen van de deelnemers gewijzigd door vermenigvuldiging met een breuk. De teller van deze breuk is gelijk aan de nieuwe bruto-uitkering en de noemer is gelijk aan de tot dan toe geldende bruto-uitkering, zoals deze gevonden worden bij een brutoloon van f 3.500,-.

    • Indien de deelnemer geen werknemersverzekeringspremies verschuldigd was, wordt voor de vaststelling van de netto-uitkering met deze premies rekening gehouden.

  • 4. De uitkeringen worden aangepast aan de algemene loonmaatregelen in de Confectie-Industrie overeenkomstig de in lid 3, sub d, vermelde methode.

  • 5. De uitkering bedraagt ten minste het voor de deelnemer geldende wettelijk nettominimumloon, zoals dat geldt bij de aanvang van de uitkering aan de deelnemer.

  • Bij parttime arbeid (minder dan de normale arbeidsduur) of indien voor een deelnemer een loondispensatie, verleend door de Vakraad voor de Confectie-Industrie of de uitvoeringsinstelling sociale verzekeringen (uvi), geldt, wordt de uitkering naar rato van het aantal gewerkte uren per week, respectievelijk conform het door de Vakraad of de uvi vastgestelde percentage verlaagd.

  • 6. De deelnemer ontvangt een vakantietoeslag van 8% van de uitkering, herleid tot het jaarbedrag.

  • B. Rechten van de deelnemer bij gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden

  • 1. Bij aanvang van de deelneming aan de deeltijd-vut-regeling wordt de netto-uitkering respectievelijk de bruto-uitkering als bedoeld in artikel 4, onder A, derde lid, sub a, b en c, vastgesteld naar evenredigheid van de mate waarin het aantal te werken dagen op weekbasis wordt verminderd.

  • De in de vorige volzin bedoelde uitkeringen worden telkens wanneer de deelnemer aan de vutregeling gebruik maakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 3, onder B, derde lid, aangepast met inachtneming van de mate waarin het aantal te werken dagen op weekbasis wordt verminderd.

  • Daarnaast worden, telkens wanneer de lonen ingevolge de CAO voor de Confectie-Industrie worden verhoogd, deze verhogingen ook op de aanvangsuitkeringsgrondslag van een deelnemer in de deeltijd-vut-regeling toegepast.

  • 2. Van het bepaalde onder A. is het derde lid onder d., het vijfde lid en het zesde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze bepalingen naar rato van de mate van deelneming aan de vut-regeling zullen worden toegepast en gewijzigd worden indien de mate van deelneming aan de vut-regeling zich wijzigt op grond van artikel 3 onder B. derde lid.

  • 3. Artikel 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing naar evenredigheid van de mate van deelneming.

  • 4. Bij deelname aan de voltijd-vut-regeling na deelname aan de deeltijd-vut-regeling wordt een netto-garantie gegeven van 80%, respectievelijk 87,5% als bedoeld in artikel 4 onder A. derde lid, sub a en b.

Artikel 5 Inhoudingen

  • 1. Door de SUC wordt op de uitkering ingehouden:

    • a. de verschuldigde loonheffing;

    • b. het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet;

    • c. indien de deelnemer deelneemt in een andere pensioenregeling dan de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds, dan wel naast deze verplichte pensioenregeling tevens deelneemt in een andere voor hem geldende pensioenregeling: het werknemersaandeel van de pensioenpremie voor deze andere voor hem geldende pensioenregeling;

    • d. het werknemersaandeel in de kosten van de ziektekostenverzekering, zulks ten bedrage van 40% van deze kosten.

  • 2. Bij gebruikmaking van de deeltijd-vut-regeling worden de in het vorige lid genoemde inhoudingen door de werkgever op de uitkering ingehouden.

