Subsidieregeling natuurbeheer

«Wet agrarisch grondverkeer, Kaderwet LNV-subsidies»

20 juli 1998

Nr. J.986792

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Mede gelet op de artikelen 2, 3 en 5 van Verordening 2078/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en betreffende natuurbeheer (Pb EG L 215);

Mede gelet op artikel 4 van Verordening 2080/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw (Pb EG L 215);

Mede gelet op de artikelen 2, 5 tot en met 7, 9 tot en met 12, 14 en 20 van Verordening 746/96 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 april 1996, houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (Pb EG L 102);

Gelet op artikel 29, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. bureau: bureau beheer landbouwgronden;

c. LASER: Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

d. landbouwgrond: grond waarop ten minste vanaf 31 juli 1992 enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, met uitzondering van bosbouw, wordt bedreven, of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of de Beschikking steunverlening producenten akkerbouwgewassen;

e. natuurdoelpakket: in één van de Bijlagen 12 tot en met 61 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende vegetatietypen of boomsoorten, dan wel samenstel van in een terrein voorkomende vegetatietypen, boomsoorten of fauna-elementen en gebiedskenmerken;

f. recreatiepakket: in Bijlage 62 beschreven samenstel van recreatieve voorzieningen in, en kenmerken van een terrein;

g. beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a;

h. recreatiesubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b;

i. inrichtingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel c;

j. subsidie effect gerichte maatregelen: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel d;

k. natuurgebiedsplan: plan als bedoeld in artikel 9;

l. natuurgebied: gebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan;

m. recreatiegebied: binnen een natuurgebied gelegen gebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan;

n. aankoopgebied: gebied bestaande uit landbouwgronden die voor verwerving door het bureau in aanmerking komen en dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan;

o. hectarequotum: bij een in een natuurgebiedsplan opgenomen natuurdoelpakket of groep van natuurdoelpakketten behorend aantal hectares waarvoor in het desbetreffende natuurgebied ten hoogste beheerssubsidie kan worden verstrekt;

p. landbouwbedrijfshoofd: ondernemer van een bedrijf waarop de landbouw wordt uitgeoefend, met uitzondering van een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie;

q. beheerder: landbouwbedrijfshoofd, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid;

r. bosbouwondernemer: ondernemer van een bedrijf waarop de bosbouw wordt uitgeoefend, met uitzondering van een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie;

s. terrein: aaneengesloten gebied, geheel of ten dele bestaande uit grond of water, van welk gebied ten hoogste 1% bestaat uit bebouwing en dat niet wordt doorsneden door wegen, breder dan 5 meter, waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter, of een andere dan een enkelsporige, niet-geëlectrificeerde, spoorlijn;

t. terreincondities: zuurgraad, bodemvruchtbaarheid en waterpeil;

u. tijdvak: aaneengesloten periode van zes jaar;

v. normbedrag onderscheidenlijk bedrag als bedoeld in de Bijlagen 12 tot en met 62.

2. Voor de toepassing van artikel 31 wordt onder ’ beheerder’ verstaan ’ de subsidieontvanger, dan wel de tot beheer en gebruik van het betrokken terrein bevoegde natuurlijke persoon of rechtspersoon’ , behoudens indien de subsidieontvanger een subsidie ontvangt als bedoeld in artikel 6.

3. Voor toepassing van deze regeling wordt onder ’ terrein’ mede verstaan: samenstel van terreinen dat door de beheerder als eenheid wordt beheerd en ten aanzien waarvan eenzelfde natuurdoelpakket van toepassing is, met dien verstande dat dit samenstel van terreinen in afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel s, ten hoogste voor 1% bestaat uit bebouwing.

4. In de Bijlagen 12 tot en met 61 wordt onder ’ beheereenheid’ verstaan: terrein.

Artikel 2

De minister kan ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurgebieden, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan, aan beheerders op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van:

a. de ontwikkeling of instandhouding van één of meer natuurdoelpakketten;

b. de instandhouding van recreatiepakketten;

c. het door middel van maatregelen met een eenmalig karakter rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van terreinen, en

d. het door middel van maatregelen verminderen of ongedaan maken van effecten van verzuring en vermesting als gevolg van luchtverontreiniging of van effecten van verdroging, zonder welke maatregelen de ontwikkeling of instandhouding van natuurdoelpakketten in het geding zou komen.

Artikel 3

1. Subsidie wordt niet verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen behoudens gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen voorzover aan die samenwerkingsverbanden in meerderheid gemeenten deelnemen, aan rechtspersonen die als doelstelling de winning van drink- of industriewater hebben, en aan privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of ten dele berust bij eerstbedoelde rechtspersonen.

2. Aan gemeenten of samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, aan privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of ten dele berust bij gemeenten of samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, alsmede aan de instellingen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen b tot en met m, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, kan subsidie worden verstrekt met dien verstande dat de subsidie aan deze rechtspersonen een nader door de minister te bepalen percentage bedraagt van het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de hoofdstukken 4 tot en met 7.

Artikel 4

Voorzover voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden eveneens subsidie wordt verstrekt door overheidsorganen en hierdoor het totaal van de overheidsbijdrage meer bedraagt dan het desbetreffende normbedrag dan wel, voorzover het inrichtingssubsidie of subsidie effect gerichte maatregelen betreft, meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten, wordt de subsidie zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdragen dat normbedrag onderscheidenlijk die 100% niet overstijgt.

Artikel 5

Subsidie aan beheerders die niet krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht beschikken over het recht tot gebruik en beheer van de grond of het water waarop de desbetreffende subsidieaanvraag betrekking heeft, kan worden verstrekt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag:

a. tussen de subsidieaanvrager en de desbetreffende, krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht tot gebruik van de desbetreffende grond of het betrokken water bevoegde natuurlijke of rechtspersoon een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen, bij welke overeenkomst:

1o de subsidie-aanvrager het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten uit hoofde van deze regeling, betrekking hebbend op de desbetreffende grond of het desbetreffende water, bij voorbaat aan de krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht tot gebruik en beheer van de betrokken grond of het betrokken water bevoegde natuurlijke of rechtspersoon overdraagt, en

2o diens wederpartij zich bij voorbaat verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidie-aanvrager uit hoofde van deze regeling met betrekking tot de desbetreffende grond of het desbetreffende water gehouden is, zolang deze wederpartij beschikt over het recht tot gebruik en beheer van de betrokken grond of het betrokken water, alsmede zich verbindt, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht aan een ander dan het bureau, van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen, en

b. de, krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht tot gebruik van de desbetreffende grond of het desbetreffende water bevoegde natuurlijke of rechtspersoon, jegens de Staat der Nederlanden schriftelijk heeft verklaard borg te staan voor de terugbe-taling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten.

Artikel 6

1. Subsidie aan beheerders die niet krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht beschikken over het recht tot gebruik en beheer van het desbetreffende terrein waarop de desbetreffende subsidieaanvrage betrekking heeft, kan worden verstrekt indien:

a. die beheerder rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is, en

b. die rechtspersoon hoofdzakelijk of mede ten doel heeft de onder b bedoelde ondernemers te ondersteunen bij een bedrijfsvoering die bevorderlijk is voor natuur en milieu.

2. Subsidie aan beheerders, als bedoeld in het eerste lid, kan voorts slechts worden verstrekt indien bij de subsidieaanvraag door de rechtspersoon wordt overgelegd:

a. een plan waaruit blijkt:

1. hoe de subsidie door de rechtspersoon zal worden besteed;

2. in hoeverre en op welke wijze de besteding van de subsidie ter beschikking komt van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde ondernemers;

3. hoe de nakoming van de subsidieverplichtingen door de rechtspersoon wordt gewaarborgd;

b. een reglement waaruit blijkt dat de rechtspersoon jegens leden of aangeslotenen de nakoming van verplichtingen uit hoofde van ter beschikking gestelde gelden kan afdwingen onderscheidenlijk niet-nakoming daarvan kan sanctioneren;

c. een schriftelijke en ondertekende verklaring van de leden of aangeslotenen dat zij instemmen met het reglement, bedoeld in onderdeel b.

3. Teneinde voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, behoeven de statuten van de beheerder, bedoeld in het eerste lid, alsmede het plan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de goedkeuring van de minister.

Artikel 7

1. De minister stelt voor ieder begrotingsjaar voor de te verstrekken beheerssubsidies, recreatiesubsidies, inrichtingssubsidies, onderscheidenlijk subsidies effectgerichte maatregelen een subsidieplafond vast. Hij kan daarbij voor de verschillende natuurdoelpakketten verschillende bedragen vaststellen.

2. Van de vaststelling van subsidieplafonds geeft de minister kennis in de Staatscourant.

3. De minister verdeelt de beschikbare bedragen naar de datum van ontvangst van de subsidieaanvragen.

4. De minister kan voor de verschillende subsidies aanvraagperioden instellen.

Artikel 8

De normbedragen worden jaarlijks door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het betreffende jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Hoofdstuk 2 Begrenzing van natuurgebieden

Artikel 9

1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen, die in ieder geval bevatten:

a. een kaart met een topografische ondergrond op ten hoogste schaal 1 : 25.000, waarin de grenzen van het natuurgebied zijn opgenomen;

b. een omschrijving van de in het natuurgebied nagestreefde doelstellingen op het gebied van natuur en recreatie;

c. de in het desbetreffende natuurgebied in stand te houden of te ontwikkelen natuurdoelpakketten en het bij de onderscheiden natuurdoelpakketten behorende hectarequotum;

d. het aantal hectares ten behoeve waarvan in het natuurgebied beheersovereenkomsten op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling kunnen worden gesloten;

e. een aanduiding van de mate waarin verwerving van in het natuurgebied gelegen landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling, ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, dan wel ten behoeve van Staatsbosbeheer wordt nagestreefd;

f. een aanduiding van de mate waarin verwerving van in het natuurgebied gelegen landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling, ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties wordt nagestreefd, voorzover gelegen in een door de minister goedgekeurd begrenzingenplan als bedoeld in het derde lid van dat artikel;

g. een aankoopgebied waarvan de grenzen op de in onderdeel a bedoelde kaart zijn opgenomen alsmede een begrenzing van de overige gronden, bedoeld in onderdeel e, onderscheidenlijk f, indien in het plan is aangegeven dat verwerving wordt nagestreefd, en

h. voorzover van toepassing, recreatiegebieden waarvan de grenzen op de in onderdeel a bedoelde kaart zijn opgenomen.

2. Bij een aanduiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, onderscheidenlijk f, kan tevens worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, subsidies als bedoeld in artikel 2 aan anderen dan aan instellingen bedoeld in die onderdelen kunnen worden verstrekt.

3. Als recreatiegebieden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, kunnen slechts worden begrensd gebieden die zijn gelegen in gemeenten die deel uitmaken van stadsgewesten, zoals aangeduid in de Vierde nota over de ruimtelijke ordening of die zijn gelegen in gemeenten met meer dan 250.000 verblijfsrecreatieve overnachtingen ingevolge de meest recente CBS-statistiek ’Toerisme in Nederland, het gebruik van logiesaccomodatie’ .

Artikel 10

1. Natuurgebiedsplannen worden vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen.

2. Indien het desbetreffende gebied is gelegen op het grondgebied van twee of meer provincies, wordt het desbetreffende plan vastgesteld of gewijzigd door gedeputeerde staten van die provincies.

Artikel 11

De minister kan aan gedeputeerde staten per natuurdoelpakket of groep van natuurdoelpakketten richtlijnen en aanwijzingen geven ten aanzien van het aantal hectares waarop het totaal van de natuurgebiedsplannen in een provincie betrekking kan hebben.

Artikel 12

Vaststelling of wijziging van natuurgebiedsplannen geschiedt met inachtneming van het Structuurschema groene ruimte, het Natuurbeleidsplan bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en door de minister overeenkomstig artikel 11 gegeven richtlijnen en aanwijzingen.

Artikel 13

Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een natuurgebiedsplan is de in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 3 Aanvragen van subsidie

Artikel 14

1. Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van deze regeling worden ingediend bij de directeur LASER met gebruikmaking van het daartoe door de minister vastgestelde formulier.

2. In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

a. welk pakket en welke maatregelen de aanvrage betreft;

b. of de aanvraag wordt ingediend door een landbouwbedrijfshoofd;

c. of de aanvraag betrekking heeft op landbouwgrond waarvan de aanvrager tot gebruik en beheer bevoegd is krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht, en

d. de mate waarin en de wijze waarop het terrein voor het publiek toegankelijk wordt gesteld.

3. Indien de subsidie-aanvrager niet krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht beschikt over een recht tot gebruik en beheer van het terrein waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, wordt in de aanvraag tevens vermeld of het gebruiksrecht daarvan berust bij een landbouwbedrijfshoofd, behoudens in het geval de aanvrager een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 6.

Artikel 15

1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van één of meer topografische kaarten met ten hoogste een schaal van 1:10.000 waarop de grenzen van het voor subsidie in aanmerking gebrachte terrein is aangegeven alsmede de in dat terrein gelegen wegen, vaarwegen en paden.

2. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 14, derde lid, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein tot stand gekomen overeenkomst, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, alsmede van de met betrekking tot die grond of dat water opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 5, onderdeel b.

3. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 6, gaat de aanvrage vergezeld van de documenten, bedoeld in het derde lid van dat artikel.

Artikel 16

Indien met betrekking tot een terrein meer beheerders gebruiksgerechtigd zijn, kan door hen gezamenlijk een aanvrage worden ingediend, welke aanvrage, onverminderd de artikelen 14 en 15, vergezeld gaat van een tussen hen gesloten overeenkomst waaruit blijkt dat zij genoegzaam en duurzaam samenwerken inzake het beheer van dat terrein.

Hoofdstuk 4 Beheerssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 17

Beheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van terreinen gedurende:

a. vijf aaneengesloten tijdvakken, indien de subsidie uitsluitend of mede betrekking heeft op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket;

b. één tijdvak, indien de subsidie uitsluitend betrekking heeft op de instandhouding van een natuurdoelpakket.

Artikel 18

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een natuurgebied wordt verstrekt:

a. met het oog op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket, voorzover die ontwikkeling in overeenstemming is met het desbetreffende natuurgebiedsplan, of

b. met het oog op de instandhouding van het natuurdoelpakket dat op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein is ontwikkeld.

Artikel 19

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een reservaatsgebied, onderscheidenlijk natuurontwikkelingsproject, dat als zodanig is begrensd uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, wordt verstrekt:

a. met het oog op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket, voorzover die ontwikkeling, blijkens de in Bijlage 11 opgenomen tabel, in overeenstemming is met de doelstellingen van het desbetreffende begrenzingenplan;

b. met het oog op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket voorzover die ontwikkeling in overeenstemming is met een voor het desbetreffende terrein vastgestelde beheersvisie als bedoeld in artikel 12 van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, en de minister met die beheersvisie heeft ingestemd, of

c. met het oog op de instandhouding van het natuurdoelpakket dat op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein is ontwikkeld.

Artikel 20

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat niet is gelegen in een natuurgebied of een reservaatsgebied, onderscheidenlijk natuurontwikkelingsproject, dat als zodanig is begrensd uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, wordt verstrekt:

a. met het oog op de ontwikkeling op landbouwgrond van één van de natuurdoelpakketten, opgenomen in de Bijlagen 59 tot en met 61, of

b. met het oog op de instandhouding van het natuurdoelpakket dat op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein is ontwikkeld.

Artikel 21

1. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

a. ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket op een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een pachter

b. ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket, indien het desbetreffende pakket, naar het oordeel van de minister, op het betrokken terrein niet binnen vijf tijdvakken kan zijn ontwikkeld;

c. voor de ontwikkeling of instandhouding van een natuurdoelpakket op een terrein waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de Bijlage waarin het desbetreffende natuurdoelpakket is vermeld, of

d. ten behoeve van terreinen waarop verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

1o de Beschikking steunverlening producenten akkerbouwgewassen 1992, of

2o de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan een beheerssubsidie ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket op een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een pachter, worden verstrekt aan de pachter indien de aanvraag geschiedt door de pachter en de verpachter gezamenlijk.

Artikel 22

1. Beheerssubsidie ten behoeve van terreinen die zijn gelegen in een natuurgebied wordt niet verstrekt:

a. voorzover daardoor het desbetreffende hectarequotum wordt overschreden;

b. aan andere beheerders dan instellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op terreinen waarop op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie een natuurdoelpakket is ontwikkeld.

3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op terreinen voorzover in het desbetreffende natuurgebiedsplan is aangegeven dat ook aan andere beheerders als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, beheerssubsidie kan worden verstrekt.

Artikel 23

Beheerssubsidie ten behoeve van terreinen die zijn gelegen in een reservaatsgebied, onderscheidenlijk natuurontwikkelingsproject, dat als zodanig is begrensd uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling wordt niet verstrekt aan andere beheerders dan instellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

Artikel 24

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt indien voor de instandhouding of ontwikkeling van een natuurdoelpakket bijdragen worden genoten van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6.

Artikel 25

De beheerssubsidie bedraagt per hectare per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de som van het voor de zes, dat tijdvak betreffende jaren, vastgestelde normbedrag.

Artikel 26

1. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor één tijdvak wordt de beheerssubsidie per hectare verleend:

a. overeenkomstig het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 25, verhoogd met f. 35,- per jaar, voorzover het terrein gedurende ten minste 358 dagen per jaar tussen zonsopgang en zonsondergang kosteloos voor het publiek wordt opengesteld op bestaande wegen, vaarwegen en paden, en mits het terrein vanaf de openbare weg voldoende toegankelijk is en die toegankelijkheid door middel van bebording genoegzaam kenbaar is, met dien verstande dat die verhoging niet wordt verstrekt aan beheerders aan wie ten behoeve van de verwerving van het desbetreffende terrein subsidie is verstrekt;

b. voor 75% van het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 25, voorzover het terrein niet gedurende ten minste 358 dagen per jaar tussen zonsopgang en zonsondergang kosteloos voor het publiek op bestaande wegen, vaarwegen en paden wordt opengesteld, doch wel ten minste gedurende 8 maanden per jaar, waaronder zijn begrepen de maanden mei, juni, juli en augustus, en mits het terrein vanaf de openbare weg voldoende toegankelijk is en die toegankelijkheid door middel van bebording genoegzaam kenbaar is;

c. voor 10% van het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 25, voorzover het terrein voor het publiek minder of anderszins dan bedoeld in de onderdelen a en b, wordt opengesteld.

2. Voorzover een terrein niet voor het publiek is opengesteld op grond van, naar het oordeel van de minister, zwaarwegende natuurwetenschappelijke overwegingen, wordt de beheerssubsidie voor het desbetreffende deel van het terrein per hectare, in afwijking van het eerste lid, verleend voor het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 25.

3. Voor de berekening van de subsidie wordt geen acht geslagen op ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bewoners in redelijkheid afgesloten delen van het terrein voorzover bestaande uit rond huizen en boerderijen gelegen sier- en moestuinen, erven en boomgaarden, voorzover het betreft terreinen groter dan 5 hectare. Voor terreinen kleiner dan 5 hectare wordt de subsidie naar evenredigheid berekend.

4. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat als verhoging van de beheerssubsidie voor de openstelling wordt verleend, wordt jaarlijks door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het betreffende jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 27

1. Indien beheerssubsidie voor vijf aaneengesloten tijdvakken wordt verstrekt, wordt het bedrag van de beheerssubsidie voor het eerste tijdvak bepaald met overeenkomstige toepassing van de artikelen 25 en 26.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde subsidie wordt verstrekt met het oog op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket op landbouwgrond, wordt het overeenkomstig het eerste lid bepaalde bedrag per tijdvak verhoogd met een bedrag wegens inkomstenderving als gevolg van het verminderde productierendement van het desbetreffende terrein. De verhoging wordt niet verstrekt aan beheerders aan wie ten behoeve van de verwerving van het desbetreffende terrein subsidie is verstrekt en aan beheerders aan wie de verhoging reeds eerder werd verstrekt.

3. De verhoging op grond van het tweede lid bedraagt per hectare, voorzover gelegen op het grondgebied van de gemeenten, opgenomen in de hierna vermelde Bijlagen, en voorzover in de Bijlage niet anders is bepaald, het daarbij behorende bedrag:

a. Bijlage 1: f. 6.000,-;

b. Bijlage 2: f. 7.800,-;

c. Bijlage 3: f. 8.700,-;

d. Bijlage 4: f. 10.500,-;

e. Bijlage 5: f. 12.000,-;

f. Bijlage 6: f. 12.900,-;

g. Bijlage 7: f. 14.700,-;

h. Bijlage 8: f. 16.500,-;

i. Bijlage 9: f. 17.400,-, en

j. Bijlage 10: f. 45.900,-.

4. Voorzover de verhoging bedoeld in het derde lid wordt verstrekt, wordt de verhoging voor elk op het eerste tijdvak volgende tijdvakken gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het betreffende jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Paragraaf 2 De subsidieverlening

Artikel 28

Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van een natuurdoelpakket, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en kadastrale grootte van het terrein;

b. het doel van de beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein in stand houden van het desbetreffende natuurdoelpakket;

c. de mate waarin het terrein dient te worden opengesteld voor publiek;

d. de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend aanvangt, en

e. het normbedrag op basis waarvan de beheerssubsidie zal worden vastgesteld alsmede de berekening op basis waarvan het bedrag van de beheerssubsidie zal kunnen worden vastgesteld.

Artikel 29

1. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling van een natuurdoelpakket, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en kadastrale grootte van het terrein;

b. het natuurdoelpakket met het oog op de ontwikkeling waarvan de beheerssubsidie wordt verleend;

c. het binnen het eerste tijdvak te realiseren doel;

d. de mate waarin het terrein dient te worden opengesteld voor publiek;

e. de datum waarop het eerste tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend aanvangt, en

f. het normbedrag op basis waarvan de beheerssubsidie voor het eerste tijdvak zal worden vastgesteld alsmede de berekening op basis waarvan de beheerssubsidie voor dat tijdvak zal kunnen worden vastgesteld.

2. Als doel in de zin van het eerste lid, onderdeel c, wordt vastgesteld:

a. het ontwikkeld zijn van bepaalde terreincondities in het terrein of op bepaalde percentages van de oppervlakte van het terrein;

b. het ontwikkeld zijn van bepaalde vegetatietypen in het terrein of op bepaalde percentages van de oppervlakte van het terrein;

c. het ontwikkeld zijn in het terrein van een ander natuurdoelpakket dan het natuurdoelpakket, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of

d. het ontwikkeld zijn in het terrein van het natuurdoelpakket, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 30

1. Indien beheerssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket worden bij één of meer beschikkingen van de minister het binnen de onderscheiden, op het eerste tijdvak volgende, tijdvakken te realiseren doel nader uitgewerkt.

2. Als doel in de zin van het eerste lid kan worden vastgesteld:

a. doelen, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, of

b. het gedurende het tijdvak op het desbetreffende terrein in stand houden van het natuurdoelpakket met het oog waarop de beheerssubsidie is verleend.

3. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt genomen binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 35, over het laatst verstreken tijdvak.

Paragraaf 3 Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 31

1. Beheerssubsidie ten behoeve van het ontwikkelen van een natuurdoelpakket op landbouwgrond, wordt verstrekt onder de voorwaarde dat binnen 12 weken na de datum van verzending of uitreiking van de subsidieverlening een overeenkomst tussen degene aan wie de grond toebehoort en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, handelend namens de Staat der Nederlanden, tot stand komt waarin is opgenomen:

a. de verplichting van degene aan wie de grond in eigendom toebehoort de desbetreffende landbouwgrond niet te gebruiken of te doen gebruiken met het oog op de uitoefening van de landbouw, en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling of instandhouding van het betrokken natuurdoelpakket op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;

b. dat die verplichting zal overgaan op degenen die de grond onder bijzondere titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen, en

c. dat de overeenkomst zal worden ingeschreven in de openbare registers.