Artikel 6 Financiële verplichtingen

  • 1. De SUC neemt naast de uitkering de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • a. het werkgeversdeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet, respectievelijk het werkgeversaandeel in de kosten van de vrijwillige ziektekostenverzekering ad 60% van de hieruit voortvloeiende kosten tot maximaal 70% van tweemaal het maximale werkgeversdeel in de premie Ziekenfondswet;

    • b.

      • indien de deelnemer deelneemt in de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds: de totale geldende pensioenpremie voor die regeling;

      • indien de deelnemer niet deelneemt in de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds: het werkgeversaandeel van de pensioenpremie voor de voor hem geldende pensioenregeling tot een maximum van tweemaal de totale geldende pensioenpremie voor de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds, mits de deelnemer op de datum twee jaren voorafgaand aan zijn datum van uittreding reeds deelnemer was in die pensioenregeling;

      • indien de deelnemer deelneemt in zowel de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds als een andere voor hem geldende pensioenregeling: tezamen tweemaal de totale geldende pensioenpremie voor de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds, mits de deelnemer op de datum twee jaren voorafgaand aan zijn datum van uittreding reeds deelnemer was in die andere voor hem geldende pensioenregeling;

      • in geval van gedeeltelijk vervroegde uittreding: het verschil tussen de totale pensioenpremie die vóór het moment van gedeeltelijk vervroegd uittreden verschuldigd was en de totale pensioenpremie die verschuldigd zou zijn indien in de betreffende pensioenregeling(en) slechts zou worden deelgenomen op grond van het parttime dienstverband dat resteert na gedeeltelijk vervroegd uittreden.

    • c. de SUC betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag, verschuldigd ingevolge de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies.

  • 2. Bij gebruikmaking van de deeltijd-vut-regeling komen de in het eerste lid genoemde financiële verplichtingen – voor zover deze betrekking hebben op de deeltijd-vut-regeling – voor rekening van de werkgever. De SUC vergoedt deze financiële verplichtingen in de hiervoor bedoelde zin achteraf aan de werkgever op een door de SUC te bepalen wijze en tijdstippen.

Artikel 7 Tijdstip uitkering

  • 1. De eerste voltijd-vut-uitkering wordt door de SUC aan de deelnemer betaald over de maand waarin de deelneming is aangevangen. Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de voltijd-vut-uitkering verschuldigd is.

  • 2. De deeltijd-vut-uitkering wordt door de werkgever tegelijk met het salaris aan de deelnemer in de deeltijd-vut-regeling betaald. Voor de eerste maal over de maand waarin de deelneming is begonnen. De SUC vergoedt deze uitkering achteraf aan de werkgever op een door de SUC te bepalen wijze en tijdstippen.

  • 3. De vakantietoeslag wordt in de maand juni betaalbaar gesteld.

Artikel 8 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten

Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de ZW AAW/WAZ/WAO, WW dan wel voor loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een combinatie van genoemde rechten en eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de TW en/of de IOAW en/of de RWW, dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering, dan dient hij dit te melden aan de administrateur. De in de vorige volzin bedoelde uitkeringen worden in mindering gebracht op de door de SUC te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de betreffende uitkeringen direct te melden aan de administrateur.

Artikel 2, eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing op deze verplichting.

Artikel 9 Vervallen of verminderen van aanspraken

  • 1. Indien de deelnemer niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, opgenomen in artikel 3 vervallen de rechten van die deelnemer, alsmede de verplichtingen van de SUC jegens die deelnemer.

  • 2. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, is hij verplicht dit aan de administrateur te melden. De uit deze werkzaamheden genoten inkomsten worden voor 80% in mindering gebracht op de door de SUC te verstrekken uitkering.

  • Indien de deelnemer ook na aanmaning niet voldoet aan deze verplichting. is de SUC bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

  • 3. Indien van overheidswege een regeling in het leven wordt geroepen die naar aard en strekking vergelijkbaar is met deze regeling, zullen de aanspraken uit deze regeling worden verminderd met hetgeen uit de overheidsregeling voortvloeit.

Artikel 10 Controle

De SUC c.q. de administrateur zal periodiek controle (doen) uitoefenen op de naleving van de voorwaarden. De werkgever en de deelnemer zijn verplicht alle gevraagde informatie te verstrekken.

Artikel 11 Beroep

  • 1. Tegen een door de stichting genomen beslissing kan binnen één maand na de dagtekening daarvan door de belanghebbende beroep worden ingesteld bij de Commissie van Beroep.

  • 2. De behandeling van een beroep als genoemd in het eerste lid geschiedt volgens een reglement dat wordt vastgesteld en zo nodig wordt gewijzigd door partijen betrokken bij de CAO inzake vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-Industrie.1

Artikel 12 Beëindiging van de deelneming

De deelneming eindigt:

  • a. met ingang van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

  • b. bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum, op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaats vond.

In het onder b. bedoelde geval wordt aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 39 van de CAO voor de Confectie-Industrie, waarvan de tekst als bijlage is bijgevoegd, een overlijdensuitkering verstrekt. De uitkering is gelijk aan een bedrag van tweemaal de hoogte van de uitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaats vond.

Artikel 13 Slotbepaling

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1980 en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 juli 1998.

BIJLAGE BIJ HET REGLEMENT VAN DE STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN CONFECTIE-INDUSTRIE BIJ ARTIKEL 12

CAO voor de Confectie-Industrie

Artikel 39 Uitkering bij overlijden

  • 1. In geval van overlijden van een werknemer zal aan zijn nagelaten betrekkingen als uitkering ineens het hem laatstelijk rechtens toekomende bruto-salaris over de lopende kalendermaand en de twee daaropvolgende kalendermaanden worden verstrekt, zulks onder aftrek van hetgeen waarop de nagelaten betrekkingen uit hoofde van de Ziektewet, AAW/WAO en eventueel de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in de SAVACO-CAO terzake van het overlijden van de werknemer aanspraak kunnen maken.

  • 2. Onder nagelaten betrekking wordt verstaan:

    • a. de langstlevende der echtgenoten, mits deze niet duurzaam gescheiden leven, dan wel degene met wie de werknemer ongehuwd samenleefde;

    • b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen degene met wie de werknemer in gezinsverband leefde en in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag.

  • Van ongehuwd samenleven als hiervoor bedoeld is sprake indien twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad.

  • Van een gezamenlijke huishouding als hiervoor bedoeld is sprake indien betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 3. Onder het laatstelijk rechtens toekomende bruto-salaris wordt in dit artikel verstaan het onmiddellijk vóór het overlijden van de werknemer genoten salaris, vermeerderd met de reeds gekweekte vakantierechten en de vakantietoeslag en eventuele kersttoeslag en eventuele andere vast overeengekomen jaarlijkse salarisuitkeringen.

  • 4. Geen uitkering is verschuldigd indien de werknemer onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden geen recht heeft op loondoorbetaling of ten gevolge van het toedoen van de werknemer geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet of de AAW/WAO.

III. Dit besluit is niet van toepassing op werkgevers en werknemers die onder de werkingssfeer van de cao voor de Woninginrichting inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden vallen.

IV. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 25 augustus 1998

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Zie bijlage I.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot van cao-partijen: „Het reglement voor de Commissie van Beroep kan worden aangevraagd bij de administrateur (PVF Nederland NV, Postbus 9251, 1006 AG Amsterdam)".

XNoot
1

De aanspraken van degenen die op 30 september 1992, respectievelijk 30 september 1994, dan wel 30 juni 1995, dan wel 30 juni 1996, dan wel 30 juni 1998, dan wel 30 juni 2002, dan wel 30 juni 2003 deelnemen aan de regeling blijven onverkort gehandhaafd.

XNoot
1

Adres: World Fashion Centre, Koningin Wilhelminaplein 13/2.08.02 Amsterdam.

Naar boven