2. De inschrijving in de openbare registers van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid kan ongedaan worden gemaakt indien de wederpartij van de Staat bij latere overeenkomst met de Staat ten aanzien van gelijkwaardige landbouwgrond overeenkomstige verplichtingen als bedoeld in het eerste lid op zich neemt, in ieder geval mede onder het beding dat genoten bedragen als bedoeld in artikel 27, tweede lid, voorzover nodig met de Staat worden verrekend.

Artikel 32

1. De subsidieontvanger is verplicht:

a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, onderscheidenlijk de in de beschikking of beschikkingen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, vermelde doelen te realiseren;

b. het terrein voor publiek open te stellen overeenkomstig hetgeen terzake in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie is opgenomen;

c. het terrein niet te bemesten;

d. de bestaande waterhuishouding van het terrein te handhaven;

e. het reliëf van het terrein te handhaven;

f. in het terrein aanwezige paden, wegen en waterlopen niet te verwijderen of te wijzigen;

g. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen, en

h. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d, e en f, gelden voor de periode waarover beheerssubsidie is verleend, met dien verstande dat zij niet gelden voorzover dit in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie is bepaald.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 33

1. Op aanvraag kan de minister voorschotten op de beheerssubsidie verstrekken.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verstrekt.

3. Een voorschot bedraagt per hectare ten hoogste:

a. indien de subsidieontvanger subsidie ontvangt voor vijf aaneengesloten tijdvakken met het oog op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket op landbouwgrond:

1. 85% van het normbedrag zoals opgenomen in de Bijlage van het desbetreffende natuurdoelpakket;

2. voorzover van toepassing het bedrag voor de openstelling bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende jaar, en

3. het bedrag aan waardedaling als bedoeld in artikel 27, tweede lid, gedeeld door zes;

b. indien de subsidieontvanger subsidie ontvangt voor één tijdvak of vijf aaneengesloten tijdvakken met het oog op de ontwikkeling van een natuurdoelpakket op andere grond als bedoeld in onderdeel a:

1. 85% van het normbedrag zoals opgenomen in de Bijlage van het desbetreffende natuurdoelpakket, en

2. voorzover van toepassing het bedrag voor de openstelling bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende jaar.

4. Jaarlijks kan ten hoogste één voorschot als bedoeld in het derde lid worden verstrekt.

Artikel 34

De aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend bij de directeur van LASER met gebruikmaking van het daartoe door de minister vastgestelde formulier.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 35

1. Telkens binnen 8 weken na afloop van een tijdvak dient de ontvanger van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van LASER met gebruikmaking van het daartoe door de minister vastgestelde formulier.

2. Voorzover de subsidieontvanger een beheerder is als bedoeld in artikel 6 doet hij bij de aanvraag bedoeld in het eerste lid een opgave van de landbouwbedrijfshoofden en bosbouwondernemers aan wie door hem bijdragen zijn toegekend vanuit de door hem ontvangen beheerssubsidie.

Artikel 36

De subsidie wordt telkens vastgesteld binnen 8 weken na ontvangst van de in artikel 35 bedoelde aanvraag.

Artikel 37

1. De subsidie bedoeld in artikel 36 wordt verminderd met:

a. ten minste 30%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, als gevolg van omstandigheden die voortvloeien uit handelen of nalaten van de beheerder, tot welke omstandigheden in ieder geval behoren:

1obesluiten van bestuursorganen die zijn genomen op aanvraag of initiatief van de beheerder;

2o besluiten van bestuursorganen die gevolgen hebben voor het terrein en ten aanzien waarvan de beheerder de hem ten dienste staande rechtsmiddelen in redelijkheid niet heeft benut;

b. 15%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, als gevolg van andere omstandigheden dan bedoeld in onderdeel a;

c. 50 %, indien, voorzover van toepassing, niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel c, onderdeel d, onderdeel e, onderscheidenlijk onderdeel f, en

d. 5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel g, onderscheidenlijk onderdeel h.

2. Indien het terrein niet voor het publiek is opengesteld in de mate zoals vermeld in de desbetreffende beschikking tot verlening van beheerssubsidie, wordt de subsidie vastgesteld zoals die naar de mate van openstelling zou zijn verleend overeenkomstig artikel 26, eerste lid, onder vermindering met 50 %.

3. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden niet toegepast voorzover niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, ten gevolge van overmacht, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

a. voor bezwaar en beroep vatbare besluiten waaruit gevolgen voortvloeien voor het terrein en ten aanzien waarvan de beheerder de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen heeft benut;

b. ernstige natuurrampen, voorzover die aantoonbaar tot gevolg hebben gehad dat het voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, niet mogelijk was, en

c. langdurige arbeidsongeschiktheid van de tot gebruik en beheer van het desbetreffende terrein bevoegde natuurlijke persoon van een zodanige aard en ernst dat het voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, niet mogelijk was.

4. De verminderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden niet toegepast ten aanzien van de beheerssubsidie, voorzover het bedrag daarvan bestaat uit een verhoging op grond van artikel 22, tweede lid.

5. De verminderingen bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voorts niet toegepast ten aanzien van dat deel van die verminderingen dat het bedrag van de beheerssubsidie te boven gaat.

Hoofdstuk 5 Recreatiesubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 38

1. Recreatiesubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van de instandhouding van het recreatiepakket ten aanzien van terreinen, gelegen binnen een recreatiegebied ten behoeve waarvan beheerssubsidie wordt verstrekt, en voorzover, naar het oordeel van de minister, geen zwaarwegende natuurwetenschappelijke overwegingen openstelling ten behoeve van recreatie uitsluiten of zouden behoren uit te sluiten.

2. Recreatiesubsidie wordt uitsluitend verstrekt voor de in Bijlage 62 als Bijlage opgenomen natuurdoelpakketten bij de beheersdoelstellingen.

Artikel 39

1. Recreatiesubsidie wordt verstrekt voor één tijdvak, dan wel voor vijf aaneengesloten tijdvakken, dat begint, onderscheidenlijk die beginnen, op hetzelfde tijdstip als de tijdvakken waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt.

2. Recreatiesubsidie wordt uitsluitend voor vijf aaneengesloten tijdvakken verstrekt indien ook beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein voor vijf aaneengesloten tijdvakken wordt verstrekt.

Artikel 40

1. Recreatiesubsidie bedraagt het normbedrag per hectare per jaar zoals is opgenomen in de Bijlage van het desbetreffende recreatiepakket.

2. Voorzover het normbedrag bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, wordt het normbedrag jaarlijks gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Paragraaf 2 De subsidieverlening

Artikel 41

De beschikking tot verlening van recreatiesubsidie vermeldt in ieder geval:

a. de ligging en kadastrale grootte van het terrein;

b. het op het terrein in stand te houden recreatiepakket;

c. het bedrag van de recreatiesubsidie voor het eerste tijdvak, dan wel, indien de verlening van recreatiesubsidie betrekking heeft op één tijdvak, het bedrag van de recreatiesubsidie voor dat tijdvak, en

d. de datum waarop het eerste tijdvak, onderscheidenlijk het tijdvak, aanvangt.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 42

De subsidieontvanger is verplicht:

a. het recreatiepakket in stand te houden gedurende de periode waarop de recreatiesubsidie betrekking heeft, en

b. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 43

1. Op aanvraag kan de minister voorschotten op de recreatiesubsidie verstrekken.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verstrekt.

3. Een voorschot bedraagt per hectare ten hoogste 85% van het normbedrag zoals opgenomen in de Bijlage van het recreatiepakket.

4. Jaarlijks kan ten hoogste één voorschot als bedoeld in het derde lid worden verstrekt.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 44

De artikelen 35, eerste lid, en 36 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ’beheerssubsidie’ telkens wordt gelezen: recreatiesubsidie.

Artikel 45

1. De recreatiesubsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

a. ten minste 30%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 42, onderdeel a, als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a;

b. 15%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 42, onderdeel a, als gevolg van andere omstandigheden dan die, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a;

c. 5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 42, onderdeel b.

2. Op de verminderingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, is artikel 37, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ’ artikel 32, eerste lid, onderdeel a’ telkens wordt gelezen: artikel 42, onderdeel a.

Hoofdstuk 6 Inrichtingssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 46

1. Inrichtingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt met betrekking tot terreinen, ten aanzien waarvan beheerssubsidie wordt verleend, ten behoeve van het, door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende terrein, zonder welke wijziging ontwikkeling van het natuurdoelpakket ten behoeve waarvan beheerssubsidie is verleend niet mogelijk is binnen de daartoe in de desbetreffende beschikking tot verlening van beheerssubsidie vermelde periode.

2. Onverminderd het eerste lid wordt inrichtingssubsidie verstrekt overeenkomstig een door de minister goedgekeurd inrichtingsplan waarin in ieder geval zijn opgenomen:

a. de te treffen inrichtingsmaatregelen;

b. de oppervlakte waarop die maatregelen zullen worden uitgevoerd;

c. de motivering voor het treffen van de maatregelen;

d. de met de maatregelen beoogde situatie van het terrein;

e. een gedetailleerde beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen, of te verwijderen wegen en paden;

f. de periode waarin de inrichtingsmaatregelen zullen worden uitgevoerd en een daarbij behorende tijdplanning;

g. een gespecificeerde begroting;

h. een opgave van de financieringswijze van de kosten, inclusief de financiële planning van de uitvoering, en

i. een topografische kaart met ten hoogste een schaal van 1 : 10.000 waarop zo nodig is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen.

Artikel 47

Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten, verband houdende met:

a. het opstellen door derden van een inrichtingsplan;

b. bebossing van een terrein, voorzover ten behoeve van dat terrein beheerssubsidie is verleend, gericht op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een natuurdoelpakket dat is vermeld in één van de Bijlagen 59 tot en met 61;

c. maatregelen, gericht op wijziging van de waterhuishouding;

d. grondverzet;

e. maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een terrein, waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden;

f. de verwijdering van opstallen;

g. de verwijdering van begroeiing en beplanting, en

h. overige maatregelen voorzover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.

Artikel 48

Niet tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval de kosten, verband houdende met:

a. de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

b. de bouw van opstallen;

c. de aanschaf van machines;

d. de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 47;

e. de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen, en

f. de aanleg van parkeergelegenheid.

Artikel 49

Geen inrichtingssubsidie wordt verstrekt:

a. voor kosten die zijn gemaakt, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen;

b. ten behoeve van maatregelen waarmee een aanvang is gemaakt, onderscheidenlijk die reeds zijn uitgevoerd, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen;

c. indien de aanvraag tot inrichtingssubsidie niet wordt ingediend tegelijk met de aanvraag tot beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein.

Artikel 50

1. Inrichtingssubsidie bedraagt 95% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

2. De inrichtingssubsidie bedraagt ten hoogste f. 15.000,- per hectare.

Artikel 51

De minister stelt beleidsregels vast met het oog op de toepassing van artikel 46.

Paragraaf 2 Subsidieverlening

Artikel 52

De subsidieverlening vermeldt het bedrag waarop de inrichtingssubsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 53

1. De subsidieontvanger is verplicht de maatregelen overeenkomstig het door de minister goedgekeurde inrichtingsplan uit te voeren binnen twee jaar na de datum van goedkeuring van het plan, overeenkomstig de tijdplanning, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel f.

2. De minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn ten hoogste met één jaar verlengen indien de subsidieontvanger uiterlijk drie maanden voor afloop van die termijn schriftelijk aan de minister om verlenging heeft verzocht.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 54

1. Op de inrichtingssubsidie kan de minister op aanvraag tot ten hoogste 80% voorschotten verlenen.

2. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld voor een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 55

1. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen 8 weken na afloop van de maatregelen.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

a. een verklaring dat de maatregelen overeenkomstig de subsidieverlening zijn uitgevoerd, en

b. een financiële verantwoording met betrekking tot de getroffen maatregelen, bestaande uit een rekening alsmede een verklaring van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de maatregelen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot verlening van inrichtingssubsidie, indien de subsdieverlening een bedrag van f. 50.000,- te boven gaat.

Artikel 56

De minister stelt na ontvangst van de in artikel 55 bedoelde bescheiden de inrichtingssubsidie binnen 8 weken vast.

Hoofdstuk 7 Effectgerichte maatregelen

Artikel 57

1. Subsidie effectgerichte maatregelen wordt uitsluitend verstrekt met betrekking tot terreinen ten aanzien waarvan beheerssubsidie is verleend ten behoeve van maatregelen om de effecten van verzuring en vermesting als gevolg van luchtverontreiniging en van verdroging te verminderen of ongedaan te maken, zonder welke maatregelen de ontwikkeling of instandhouding van het desbetreffende natuurdoelpakket niet mogelijk is.

2. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie effectgerichte maatregelen verstrekt overeenkomstig een door de minister goedgekeurd plan waarin in ieder geval zijn opgenomen:

a. de te treffen effectgerichte maatregelen;

b. de oppervlakte waarop die maatregelen zullen worden uitgevoerd;

c. de motivering voor het treffen van de maatregelen;

d. de met de maatregelen beoogde situatie van het terrein;

e. de periode waarin de effectgerichte maatregelen zullen worden uitgevoerd;

f. een gespecificeerde begroting;

g. een opgave van de financieringswijze van de kosten, inclusief de financiële planning van de uitvoering, en

h. een topografische kaart met ten hoogste een schaal van 1 : 10.000 waarop zo nodig is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen.

Artikel 58

Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten, verband houdende met:

a. het opstellen door derden van het plan, bedoeld in artikel 57, tweede lid;

b. maaien;

c. geschikt maken voor begrazing;

d. chopperen;

e. plaggen;

f. baggeren;

g. toevoegen van basische stoffen teneinde de mineralenbalans of zuurgraad te herstellen;

h. aanleggen van depots ten behoeve van de tijdelijke opslag van gemaaid, geplagd of gebaggerd materiaal;

i. verbeteren van de hydrologische situatie;

j. werkzaamheden ten behoeve van het meten en registreren van ontwikkelingen, voorafgaande aan en volgend op maatregelen, als bedoeld in de onderdelen b tot en met i;

k. het bepalen van de voedingsstoffenhuishoudig, en

l. het toedienen van nutriënten.

Artikel 59

Geen subsidie effectgerichte maatregelen wordt verstrekt voor kosten die zijn gemaakt alvorens een beslissing op de aanvrage voor subsidie is genomen.

Artikel 60

Subsidie effectgerichte maatregelen wordt slechts verstrekt voor de maatregelen en ten behoeve van natuurdoelpakketten als bedoeld in Bijlage 63.

Artikel 61

Subsidie effectgerichte maatregelen bedraagt 95% van het bedrag dat wordt berekend op basis van de in Bijlage vastgestelde normkosten of, indien geen normbedrag is vastgesteld, 80% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

Artikel 62

Ten aanzien van de beschikking tot verlening van subsidie effect gerichte maatregelen, de verplichtingen van de subsidieontvanger, voorschotten en de subsidievaststelling zijn de artikelen 52 tot en met 56 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 Wijziging en intrekking

Artikel 63

In geval beheers- of recreatiesubsidie is verleend ten behoeve van een terrein, waarvan het recht tot gebruik en beheer berust bij de subsidieontvanger, en dat recht gaat over op een derde gedurende de periode waarover de desbetreffende subsidie is verleend, kan de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde indien deze, uiterlijk twee weken na de datum waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, bij wege van een aan de directeur LASER gericht schriftelijk stuk:

a. verklaart te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit lid van kracht zal zijn, en

b. aangeeft of hij als landbouwbedrijfshoofd moet worden aangemerkt.

Artikel 64

1. In geval beheers- of recreatiesubsidie is verleend met betrekking tot een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon die overlijdt tijdens de periode waarover beheerssubsidie, onderscheidenlijk recreatiesubsidie, is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening voor dat terrein ingetrokken met ingang van de dag, volgend op de dag van overlijden, op voorwaarde dat de erfgenamen uiterlijk drie maanden na het overlijden om deze intrekking verzoeken bij wege van een aan de directeur LASER gericht schriftelijk verzoek.

2. In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het tijdstip van het overlijden viel, ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de beheers- of recreatiesubsidie zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 65

1. In geval beheers- of recreatiesubsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat deel uitmaakt van een gebied waar landinrichting uit kracht van de Landinrichtingswet geschiedt en het voldoen aan de desbetreffende subsidieverlening verbonden verplichtingen na vaststelling van het landinrichtingsplan niet meer mogelijk is, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop in zodanig gebied de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtingswet.

2. Artikel 64, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ’ het overlijden’ wordt gelezen ’ de kavelovergang’ .

Artikel 66

1. In geval beheers- of recreatiesubsidie is verleend met betrekking tot grond die wordt onteigend tijdens de periode waarover beheerssubsidie, onderscheidenlijk recreatiesubsidie, is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag waarop het besluit tot onteigening van de betrokken grond onherroepelijk vaststaat.

2. In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het besluit tot onteigening onherroepelijk werd ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de beheers- of recreatiesubsidie zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 67

Onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten worden teruggevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente tot de datum van ontvangst van de teruggevorderde bedragen.

Hoofdstuk 9 Koopplicht

Artikel 68

1. Telkens wanneer met betrekking tot één of meer gronden, gelegen in een natuurgebied, dat gelegen is in een in een natuurgebiedsplan gelegen aankoopgebied, of reservaatsgebied als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, aan het bureau een recht van eigendom of een daarvan afgeleid beperkt gebruiksrecht wordt aangeboden, is het bureau gehouden het hem aangeboden recht te verwerven.

2. Het eerste lid geldt niet:

a. voorzover het betrokken recht berust bij een publiekrechtelijk lichaam of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere natuurbeschermingsorganisaties, en

b. voorzover het aangeboden recht geen betrekking heeft op landbouwgrond, behoudens landbouwgrond ten aanzien waarvan een beheerssubsidie ten behoeven van het ontwikkelen van een natuurdoelpakket is verleend.

3. Indien met betrekking tot de grond, bedoeld in het eerste lid, beheerssubsidie is verleend, wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, de toestand van de grond in aanmerking genomen zoals die bestond op het tijdstip van subsidieverlening.

Artikel 69

1. Indien op de grond een verplichting is gevestigd als bedoeld in artikel 31 en het bureau verwerving van het volle eigendomsrecht wordt aangeboden, wordt de door het bureau terzake van dat recht te betalen grondprijs bepaald op basis van de som van:

a. de actuele waarde van de grond in het economisch verkeer, welke waarde wordt bepaald op basis van een daartoe door het bureau verrichte taxatie, en

b. de op het moment van verkoop nog niet uitbetaalde verhogingen van de beheerssubsidie als bedoeld in artikel 27, tweede lid, welke verhogingen in contante waarde zijn uitgedrukt, rekening houdend met een jaarlijkse rentevoet van 4%.

2. Indien op de in artikel 68 bedoelde landbouwgrond een verplichting is gevestigd als bedoeld in artikel 31 en het bureau verwerving een met een beperkt gebruiksrecht belast eigendomsrecht wordt aangeboden, wordt de door het bureau terzake te betalen grondprijs bepaald op basis van het in het eerste lid bedoelde som, verminderd met de waarde van het desbetreffende beperkt gebruiksrecht, welke waarde wordt bepaald op basis van de in opdracht van het bureau verrichte taxatie.

3. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de door het bureau te betalen prijs bepaald op basis van de daartoe in opdracht van het bureau getaxeerde waarde van het aangeboden recht.

4. Bij de in het derde lid bedoelde taxatie wordt, in de gevallen waarin met betrekking tot de desbetreffende grond geen verplichting als bedoeld in artikel 31 is gevestigd, geen rekening gehouden met de omstandigheid dat:

a. op de betrokken grond een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, de Beschikking beheersovereenkomsten 1983, de Regeling beheersovereenkomsten 1988 of de Regeling beheersovereenkomsten 1993 plaatsvindt, en

b. de betrokken grond is gelegen in een natuurgebied.

Artikel 70

1. Indien de uitkomst van de in opdracht van het bureau verrichte taxatie, bedoeld in artikel 69, eerste tot en met derde lid, voor de andere partij niet aanvaardbaar is, vindt in opdracht van die partij nadere taxatie van de betrokken grond plaats door een driemanschap waarvan een lid wordt aangewezen door:

a. degene die het desbetreffende recht ter verwerving heeft aangeboden;

b. het bureau, en

c. de onder a en b bedoelde personen gezamenlijk.

2. Het driemanschap beslist bij meerderheid van stemmen. De beslissing van het driemanschap heeft kracht van bindend advies.

Artikel 71

De minister kan bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat vanaf een door hem vast te stellen tijdstip geen beroep kan worden gedaan op de koopplicht.

Hoofdstuk 10 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 72

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze regeling bepaalde zijn belast de ambtenaren van de Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 73

1. De Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen wordt ingetrokken.

2. Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling, blijft die regeling van toepassing.

3. Op aanvragen voor subsidies, ingediend binnen het eerste tijdvak, bedoeld in artikel 6a, tweede lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 3 en volgende van deze regeling, wordt beslist overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde regeling met dien verstande dat de periode waarvoor die subsidie ten hoogste wordt verstrekt één jaar bedraagt.

Artikel 74

1. De Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen wordt ingetrokken.

2. Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling, blijft die regeling van toepassing.

Artikel 75

1. De Bijdrageregeling beheer samenwerking bos 1993 wordt ingetrokken.

2. Op subsidies, verleend op grond van de in het eerste lid genoemde regeling, blijft die regeling van toepassing.

Artikel 76

De Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

h. natuurgebied: natuurgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Subsidieregeling natuurbeheer.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ’ artikel 2, onderdelen a tot en met c’ vervangen door: artikel 2, onderdelen a en b.

2. Het vierde en vijfde lid vervallen.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

C

Toegevoegd wordt een nieuw artikel 3a, luidende:

Artikel 3a

1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdelen c en d, komen de in artikel 3, eerste lid, genoemde instellingen tot en met het kalenderjaar 2001 in aanmerking.

2. De aan een instelling als bedoeld in het eerste lid te verlenen subsidie, als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, kan voor het kalenderjaar 1999, 2000, onderscheidenlijk 2001, op niet meer hectares betrekking hebben dan onderscheidenlijk overeenkomt met 75%, 50%, 25% van het bij de desbetreffende instelling, op het tijdstip van inwerkingtreding van de Subsidieregeling natuurbeheer, in beheer zijnde areaal.

D

In artikel 6 wordt ’in een begrensd natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied of in een gebied waarbinnen begrenzing van een natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied zal plaatsvinden’ vervangen door: in een, op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling begrensd natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied, of in een natuurgebied, dan wel een gebied dat als natuurgebied zal worden begrensd.

Artikel 77

De Regeling Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden worden gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 vervalt onderdeel j en worden de onderdeel k en l verletterd tot de onderdelen j en k.

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen b en c en wordt onderdeel d verletterd tot onderdeel b.

2. Het derde lid vervalt.

C

Artikel 8, onderdeel a, komt te luiden:

a. de aanvrager zich ertoe verplicht het bos gedurende een periode van vijftien jaren in stand te houden;.

D

In artikel 10b, tweede lid, wordt ’onderdelen a, b en c’ vervangen door: onderdeel a.

E

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede en vierde lid vervalt, onder vernummering van de leden 3 en 5 tot en met 7 tot de leden 2 tot en met 5.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt ’eerste, tweede en zesde lid’ vervangen door: eerste en zesde lid.

F

In artikel 14, derde lid, wordt ’aanhef en onderdeel a, b of c’ vervangen door: aanhef en onderdeel a.

G

Artikel 17 vervalt.

Artikel 78

1. De Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt, onder verlettering van de onderdelen o tot en met bb tot de onderdelen q tot en met dd de volgende onderdelen ingevoegd:

o. natuurgebied: natuurgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Subsidieregeling natuurbeheer;

p. natuurgebiedsplan: plan als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Subsidieregeling natuurbeheer;.

B

Na artikel 2b wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2c

1. Na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling natuurbeheer kunnen geen begrenzingenplannen worden vastgesteld of gewijzigd, betrekking hebbend op reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten, met uitzondering van die voorontwerp-begrenzingenplannen als bedoeld in artikel 9 die ter inzage liggen of hebben gelegen.

2. Vastgestelde begrenzingenplannen, betrekking hebbend op reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten vervallen voorzover en op het tijdstip waarop voor het betrokken gebied een natuurgebiedsplan wordt vastgesteld.

C

Na artikel 18 wordt het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 18a

1. Ten behoeve van de instandhouding van natuur- en landschapswaarden in natuurgebieden wordt door het bureau met ondernemers met betrekking tot de tot hun landbouwbedrijf behorende agrarische cultuurgronden gelegen in een natuurgebied als hiervoor bedoeld beheersovereenkomsten gesloten overeenkomstig de in de artikelen 19, eerste lid, 20 tot en met 35, 38, 39 en 46 tot en met 51 gegeven voorschriften en voorwaarden, voorzover zulks in overeenstemming is met het desbetreffende natuurgebiedsplan.

D

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt ’een beheersgebied of reservaatsgebied’ vervangen door: een beheersgebied, reservaatsgebied of natuurgebied.

2. In onderdeel b wordt na ’het begrenzingenplan’ toegevoegd: of natuurgebiedsplan.

E

In artikel 22 wordt na ’het begrenzingenplan’ telkens toegevoegd: of natuurgebiedsplan.

F

Artikel 28 wordt gewijzigd als volgt:

1. De tekst wordt genummerd als eerste lid.

2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

2. Voorzover een begrenzingenplan waarbij een reservaatsgebied is begrensd komt te vervallen als gevolg van de toepassing van artikel 2c, tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing op beheersovereenkomsten die betrekking hebben op percelen grond die zijn gelegen in het gebied waarop het natuurgebiedsplan, bedoeld in artikel 2c, tweede lid, betrekking heeft.

2. Begrenzingenplannen, betrekking hebbend op reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten, die in voorbereiding zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van de Subsidieregeling Natuurbeheer vervallen.

Artikel 79

Artikel 2 van de beschikking van de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij van 28 december 1982, houdende vaststelling van de werkzaamheden van het Bureau beheer landbouwgronden, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel i wordt ’de Staat (Staatsbosbeheer)’ vervangen door: Staatsbosbeheer.

2. Onderdeel k komt te luiden:

k. verkrijgen, tijdelijk beheren of vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling vastgesteld beheersgebied, voorzover met betrekking tot die goederen op grond van die regeling een beheersovereenkomst is gesloten;

3. De onderdelen l tot en met r worden verletterd tot o tot en met u.

4. Onderdeel s wordt verletterd tot onderdeel l en komt te luiden:

l. verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling vastgesteld reservaatsgebied, dan wel natuurontwikkelingsproject, dan wel gelegen in een bij een dergelijk gebied behorend en in het desbetreffende begrenzingenplan opgenomen aankoopgebied.

5. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel m en een nieuw onderdeel n, luidende:

m. verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een natuurgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Subsidieregeling natuurbeheer, dan wel in een aankoopgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van die regeling.

Artikel 80

Deze regeling treedt in werking op een door de minister nader te bepalen tijdstip, met uitzondering van de artikelen 1 en 9 tot en met 13 die in werking treden met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Artikel 81

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling natuurbeheer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,J.J. van Aartsen.

Bijlage 1

Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Emmen, Middenveld, Noordenveld, Zuidlaren.

Bijlage 2

Appingedam, Bellingwedde, De Marne, Delfzijl, Grootegast, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Slochteren, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten.

Bijlage 3

Achtkarspelen, Ameland, Anna Paulowna, Apeldoorn, Bedum, Bergen (N.H.), Coevorden, Dantumadeel, De Wolden, Den Helder, Dongeradeel, Eemsmond, Elburg, Epe, Ferwerderadeel, Franekeradeel, Groningen, Haren, Harlingen, Hattem, Heerde, Heerenveen, het Bildt, Hoogeveen, Kollumerland c.a., Leeuwarderadeel, Loppersum, Menaldumadeel, Meppel, Oldebroek, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Schoorl, Smallingerland, Ten Boer, Terschelling, Texel, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Westerveld, Weststellingwerf, Winsum, Zijpe, Zuidhorn.

Bijlage 4

Akersloot, Alkmaar, Axel, Beemster, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Brederwiede, Castricum, Dalfsen, Dirksland, Edam-Volendam, Egmond, Genemuiden, Goedereede, Graft-De Rijp, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Hasselt, Heemskerk, Heemstede, Heiloo, Heino, Hontenisse, Hulst, IJsselham, IJsselmuiden, Kampen, Landsmeer, Limmen, Middelharnis, Nieuwleusen, Oostburg, Oostflakkee, Oostzaan, Purmerend, Sas van Gent, Schermer, Sluis-Aardenburg, Staphorst, Steenwijk, Terneuzen, Uitgeest, Velsen, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang, Zwartsluis, Zwolle.

Bijlage 5

Alblasserdam, Ambt Montfort, Andijk, Angerlo, Arcen en Velden, Avereest, Beesel, Belfeld, Bergen (L.), Boarnsterhim, Bolsward, Broekhuizen, Brummen, Den Ham, Doesburg, Drechterland, Echt, Enkhuizen, Gaasterlân-Sleat, Gennep, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Gramsbergen, Grubbenvorst, Haelen, Hardenberg, Hardinxveld-Giessendam, Harenkarspel, Heel, Heerhugowaard, Helden, Heythuysen, Hoorn, Horst, Hummelo en Keppel, Hunsel, Kessel, Langedijk, Leerdam, Leeuwarden, Lemsterland, Liesveld, Littenseradiel, Maasbracht, Maasbree, Medemblik, Meerlo-Wanssum, Meijel, Mook en Middelaar, Nederweert, Niedorp, Nieuw-Lekkerland, Nijefurd, Noord-Beveland, Noorder-Koggenland, Obdam, Ommen, Opmeer, Papendrecht, Rheden, Roerdalen, Roermond, Roggel en Neer, Schagen, Schouwen-Duiveland, Sevenum, Skarsterlân, Sliedrecht, Sneek, Stede Broec, Steenderen, Swalmen, Tegelen, Tholen, Thorn, Venhuizen, Venlo, Venray, Vianen, Voorst, Weert, Wervershoof, Wester-Koggenland, Wieringen, Wieringermeer, Wognum, Wûnseradiel, Wymbritseradiel, Zederik.

Bijlage 6

Aalsmeer, Aalten, Albrandswaard, Alphen aan den Rijn, Amstelveen, Amsterdam, Barendrecht, Bergambacht, Bergen op Zoom, Bergh, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Beuningen, Binnenmaas, Blaricum, Bleiswijk, Bodegraven, Borculo, Brielle, Bussum, Capelle aan den IJssel, Cromstrijen, De Lier, Delft, Didam, Diemen, Dinxperlo, Doetinchem, Dordrecht, Druten, Duiven, Eibergen, Etten-Leur, Gendringen, Gorssel, Gouda, Groenlo, Groesbeek, Halderberge, Heerewaarden, Heerjansdam, Hellevoetsluis, Hendrik-Ido-Ambacht, Hengelo (Gld.), Heumen, Hilversum, Huizen, Korendijk, Krimpen aan den IJssel, Laren, Lichtenvoorde, Lochem, Maasland, Maassluis, Millingen aan de Rijn, Monster, Moordrecht, Muiden, Naaldwijk, Naarden, Nederhorst den Berg, Nederlek, Neede, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nieuwkoop, Nootdorp, Oud-Beijerland, Ouder-Amstel, Ouderkerk, Pijnacker, Reeuwijk, Ridderkerk, Rijnwaarden, Rijswijk, Roosendaal, Rotterdam, Rozenburg, Rucphen, Ruurlo, Schiedam, Schipluiden, Schoonhoven, ’s-Grave-land, ’s-Gravendeel, ’s-Gravenhage,

’s-Gravenzande, Spijkenisse, Steenbergen, Strijen, Ubbergen, Uithoorn, Vlaardingen, Vlist, Vorden, Waddinxveen, Wateringen, Warnsveld, Weesp, Wehl, West Maas en Waal, Westervoort, Westvoorne, Wijchen, Winterswijk, Wisch, Woensdrecht, Zelhem, Zevenaar, Zevenbergen, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zutphen, Zwijndrecht.

Bijlage 7

Alkemade, Ammerzoden, Bathmen, Beek (L.), Born, Borsele, Boxmeer, Brakel, Brunssum, Cuijk, Deventer, Diepenveen, Eijsden, Geertruidenberg, Geleen, Goes, Grave, Gulpen, Hedel, Heerlen, Hillegom, Holten, Jacobswoude, Kapelle, Katwijk, Kerkrade, Kerkwijk, Landerd, Landgraaf, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Liemeer, Lisse, Lith, Maasdriel, Maastricht, Made, Margraten, Meerssen, Middelburg, Mill en Sint Hubert, Noordoostpolder, Noordwijk, Noordwijkerhout, Nuth, Oegstgeest, Olst, Onderbanken, Oosterhout, Oss, Raalte, Ravenstein, Reimerswaal, Rijnsburg, Rossum, Sassenheim, Schinnen, Simpelveld, Sint Anthonis, Sittard, Stein, Susteren, Ter Aar, Urk, Vaals, Valkenburg (Z.H.), Valkenburg aan de Geul, Veere, Vlissingen, Voerendaal, Voorburg, Voorhout, Voorschoten, Waalwijk, Warmond, Wassenaar, Werkendam, Wijhe, Wittem, Zaltbommel, Zoetermeer, Zoeterwoude.

Bijlage 8

Aalburg, Abcoude, Almelo, Almere, Ambt Delden, Amersfoort, Arnhem, Baarn, Barneveld, Borne, Breda, Breukelen, Bunschoten, Buren, Culemborg, De Ronde Venen, Denekamp, Diepenheim, Dodewaard, Dronten, Echteld, Ede, Eemnes, Enschede, Ermelo, Geldermalsen, Goor, Haaksbergen, Harderwijk, Hellendoorn, Hengelo (O.), Heteren, Heusden, Hoevelaken, IJsselstein, Kesteren, Lelystad, Lienden, Lingewaal, Loenen, Loosdrecht, Lopik, Losser, Maartensdijk, Markelo, Maurik, Montfoort, Neerijnen, Nieuwegein, Nijkerk, Nunspeet, Oldenzaal, Ootmarsum, Oudewater, Putten, Renkum, Rijssen, Rozendaal, Scherpenzeel, ’s-Hertogenbosch, Soest, Stad Delden, Tiel, Tubbergen, Valburg, Vriezenveen, Vught, Wageningen, Weerselo, Wierden, Woerden, Woudrichem, Zeewolde, Zundert.

Bijlage 9

Alphen-Chaam, Amerongen, Asten, Baarle-Nassau, Bemmel, Bergeyk, Bernheze, Best, Bladel, Boekel, Boskoop, Boxtel, Budel, Bunnik, De Bilt, Deurne, Dongen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Eersel, Eindhoven, Elst (Gld.), Geldrop, Gemert-Bakel, Gendt, Gilze en Rijen, Goirle, Haaren, Haarlemmermeer, Harmelen, Heeze-Leende, Helmond, Hilvarenbeek, Houten, Huissen, Laarbeek, Leersum, Leusden, Loon op Zand, Maarn, Maarssen, Maasdonk, Mierlo, Nijmegen, Nuenen c.a., Oirschot, Oisterwijk, Renswoude, Reusel-De Mierden, Rhenen, Rijnwoude, Schijndel, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Uden, Utrecht, Valkenswaard, Veenendaal, Veghel, Veldhoven, Vleuten-De Meern, Waalre, Wijk bij Duurstede, Woudenberg, Zeist.

Bijlage 10

Anna Pauwlowna, Zijpe, Bergen, Egmond, Castricum, Heemskerk, Noordwijk, Lisse, Hillegom, Noordwijkerhout, Wassenaar,

voor zover bestaande uit:

Duinvaaggronden en vlakvaaggronden zonder kleidek volgens de classificatie van Bakker en Schelling (1996) die ingebruik zijn als bollengrond. De gronden hebben een lutum percentage van minder dan 3 en een mediaan van de korrelgrootte van de zandfractie van ten minste 150 mu.

Bijlage 11

Bij de hiernavolgende beheersdoelstellingen, zoals opgenomen in begrenzingenplannen zoals zijn vastgesteld op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon) behoren de daarachter geplaatste natuurdoelpakketten.

stcrt-1998-138-p12-SC14826-1.gif

Bijlage 12

Natuurdoelpakket 1 Kwelder

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich buiten zeewerende dijken of in het kustduingebied.

2. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten bestaat uit maximaal 10% onbegroeid slik, gemeten ten opzichte van de gemiddelde hoogwaterlijn en uit een gedeelte, waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Ruppia-verbond, Zeegras-verbond, Verbond van Gesteelde zannichellia, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Strandmelde-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond, Slijkgras-verbond, Zeekraal-verbond, Verbond van Gewoon kweldergras, Verbond van Stomp kweldergras, Verbond van Engels gras, Rompgemeenschap met Heen van de Zeeaster-klasse, Rompgemeenschap met Fioringras en Melkkruid van de Zeeaster-klasse, Rompgemeenschap met Zeeaster van het Verbond van Gewoon kweldergras, Zeevetmuur-verbond, Draadgentiaan-associatie, Associatie van Strandkweek en Heemst.

3. Op ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Strandmelde-verbond, Slijkgras-verbond, Zeekraal-verbond, Verbond van Gewoon kweldergras, Associatie van Gewoon kweldergras, Verbond van Stomp kweldergras, Verbond van Engels gras, Rompgemeenschap met Fioringras en Melkkruid van de Zeeaster-klasse, Rompgemeenschap met Zeeaster van het Verbond van Gewoon kweldergras, Associatie van Strandkweek en Heemst.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 1 (Kwelder): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 1 (Kwelder): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 13

Natuurdoelpakket 2 Stuivend duin

1. Ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit kustduin dat niet onder invloed van de getijden staat; het is voor minimaal 10% onbegroeid en voor maximaal 90% begroeid met een of meer van de volgende vegetatietypen:

A. Ruppia-verbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Verbond van Grote waterranonkel, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Rompgemeenschap met Oeverkruid van de Oeverkruid-klasse, Rompgemeenschap met Duizendknoopfonteinkruid van de Oeverkruid-klasse, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Drienervige zegge en Zwarte zegge, Associatie van Duinrus en Parnassia, Knopbies-associatie, Rompgemeenschap met Addertong en Duinriet van de Klasse der kleine zeggen, Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond van Zwarte zegge, Associatie van Kraaihei en Gewone dophei, Rompgemeenschap met Wilde gagel van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Buntgras-verbond, Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Duinsterretjes-verbond, Kegelsilene-associatie, Duin-Paardebloem-associatie, Associatie van Wondklaver en Nachtsilene, Rompgemeenschap met Zandzegge van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Cipreswolfsmelk van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Duinriet van de Fakkelgras-orde, Rompgemeenschap met Kruipwilg van het Verbond der droge, kalkrijke duingraslanden, Rompgemeenschap met Duinroosje van het Verbond der droge, kalkrijke duingraslanden, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Rompgemeenschap met Blauwe zegge en Blauwe knoop van het Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Rompgemeenschap met Weidegeelster van de Glanshaver-orde, Marjolein-verbond, Verbond der heischrale graslanden, Rompgemeenschap met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden, Kraaihei-verbond, Loogkruid-verbond, Rompgemeenschap met Zeeraket van het Loogkruid-verbond, Rompgemeenschap met Zeepostelein van het Loogkruid-verbond/het Helm-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond, Rompgemeenschap met Helm en Zandzegge van de Helm-klasse/de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Associatie van Strandduizendguldenkruid en Krielparnassia, Draadgentiaan-associatie, Associatie van Ballote en andere Netels, Verbond van Distels en Ruwbladigen, Moerasspirea-verbond, Associatie van Fijne kervel en Winterpostelein,

B. Verbond derWilgenbroekstruwelen, Zuurbes-verbond, Rompgemeenschap met Duindoorn van de Klasse der doornstruwelen/de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Korstmos-Dennenbos, Kussentjesmos-Dennenbos, Kraaihei-Dennenbos, Droog Berken-Zomereikenbos, Vochtig Berken-Zomereikenbos, Kraaihei-Berkenbos, Droog Wintereiken-Beukenbos, Elzen-Eikenbos, Duin-Eikenbos, Gierstgras-Beukenbos, Duin-Berkenbos, Abelen-Iepenbos, Droog Essen-Iepenbos, Ruigt-Elzenbos, Gewoon Elzenbroek.

2. Maximaal 40 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B. genoemde vegetatietypen.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 2 (Stuivend duin): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 2 (Stuivend duin ): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 14

Natuurdoelpakket 3 Moeras

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water (20%), onbegroeid slik (20%) en een gedeelte (60%) waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: A. bij doorstromend water : Lidsteng-associatie, Associatie van Blauwe waterereprijs en Waterpeper, Watertorkruid-verbond, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Dotterbloem-verbond, Verbond van Grote vossestaart, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem van het Verbond van Grote vossestaart/de Pijpestrootje-orde, Strandmelde-verbond, Associatie van Gewoon kweldergras, Moerasspirea-verbond, Associatie van Strandkweek en Heemst, Rompgemeenschap met Grote engelwortel van het Haagwinde-verbond, Schietwilgenbos.B. bij niet doorstromend water: Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Waterscheerling-verbond, Veenmosrietland, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge, Rompgemeenschap met Zwarte zegge en Moerasstruisgras van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Hennegras van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Veenpluis en Veenmos van de Klasse der hoogveenslenken, Moerasheide, Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Dotterbloem-verbond , Rompgemeenschap met Blauwe zegge en Blauwe knoop van het Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Verbond van Stomp kweldergras, Rompgemeenschap met Heen van de Zeeaster-klasse, Moerasspirea-verbond, Berkenbroek, Gewoon Elzenbroek, Moerasvaren-Elzenbroek, Berken-Elzenbroek, en C bij doorstromend zowel als niet doorstromend water: Ruppia-verbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, , Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, , Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Tweerijige zegge van het Dotterbloem-verbond, Tandzaadverbond, , Rivierkruiskruid-associatie, Moerasmelkdistel-associatie, , Rompgemeenschap met Koninginnekruid van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Harig wilgeroosje van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Haagwinde en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, , Rompgemeenschap met Late guldenroede van het Haagwinde-verbond, Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Elzenrijk Essen-Iepenbos, Ruigt-Elzenbos,

2. Ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgelsoten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de volgende vegetatietypen: Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Berkenbroek, Elzenrijk Essen-Iepenbos, Ruigt-Elzenbos, Gewoon Elzenbroek, Moerasvaren-Elzenbroek, Berken-Elzenbroek., Schietwilgbos.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 3 (Moeras): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 3 (Moeras): f. 35,- per ha per jaar

Bijlage 15

Natuurdoelpakket 4 Essen-Iepenwoud

1. Op tenminste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A. Ruppia-verbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Dotterbloem-verbond, Verbond van Grote vossestaart, Glanshaver-verbond, Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Tweerijige zegge van het Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem van het Verbond van Grote vossestaart/de Pijpestrootje-orde, Marjolein-verbond, Tandzaadverbond, Moerasspirea-verbond, Rivierkruiskruid-associatie, Moerasmelkdistel-associatie, Rompgemeenschap met Koninginnekruid van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Harig wilge-roosje van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Haagwinde en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Grote engelwortel van het Haagwinde-verbond, Rompgemeenschap met Late guldenroede van het Haagwinde-verbond, B. Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Verbond van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn, Elzen-Eikenbos, Droog Essen-Iepenbos, Elzenrijk Essen-Iepenbos.

2. Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B. genoemde vegetatietypen

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 4 (Essen-Iepenwoud): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 4 (Essen-Iepenwoud): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 16

Natuurdoelpakket 5 Eiken-Beukenwoud

1. Op ten minste 90% van van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A.Glanswier-verbond, Oeverkruidverbond, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Naaldwaterbies-verbond, Rompgemeenschap met Oeverkruid van de Oeverkruid-klasse, Riet-verbond, Verbond van Stijve zegge, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Vetblad en Vlozegge, Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond van Zwarte zegge, Verbond van Veenmos en Snavelbies, Draadzegge-verbond, Rompgemeenschap met Waterveen-mos van de Klasse der hoogveenslenken, Rompgemeenschap met Snavel-zegge van de Klasse der hoogveen- slenken, Rompgemeenschap met Veenpluis en Veenmos van de Klasse der hoogveenslenken, Rompgemeen-schap met Witte waterlelie van de Klasse der hoogveenslenken, Dophei-verbond, Associatie van Gewone dophei en Veenmos, Rompgemeenschap met Eenarig wollegras van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Rompgemeenschap met Pijpestrootje van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Rompgemeenschap met Wilde gagel van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Verbond van Vetkruiden en Kandelaartje, Buntgras-verbond, Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Trekrus en Noors mos van het Buntgras-verbond, Verbond der matig droge kalkgraslanden, Glanshaver-verbond, Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Spits havikskruid van het Kamgras-verbond/het Verbond van Gewoon struisgras, Marjolein-verbond, Verbond van Gladde witbol en Havikskruiden, Verbond der heischrale graslanden, Rompgemeenschap met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden, Rompgemeenschap met Bochtige smele van de Klasse der heischrale graslanden/de Klasse der droge heiden, Verbond van Struikhei en Kruipbrem, Rompgemeenschap met Brem van de Klasse der droge heiden/de Klasse der heischrale graslanden, Draadgentiaan-associatie, Grondster-associatie, Associatie van Ballote en andere Netels, Verbond van Distels en Ruwbladigen, Kruidvlier-associatie,

B. Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Brummel-verbond, Verbond van Bramen en Sleedoorn, Zuurbes-verbond, Associatie van Jeneverbes en Gewoon gaffeltandmos, Korstmos-Dennenbos, Kussentjesmos-Dennenbos, Kraaihei-Dennenbos, Droog Berken-Zomereikenbos, Vochtig Berken-Zomereikenbos, Berkenbroek, Droog Wintereiken-Beukenbos, Vochtig Wintereiken-Beukenbos, Elzen-Eikenbos, Duin-Eikenbos, Veldbies-Beukenbos, Gierstgras-Beukenbos, Parelgras-Beukenbos, Kalk-Beukenbos, Esdoorn-Essenbos, Gewoon Eiken-Haagbeukenbos, Kamperfoelierijk Eiken-Haagbeukenbos, Gewoon Elzenbroek, Berken-Elzenbroek

2. Maximaal 60 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B. genoemde vegetatietypen.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 5 (Eiken-Beukenwoud): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 5 (Eiken-Beukenwoud): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 17

Natuurdoelpakket 6 Elzenwoud

1. Op tenminste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A. Ruppia-verbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Waterscheerling-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Veenmosrietland, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge, Rompgemeenschap met Zwarte zegge en Moerasstruisgras van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Hennegras van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Veenpluis en Veenmos van de Klasse der hoogveenslenken, Moerasheide, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Tweerijige zegge van het Dotterbloem-verbond, Tandzaadverbond, Moerasspirea-verbond, Moerasmelkdistel-associatie, Rompgemeenschap met Koninginnekruid van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Harig wilgeroosje van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Haagwinde en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Late guldenroede van het Haagwinde-verbond, B. Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Berkenbroek, Elzenrijk Essen-Iepenbos, Ruigt-Elzenbos, Gewoon Elzenbroek, Moerasvaren-Elzenbroek, Berken-Elzenbroek, Schietwilgbos.

2. Maximaal 60 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B. genoemde vegetatietypen.

* Minimum oppervlakte beheereenheid: behorende bij natuurdoelpakket 6 (Elzenwoud): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 6 (Elzenwoud): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 18

Natuurdoelpakket 7 Beekboslandschap

1. Op tenminste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A. Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, Verbond van Grote waterranonkel, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Naaldwaterbies-verbond, Rompgemeenschap met Duizendknoopfonteinkruid van de Oeverkruidklasse, Verbond van Bittere veldkers en Bronkruid, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Vetblad en Vlozegge, Rompgemeenschap met Zwarte zegge en Moerasstruisgras van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Hennegras van het Verbond van Zwarte zegge, Associatie van Geknikte vossestaart, Verbond van Gewoon struisgras, Associatie van Vetkruid en Tijm, Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Dotterbloem-verbond, Glanshaver-verbond, Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Blauwe zegge en Blauwe knoop van het Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem van het Verbond van Grote vossestaart/de Pijpestrootje-orde, Associatie van Borstelbies en Moerasmuur, Moerasspirea-verbond, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, B. Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Verbond van Bramen en Sleedoorn, Verbond van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn, Elzen-Eikenbos, Vogelkers-Essenbos, Bosmuur-Elzenbos, Elzenbronbos, Essenbronbos, Kalk-Elzenbroek, Koningsvaren-Elzenbroek, Gewoon Elzenbroek.

2. Maximaal 60 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B. genoemde vegetatietypen.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 7 (Beekboslandschap): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 7 (Beekboslandschap): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 19

Natuurdoelpakket 8 Rivierboslandschap

1. Op tenminste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A. Verbond van Gewoon kransblad, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Geknikte vossestaart, Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Associatie van Vetkruid en Tijm, Associatie van Sikkelklaver en Zachte haver, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Cipreswolfsmelk van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Verbond van Grote vossestaart, Glanshaver-verbond, Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Tweerijige zegge van het Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap met Weidegeelster van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Kweek van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem van het Verbond van Grote vossestaart/de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Veldgerst van het Verbond van Grote vossestaart/het Kamgras-verbond, Marjolein-verbond, Tandzaadverbond, Verbond van Kleverig kruiskruid, Vlieszaad-associatie, Associatie van Ballote en andere Netels, Verbond van Distels en Ruwbladigen, Kweekdravik-associatie, Moerasspirea-verbond, Rivierkruiskruid-associatie, Moerasmelkdistel-associatie, Rompgemeenschap met Koninginnekruid van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Harig wilgeroosje van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Haagwinde en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Grote engelwortel van het Haagwinde-verbond, Rompgemeenschap met Late guldenroede van het Haagwinde-verbond, B 1: ., Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Verbond van Bramen en Sleedoorn, Verbond van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn, , Duin-Eikenbos, , Abelen-Iepenbos, Droog Essen-Iepenbos, Elzenrijk Essen-Iepenbos, , Schietwilgenbos. B 2: Kruidvlier-associatie, Elzen-Eikenbos, Gierstgras-Beukenbos, Gewoon Eiken-Haagbeukenbos, Kamperfoelierijk Eiken-Haagbeukenbos, Gewoon Elzenbroek.

2. Ten minste 40 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B1 en/of B2 genoemde vegetatietypen

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 8 (Rivierboslandschap): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 8 (Rivierboslandschap): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 20

Natuurdoelpakket 9 Afgesloten zeearm (terrestrisch deel)

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit maximaal 10% onbegroeid zand en/of schelpenbanken en een deel van minimaal 90%, waarop een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: A. Ruppia-verbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Associatie van Doorgroeid fonteinkruid, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Lidsteng-associatie, Associatie van Blauwe waterereprijs en Waterpeper, Watertorkruid-verbond, Riet-verbond, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Duinrus en Parnassia, Knopbies-associatie, Rompgemeenschap met Addertong en Duinriet van de Klasse der kleine zeggen, Associatie van Kraaihei en Gewone dophei, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Rompgemeenschap met Duinriet van de Fakkelgras-orde, Rompgemeenschap met Kruipwilg van het Verbond der droge, kalkrijke duingraslanden, Marjolein-verbond, Strandmelde-verbond, Loogkruid-verbond, Rompgemeenschap met Zeeraket van het Loogkruid-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond, Slijkgras-verbond, Zeekraal-verbond, Verbond van Gewoon kweldergras, Verbond van Stomp kweldergras, Verbond van Engels gras, Rompgemeenschap met Heen van de Zeeaster-klasse, Rompgemeenschap met Fioringras en Melkkruid van de Zeeaster-klasse, Rompgemeenschap met Zeeaster van het Verbond van Gewoon kweldergras, Associatie van Strandduizendguldenkruid en Krielparnassia, Draadgentiaan-associatie, Tandzaadverbond , Moerasspirea-verbond, Moerasmelkdistel-associatie, Associatie van Strandkweek en Heemst, Rompgemeenschap met Koninginnekruid van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Harig wilgeroosje van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Haagwinde en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Grote engelwortel van het Haagwinde-verbond, Rompgemeenschap met Late guldenroede van het Haagwinde-verbond, B. Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Verbond van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn, Zuurbes-verbond, Rompgemeenschap met Duindoorn van de Klasse der doornstruwelen/de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Duin-Eikenbos, Duin-Berkenbos, Abelen-Iepenbos, Droog Essen-Iepenbos, Elzenrijk Essen-Iepenbos, Schietwilgenbos. C. In brakke en zoute milieus komen tevens vegetatietypen voor van het Verbond van Brakwater-kransblad en op ten minste 10% van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komt voor een of meer van de volgende vegetatietypen: Strandmelde-verbond, Slijkgras-verbond, Zeekraal-verbond, Verbond van Gewoon kweldergras, Verbond van Stomp kweldergras, Verbond van Engels gras.

2. Maximaal 20 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel, behorende tot de onder B. genoemde vegetatietypen

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 9 (Afgesloten zeearm, terrestrisch deel): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 9 (Afgesloten zeearm, terrestisch deel): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 21

Natuurdoelpakket 10 Open water en getijdenwater

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, maakt onderdeel uit van het waterdeel van een afgesloten voormalige zeearm of van het buiten de kwelders gelegen deel van een estuarien of zoutwatergetijdengebied.

2. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water, bij laagwater droogvallend onbegroeid slik, en/of inliggende wadplaten.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 10 (Open water en getijdenwater ): 500 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 10 (Open water en getijdenwater: f. 10,- per ha per jaar

Bijlage 22

Natuurdoelpakket 11 Natte duinvallei

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgelsoten, maakt deel uit van een oeverland van afgesloten zeearm of van een kustduingebied , van ten minste 50 hectare groot.

2. Op ten minste 90% vande oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Ruppia-verbond, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Associatie van Teer vederkruid, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Rompgemeenschap met Oeverkruid van de Oeverkruid-klasse, Rompgemeenschap met Duizendknoopfonteinkruid, Verbond van Stijve zegge, Associatie van Drienervige zegge en Zwarte zegge, Associatie van Duinrus en Parnassia, Knopbies-associatie, Rompgemeenschap met Addertong en Duinriet van de Klasse der kleine zeggen, Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond van Zwarte zegge, Associatie van Kraaihei en Gewone dophei, Rompgemeenschap met Wilde gagel van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Verbond der heischrale graslanden, Associatie van Strandduizendguldenkruid en Krielparnassia, Draadgentiaan-associatie.

3. Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit open water of water met een of meer vegetatietypen, behorende tot: Ruppia-verbond, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Associatie van Teer vederkruid, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Rompgemeenschap met Oeverkruid van de Oeverkruid-klasse, Rompgemeenschap met Duizendknoopfonteinkruid.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 11 (Natte duinvallei): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 11 (Natte duinvallei): f. 428 ,- per ha per jaar

Bijlage 23

Natuurdoelpakket 12 Halfnatuurlijke kwelder en slufter

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgelsoten, bevindt zich buiten zeewerende dijken of in het kustduingebied en staat onder invloed van getijdenwater.

2. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat voor maximaal 15% uit onbegroeid slik, gemeten ten opzichte van de gemiddelde hoogwaterlijn, en voor het resterende deel komen er een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A. Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Strandmelde-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond, Slijkgras-verbond, Zeekraal-verbond, Verbond van Gewoon kweldergras, Associatie van Gewoon kweldergras, Verbond van Stomp kweldergras, Verbond van Engels gras, Rompgemeenschap met Fioringras en Melkkruid van de Zeeaster-klasse, Rompgemeenschap met Zeeaster van het Verbond van Gewoon kweldergras, , Associatie van Strandkweek en Heemst.

B. Ruppia-verbond, Zeegras-verbond, Verbond van Gesteelde zannichellia, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Rompgemeenschap met Heen van de Zeeaster-klasse, Zeevetmuur-verbond, Draadgentiaan-associatie,

3. Op ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket sfgesloten wordt, komen een of meer van de onder A. genoemde vegetatietypen voor.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 12 (Halfnatuurlijke kwelder en slufter): 50 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 12 (Kwelders en slufters): f. 20,- per ha per jaar

Bijlage 24

Natuurdoelpakket 13 Hoogveen

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich op de pleistocene zandgronden, heeft een van de omgeving onafhankelijke waterhuishouding zodat de bovenlaag volledig regenwatergevoed is, en kent binnen het jaar een maximale waterpeilfluctuatie van 30 centimeter.

2. Op ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Veenmos en Snavelbies, Associatie van Gewone dophei en Veenmos, Rompgemeenschap met Eenarig wollegras van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden.

* Minimum oppervlakte Beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 14 (Hoogveen) : 20 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 14 (Hoogvenen): f. 242,- per ha per jaar

Bijlage 25

Natuurdoelpakket 14 Natte heide

1. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Naaldwaterbies-verbond, Rompgemeeenschap met Duizenknoopfonteinkruid, Dophei-verbond, Rompgemeenschap met Pijpestrootje van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Rompgemeenschap met Wilde gagel van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Draadzegge-verbond, Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras, Rompgemeenschap met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden, Draadgentiaan-associatie, Grondster-associatie.

2. Op ten minste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Dophei-verbond, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Draadzegge-verbond, Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras, Draadgentiaan-associatie, Grondster-associatie.

3. Op ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Naaldwaterbies-verbond.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 14 (Natte heide): 0.5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 14 (Natte heide): f. 159,- per ha per jaar

Bijlage 26

Natuurdoelpakket 15 Open duin

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, maakt deel uit van een kustduingebied of een oeverland van een afgesloten zeearm.

2. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat voor ten minste 70% van het oppervlak uit een of meer van de volgende vegetatietypen: A. : Buntgras-verbond, Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Duinsterretjes-verbond, Duin-Paardebloem-associatie, Rompgemeenschap met Zandzegge van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Duinriet van de Fakkelgras orde, Rompgemeenschap met Kruipwilg van het Verbond der droge, kalkrijke duingraslanden, Rompgemeenschap met Duinroosje van het Verbond der droge, kalkrijke duingraslanden, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden, Loogkruid-verbond, Rompgemeenschap met Zeeraket van het Loogkruid-verbond, Rompgemeenschap met Zeepostelein van het Loogkruid-verbond/het Helm-verbond, Biestarwegras-verbond, Helm-verbond, Rompgemeenschap met Helm en Zandzegge van de Helm-klasse/de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Verbond van Distels en Ruwbladigen. Of B: Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Kegelsilene-associatie, Associatie van Wondklaver en Nachtsilene, Rompgemeenschap met Cipreswolfsmelk van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Associatie van Ballote en andere Netels, waarvan de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras ten hoogste 30% van het oppervlak van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, inneemt.

3. Ten hoogste 20% de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten bestaat uit bos en/of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 15 (Open duin): 10 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 15 (Open duin): f. 52, - per ha per jaar.

Bijlage 27

Natuurdoelpakket 16 Struweel

Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Marjolein-verbond, Associatie van Ballote en andere Netels, Associatie van Fijne kervel en Winterpostelein, Kruidvlier-associatie, Verbond der Wilgenbroekstruwelen, Brummel-verbond, Verbond van Bramen en Sleedoorn, Verbond van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn, Zuurbes-verbond, Rompgemeenschap met Duindoorn van de Klasse der doornstruwelen/de Klasse der droge graslanden op zandgrond.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 16 (Struweel): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 16 (Struweel: f. 20,- per ha per jaar.

Bijlage 28

Natuurdoelpakket 17 Droge open heide

1. Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Buntgras-verbond, Dwerghaver-verbond, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Verbond der heischrale graslanden, Rompgemeenschap met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden, Rompgemeenschap met Bochtige smele van de Klasse der heischrale graslanden/de Klasse der droge heiden, Verbond van Struikhei en Kruipbrem, Kraaihei-verbond, Rompgemeenschap met Brem van de Klasse der droge heiden/de Klasse der heischrale graslanden, Grondster-associatie.

2. Op ten minste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond der heischrale graslanden, Verbond van Struikhei en Kruipbrem, Kraaihei-verbond, Rompgemeenschap met Brem van de Klasse der droge heiden/de Klasse der heischrale graslanden, Grondster-associatie.

3. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 17 (Droge open heide): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 17 (Droge open heide): f. 91,- per ha per jaar.

Bijlage 29

Natuurdoelpakket 18 Klein stuifzand

1. Ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit maximaal 40 % open stuifzand en een begroeid deel met een of meer van de volgende vegetatietypen: Buntgras-verbond, Dwerghaver-verbond, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Trekrus en Noors mos van het Buntgras-verbond, Verbond van Struikhei en Kruipbrem.

2. Op ten minste 20% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komt een vegetatietype voor, dat beheert tot het Buntgras-verbond.

3. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 18 (Klein stuifzand): 10 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 18 (Kleine stuifzand): f. 97,- per ha per jaar.

Bijlage 30

Natuurdoelpakket 19 Structuurrijke heide

1. Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A. Buntgras-verbond, Dwerghaver-verbond, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Verbond van Gladde witbol en Havikskruiden, Verbond der heischrale graslanden, Rompgemeenschap met Borstelgras van de Klasse der heischrale graslanden Rompgemeenschap met Bochtige smele van de Klasse der heischrale graslanden/de Klasse der droge heiden, Verbond van Struikhei en Kruipbrem, Kraaihei-verbond, Rompgemeenschap met Brem van de Klasse der droge heiden/de Klasse der heischrale graslanden, Grondster-associatie, B. Brummel-verbond, Zuurbes-verbond, Associatie van Jeneverbes en Gewoon gaffeltandmos, Korstmos-Dennenbos, Kussentjesmos-Dennenbos, Kraaihei-Dennenbos, Droog Berken-Zomereikenbos, Vochtig Berken-Zomereikenbos, Kraaihei-Berkenbos, Droog Wintereiken-Beukenbos, Vochtig Wintereiken-Beukenbos, Duin-Eikenbos, Duin-Berkenbos.

Ten minste 10% en ten hoogste 50% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit een of meer van de onder B. genoemde vegetatietypen.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 19 (Structuurrijke heide): 25 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 19 (Structuurrijke heide): f. 91,- per ha per jaar.

Bijlage 31

Natuurdoelpakket 20 Meer, plas en nevengeul

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water breder dan 4 meter en groter dan 0,5 ha.

2. Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is begroeid met een of meer van de volgende vegetatietypen, behorende tot: Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Waterscheerling-verbond, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Slijkgroen-associatie.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 20 (Meer, plas en nevengeul): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 20 (Meer, plas en nevengeul): f. 151,- per ha per jaar.

Bijlage 32

Natuurdoelpakket 21 Hoogveenven

Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water, waarin een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Verbond van Veenmos en Snavelbies, Draadzegge-verbond, Rompgemeenschap met Waterveenmos van de Klasse der hoogveenslenken, Rompgemeenschap met Snavelzegge van de Klasse der hoogveenslenken, Rompgemeenschap met Veenpluis en Veenmos van de Klasse der hoogveenslenken, Associatie van Gewone dophei en Veenmos.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 21 (Hoogveenven): 0,2 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 21 (Hoogveenven): f. 140,- per ha per jaar.

Bijlage 33

Natuurdoelpakket 22 Zwakgebufferd ven

1. De beheerenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich op de pleistocene zandgronden, in het kustduingebied of in het rivierengebied.

2. Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat op enig moment van het jaar uit water.

3. Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Ruppia-verbond, Glanswier-verbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Brakwater-kransblad, Oeverkruidverbond, Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid, Verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree, Naaldwaterbies-verbond, Rompgemeenschap met Oeverkruid van de Oeverkruid-klasse, Galigaan-associatie, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond van Zwarte zegge, Draadzegge-verbond, Rompgemeenschap met Snavelzegge van de Klasse der hoogveenslenken, Rompgemeenschap met Witte waterlelie van de Klasse der hoogveenslenken, Dophei-verbond, Rompgemeenschap met Wilde gagel van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden, Draadgentiaan-associatie, Grondster-associatie.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 22 (Zwakgebufferd ven): 0,2 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 22 (Zwakgebufferd ven): f. 77,- per ha per jaar.

Bijlage 34

Natuurdoelpakket 23 Beken en rellen

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich tussen heuvels, op de pleistocene zandgronden of in het kustduingebied.

2. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit stromend water met een maximale breedte van 30 meter, waarin een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Associatie van Doorgroeid fonteinkruid, Verbond van Grote waterranonkel, Rompgemeenschap met Duizendknoopfonteinkruid van de Oeverkruid-klasse, Verbond van Bittere veldkers en Bronkruid, Vlotgras-verbond, Associatie van Egelskop en Pijlkruid, Associatie van Borstelbies en Moerasmuur.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 23 (Beken en rellen): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 23 (Beken en rellen): f. 780,- per ha per jaar.

Bijlage 35

Natuurdoelpakket 24 Jonge verlanding en oude rietruigte

Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Lidsteng-associatie, Associatie van Blauwe waterereprijs en Waterpeper, Watertorkruid-verbond, Waterscheerling-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Associatie van Echte koekoeksbloem en Gevleugeld hertshooi, Tandzaadverbond, Moerasspirea-verbond, Rivierkruiskruid-associatie, Moerasmelkdistel-associatie, Rompgemeenschap met Koninginnekruid van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Harig wilgeroosje van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Haagwinde en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Bitterzoet en Riet van de Klasse der natte strooiselruigten, Rompgemeenschap met Grote engelwortel van het Haagwinde-verbond, Rompgemeenschap met Late guldenroede van het Haagwinde-verbond.

* Minimum oppervlakte, behorende bij natuurdoelpakket 24 (Jonge verlanding en oude rietruigte): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 24 (Jonge verlanding en oude rietruigte) f. 140,- per ha per jaar.

Bijlage 36

Natuurdoelpakket 25 Brakwaterverlanding

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water breder dan 4 meter en groter dan 0,5 ha .

2. Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is begroeid met een of meer van de volgende vegetatietypen: Ruppia-verbond, Verbond van Brakwater-kransblad, Verbond van Gesteelde zannichellia, Lidsteng-associatie, Associatie van Ruwe bies, Associatie van Heen en Grote waterweegbree.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 25 (Brakwaterverlanding): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 25 (Brakwaterverlanding) : f. 151,- per ha per jaar.

Bijlage 37

Natuurdoelpakket 26 Veenmosrietland en moerasheide

Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen de volgende vegetatietype voor, behorende tot A. Veenmosrietland, Rompgemeenschap met Veenpluis en Veenmos van de Klasse der hoogveenslenken. of B. Moerasheide.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 26 (Veenmosrietland en moerasheide): 0,3 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 26 (Veenmosrietland en moerasheide): f. 3064,- per ha per jaar.

Bijlage 38

Natuurdoelpakket 27 Trilveen

Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komt een vegetatietypen voor van de Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge, of in combinatie met de Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge,

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 27 (Trilveen): 0,1 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 27 (Trilveen): f. 3064,00 per hectare per jaar.

Bijlage 39

Natuurdoelpakket 28 Natte schraalland

1. Op ten minste 85% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap met Moeraszegge van de Riet-klasse, Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Vetblad en Vlozegge, Associatie van Bonte paardestaart en Moeraswespenorchis, Rompgemeenschap met Zwarte zegge en Moerasstruisgras van het Verbond van Zwarte zegge, Rompgemeenschap met Hennegras van het Verbond van Zwarte zegge, Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje, Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap met Blauwe zegge en Blauwe knoop van het Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje.

2. Op ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, Associatie van Vetblad en Vlozegge, Associatie van Bonte paardestaart en Moeraswespenorchis, Verbond van Biezeknoppen en Pijpestrootje.

3. Ten hoogste 5% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 28 (Natte schraalland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 28 (Natte schraalland): f. 2353,- per ha per jaar

Bijlage 40

Natuurdoelpakket 29 Vochtige schraalland

1. Op ten minste 85% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Blaaszegge-associatie, Associatie van Noordse zegge, Rompgemeenschap met Moeraszegge van de Riet-klasse, Dotterbloem-verbond, Verbond van Grote vossestaart, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Tweerijige zegge van het Dotterbloem-verbond, Moerasspirea-verbond.

2. Op ten minste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Noordse zegge, Dotterbloem-verbond, Verbond van Grote vossestaart.

3. Ten hoogste 5% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 29 (Vochtig schraalland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 29 (Vochtige schraalland): f. 1142,- per ha per jaar

Bijlage 41

Natuurdoelpakket 30 Kemphaan-weidevogelgrasland

1. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Dotterbloem-verbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond.

2. Het volgende vegetatietype beslaat ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten: Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond.

3. In binnen de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, gelegen waterlopen inclusief een aangrenzende strook met een breedte van 2 meter aan weerszijden, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Gewoon kransblad, Rompgemeenschap met Breekbaar kransblad van de Kranswieren-klasse, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, Waterscheerling-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse, Moerasspirea-verbond.

4. Binnen de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen gemiddeld per jaar 15 nesten van de Grutto voor en voor van ten minste 2 van de volgende vogelsoorten: Kemphaan, Watersnip, Tureluur, respectievelijk 2 nesten, 3 nesten of eveneens 3 nesten per 100 hectaren.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 30 (Kemphaan- weidevogelgrasland): 100 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 30 (Kemphaan-weidevogelgrasland): f. 654,-. per ha per jaar

Bijlage 42

Natuurdoelpakket 31 Kalkgrasland

1. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van Vetkruiden en Kandelaartje, Verbond der matig droge kalkgraslanden, Marjolein-verbond, Associatie van Ballote en andere Netels, Verbond van Distels en Ruwbladigen.

2. Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, wordt in beslag genomen door de volgende vegetatietypen: Marjolein-verbond, Associatie van Ballote en andere Netels, Verbond van Distels en Ruwbladigen.

3. Tewn hoogste 20% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 31 (Kalkgrasland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 31 (Kalkgrasland): f. 814,- per ha per jaar

Bijlage 43

Natuurdoelpakket 32 Droog schraalland

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich buiten het kustduingebied.

2. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: A als schraalland begroeiing: Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Associatie van Sikkelklaver en Zachte haver, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Cipreswolfsmelk van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Verbond der heischrale graslanden. of B. als rivierduinbegroeiing: Dwerghaver-verbond, Verbond van Gewoon struisgras, Associatie van Vetkruid en Tijm, Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Cipreswolfsmelk van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Associatie van Ganzevoeten en Beklierde duizendknoop, Vlieszaad-associatie, Verbond van Distels en Ruwbladigen, Kweekdravik-associatie.

3. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos en/of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 32 (Droog schraalland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 32 (Droog schraalland): f. 265,- per ha per jaar

Bijlage 44

Natuurdoelpakket 33 Bloemdijk

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich op een voormalige zeewerende dijk.

2. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor, behorende tot: Glanshaver-verbond, Marjolein-verbond.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 33 (Bloemdijk): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 33 (Bloemdijk): f. 1936,- per ha per jaar

Bijlage 45

Natuurdoelpakket 34 Glanshaverhooiland

1. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer vegetatietypen voor, die behoren tot het Glanshaver-verbond.

2. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 34 (Glanshaverhooiland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 34 (Glanshaverhooiland ): f. 896,- per ha per jaar

Bijlage 46

Natuurdoelpakket 35 Zilt grasland

1. Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Ruwe bies, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras, Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge, Strandmelde-verbond, Slijkgras-verbond, Associatie van Kortarige zeekraal, Associatie van Gewoon kweldergras, Verbond van Stomp kweldergras, Rompgemeenschap met Heen van de Zeeaster-klasse, Associatie van Ganzevoeten en Beklierde duizendknoop, Moerasmelkdistel-associatie, Associatie van Strandkweek en Heemst.

2. Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Ruwe bies, Associatie van Heen en Grote waterweegbree, Moerasmelkdistel-associatie.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 35 (Zilt grasland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 35 (Zilt grasland): f. 437,- per ha per jaar

Bijlage 47

Natuurdoelpakket 36 Kamgrasweide

1. Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Weidegeelster van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Veldgerst van het Verbond van Grote vossestaart/het Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Spits havikskruid van het Kamgras-verbond/het Verbond van Gewoon struisgras.

2. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 36 (Kamgrasweide): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 36 (Kamgrasweide): f. 549,- per ha per jaar

Bijlage 48

Natuurdoelpakket 37 Grutto-weidevogelgrasland

1. Op ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Geknikte vossestaart, associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Kamgrasverbond, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem, van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Weidegeelster van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Kweek van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem van het verbond van Grote vossestaart/ de Pijpestrootje-orde.

2. In binnen de beheereenheid gelegen waterlopen inclusief een aangrenzende strook met een breedte van 2 meter aam weerszijden, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor:

Bultkroosverbond, Puntkroosverbond, Verbond van Gewoon kransblad, Rompgemeenschap met Breekbaar kransblad van de Kranswierklasse, Verbond van Gesteelde zanichellia, Waterlelie- verbond, Kikkerbeet-verbond, Vverbond der Kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruidenklasse, Naaldwaterbies-verbond, Vlotgrasverbond, Watertorkruid-verbond,

Waterscheerling-verbond, Riet-verbond, Verbond van Scherpe zegge, Verbond van Stijve zegge, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse en Moerasspirea-verbond.

3 Binnen de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen gemiddeld per jaar 15 nesten van de Grutto voor.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 37 (Grutto-weidevogelgrasland): 100 hectare

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 37 (Grutto-weidevogelgrasland): f. 518,- per ha per jaar

Bijlage 49

Natuurdoelpakket 38 Eikenhakhout

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is een bestaand of voormalig eikenhakhoutbos, dat voor ten minste 90% bestaat uit eiken-hakhout.

2. Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, begroeid met eiken-stofen is ouder dan 25 jaar.

3. Het hakhout is ten hoogste 15 jaar oud en is ontstaan door vlaktegewijze vegetatieve verjonging van eiken door middel van stronkopslag.

4. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is minimaal 30 meter breed.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 38 (Eikenhakhout): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 38 (Eikenhakhout): f. 498,- per ha per jaar

Bijlage 50

Natuurdoelpakket 39 Middenbos

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is een bestaand of voormalig middenbos, dat voor ten minste 90% bestaat uit een boomlaag van opgaand bos zonder volledige kroonsluiting en een struiklaag van hakhout, waarin een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Gierstgras-Beukenbos, Parelgras-Beukenbos, Kalk-Beukenbos, Gewoon Eiken-Haagbeukenbos, Kamperfoelierijk Eiken-Haagbeukenbos, Abelen-Iepenbos, Droog Essen-Iepenbos.

2. Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, begroeid met hakhout-stofen is ouder dan 25 jaar.

3. Het opgaand bos bestaat uit bomen met een hoogte van ten minste 15 meter.

4. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is minimaal 30 meter breed.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 39 (Middenbos): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 39 (Middenbos): f. 264,- per ha per jaar

Bijlage 51

Natuurdoelpakket 40 Griend en Essen/Elzenhakhout

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is een bestaand of voormalig griend, essenhakhoutbos of elzenhakhoutbos, dat voor ten minste 90% bestaat uit griend, essenhakhoutbos of elzenhakhoutbos en waarin een of meer van de volgende vegetatietypen voorkomen: Elzen-Eikenbos, Droog Essen-Iepenbos, Elzenrijk Essen-Iepenbos, Ruigt-Elzenbos, Gewoon Elzenbroek, Moerasvaren-Elzenbroek, Berken-Elzenbroek, Schietwilgenbos.

2. Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, begroeid met griend- of hakhout-stofen is ouder dan 25 jaar.

3. Het griend is ten hoogste 4 jaar oud en is ontstaan door vlaktegewijze vegetatieve verjonging van wilgen door middel van stronkopslag.

4. Het hakhout is ten hoogste 10 jaar oud en is ontstaan door vlaktegewijze vegetatieve verjonging van elzen of essen door middel van stronkopslag.

5. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is minimaal 30 meter breed.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 40 (Griend en Essen/Elzenhakhout): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 40 (Griend en Essen/Elzenhakhout): f. 2660,- per ha per jaar

Bijlage 52

Natuurdoelpakket 41 Akkerkruiden

1. Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Associatie van Dwergbloem en Hauwmos, Associatie van Ganzevoeten en Beklierde duizendknoop, Naaldekervel-verbond, Associatie van Grote Ereprijs en Witte Krodde, Windhalm-verbond, Associatie van Gele ganzebloem.

2. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit een vegetatietypen, dat behoort tot de Associatie van Ganzevoeten en Beklierde duizendknoop.

3. Akkerkruiden mogen ten hoogste eenmalig in het terrein uitgezaaid worden.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 41 (Akkerkruiden): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 41 (Akkerkruiden): f. 411,- per ha per jaar

Bijlage 53

Natuurdoelpakket 42 Rietcultuur

1. Op ten minste 90 % van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komt een vegetatietype voor, dat behoort tot de Riet-associatie.

2. Rietoogst vindt jaarlijks plaats.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 42 (Rietcultuur): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 42 (Rietcultuur): f. 335,00 per ha per jaar

Bijlage 54

Natuurdoelpakket 43 Structuurarme droge heide

1. Op ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap met Vroege haver van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Gewoon gaffeltandmos van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Derivaatgemeenschap met Grijs kronkelsteeltje van de Klasse der droge graslanden op zandgrond, Rompgemeenschap met Bochtige smele van de Klasse der heischrale graslanden/de Klasse der droge heiden, Verbond van Struikhei en Kruipbrem.

2. Op ten minste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komt het volgende vegetatietype voor: Verbond van Struikhei en Kruipbrem.

3. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos of struweel.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 43 (Structuurarme droge heide): 5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 43 (Structuurarme droge heide): f. 81,-. per ha per jaar

Bijlage 55

Natuurdoelpakket 44 Lage ruigte en ruige grasland

Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Rompgemeenschap met Moeraszegge van de Riet-klasse, Rompgemeenschap met Rietgras van de Riet-klasse, Associatie van Geknikte vossestaart, Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, Rompgemeenschap met Gewoon struisgras en Gewoon biggekruid van de Struisgras-orde, Rompgemeenschap met Hard zwenkgras van de Struisgras-orde, Rompgemeenschap met Gestreepte witbol en Echte koekoeksbloem van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Rood zwenkgras en Moerasrolklaver van de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Pitrus van de Pijpestrootje-orde/het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Kweek van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Echte koekoeksbloem van het Verbond van Grote vossestaart/de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Veldgerst van het Verbond van Grote vossestaart/het Kamgras-verbond, Rompgemeenschap met Fluitekruid van de Glanshaver-orde.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 44 (Lage ruigte en ruig grasland): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 44 (Lage ruigte en ruig grasland): f. 213,00 per ha per jaar

Bijlage 56

Natuurdoelpakket 45 Voedselrijke plas en waterweg

1. Ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water.

2. Op ten minste 40% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor: Verbond van de Gesteelde zanichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond van de Kleine fonteinkruiden, Associatie van de Grote moerasscherm, Associatie van Kleine egelskop en Pijlkruid.

3. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, is ten minste 4 meter breed.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 45 (Voedselrijke plas en waterweg): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 45 (Voedselrijke plas en waterweg): f. 151,- per ha per jaar .

Bijlage 57

Natuurdoelpakket 46 Poel

1. Ten minste 80% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit water, waarin een of meer van de volgende vegetaties voorkomen: Bultkroos-verbond, Puntkroosverbond, Verbond van Stekelharig kransblad, Verbond van Gewoon kransblad, Rompgemeenschap met Breekbaar kransblad van de Kranswieren-klasse, Verbond van Gesteelde zannichellia, Waterlelie-verbond, Kikkerbeet-verbond, Verbond der kleine fonteinkruiden, alle Rompgemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse, Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse.

2. Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit de volgende vegetatietypen: Naaldwaterbies-verbond, Vlotgras-verbond, Watertorkruid-verbond, alle Rompgemeenschappen van de Riet-Klasse.

3. Binnen de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, een of meer van de volgende diersoorten voor: Alpenwatersalamander, Boomkikker, Geelbuikvuurpad, Heikikker, Kamsalamander, Knoflookpad, Poelkikker, Ringslang, Rugstreeppad, Vinpootsalamander, Vroedmeesterpad.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 46 (Poel): groter dan 0,015 hectare en kleiner dan 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 46 (Poel): f. 441,00 per poel per jaar

Bijlage 58

Natuurdoelpakket 47 Wintergastenweide

1. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevindt zich binnen de zone, aangegeven door de provincies als ganzen- en zwanengebied, en voldoet aan het 1% criterium van de Ramsar-conventie voor winter- en trekvogels.

2. Op ten minste 90% van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, komen een of meer van de volgende vegetatietypen voor:Rompgemeenschap met Ruw beemdgras en Engels raaigras van de Weegbreeklasse/het Kamgrasverbond, Rompgemeenschap met Fioringras van het Zilverschoon-verbond, Rompgemeenschap met Moerasstruisgras en Kruipende boterbloem van het Zilverschoon-verbond/de Pijpestrootje-orde, Rompgemeenschap met Weidegeelster van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met grote Vossestaart en Kweek van de Glanshaver-orde, Rompgemeenschap met de Echte koekoeksbloem van het verond van Grote Vossestaart/de Pijpestrootje-orde,Rompgemeenschap met Grote vossestaart en Veldgerst van het Verbond van Grote vossestaart/het Kamgras-verbond.

3. De beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, wordt op enig moment in een gemiddeld winterhalfjaar begraasd door tenminste een van de volgende winter- en trekvogelsoorten: Brandgans, Grauwe gans, Kleine rietgans, Kleine zwaan, Kolgans, Smient, Taiga-rietgans, Toendra-rietgans, Zwartbuikrotgans

* Minimum oppervlakte beheereenheid: behorende bij natuurdoelpakket 47 (Wintergastenweide): 5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 47 (Wintergastenweide): f. 381,00 per hectare per jaar

Bijlage 59

Natuurdoelpakket 48 Multifunctioneel bos

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos, waarop de Boswet van kracht is.

2. Het gezamenlijke grondvlak van een of meer van de volgende boomsoorten bedraagt ten minste 5% van het totale grondvlak: amandelwilg, beuk, bindwilg, bittere wilg, boswilg, fladderiep, geoorde wilg, gewone es, gewone esdoorn, gladde iep, grauwe abeel, grauwe wilg, grove den, haagbeuk, hulst, katwilg, kraakwilg, laurierwilg, ratelpopulier, rossige wilg, ruwe berk, ruwe iep, schietwilg, spaanse aak, tamme kastanje, taxus, vogelkers, wilde appel, wilde lijsterbes, wilde peer, wintereik, winterlinde, witte els, zachte berk, zoete kers, zomereik, zomerlinde, zwarte els, zwarte populier, kruising van katwilg en grauwe wilg, kruising van wintereik en zomereik.

3. De verjongingsvlakten van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, hebben een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 48 (Multifunctioneel bos): 0,5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 48 (Multifunctioneel bos): f. 100,-. per ha per jaar .

Bijlage 60

Natuurdoelpakket 49 Multifunctioneel bos met verhoogde natuurwaarde

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bestaat uit bos, waarop de Boswet van kracht is.

2. Het gezamenlijke grondvlak van een of meer van de volgende boomsoorten bedraagt ten minste 65% van het totale grondvlak: amandelwilg, beuk, bindwilg, bittere wilg, boswilg, fladderiep, geoorde wilg, gewone es, gewone es-doorn, gladde iep, grauwe abeel, grauwe wilg, grove den, haagbeuk, hulst, katwilg, kraakwilg, laurierwilg, ratelpopulier, rossige wilg, ruwe berk, ruwe iep, schietwilg, spaanse aak, tamme kastanje, taxus, vogelkers, wilde appel, wilde lijsterbes, wilde peer, wintereik, winterlinde, witte els, zachte berk, zoete kers, zomereik, zomerlinde, zwarte els, zwarte populier, kruising van katwilg en grauwe wilg, kruising van wintereik en zomereik.

3. Binnen de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, kunnen aaneengesloten ongemengde terreindelen voorkomen, die ten hoogste 2 hectare groot zijn en die bezet zijn met andere dan de onder punt 2 genoemde boomsoorten.

4. Ten minste 50% van de beboste oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten,bestaat uit gemengd bos; binnen het gemengde bos is de aaneengesloten oppervlakte waarin een enkele boomsoort meer dan 80% van het grondvlak beslaat kleiner dan 0,5 hectare.

5. Ten minste 70% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, bevat per hectare bos ten minste 4 staande of liggende dode bomen met op enig punt een stamdiameter van ten minste 30 centimeter.

6. De verjongingsvlakten van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, hebben een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare.

* Minimum oppervlakte beheereenheid , behorende bij natuurdoelpakket 49 (Multifunctioneel bos met verhoogde natuurwaarde): 5 hectare.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 49 (Multifunctioneel bos met verhoogde natuurwaarde): f. 137,- per ha per jaar

Bijlage 61

Natuurdoelpakket 50 Natuurbos

1. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheereenheid, waarvoor het doelpakket wordt afgesloten, moet begroeid zijn met bos, waarop de Boswet van kracht is.

2. Het gezamenlijke grondvlak van een of meer van de volgende boomsoorten bedraagt ten minste 95% van het totale grondvlak: amandelwilg, beuk, bindwilg, bittere wilg, boswilg, fladderiep, geoorde wilg, gewone es, gewone esdoorn, gladde iep, grauwe abeel, grauwe wilg, grove den, haagbeuk, hulst, katwilg, kraakwilg, laurierwilg, ratelpopulier, rossige wilg, ruwe berk, ruwe iep, schietwilg, spaanse aak, tamme kastanje, taxus, vogelkers, wilde appel, wilde lijsterbes, wilde peer, wintereik, winterlinde, witte els, zachte berk, zoete kers, zomereik, zomerlinde, zwarte els, zwarte populier, kruising van katwilg en grauwe wilg, kruising van wintereik en zomereik.

3. Het is niet toegestaan om bomen of delen daarvan uit het terrein te verwijderen.

* Minimum oppervlakte beheereenheid, behorende bij natuurdoelpakket 50 (Natuurbos):

- 40 hectare op kalkloze zandgronden;

- 10 hectare op overige bodemsoorten.

* Normkosten, behorende bij natuurdoelpakket 50 (Natuurbos): f. 152,- per ha per jaar.

Bijlage 62

Recreatiepakket

1. Het terrein is gedurende ten minste 358 dagen per jaar kosteloos voor het publiek opengesteld op wegen en paden tussen zonsopgang en zonsondergang.

2. De lengte van de paden bedraagt:

a. voor terreinen genoemd in deBijlagen 49, 50, 51, 59, 60 en 61 waarop de daar genoemde natuurdoelpakketten worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 60 meter gemidddeld per hectare.

b. voor terreinen genoemd in deBijlagen 12 t/m 21, 23, 26 t/m 30, 33 t/m 36, 39, 40, 42 t/m 47, 52, 54 t/m 56 waarop de daar genoemde natuurdoelpakketten worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 30 meter gemiddeld per hectare.

3. Indien het terrein ten hoogste 200 hectare omvat, zijn er ten minste twee toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop is vermeld dat het terrein is opengesteld.

4. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 200 en ten hoogste 500 hectare, zijn er ten minste drie toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

5. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 500 hectare zijn er ten minste vier toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

* Normkosten, behorende bij het recreatiedoelpakket: f. 50,- per ha per jaar.

Bijlage 63

stcrt-1998-138-p12-SC14826-2.gifstcrt-1998-138-p12-SC14826-3.gif

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling vloeit voort uit de heroriëntatie van het subsidiestelsel van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op het punt van de subsidiëring van natuur, bos en landschap. Deze heroriëntatie heeft plaatsgevonden in het kader van het, op basis van de Nota Dynamiek en Vernieuwing (kamerstukken II 1994/95, 24 140, nrs. 1-2) uitgevoerde, Programma Beheer. De stelselwijziging is aangekondigd in de brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer van 20 juni 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 420, nr. 1).

De stelselwijziging geeft vorm aan het beleid om particulieren meer bij het natuurbeheer te betrekken, zowel binnen als buiten de ecologische hoofdstructuur (EHS). De regeling bevat dan ook subsidiemogelijkheden die met name de rol van particulieren bij dat beheer versterken. In het bijzonder geldt dit mogelijkheden voor beheer en omvorming van terreinen, in het bezit bij particuliere grondeigenaars, waar thans vooral verwerving door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voorop staat. Een en ander neemt overigens niet weg dat deze laatstbedoelde organisaties belangrijke taken behouden bij het beheer van natuurterreinen, welke taken met deze regeling eveneens blijvend worden ondersteund.

Een ander belangrijk nieuw element is dat op basis van een systeem van out-put-sturing subsidies worden verstrekt. Hierdoor wordt een directe relatie aangebracht tussen de subsidie en de daarmee beoogde natuurdoelen. Instandhouding en ontwikkeling van natuurterreinen kan hiermee meer direct worden bevorderd. Hiermee worden tevens de prestaties van particuliere terreinbeheerders en terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties objectiveerbaar en dus ook vergelijkbaar gemaakt. Een essentieel onderdeel van deze out-put-sturing is de subsidiëring op basis van zogenoemde natuurdoelpakketten, zoals opgenomen in de onderscheiden bijlagen bij deze regeling. In dit verband is tevens nieuw dat de subsidies zullen worden gebaseerd op normkosten, gekoppeld aan de eisen die het desbetreffende natuurdoelpakket stelt aan het beheer.

Deze stelselwijziging zal er dan ook toe leiden dat de doelmatigheid en efficiency van het natuurbeleid wordt bevorderd.

Deze regeling zal samen met de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en landschap, die naar verwacht op afzienbare termijn zal kunnen worden vastgesteld, het nieuwe subsidiekader op de beleidsterreinen natuur, bos en landschap vormen. Zal de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en landschap primair zien op de stimulering van de ontwikkeling of het beheer van natuur en bos in gebieden waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat, alsmede op de ontwikkeling van landschappelijke elementen, zo richt de onderhavige regeling zich op gebieden waar de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden en van bos de primaire functie vormt.

De regeling komt in de plaats van diverse bestaande subsidie-instrumenten voor bos en natuur.

Allereerst gaat het om de Regeling functiebeloning bossen en natuurterreinen, op grond waarvan aan natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en publiekrechtelijke lichamen subsidie kon worden verstrekt ten behoeve van de duurzame instandhouding van bossen en natuurterreinen. Meer dan die regeling maakt de onderhavige regeling subsidie mogelijk, gericht op het behoud en de bevordering van de specifieke kenmerken van het desbetreffende gebied.

Daarnaast gaat het om de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen op grond waarvan aan de hiervoor bedoelde personen en lichamen subsidie kon worden verstrekt ter dekking van de kosten van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen, gericht op vermindering of het ongedaan maken van de effecten van verzuring en vermesting als gevolg van luchtverontreiniging en de effecten van verdroging. Een met die regeling overeenkomstig regime wordt in de onderhavige regeling opgenomen. Daarbij wordt een directe relatie gericht tussen de verschillende effectgerichte maatregelen en het desbetreffende natuurdoelpakket.

Ook de Regeling beheer samenwerking bos 1993, op grond waarvan aan de hiervoor bedoelde personen en lichamen een bijdrage kon worden verstrekt ter stimulering van hun samenwerking met betrekking tot het beheer van de hun toebehorende bossen, is met de onderhavige regeling komen te vervallen. De onderhavige regeling voorziet eveneens in de mogelijkheid samenwerkingsverbanden te subsidiëren. Daarnaast is het mogelijk gemaakt ook rechtspersonen, waarbij grondgebruikers zijn aangesloten of waarvan zij lid zijn, rechtstreeks te subsidiëren. In het hierna volgende zal op deze laatste mogelijkheid, die onder andere van belang is voor milieucoöperaties, nader worden ingegaan.

De regeling zal - gefaseerd - eveneens de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties vervangen, waar het gaat om de mogelijkheid tot het verkrijgen van subsidies voor het beheer van gronden door de in artikel 3 van die regeling genoemde particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. De in de genoemde regeling opgenomen mogelijkheid subsidie te verkrijgen voor projecten, gericht op instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van natuurwaarden, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden zal tevens gefaseerd met de onderhavige regeling komen te vervallen.

De regeling zal ook ten dele de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden vervangen. Deze regeling bood tot op heden de mogelijkheid tot het verkrijgen van subsidie ter dekking van de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond, alsmede subsidie ter compensatie van het inkomensverlies, voortvloeiend uit die bosaanleg, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de aanleg van het zogenaamde tijdelijk bos, bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg een vrijstelling is verleend op grond van de Regeling meldings- en herplantplicht, en het zogenaamde blijvend bos, bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg een dergelijke vrijstelling niet was verleend. Met de inwerkingtreding van de onderhavige regeling is dat deel van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden vervallen dat betrekking had op de aanleg en het beheer van blijvend bos. De subsidiëring daarvan zal thans via de onderhavige regeling kunnen geschieden. Met de inwerkingtreding van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en landschap zal de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden worden ingetrokken. De aanleg en het beheer van zogenaamde tijdelijk bos zal vanaf dat tijdstip gesubsidieerd worden op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en landschap.

De onderhavige regeling voorziet in een viertal subsidiemogelijkheden.

Allereerst is dit de beheerssubsidie: een bijdrage per hectare voor het beheer van een terrein, gericht op de ontwikkeling of instandhouding van zogenaamde natuurdoelpakketten, in welke pakketten concrete natuur- en bostypen zijn beschreven. De pakketten bestaan uit een samenstel van vegetatietypen of boomsoorten, in voorkomende gevallen aangevuld met bepaalde fauna-elementen die in een terrein voorkomen en met gebiedskenmerken. De natuurdoelpakketten zijn op hun beurt afgeleid van de - in de diverse rijksbeleidsnota’s zoals het Natuurbeleidsplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet verwoorde - doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van natuur en bos in Nederland.

Naast beheerssubsidie kan uit hoofde van de regeling recreatiesubsidie worden verstrekt. Het betreft hier een bijdrage per hectare voor de instandhouding van een zogenaamd recreatiepakket. Dit pakket bestaat uit een concreet aantal recreatieve voorzieningen dat in een terrein voorkomt, alsmede uit een aantal, met het oog op de recreatieve functie van een terrein, andere voorwaarden waaraan een terrein moet voldoen. Deze subsidie is gekoppeld aan in het natuurgebiedsplan begrensde gebieden en tevens aan bepaalde natuurdoelpakketten.

Met de subsidiëring van de instandhouding van het recreatiepakket is beoogd de recreatieve functie van bossen en natuurterreinen, waarvan het beheer financieel wordt ondersteund door middel van beheerssubsidie uit hoofde van de onderhavige regeling, te versterken. Om die reden kan dan ook uitsluitend recreatiesubsidie worden verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt.

Het belang van de recreatie in bos en natuur wordt daarenboven onderstreept met de mogelijkheid op de beheerssubsidie een toeslag te ontvangen indien het terrein gedurende in beginsel het hele jaar voor het publiek wordt opengesteld.

De regeling biedt in de derde plaats de mogelijkheid voor terreinen zogenaamde inrichtingssubsidie te verstrekken voor maatregelen met een eenmalig karakter waarmee rechtstreeks en direct de fysieke condities of kenmerken van gronden worden gewijzigd. Met deze subsidiemogelijkheid wordt beoogd de noodzakelijke randvoorwaarden te creëren waarbinnen het beheer van natuur en bos met het oog op de ontwikkeling van een bepaald natuurdoelpakket op een terrein kan plaatsvinden.

Tenslotte kent de regeling een mogelijkheid effectgerichte maatregelen te bevorderen overeenkomstig de eerder vermelde Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen. Ook deze subsidie is direct gekoppeld aan een beheerssubsidie en gerelateerd aan daarvoor in aanmerking komende natuurdoelpakketten.

Anders dan in de bovenvermelde brief van 20 juni 1997 is vermeld, bevat de regeling geen afzonderlijke subsidietitel ter bevordering van landschappelijke kwaliteit. Hoewel ten aanzien hiervan ontegenzeggelijk een samenhang bestaat met de onderhavige natuurdoelpakketten als bedoeld in deze regeling, heeft het de voorkeur deze subsidies onder te brengen in de hiervoor reeds vermelde, in voorbereiding zijnde Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en landschap en natuur op landbouwterreinen. Uiteraard zal bij die regeling zorg worden gedragen voor een zo efficiënt mogelijke afstemming op deze regeling

De onderhavige regeling verschilt op een drietal hoofdpunten in belangrijke mate van het hiervoor geschetste subsidie-instrumentarium dat is komen te vervallen.

Allereerst is in dat verband van belang dat met de onderhavige regeling, via de natuurdoelpakketten, concreet gestuurd wordt op door de overheid gewenste natuur- en bostypen. Er wordt daarmee een directe relatie gelegd met de rijksbeleidsdoelstellingen ten aanzien van de in Nederland gewenste kwaliteit van natuur en bos. Ook met betrekking tot de gewenste hoeveelheid van elk type natuur of bos zal uitdrukkelijk sturing plaatsvinden. Dit zal enerzijds geschieden door de jaarlijkse vaststelling van subsidieplafonds waarbij per type natuur of bos het beschikbare bedrag zal worden vastgesteld. Daarnaast zal kwantitatieve sturing plaatsvinden door middel van de vaststelling door provincies van natuurgebiedsplannen waarin met name de gebieden zullen zijn opgenomen waarin subsidie ten behoeve van de ontwikkeling van natuurdoelpakketten kan worden verkregen. In de toelichting op de artikelen 9 tot en met 16 wordt op dit proces van planvorming nader ingegaan.

Een ander belangrijk verschil is dat het daadwerkelijk verkrijgen van beheers- en recreatiesubsidie uitdrukkelijk afhankelijk is van de vraag of het concrete pakket, ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding waarvan subsidie is verleend, daadwerkelijk in de bij de subsidieverlening bepaalde periode in stand is gehouden, onderscheidenlijk is ontwikkeld, tot het bij de subsidieverlening, bepaalde niveau. Wordt de beoogde natuurkwaliteit, onderscheidenlijk recreatieve kwaliteit niet binnen die periode ontwikkeld of in stand gehouden, dan zal de subsidie, behoudens gevallen waarin sprake is van overmacht, op een lager bedrag worden vastgesteld dan het bedrag van de subsidie, zoals dit is opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. Met dit systeem wordt in grote mate de verantwoordelijkheid voor het beheer van terreinen bij de subsidie-ontvanger zelf gelegd. Hij zal zorg dienen te dragen voor het treffen van zodanige maatregelen dat het natuur- of recreatiedoel ook daadwerkelijk wordt bereikt. De regeling kent daarom ook niet een uitgebreid systeem van aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen, bestaande uit te treffen beheersmaatregelen. Het is de subsidie-ontvanger zelf die zal dienen te beoordelen welke maatregelen getroffen moeten worden om het bij de subsidieverlening gestelde doel te bereiken. Slechts daar waar sprake is van maatregelen die te allen tijde getroffen moeten worden om het natuur-, of recreatiedoel te kunnen bereiken, is het treffen van deze maatregelen verplicht gesteld.

Een derde belangrijk verschil is het feit dat een ieder voor subsidie uit hoofde van de regeling in aanmerking kan komen. Het voorheen bestaande subsidie-stelsel, waarbij verschillende doelgroepen via verschillende subsidieregelingen subsidie konden verkrijgen voor het beheer van natuur en bos is daarmee komen te vervallen. De gedachte achter het vervallen van dit onderscheid is dat niet zozeer de rechtsvorm of doelstelling van de subsidie-ontvanger bij het beheer van (natuur)terreinen van belang is, als wel de vraag of de desbetreffende subsidie-ontvanger in staat is de natuur- of bosdoelen, op de ontwikkeling of instandhouding waarvan de regeling ziet, te kunnen bereiken. Belangrijke consequentie hiervan is dat thans bij de ontwikkeling van natuur of bos ook uitdrukkelijk een rol weggelegd is voor de particulier, veelal de agrariër, die op zijn landbouwgrond of delen daarvan natuur wenst te ontwikkelen. Daarom voorziet de regeling ook in de mogelijkheid om aan rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden, zoals milieucoöperaties en agrarische natuurverenigingen, subsidie te verstrekken, ook in het geval een dergelijk samenwerkingsverband niet zelf beschikt over enig gebruiksrecht met betrekking tot de grond waarop de subsidie betrekking heeft.

De regeling is ten dele gebaseerd op Verordening (EEG) 2078/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en betreffende natuurbeheer (Pb EG L 215). Het gaat hier om beheerssubsidies ten behoeve van de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van natuurdoelpakketten zoals opgenomen in de bijlage 12 tot en met 58 op landbouwterreinen, voor zover de uiteindelijke begunstigde van die subsidies kan worden aangemerkt als landbouwbedrijfshoofd.

De regeling is daarnaast deels gebaseerd op Verordening (EEG) 2080/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 (Pb EG L 215) tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw. Allereerst betreft het hier inrichtingssubsidies die worden verstrekt ten behoeve van de bebossing van landbouwterreinen. Daarnaast betreft het beheerssubsidies die worden verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling en daaropvolgende handhaving van de natuurdoelpakketten, zoals opgenomen in de bijlagen 59 tot en met 61 op landbouwterreinen.

De onderhavige regeling is een belangrijke ommezwaai ten opzichte bestaande stelsel. Het wordt daarom van belang geacht dat deze regeling nauwkeurig zal worden beschouwd vanaf het moment van inwerkingtreding. Een eerste evaluatie wordt voorzien na een periode van drie jaar. Daarbij zullen mede subsidie-ontvangers dan wel categorieën van subsidie-ontvangers via koepelorganisaties dan wel belangenbehartigers, worden betrokken.

Artikelsgewijs

Artikel 1

onderdeel d

Om als landbouwgrond in de zin van de regeling te kunnen worden aangemerkt, dient de grond uit productie te zijn genomen uit hoofde van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of uit hoofde van de Beschikking steunverlening producten akkerbouwgewassen. Bij deze gronden is in het kader van de beoordeling van de subsidieverlening uit hoofde van de genoemde regelingen reeds vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van landbouwgrond. Gronden die niet (uit hoofde van de hiervoor genoemde regelingen) uit productie zijn genomen kunnen eveneens als landbouwgrond worden aangemerkt, mits op de desbetreffende grond vanaf 31 juli 1992 een vorm van landbouw heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt voorkomen dat grond die eerst (zeer) recent ten behoeve van de uitoefening van de landbouw in gebruik is genomen eveneens als landbouwgrond zou moeten worden beschouwd. Nu, zoals is vermeld in het algemeen deel van deze toelichting, het verstrekken van beheerssubsidie aan landbouwbedrijfshoofden ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van natuurdoel- of landschapspakketten op landbouwgronden (deels) is gebaseerd op Verordening (EEG) 2078/92 en Verordening (EEG) 2080/92 zou het niet hanteren van een historische referentiedatum ter beantwoording van de vraag of sprake is van landbouwgrond op gespannen voet staan met de achtergrond van de genoemde verordeningen. Deze communautaire maatregelen beogen immers het in 1992 ingevoerde pakket aan maatregelen ter hervorming van de landbouw te begeleiden. De datum van 31 juli 1992 houdt verband met het feit dat op 30 juli 1992 Verordening (EEG) 2078/92 en Verordening (EEG) 2080/92 werden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Onderdeel e

Natuurdoelpakketten bestaan uit een samenstel van vegetatietypen of boomsoorten en, eventueel, fauna-elementen en terreinkenmerken dat op een terrein voorkomt. Onder vegetatietypen wordt verstaan een vaste combinatie van plantensoorten die is gebonden aan bepaalde standplaatscondities. De pakketten zijn zodanig samengesteld dat de aanwezigheid van dat pakket op een bepaald terrein ook zeker stelt dat er op dat terrein een bepaald ecosysteem is ontwikkeld. De keuze voor vegetatietypen of boomsoorten als indicator van een ecosysteem houdt verband met de in Nederland sinds lange tijd bestaande traditie in het beschrijven van vegetaties en boomsoorten. De basiskennis van vegetaties en boomsoorten is dekkend voor het gehele Nederlandse grondgebied. De ecologische eisen die plantengemeenschappen stellen zijn voor een zeer belangrijk deel bekend. Door de natuurdoelstellingen van het Rijk primair te vertalen aan de hand van vegetatietypen- en boomsoortbeschrijvingen, in plaats van een vertaalslag aan de hand van (uitsluitend) fauna-elementen, wordt bovendien de controle op de aanwezigheid van de beoogde natuurdoelen vereenvoudigd.

onderdeel n

Deze omschrijving van aankoopgebied dient teneinde het bureau beheer landbouwgronden een titel te verschaffen voor de verwerving van landbouwgronden die in een natuurgebiedsplan zijn begrensd. Daartoe voorziet de regeling in artikel 79 ook in een wijziging van de beschikking houdende vaststelling van de werkzaamheden van het Bureau beheer landbouwgronden.

Dit laat uiteraard onverlet dat particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties in dergelijke gebieden gronden kunnen aankopen. Voor zover daarbij subsidiëring door de overheid aan de orde is, geldt daartoe onverkort de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

onderdeel o

In een natuurgebiedsplan zullen onder andere de natuurdoelpakketten zijn opgenomen, voor de ontwikkeling of instandhouding waarvan in het desbetreffende gebied subsidie kan worden verstrekt. Per natuurdoelpakket of groep van pakketten, zal in het desbetreffende plan ook een bijbehorend hectarequotum worden opgenomen. Met dat quotum wordt aangegeven voor hoeveel hectares in het desbetreffende gebied beheerssubsidie voor de desbetreffende pakketten kan worden verleend.

Onderdeel p en r

De definitie van landbouwbedrijfshoofd is opgenomen met het oog op het feit dat verstrekking van beheers-(, recreatie-) en landschapssubsidies, waarvan de uiteindelijke begunstigde een landbouwbedrijfshoofd is, enerzijds is gebaseerd op Verordening (EEG) 2078/92, indien de subsidie wordt verstrekt met het oog op de ontwikkeling op landbouwgrond van de natuurdoelpakketten, opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 58 en anderzijds is gebaseerd op Verordening (EEG) 2080/92, indien de subsidie wordt verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling van de natuurdoelpakketten 59 tot en met 61 op landbouwgrond.

De definitie van bosbouwondernemer (onderdeel r) is voor de toepassing van de regeling vooral van belang in verband met artikel 6.

Onderdeel q

Beheerder In de zin van de regeling kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn. Het is daarbij niet van belang of die beheerder ook daadwerkelijk gebruiksgerechtigde van een terrein is.

Ook de pachter kan derhalve om subsidie verzoeken, doch voor zover het gaat om subsidie voor het ontwikkelen van een natuurdoelpakket uitdrukkelijk onder de verwijzing naar artikel 21.

onderdeel s

Uitgangspunt bij de definitie van terrein is dat sprake is van een zodanig aaneengesloten gebied dat daarbinnen de ontwikkeling of handhaving van het ecosysteem ten behoeve waarvan beheerssubsidie zal worden verstrekt redelijkerwijs kan plaatsvinden. Het kan daarbij gaan om oppervlaktes die in het geheel niet, ten dele, of geheel bestaan uit water. Bij een terrein dat geheel of vrijwel geheel uit water bestaat kan met name gedacht worden aan meren waarop het in bijlage 31 opgenomen natuurdoelpakket (meer, plas en nevengeul) kan worden ontwikkeld, onderscheidenlijk in stand kan worden gehouden.

In het algemeen zullen in het veld aanwezige natuurlijke grenzen zoals waterlopen en rivieren of door menselijk ingrijpen gecreëerde grenzen zoals wegen of spoorlijnen ook de grenzen markeren van het desbetreffende terrein. Zij doorsnijden immers in het algemeen het gebied zodanig dat dit niet als aaneengesloten gebied kan worden beschouwd. Niet in alle gevallen is evenwel de doorsnijding van dien aard dat in redelijkheid het aaneengesloten karakter van een terrein in het geding is. Dit geldt met name voor plattelandswegen, waterlopen van beperkte breedte en enkelsporige spoorlijnen zonder elektrische bovenleiding. Om die reden is de definitie van terrein zodanig gekozen dat de enkele feitelijke doorsnijding van een gebied met wegen, breder dan 5 meter, waterlopen breder dan 25 meter en enkelsporige, niet-geëlectrificeerde spoorlijnen niet betekent dat daarmee sprake zou zijn van meerdere terreinen in de zin van de regeling.

Niettemin zal het in de praktijk veelal zo zijn dat terreinen als hierboven bedoeld in hun onderlinge samenhang als een beheereenheid worden beheerd als gevolg van het over het algemeen relatief kleinschalig landschap dat Nederland kenmerkt. Teneinde de praktische werkbaarheid van de regeling te bevorderen is daarom in het tweede lid van dit artikel bepaald dat ook een samenstel van terreinen, mits dat als eenheid wordt beheerd met het oog op eenzelfde natuurdoelpakket, als zodanig voor subsidie in aanmerking zal kunnen worden gebracht. In de onderscheiden bijlagen wordt ook uitgegaan van dergelijke beheereenheden. Dit betekent overigens wel dat andere doorsnijdingen dan in dit onderdeel bedoeld, voor de berekening van de oppervlakte niet zullen worden meegeteld.

Binnen een terrein dan wel een samenstel van terreinen mag ten hoogste 1% van de oppervlakte bestaan uit bebouwing. Hierbij moet met name gedacht worden aan stallen, schuren of waterbeheersingswerken. Bestaat een gebied voor meer dan 1% uit bebouwing, dan zal de subsidie-aanvrager het voor subsidie in aanmerking te brengen gebied zodanig dienen te beperken, dat dit gebied voldoet aan de beschrijving van terrein.

Artikel 2

In dit artikel is ten algemene geregeld voor welke doeleinden subsidie uit hoofde van de regeling kan worden verstrekt.

Artikel 3

Dit artikel is in hoofdzaak ontleend aan de Regeling functiebeloning bossen en natuurterreinen. In het tweede lid is bepaald dat in een uitwerkingsbesluit zal worden vastgesteld welk percentage van de normbedragen voor de in dit lid genoemde rechtspersonen zal gelden. Voor gemeenten zou dit percentage op grond van de evengenoemde regeling op 50 gesteld dienen te worden. Alvorens dit uitvoeringsbesluit vast te stellen zal met de betrokken rechtspersonen, waaronder ook de gemeenten door tussenkomst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, overleg worden gevoerd.

Artikel 4

Uitgangspunt van de regeling is dat de hoogte van de subsidie overeenkomt met 95 tot 100% van de kosten. Bij beheerssubsidie gaat het om 100% van het saldo van de genormeerde kosten en de genormeerde opbrengsten, ofwel de kosten en opbrengsten die gemiddeld genomen noodzakelijk zijn om het desbetreffende natuurdoelpakket te ontwikkelen of in stand te houden. Bij recreatiesubsidie gaat het slechts om een bijdrage die is gerelateerd aan de kosten die gemiddeld genomen gemaakt moeten worden om een recreatiepakket in stand te houden. Ten slotte gaat het bij inrichtingssubsidie en subsidie voor effectgerichte maatregelen om 100% van de werkelijke kosten die moeten worden gemaakt om de fysieke condities of kenmerken van grond zodanig te wijzigen dat ontwikkeling onderscheidenlijk instandhouding van een natuurdoelpakket binnen redelijke tijd daadwerkelijk mogelijk te maken. Wordt naast subsidie uit hoofde van de regeling voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden ook uit andere hoofde subsidie, al dan niet uit ’s Rijks kas, verstrekt, dan zou zonder nadere voorziening de subsidie meer dan de (genormeerde) kosten bedragen hetgeen ongewenst is. Om die reden is in artikel 4 een anti-cumulatiebepaling opgenomen die ertoe strekt tegen te gaan dat door verschillende bestuursorganen gezamenlijk meer dan de normkosten, onderscheidenlijk de werkelijke kosten, wordt gesubsidieerd.

De anti-cumulatiebepaling is zodanig geformuleerd dat, indien voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden uit andere hoofde dan de onderhavige regeling subsidie wordt verstrekt, het bedrag van de beheers-, recreatie- of inrichtingssubsidie wordt verminderd met de bedragen die uit andere hoofde van dezelfde of vergelijkbare doeleinden wordt verstrekt. Een dergelijke vermindering vindt uiteraard niet plaats indien bijvoorbeeld uit andere hoofde dan de onderhavige regeling subsidie wordt verstrekt die betrekking heeft op een terrein ten aanzien waarvan eveneens recreatiesubsidie wordt verstrekt, doch die een geheel ander doel kent dan die recreatiesubsidie. Zo valt bijvoorbeeld een subsidie van een ander bestuursorgaan dan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ten behoeve van de aanleg van recreatieve voorzieningen buiten het bereik van artikel 4 omdat de aanleg van dergelijke voorzieningen uit hoofde van de onderhavige regeling niet kan worden gesubsidieerd. Hetzelfde geldt voor algemene exploitatiebijdragen die aan een beheerder worden verstrekt.

Artikelen 5 en 6

In toenemende mate verenigen grondgebruikers zich met het oog op het beheer en gebruik van hun gronden. Dit geldt zowel bosbouw- als agrarische ondernemers.

Deze regeling wil die samenwerking bevorderen.

Daarbij worden drie vormen onderscheiden:

1. samenwerking op basis van onderlinge afspraken waarbij ieder zijn eigen verantwoordelijkheden behoudt overeenkomstig artikel 16;

2. subsidiëring overeenkomstig artikel 5 waarbij subsidies door tussenkomst van een beheerder, niet zijnde een grondgebruiker, aan de betrokken grondgebruikers worden doorgesluisd en

3. subsidiëring overeenkomstig artikel 6 waarbij de subsidie aan een niet-grondgebruiker wordt verleend.

Terzake van de beide laatstbedoelde varianten geldt het volgende.

Bij verlening van subsidie uit hoofde van de regeling aan niet-gebruiksgerechtigden bestaat een zeker risico voor de Staat, dat in mindere mate aanwezig is bij rechtstreekse subsidiëring van gebruiksgerechtigde personen. In de eerste plaats zal in het algemeen aan de op de desbetreffende niet-gebruiksgerechtigde subsidie-ontvanger rustende verplichtingen feitelijke slechts door de gebruiksgerechtigde van het desbetreffende terrein kunnen worden voldaan. De subsidie-ontvanger zal aldus afhankelijk zijn van de bereidheid van de gebruiksgerechtigde om de, voor het verkrijgen van de subsidie, noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. In de tweede plaats zullen de mogelijkheden tot eventuele terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde subsidies bij een eigenaar of beperkt gerechtigde van grond in het algemeen groter zijn dan bij een niet-gebruiksgerechtigde.

Het is dus van belang die relatie tussen subsidie-aanvrager en gebruiksgerechtigden goed te regelen.

Dit is ook van belang teneinde te kunnen bewerkstelligen dat subsidies die worden verstrekt aan niet-gebruiksgerechtigden, zoals bijvoorbeeld milieucoöperaties of agrarische natuurverenigingen, maar waarvan een landbouwbedrijfshoofd de uiteindelijke begunstigde is, onder het bereik van Verordening (EEG) 2078/92 of Verordening (EEG) 2080/92 kunnen vallen, voor zover de subsidieverstrekking betrekking heeft op landbouwgrond. Een landbouwbedrijfshoofd kan als uiteindelijke begunstigde van de subsidie worden beschouwd, indien de aan de subsidie-aanvrager verstrekte subsidie wordt doorbetaald aan het landbouwbedrijfshoofd, op wiens landbouwgrond de desbetreffende subsidie betrekking heeft.

Overeenkomstige informatie is van belang teneinde te kunnen bepalen of door de grondgebruikers die door tussenkomst van een derde instantie subsidie onderscheidenlijk bijdragen ontvangen op grond van deze regeling, fiscale voorzieningen kunnen worden genoten, aangezien het in het voornemen ligt de onderhavige regeling en de op grond daarvan genoten subsidies voor fiscale vrijstelling in aanmerking te brengen.

Om deze redenen is dan ook in artikel 5, welk artikel de onder 2 genoemde variant betreft, opgenomen dat, bij verstrekking van subsidie aan een niet-gebruiksgerechtigde subsidie-aanvrager, deze verstrekking uitsluitend geschiedt indien op het tijdstip van indiening van de subsidie-aanvraag tussen de aanvrager en de gebruiksgerechtigde van de grond waarop de subsidie-aanvraag betrekking heeft, een overeenkomst tot stand is gekomen die ertoe strekt dat de desbetreffende subsidie-aanvrager bij voorbaat de subsidies en voorschotten aan de gebruiksgerechtigde van het terrein cedeert en die regelt dat die gebruiksgerechtigde zich jegens de subsidie-aanvrager ook daadwerkelijk verplicht de verplichtingen na te komen die krachtens de subsidieverlening op de subsidie-aanvrager komen te rusten. Hiermee wordt in voldoende mate gegarandeerd dat de gebruiksgerechtigde, al dan niet een landbouwbedrijfshoofd, de uiteindelijke begunstigde van de subsidie is, én dat de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt ook daadwerkelijk zullen worden verricht. Om te voorkomen dat, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht, niet langer in voldoende mate is gegarandeerd dat de verplichtingen uit hoofde van de subsidieverlening zullen worden nagekomen, zal in de desbetreffende overeenkomst ook moeten worden vastgelegd dat bij overdracht van het gebruiksrecht, de vervreemder van de verkrijger zal dienen te bedingen dat hij de verplichtingen uit hoofde van de subsidieverlening met betrekking tot het terrein zal dienen na te komen én dat deze verkrijger zulks ook van verdere verkrijgers zal bedingen.

Bovendien zal een eventueel risico van insolventie van een niet-gebruiksgerechtigde subsidie-aanvrager worden afgedekt door de bepaling dat subsidie aan deze aanvrager uitsluitend wordt verstrekt indien de desbetreffende gebruiksgerechtigde eigenaar zich borg stelt voor de eventuele terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies. Daartoe zal de gebruiksgerechtigde jegens de Staat der Nederlanden schriftelijk dienen te verklaren voor die terugbetaling borg te staan.

Uiteraard geldt dat een aanvraag van een niet-gebruiksgerechtigde natuurlijke of rechtspersoon ook voor meerdere terreinen tegelijk kan worden ingediend. In dat geval zullen zoveel overeenkomsten moeten worden gesloten, onderscheidenlijk zoveel verklaringen moeten worden afgegeven als er gebruiksgerechtigden zijn van de grond waarop de aanvraag betrekking heeft.

Zowel een overeenkomst als hiervoor bedoeld, als de borgstelling kunnen desgewenst in één onderhandse akte worden opgenomen. In ieder geval dienen overeenkomst en borgstelling bij de subsidie-aanvraag van een niet-gebruiksgerechtigde aanvrager te worden gevoegd. Zulks vloeit voort uit artikel 14, tweede lid.

De variant die in artikel 6 is opgenomen, gaat om gelijke reden uit van een doorzichtig financieel regime van de beheerder, een rechtspersoon. Enerzijds worden eisen gesteld aan leden of aangesloten bij die rechtspersoon, anderzijds dient van aanvang af duidelijk zijn op welke wijze die rechtspersoon de subsidies besteedt en aan wie uitkeringen ten goede komen.

Tenslotte dient zeker te zijn gesteld dat de rechtspersoon te allen tijde eventuele verplichtingen jegens de Staat in het kader van genoten subsidies kan nakomen.

De in deze beide artikelen opgenomen mogelijkheden, die elkaar overigens uitsluiten, zijn vooral van belang voor milieucoöperaties, agrarische natuurverenigingen en andere samenwerkingsverbanden van agrarische ondernemers of bosbosbouwers.

Artikel 7

Door middel van dit artikel zal sturend kunnen worden opgetreden ten aanzien van de beleidsmatig gewenste doelen die met subsidie op grond van deze regeling worden verstrekt. Op grond van dit artikel kan dit worden bewerkstelligd door het openstellen van de middelen voor onderscheiden doelen.

Overigens betekent dit niet dat jaarlijkse vaststelling van de onderscheiden subsidieplafonds inbreuk zou maken op lopende verplichtingen. Bij de vaststelling van die subsidieplafonds dient daarmee uiteraard rekening te worden gehouden.

Artikel 8

In de onderscheiden bijlagen wordt per natuurdoelpakket het bedrag bepaald dat per hectare per jaar voor dat pakket aan subsidie, indien verleend, wordt genoten. Deze bedragen zullen jaarlijks worden geïndexeerd.

Dit laat onverlet wijziging van die bedragen om redenen van bijvoorbeeld toegenomen arbeidsproductiviteit. In dat kader zullen die bedragen periodiek worden geëvalueerd op basis van een externe audit. Om deze redenen en op basis hiervan gewijzigde bedragen zullen geen invloed hebben op lopende verplichtingen. Zij zullen slechts gelden voor nieuwe verplichtingen.

Artikel 9

Subsidiëring op grond van de onderhavige regeling zal, met name waar het gaat om ontwikkeling van nieuwe natuur, voor een zeer belangrijk deel uitsluitend kunnen plaatsvinden in specifiek daartoe aangewezen gebieden. Mede met de aanwijzing van deze gebieden zal de EHS, waarvan de grenzen op hoofdlijnen zijn geschetst in het Structuurschema Groene Ruimte, concreet vormgegeven moeten worden. In het kader van het DI-akkoord en de daaruit voortvloeiende afspraken tussen de Minister en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de gezamenlijke provincies, zoals met name zijn opgenomen in het LNV-IPO convenant 1997, zijn de provincies eerstverantwoordelijke voor het aangeven van de gebieden waar de ontwikkeling van natuur kan plaatsvinden, binnen de door het Rijk op hoofdlijnen gegeven kaders.

In dat verband kent de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon) een procedure voor de begrenzing van reservaatsgebieden, beheersgebieden en natuurontwikkelingsprojecten. De reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten zijn daarbij de gebieden waar verwerving van gronden ten behoeve van particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, dan wel ten behoeve van Staatsbosbeheer voorop staat. In de desbetreffende gebieden zal uiteindelijk de landbouw plaatsmaken voor de hoofdfunctie natuur. Vooruitlopend op die verwerving kunnen agrariërs met betrekking tot hun in een reservaatsgebied gelegen agrarische cultuurgronden beheersovereenkomsten sluiten, het zogenoemde overgangsbeheer. In de natuurontwikkelingsprojecten bestaat die mogelijkheid niet.

De beheersgebieden zijn gebieden waarin ernaar wordt gestreefd de landbouw door middel van beheersovereenkomsten mede te richten op doeleinden van natuur- en landschapsbehoud.

In hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling is voorzien in een nieuwe planfiguur - natuurgebiedsplannen. De planfiguur zal in de plaats komen van de in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling geregelde begrenzing van reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten. In dit verband wordt het volgende opgemerkt.

Inmiddels is uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling circa 90% van de reservaatsgebieden begrensd. Om te voorkomen dat de introductie van de nieuwe planfiguur zou nopen tot het opnieuw begrenzen van die gebieden, is gekozen voor een stelsel op grond waarvan de reeds vastgestelde Rbon-begrenzingenplannen, waarbij reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten zijn begrensd, blijven bestaan tot het tijdstip waarop voor het desbetreffende gebied uit hoofde van de onderhavige regeling een natuurgebiedsplan wordt vastgesteld. Zulks is geregeld in artikel 78 van de onderhavige regeling. In dit artikel wordt aan de Rbon een nieuw artikel 2c toegevoegd waarin is bepaald dat vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling geen nieuwe begrenzingenplannen meer kunnen worden vastgesteld, strekkende tot begrenzing van Rbon-reservaatsgebieden of Rbon-natuurontwikkelingsprojecten. Bovendien is in dit artikel 2c geregeld dat reeds vastgestelde Rbon-begrenzingenplannen, betrekking hebbend op reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten, zullen vervallen voor zover en op het tijdstip waarop voor het desbetreffende gebied een natuurgebiedplan uit hoofde van de onderhavige regeling zal worden vastgesteld.

Op de relatie tussen Rbon-begrenzingen, begrenzingen uit hoofde van de onderhavige regeling, en de mogelijkheden tot het sluiten van Rbon-beheersovereenkomsten, onderscheidenlijk het verkrijgen van subsidies uit hoofde van deze regeling, wordt nader ingegaan in de toelichting op de artikelen 19 tot en met 23.

De begrenzing van natuurgebieden zal, gelet op de aanhef, eerste lid en onderdeel a, plaatsvinden op een kaart met een topografische ondergrond van schaal 1 : 25.000. Deze schaal is enerzijds zodanig ruim dat de desbetreffende kaarten ook praktisch nog hanteerbaar zijn, terwijl anderzijds een adequate herkenning van terreinen gewaarborgd is.

Een natuurgebiedsplan zal tevens de algemene doelstellingen moeten bevatten met betrekking tot de situatie in het desbetreffende gebied op het vlak van natuur (eerste lid, onderdeel b). Die doelstellingen zijn op zichzelf sturend voor de natuurdoelpakketten, ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding waarvan beheerssubsidie kan worden verstrekt. Vanwege die relatie tussen doelstellingen en pakketten, zal in het natuurgebiedsplan ook moeten worden aangegeven welke natuurdoelpakketten waar in het desbetreffende natuurgebied kunnen worden gesubsidieerd (eerste lid, onderdeel c). Het is, binnen de landelijke doelstellingen op het vlak van natuur en bos, aan de provincies om te bepalen op welke wijze aan die bepaling in de onderscheiden natuurgebiedsplannen invulling wordt gegeven. Zo laat de regeling bijvoorbeeld de ruimte om voor elk perceel binnen een reservaatsgebied één concreet natuurdoelpakket aan te wijzen, maar bestaat ook de mogelijkheid te volstaan met een meer algemene benadering, bijvoorbeeld door voor het gehele natuurgebied of delen daarvan de ontwikkeling of instandhouding van meerdere natuurdoelpakketten mogelijk te maken.

Onderdeel d, strekt ertoe de gevolgen te regelen van de vaststelling van natuurgebiedsplannen voor de toepassing van de Rbon in de betrokken natuurgebieden. Voor een nadere toelichting terzake wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 19 tot en met 23.

Het natuurgebiedsplan zal ook aan dienen te geven welke recreatieve doelstellingen in het gebied worden nagestreefd. Hiermee wordt benadrukt dat natuurgebiedsplannen tevens richtinggevend zijn voor de mate waarin recreatiesubsidie kan worden verstrekt. Als recreatiegebied kunnen slechts worden begrensd gebieden waar sprake is van een verhoogde recreatieve druk, te weten stadsgewesten en gebieden met veel verblijfsrecreatieve overnachtingen. Dit is nader bepaald in het derde lid van dit artikel.

In een, in de Rbon geregelde, gebiedscategorie ’natuurontwikkelingsprojecten’ is niet langer voorzien. Dit onderscheid behoeft niet langer te worden gemaakt nu in het nieuwe subsidiestelsel, zoals ook is aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting, niet langer sprake is van een benadering die gericht is op bepaalde doelgroepen, maar sprake is van een aanpak waarbij in beginsel een ieder die in staat is de gewenste natuur te ontwikkelen en in stand te houden voor subsidie in aanmerking kan komen. Het is daarbij de provincie die voor elk natuurgebied in het desbetreffende natuurgebiedsplan zal dienen aan te geven in hoeverre verwerving van gronden ten behoeve van particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, dan wel ten behoeve van Staatsbosbeheer wordt nagestreefd (onderdeel e).

Is derhalve daar primair bedoeld dat die gebieden worden verworven en beheerd door deze organisaties, wordt niettemin in het tweede lid van dit artikel de mogelijkheid opengelaten dat in het natuurgebiedsplan wordt aangegeven of en zo ja in welke mate particulieren in de gelegenheid worden gesteld deze gebieden blijvend te beheren onderscheidenlijk aldaar natuurdoelpakketten te ontwikkelen overeenkomstig de na te streven doelstellingen.

Wordt in een natuurgebiedsplan aangegeven dat verwerving van grond, voor zover het om landbouwgrond gaat, in het desbetreffende natuurgebied wordt nagestreefd, dan dient met het natuurgebiedsplan tevens een aankoopgebied te worden vastgesteld. De grenzen van dat aankoopgebied dienen te worden aangegeven op dezelfde kaart als waarop de grenzen van het natuurgebied zijn aangegeven. Het aankoopgebied zal in ieder geval bestaan uit dat gebied, met betrekking waartoe in het natuurgebiedsplan is aangeven dat verwerving wordt nagestreefd. Het aankoopgebied kan echter ook een ruimer gebied dan het natuurgebied beslaan. Gronden die binnen het aankoopgebied liggen komen in aanmerking voor verwerving door het bureau beheer landbouwgronden. Voor zover de verworven grond is gelegen binnen het aankoopgebied, maar buiten het natuurgebied, zal deze grond met name worden aangewend met het oog op het ’ruilen daarvan’ met gronden die zijn gelegen in het wel binnen het natuurgebied gelegen aankoopgebied.

In het natuurgebiedsplan kunnen ook andere gronden dan landbouwgronden worden benoemd welke voor aankoop in aanmerking komen.

Artikel 11

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is verantwoordelijk voor het natuurbeleid als zodanig. Om te waarborgen dat aan die verantwoordelijkheid te allen tijde ook daadwerkelijk invulling kan worden gegeven is in dit artikel de bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij neergelegd om, per natuurdoelpakket of groep van natuurdoelpakketten richtlijnen en aanwijzingen te geven ten aanzien van het aantal hectares waarop het totaal van de natuurgebiedsplannen in een provincie ten hoogste betrekking kan hebben.

Uitgangspunt is een landelijke taakstelling per natuurdoelpakket.

Gegeven de hiervoor bedoelde primaire verantwoordelijkheid van de provincies bij het begrenzen van gebieden ligt het voor de hand dat van deze bevoegdheid slechts gebruik zal worden gemaakt ten behoeve van die landelijke taakstelling. Uiteraard zal het zo zijn dat tussen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de gezamenlijke provincies steeds in goed overleg afspraken worden gemaakt over de met deze regeling te bereiken doelen. Dit zal ook gelden alvorens die minister van deze bevoegdheid gebruik maakt.

Artikel 12

Een natuurgebied zal gelegen zijn in de Ecologische Hoofdstructuur. Zulks vloeit immers voort uit het feit dat natuurgebiedsplannen worden opgesteld met inachtneming van het Structuurschema Groene Ruimte. Met name wordt in dit verband gewezen op PKBkaart 7.

Ook uit het natuurbeleidsplan vloeien, meer beleidsmatig, richtinggevende aanwijzingen voor.

Artikel 13

Met betrekking tot de besluitvormingsprocedure is gekozen voor de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure zoals is opgenomen in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is gewaarborgd dat alle betrokken belangen voldoende in de afweging van het begrenzingsproces worden betrokken. Deze procedure voorkomt ook dat in een later stadium alsnog allerlei bezwaarprocedures kunnen worden gevoerd.

Artikelen 14 en 15

Ten behoeve van het aanvragen van subsidie uit hoofde van de regeling zal een aanvraagformulier worden vastgesteld. Daarmee kan zowel beheerssubsidie en recreatiesubsidie als inrichtingssubsidie en subsidie voor effectgerichte maatregelen worden aangevraagd.

Bij de aanvraag zal de subsidie-aanvrager uiteraard te allen tijde de grenzen moeten aangeven van het terrein ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd. Daartoe zal bij het aanvraagformulier een topografische kaart moeten worden gevoegd op ten hoogste een schaal van 1 : 10.000. Een dergelijke gedetailleerde kaart is noodzakelijk om nauwkeurig de omvang van het terrein of samenstel van terreinen te kunnen berekenen, van welke omvang de hoogte van de beheerssubsidie en recreatiesubsidie afhankelijk is.

Uit de subsidie-aanvraag zal, naast de noodzakelijke informatie ter identificatie van de subsidie-aanvrager en informatie met betrekking tot de toestand van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, in ieder geval ook moeten blijken of de aanvraag wordt ingediend door een landbouwbedrijfshoofd, dan wel enige andere natuurlijke of rechtspersoon. Deze informatie is noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de verstrekking van subsidie al dan niet onder het bereik van Verordening (EEG) 2078/92 of Verordening (EEG) 2080/92 valt. Op deze problematiek is nader ingegaan in het algemeen deel van deze toelichting en bij de toelichting op de artikelen 5 en 6.

De aanvraag zal ook informatie moeten bevatten met betrekking tot de vraag of de subsidie-aanvrager subsidie aanvraagt ten behoeve van een terrein, waarvan hij gebruiksgerechtigde is krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht en, indien dat niet het geval is of de desbetreffende gebruiksgerechtigde, moet worden beschouwd als landbouwbedrijfshoofd. Wordt niet als gebruiksgerechtigde aangevraagd, dan zal de aanvraag vergezeld moeten gaan van de overeenkomst en borgstelling, bedoeld in artikel 5. Op de achtergrond van deze problematiek is nader ingegaan in de toelichting op artikel 5. Voor aanvragers als bedoeld in artikel 6 geldt uiteraard dat alle in dat artikel bedoelde documenten bij de aanvrage dienen te worden gevoegd. Deze behoeven immers de goedkeuring van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Omdat bij laatstbedoelde categorie van aanvragers geen directe relatie wordt gelegd tussen de subsidie en het ter beschikking stellen daarvan aan grondgebruikers, geldt de eis dat bij de aanvrage een opgave dient te worden gedaan van het feit of de desbetreffende grondgebruiker tevens landbouwbedrijfshoofd zijn, niet. Wel zal in dit geval bij het verzoek om subsidievaststelling opgave dienen te worden gedaan, welk bedrag aan landbouwbedrijfshoofden ter beschikking is gesteld.

Artikel 17

De ontwikkeling van natuur is veelal een langdurig traject dat, afhankelijk van de uitgangssituatie in het terrein en de te ontwikkelen natuur, vele decennia in beslag kan nemen. Om die reden is ervoor gekozen de ontwikkeling van natuurdoelpakketten te stimuleren door middel van subsidieverleningen die een periode omvatten van 5 tijdvakken. Met deze 30-jarige subsidie wordt de subsidie-ontvanger zekerheid geboden dat een door deze ingezet ontwikkelingstraject van de zijde van de rijksoverheid gedurende een zeer lange periode financieel zal worden ondersteund. Anderzijds is deze periode ook voldoende ruim om daarbinnen het beoogde natuurdoelpakket, ten behoeve waarvan de beheerssubsidie wordt verstrekt, te kunnen ontwikkelen.

Beheerssubsidie ten behoeve van de instandhouding van een natuurdoelpakket zal telkens voor één tijdvak van 6 jaar worden verstrekt. Bij instandhoudingsbeheer bestaat immers geen noodzaak subsidierelaties aan te gaan die meerdere decennia omvatten.

Artikelen 18 tot en met 20

Beheerssubsidie voor de instandhouding van een natuurdoelpakket kan worden verstrekt, ongeacht of het desbetreffende terrein is gelegen in een gebied dat door de provincie is begrensd op grond van de Rbon, dan wel op grond van de onderhavige regeling, en ongeacht of het reeds bestaande natuurdoelpakket in overeenstemming is met de visie van de provincie, zoals blijkt uit het desbetreffende plan waarmee het gebied is begrensd. Hiermee wordt het bestaande subsidiebeleid, grotendeels vervat in de Regeling functiebeloning bossen en natuurterreinen en in de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voor zover het het beheer betreft van bestaande bossen en natuurterreinen, gecontinueerd.

Voor de vraag of sprake is van bestaande natuur is uiteraard het tijdstip van indiening van de desbetreffende subsidie-aanvraag van belang. Met die aanvraag wordt immers ofwel ten behoeve van de ontwikkeling, ofwel ten behoeve van de instandhouding van een natuurdoelpakket beheerssubsidie aangevraagd.

Is sprake van de ontwikkeling van nieuwe natuur of bos of de omvorming van bestaande natuurdoelpakketten in andere natuurdoelpakketten dan geldt dat de subsidiëring uit hoofde van de onderhavige regeling uitsluitend kan geschieden in gebieden die ofwel op grond van de Rbon als reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject zijn begrensd, ofwel op grond van de onderhavige regeling als natuurgebied zijn begrensd. Die ontwikkeling of omvorming zal bovendien dienen te passen binnen de doelstellingen die in de betrokken plannen voor het gebied zijn geformuleerd. In dat kader zijn in de natuurgebiedsplannen de natuurdoelpakketten opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding waarvan beheerssubsidie kan worden verstrekt.

Bij de Rbon-reservaatsgebieden en Rbon-natuurontwikkelingsprojecten zijn de in de onderscheiden begrenzingenplannen opgenomen beheersdoelstelingen, als bedoeld in bijlage 1a van de Rbon, leidend voor de vraag of beheerssubsidie in de betrokken gebieden kan worden verstrekt. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat in de Rbon-begrenzingenplannen uiteraard geen natuurdoelpakketten opgenomen. Teneinde te voorkomen dat beheerssubsidie zal worden verstrekt in reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten die krachtens de Rbon zijn begrensd, waarmee de voor het gebied in het desbetreffende begrenzingenplan geformuleerde beheersdoelstellingen zouden worden doorkruisd, is in artikel 19, onderdeel a, opgenomen dat de ontwikkeling van natuurdoelpakketten in dergelijke gebieden uitsluitend kan geschieden indien zulks in overeenstemming is met de voor het gebied in het begrenzingenplan geformuleerde beheersdoelstellingen. In bijlage 11 bij de onderhavige regeling is daartoe een tabel opgenomen die in feite de vertaalslag vormt tussen beheersdoelstellingen uit de Rbon en de natuurdoelpakketten uit de onderhavige regeling.

Overigens wordt opgemerkt dat de onderhavige regeling geen bepaling kent op grond waarvan, bij omzetting van een Rbon-reservaatsgebied of Rbon-natuurontwikkelingsproject in een natuurgebied, de verleende beheerssubsidie van rechtswege komt te vervallen. Daarnaast is een voorziening getroffen voor die situaties waarin een Rbon-beheersovereenkomst is gesloten met betrekking tot percelen, gelegen in een Rbon-reservaatsgebied, en het desbetreffende Rbon-begrenzingenplan vervolgens wordt vervangen door een natuurgebiedsplan. In artikel 78 van de onderhavige regeling, waarin de wijziging van de Rbon is opgenomen, is in dat verband voorzien in de toevoeging van een tweede lid aan artikel 28 van de Rbon op grond waarvan de beheersovereenkomst niet van rechtswege komt te vervallen bij vervanging van een Rbon-begrenzingenplan door een natuurgebiedsplan.

Bij bebossing van landbouwgronden gaat het om de ontwikkeling en daaropvolgende handhaving van de natuurdoelpakketten Multifunctionele bossen (bijlage 59), Multifunctionele bossen met verhoogde natuurwaarden (bijlage 60) en Natuurbossen (bijlage 61). Hiervoor zijn op Rijksniveau geen criteria of richtlijnen geformuleerd met betrekking tot de plaats waar de ontwikkeling van de desbetreffende natuurdoelpakketten moet plaatsvinden om voor beheerssubsidie in aanmerking te kunnen komen. De ontwikkeling van deze natuurdoelpakketten kan derhalve in geheel Nederland gesubsidieerd worden. Is het terrein waarop de beheerder het bos wenst te realiseren gelegen in een natuurgebied, onderscheidenlijk Rbon-reservaatsgebied of Rbon-natuurontwikkelingsproject, dan geldt wel de voorwaarde dat die bosontwikkeling in overeenstemming is met de doelstellingen uit het desbetreffende provinciale plan op de wijze zoals hierboven is weergegeven. Het ontbreken van locatiecriteria voor bosontwikkeling op Rijksniveau laat immers onverlet dat de provincie binnen begrensde gebieden bosontwikkeling onwenselijk acht en de subsidiëring daarvan om die reden moet worden uitgesloten.

Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de onderhavige regeling geen wijziging brengt in de mogelijkheden voor ondernemers als bedoeld in de Rbon om in begrensde reservaatsgebieden Rbon-beheersovereenkomsten te sluiten. Zolang het desbetreffende Rbon-begrenzingenplan niet zal zijn vervangen door een natuurgebiedsplan, kunnen beheersovereenkomsten worden gesloten volgens de bepalingen van de Rbon en met inachtneming van het desbetreffende begrenzingenplan.

Rbon-beheersovereenkomsten zullen eveneens kunnen worden gesloten in, op grond van de onderhavige regeling, begrensde natuurgebieden, doch slechts voor zover in het desbetreffende natuurgebiedsplan, op grond van artikel 9, onderdeel d, is aangegeven dat beheersovereenkomsten op grond van de Rbon zullen kunnen worden gesloten.

Met de provincies zullen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de binnen natuurgebieden gelegen arealen waarop tevens uit hoofde van de Rbon beheersovereenkomsten zullen kunnen worden gesloten, met name teneinde te voorkomen dat, als gevolg van de vervanging van de Rbon-planfiguren reservaatsgebied (waarin op grond van de Rbon beheersovereenkomsten kunnen worden gesloten) en natuurontwikkelingsproject (waarin op grond van de Rbon geen beheersovereenkomsten kunnen worden gesloten) door één planfiguur ’natuurgebiedsplan’, de toepassing van de Rbon-beheersovereenkomsten het budget voor beheersovereenkomsten zou overschrijden.

In dit verband wordt ten slotte opgemerkt dat met de inwerkingtreding van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en landschap de Rbon zal worden ingetrokken. In eerstbedoelde regeling zal een voorziening worden getroffen op grond waarvan (delen van) het agrarisch natuurbeheer, dat thans wordt gefinancierd uit hoofde van de Rbon, ook in de toekomst mogelijk blijft in natuurgebieden.

Artikel 21

Blijkens onderdeel a van dit artikel kan in beginsel geen beheerssubsidie worden verstrekt aan pachters, voor zover die subsidie zou strekken tot ontwikkeling van een natuurdoelpakket. Dit houdt allereerst verband met het gegeven dat pacht niet voor een langere periode dan 12 jaar kan worden aangegaan. Het aan pachters toekennen van beheerssubsidie voor ontwikkelingsbeheer, waarbij sprake is van subsidieverstrekking voor de duur van 30 jaar, kan immers onzekerheid meebrengen met betrekking tot de vraag of de betrokkene ook feitelijk in staat zal zijn gedurende de gehele looptijd van de subsidie aan zijn verplichtingen te voldoen. Bovendien is niet op voorhand duidelijk of de ontwikkeling van het natuurdoelpakket de gedaante van het gepachte wezenlijk wordt gewijzigd, hetgeen in strijd zou zijn met de verplichtingen die de pachter als zodanig heeft jegens de verpachter. Ook kan het landbouwkundig gebruik van de desbetreffende grond aan discussie onderhevig raken door de natuurontwikkeling. Niettemin bevat het tweede lid van dit artikel een voorziening dat beheerssubsidie voor ontwikkeling van een natuurdoelpakket toch aan de pachter kan worden verstrekt mits de aanvrage geschiedt met de verpachter gezamenlijk. Dit kan in beginsel problemen die zich zouden kunnen voordoen in de pachtrelatie, voorkomen.

Voor het beheer gericht op de instandhouding van een natuurdoelpakket kan in beginsel wel aan de pachter een beheerssubsidie worden verstrekt.

Ook hier zal onverkort de Pachtwet gelden. Niettemin kan ervan worden uitgegaan dat ten aanzien van gepachte terreinen waarop een natuurdoelpakket van toepassing kan zijn, de Pachtwet over het algemeen geen belemmering zal zijn. Het gaat dan immers om een continuering van een bestaande pacht.

Onderdeel b beoogt tegen te gaan dat beheerssubsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling van natuurdoelpakketten die een zodanig lang ontwikkelingstraject kennen, dat realisatie daarvan binnen 30 jaar niet kan plaatsvinden. Aan ontwikkelingstrajecten van meer dan 30 jaar zijn zodanige onzekerheden verbonden dat het verstrekken van beheerssubsidies met het oog daarop in onvoldoende mate kan worden gestuurd. Uiteraard kan wel na het verstrijken van die dertigjarige periode een nieuw verder te ontwikkelen natuurdoelpakket worden bepaald, ten vervolge op hetgeen reeds in die periode is gerealiseerd.

Met onderdeel c wordt beoogd te voorkomen dat beheerssubsidie wordt verstrekt voor terreinen die, gelet op de aard van het natuurdoelpakket ten behoeve waarvan beheerssubsidie wordt aangevraagd, zodanig beperkt van omvang zijn dat de meerwaarde daarvan in kwalitatieve zin voor de Nederlandse natuur of het Nederlandse bos te gering is. Daarnaast wordt met de bepaling beoogd ondoelmatige versnippering van natuur of bos te voorkomen en uitsluitend efficiënte beheerseenheden te subsidiëren.

Artikel 22

In natuurgebiedsplannen zullen de natuurdoelpakketten zijn opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding waarvan in het desbetreffende gebied beheerssubsidie kan worden verstrekt. Ook vermeldt het natuurgebiedsplan het bij elk natuurdoelpakket of groep van natuurdoelpakketten behorende hectarequotum. Onderdeel a van het eerste lid van dit artikel geeft in feite de werking aan van de hectarequota: geen beheerssubsidie wordt verstrekt voor zover daardoor het desbetreffende hectarequotum wordt overschreden. Wenst een beheerder aldus op zijn terrein een in het desbetreffende natuurgebiedsplan opgenomen natuurdoelpakket te ontwikkelen, maar is inmiddels al voor zoveel hectares beheerssubsidie verstrekt als overeenkomt met het hectarequotum, dan zal zijn aanvraag worden afgewezen. Hij heeft dan de keuze beheerssubsidie aan te vragen voor een natuurdoelpakket waarvoor, gegeven het daarbij behorende hectarequotum, nog wel ’ruimte’ bestaat.

De bepaling dat geen beheerssubsidie wordt verstrekt voor natuurdoelpakketten voor zover door die verstrekking het bijbehorende hectarequotum zou worden overschreden, geldt niet indien de beheerssubsidie betrekking heeft op de instandhouding van een natuurdoelpakket. Bij instandhoudingsbeheer wordt immers het uitgangspunt gehanteerd dat het totaalareaal bestaande natuur in stand wordt gehouden.

In natuurgebiedsplannen zal ook worden aangegeven in hoeverre verwerving van gronden ten behoeve van particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en Staatsbosbeheer zal worden nagestreefd. Voor die terreinen ten aanzien waarvan is aangegeven dat verwerving ten behoeve van de bedoelde organisaties wordt nagestreefd, zullen anderen dan die organisaties geen beheerssubsidie kunnen ontvangen, tenzij dit anders is bepaald in het natuurgebiedsplan. Dit maakt het mogelijk dat ook particulieren op overeenkomstige wijze als die organisaties terreinen kunnen beheren en omvormen. Zulks vloeit voort uit onderdeel b van het eerste lid. De beperkingen van het particulier beheer kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in specifieke terreincondities voor bijzondere natuurdoelpakketten die professioneel beheer vereisen en in begrenzingen en oppervlakten van terreinen. Daarbij zal mede een rol spelen dat versnippering van beheer dient te worden voorkomen. In het desbetreffende natuurgebiedsplan zal dit dienen te worden afgewogen.

Het bepaalde in het bedoelde onderdeel is overigens niet van toepassing op beheerssubsidie die wordt verstrekt ten behoeve van de instandhouding van een reeds ontwikkeld natuurdoelpakket (bestaande natuur) om dezelfde reden als waarom het bepaalde in onderdeel a van het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is op bestaande natuur.

Artikel 23

Op grond van dit artikel kan beheerssubsidie ten behoeve van terreinen die zijn gelegen in, krachtens de Rbon begrensde, reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten uitsluitend worden verstrekt aan particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. Een en ander laat uiteraard onverlet dat, indien de betrokken provincie van oordeel is dat het verstrekken van beheerssubsidie aan uitsluitend de bedoelde organisaties onwenselijk is, die provincie uiteraard de mogelijkheid heeft voor het desbetreffende gebied een natuurgebiedsplan vast te stellen en aldus ruimte te scheppen voor de subsidiëring van andere beheerders.

Artikel 24

Dit artikel sluit uit dat betrokken grondgebruikers én zelf subsidie ontvangen krachtens deze regeling én ook een uitkering krijgen van een overkoepelende organisatie die op grond van artikel 6 een overeenkomstige subsidie ontvangt.

Artikel 25

Dit artikel geeft de grondslag voor de berekening van de subsidie. Dit geschiedt op basis van de desbetreffende normbedragen, welke staan vermeld in de onderscheiden natuurdoelpakketten en welke jaarlijks zullen worden geïndexeerd op grond van artikel 8. De basisbeheersubsidie bestaat dan ook uit de optelsom van de voor de desbetreffende jaren van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, geldende normbedragen. Voor de berekening van de subsidie worden daarenboven uiteraard mede betrokken eventuele verhogingen en verminderingen als bedoeld in de artikelen 26 en 27.

Zoals bij genoemd artikel vermeld, laat dit onverlet een wijziging van de normbedragen voor nieuw aan te gane verplichtingen.

Artikel 26

Dit artikel bevat in samenhang met artikel 25 de bepalingen voor de berekening van de subsidie in geval van zogenaamd instandhoudingsbeheer. De hoogte van de beheerssubsidie per hectare varieert per natuurdoelpakket. Bij elk natuurdoelpakket is in de desbetreffende bijlage het daarbij behorende bedrag per hectare per jaar opgenomen. Het betreft hier de zogenaamde basisbeheerssubsidie.

Deze basisbeheersbijdrage per hectare per jaar is afgeleid van de - gemiddeld genomen - noodzakelijke beheersmaatregelen en de daarmee gemoeide kosten voor de ontwikkeling of instandhouding van het betrokken natuurdoelpakket en de gemiddeld genomen opbrengsten van het terrein waarop dat pakket is of wordt ontwikkeld.

Behalve dat er sprake is van kosten die gemoeid zijn met het noodzakelijke beheer zullen in voorkomende gevallen ook van het terrein opbrengsten kunnen worden verkregen die direct gerelateerd zijn aan het desbetreffende natuurdoelpakket. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de verkoop van gras of hout. De uiteindelijke basisbeheerssubsidie per hectare per natuurdoelpakket komt overeen met het saldo van de gemiddeld ten behoeve van de onderscheiden natuurdoelpakketten te maken kosten en de gemiddeld genoten opbrengsten per jaar. Bij die saldoberekening is gebruik gemaakt van de meerjarige ervaringen van Staatsbosbeheer met het ontwikkelen en handhaven van de verschillende natuurdoelpakketten.

De basisbeheerssubsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover het desbetreffende terrein gedurende minimaal 358 dagen per jaar op bestaande wegen, vaarwegen en paden kosteloos voor het publiek is opengesteld. Met deze, in de tijd omvangrijke, openstellingseis wordt enerzijds benadrukt dat met de beheerssubsidie uitdrukkelijk ook beoogd is de recreatieve waarde ten behoeve van de Nederlandse samenleving als zodanig van terreinen te stimuleren. Anderzijds zal de beheerder de mogelijkheid hebben om zijn terrein, met name ten behoeve van eigen gebruik, in beperkte mate aan de toegang voor het publiek te kunnen onttrekken zonder dat dit direct leidt tot verlaging van de beheerssubsidie.

Voor die delen van het terrein die voldoen aan de hiervoor beschreven openstellingseis zal de beheerssubsidie bovendien worden verhoogd met f. 35,- per hectare per jaar. Deze verhoging betreft een specifieke vergoeding voor kosten die dienen te worden gemaakt ten behoeve van de openstelling voor het publiek. Die verhoging wordt evenwel niet verstrekt aan beheerders, aan wie ten behoeve van de verwerving van het desbetreffende terrein (verwervings)subsidie is verstrekt. Met name gaat het daarbij om particuliere terreinberende natuurbeschermingsorganisaties als bedoeld in de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties die grond hebben aangekocht met subsidie uit hoofde van die regeling.

In dit verband wordt overigens opgemerkt dat de subsidie-aanvrager die zijn terrein heeft verworven van een beheerder aan wie verwervingssubsidie werd verstrekt, doch aan welke subsidie-aanvrager zelf geen verwervingssubsidie werd verstrekt, wel in aanmerking kan komen voor de onderhavige verhoging.

Uiteraard is ook denkbaar dat de subsidie-aanvrager (delen van) zijn terrein in veel mindere mate voor het publiek wenst open te stellen dan 358 dagen per jaar. In dat geval zal het desbetreffende (deel van het) terrein van een (veel) beperktere recreatieve betekenis zijn, hetgeen aanleiding is de beheerssubsidie op een lager bedrag te bepalen. Is sprake van een kosteloze openstelling van ten minste 8 maanden, maar korter dan 358 dagen per jaar, maar in ieder geval gedurende de maanden mei, juni, juli en augustus, dan bedraagt de beheerssubsidie voor het desbetreffende (deel van het) terrein 75% van de basisbeheersbijdrage zoals per hectare per tijdvak is opgenomen in de bijlage waarin het desbetreffende natuurdoelpakket is opgenomen.

De beheerder die ten slotte een nog beperktere openstelling van (delen van) zijn terrein wenst, komt slechts in aanmerking voor 10% van de basisbeheersbijdrage. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin (delen van) het terrein slechts tegen betaling toegankelijk zijn, dan wel terreinen die gedurende het jaar slechts een zeer korte periode kosteloos toegankelijk zijn.

Op het hiervoor beschreven stelsel is in het tweede en derde lid een tweetal uitzonderingen gemaakt. Allereerst gaat het daarbij om de situatie waarin de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van oordeel is dat openstelling van (delen van) het terrein om natuurwetenschappelijke redenen ongewenst is. Het gaat hier met name om situaties waarin recreatie in ernstige mate afbreuk zou doen aan de mogelijkheden ontwikkeling of instandhouding van het natuurdoelpakket. Voor zover openstelling van het terrein om die redenen achterwege dient te blijven, zal toch de basisbeheerssubsidie worden verstrekt. Ten tweede gaat het om de situatie waarin een terrein is gelegen bij een woonhuis of boerderij. Om privacy- en veiligheidsredenen vloeit uit het derde lid van artikel 21 voort dat de bij het huis of boerderij gelegen sier- of moestuinen en boomgaarden die grotendeels voor privé-gebruik zijn bestemd niet voor het publiek behoeven te worden opengesteld om toch voor de basisbeheerssubsidie voor het desbetreffende deel van het terrein in aanmerking te kunnen komen. Hiermee wordt aangesloten bij de openstellingseisen die gelden voor landgoederen die vallen onder het regime van de Natuurschoonwet 1928.

In het subsidie-aanvraagformulier zal de subsidie-aanvrager dienen aan te geven in welke mate hij het desbetreffende terrein zal openstellen. Op basis daarvan zal in de desbetreffende subsidieverlening de mate van openstelling worden opgenomen die de beheerder voor het desbetreffende terrein in acht dient te nemen.

Op grond van het vierde lid zal ten aanzien van verleende beheersubsidies het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden geïndexeerd.

Artikel 27

Dit artikel heeft betrekking op de situatie waarin beheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurdoelpakket. Het gaat hier om de verstrekking van beheerssubsidie gedurende 30 jaar (vijf tijdvakken). Basisprincipe bij verstrekking voor 5 tijdvakken is dat de bijdrage voor het eerste tijdvak op dezelfde wijze wordt berekend als bij verstrekking van beheerssubsidie voor één tijdvak.

In bepaalde gevallen kan de beheerssubsidie, zoals berekend op grond van het vorenstaande, worden verhoogd. Deze verhoging vindt zijn achtergrond in het volgende.

Realisatie van natuurdoelpakketten op landbouwgronden zal te allen tijde gepaard gaan met inkomensverlies. Het met de omschakeling van landbouwgronden naar natuurterreinen of bossen gepaard gaande inkomensverlies zal bovendien een definitief karakter dragen. Allereerst zal immers door het langdurig beheer met het oog op de vorming van natuur of bos het potentiële productierendement van de desbetreffende landbouwgrond substantieel afnemen. Deze verandering in gebruikseigenschappen van de grond zal dusdanig ingrijpend zijn dat het wederom ontginnen van de grond met het oog op de uitoefening van de landbouw een langdurig en kostbaar proces zou zijn. Praktisch gezien gaat het terrein verloren als landbouwgrond. Het definitieve karakter van het inkomensverlies komt daarnaast tot uiting in het feit dat de beheerssubsidie voor landbouwgrond wordt verstrekt onder de voorwaarde dat op het desbetreffende terrein een - in tijdsduur onbeperkt - kwalitatieve beding komt te rusten dat ertoe strekt ontwikkelingen of handelingen tegen te gaan die de ontwikkeling of instandhouding op het terrein van het desbetreffende natuurdoelpakket schaden of teniet doen.

De basisbeheerssubsidie, zoals wordt berekend op grond van de artikelen 25 en 26, draagt niet bij aan de compensatie van het inkomensverlies. Deze basisbijdrage is immers te karakteriseren als een vergoeding van gemaakte kosten. Teneinde het inkomensverlies te compenseren zal de beheerssubsidie per tijdvak per hectare verhoogd worden met een bedrag dat overeenkomt met het verschil in waarde van het betreffende terrein als landbouwgrond en de uiteindelijke waarde van de grond als natuurterrein. Het inkomensverlies wordt daarmee gekapitaliseerd op basis van de veranderingen in voor het betreffende inkomen noodzakelijke productiemiddelen die optreden als gevolg van het natuurbeheer. Om uitvoeringstechnische redenen is gekozen de opslag niet per individueel terrein te bepalen, doch te fixeren op bedragen per regio. Bij de regio-indeling is aangesloten bij de prijsontwikkeling van grasland zonder melkquotum en bouwland over het kalenderjaar 1997. De regio’s zijn opgebouwd uit gemeenten. Als dit grondgebied van die gemeenten wordt aangemerkt het grondgebied, zoals dat geldt op 1 januari 1998.

Benadrukt wordt dat vorenbedoelde opslag uiteraard betrekking heeft op een tijdvak, zijnde 6 aaneengesloten jaren, en derhalve van een jaarlijkse bijdrage geen sprake is. In zoverre wijkt dit af van de normbedragen die per natuurdoelpakket zijn bepaald.

Omdat de opslag integraal onderdeel uitmaakt van de beheerssubsidie is overigens de inflatie-correctie op grond van het vierde lid ook van toepassing op die verhoging.

Een en ander laat onverlet dat de in het derde lid opgenomen bedragen kunnen worden gewijzigd op basis van bijvoorbeeld veranderingen van grondprijzen. Deze wijzigingen hebben geen doorwerking naar lopende subsidieverplichtingen. Dit geldt ook voor nieuwe zesjarige tijdvakken op basis van subsidieverlening voor dertig jaar welke voor die wijziging is verstrekt.

Artikelen 29 en 30

Zoals hiervoor reeds is aangegeven is de ontwikkeling van nieuwe natuur een langdurig traject. De beheerder zal zich de nodige inspanningen moeten getroosten alvorens het uiteindelijke doel - het natuurdoelpakket - op het terrein is ontwikkeld. Daarbij doet zich de complicatie voor dat in veel gevallen de ontwikkeling in de tijd gezien vooraf niet exact gestuurd zal kunnen worden. Zo zullen sommige natuurdoelpakketten relatief snel (binnen één of enkele tijdvakken) ontwikkeld kunnen worden, terwijl de ontwikkeling van andere natuurdoelpakketten vele decennia kan beslaan. Veelal zal eerst via diverse ontwikkelingsstadia het uiteindelijke natuurdoel kunnen worden bereikt. Afhankelijk van de uitgangssituatie in het terrein en eventuele buiten de macht van de beheerder liggende factoren zal die ontwikkeling meer of minder snel verlopen.

Omdat aldus bij de subsidieverlening niet concreet kan worden aangegeven wanneer binnen de 30-jarige looptijd van de subsidieverlening welk ontwikkelingsstadium moet zijn bereikt, maar in alle gevallen wel concreet het einddoel - het te ontwikkelen natuurdoelpakket - kan worden aangegeven, zal de beschikking tot verlening van 30-jarige beheerssubsidie, naast het uiteindelijk te ontwikkelen natuurdoelpakket, het aan het einde van het eerste tijdvak te bereiken natuurontwikkelingsstadium aangeven. In artikel 29, eerste lid, onderdeel c, is dit ontwikkelingsstadium beschreven als het binnen het eerste tijdvak te ontwikkelen doel. In feite betreft het hier dus een ’tussendoel’. In het tweede lid is nader bepaald welke deze tussendoelen kunnen zijn. Bijvoorbeeld kan dit betreffen bepaalde terreincondities in het hele terrein of in gedeelten daarvan.

Omdat bij de ontwikkeling van natuur bij de subsidieverlening veelal wel concreet het uiteindelijk te bereiken natuurdoelpakket kan worden aangegeven, waarop de inspanningen van de beheerder zullen moeten zijn gericht, maar de diverse ontwikkelingsstadia niet, voorziet de regeling in artikel 30 dat bij één of meer beschikkingen van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor elk op het eerste tijdvak volgend tijdvak de natuurdoelen worden aangegeven. Aan de hand van het in het voorafgaande tijdvak bereikte natuurresultaat zal dus een volgend te bereiken ontwikkelingsstadium worden geformuleerd. Daarbij wordt aldus de subsidieverlening per tijdvak nader uitgewerkt. Deze nadere uitwerking is gericht op de totstandkoming van het natuurdoelpakket binnen de 30-jarige periode.

Een uitwerkingsbeschikking zal worden genomen binnen 8 weken na het tijdstip waarop de aanvraag tot vaststelling van de beheerssubsidie over het voorafgaande tijdstip door de beheerder is ingediend. In de aanvraag tot subsidievaststelling zal de desbetreffende beheerder aangeven welk ontwikkelingsstadium in het terrein is bereikt zodat aan de hand daarvan het volgende tussendoel kan worden vastgesteld.

Alvorens een uitwerkingsbeschikking zal worden genomen, zal overleg plaatsvinden met de betrokken beheerder teneinde diens visie te vernemen omtrent hetgeen haalbaar is in het nieuwe tijdvak van 6 jaar.

Tegen de uitwerkingsbeschikkingen is uiteraard bezwaar en beroep mogelijk, overeenkomstig de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 31

In het kader van de uitvoering van het Programma Beheer wordt thans een wijziging van de Natuurbeschermingswet voorbereid. De wijziging strekt ertoe in die wet een voorziening te treffen waarmee landbouwgronden die uit productie worden genomen ten behoeve van de ontwikkeling van natuur of zogenaamd blijvend bos voor onbepaalde tijd veilig te stellen, in die zin dat ten aanzien van de betreffende grond een ieder verplicht is zich te onthouden van activiteiten die de ontwikkeling of handhaving van de desbetreffende natuur schaadt of in gevaar brengt.

Vooruitlopend op die wetswijziging zal de veiligstelling, voor zover mogelijk, bereikt moeten worden met gebruikmaking van het civiele recht. Dit zal geschieden door de beheerssubsidie te verlenen onder de voorwaarde dat op de betrokken grond een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd. Het gaat bij een kwalitatieve verplichting om een, bij overeenkomst gevestigde, verplichting van de rechthebbende op de betreffende grond - de eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde - om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een hem toebehorend registergoed, welke verplichting kan overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen, en dat mede gebonden zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen. Voor de werking van de verbintenis jegens anderen dan de rechthebbende die de verbintenis op zich neemt, is vereist dat die ’derdenwerking’ wordt overeengekomen en dat de overeenkomst waarbij de verbintenis en de derdenwerking wordt overeengekomen wordt ingeschreven in de openbare registers.

Overigens is denkbaar dat de rechthebbende op de grond niet degene is aan wie de subsidie wordt verstrekt, nu immers, gelet op de definitie van beheerder in artikel 1, onderdeel q, beheerssubsidie aan elke natuurlijke of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid kan worden verstrekt. Mogelijk is dus dat de subsidie-ontvanger in het geheel niet over een gebruiksrecht beschikt, dan wel slechts over een persoonlijk gebruiksrecht en aldus geen (kwalitatieve) verplichting op zich kan nemen. In dat geval zal de (zakelijk) rechthebbende zich, uit hoofde van de (kwalitatieve) verbintenis moeten onthouden van, voor de ontwikkeling of de handhaving van het natuurdoelpakket strijdige activiteiten, terwijl de subsidie-ontvanger zich van dergelijke activiteiten zal dienen te onthouden uit hoofde van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Voor die situaties waarin naast de subsidie-ontvanger en degene aan wie de grond toebehoort ook nog anderen beschikken over een recht tot gebruik en beheer van de grond, welk recht reeds werd verkregen voor inschrijving van de overeenkomst, bedoeld in dit artikel, is het volgende van belang. Ten aanzien van laatstbedoelde personen heeft de kwalitatieve verbintenis, krachtens artikel 6:252, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, geen werking. Bovendien zijn dergelijke personen niet gebonden aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. Aan de hand van de subsidie-aanvraag zal alsdan beoordeeld moeten worden of dergelijke rechthebbenden aanwezig zijn en zo ja, welke garanties er bestaan dat die rechthebbenden niet op enig moment alsnog op grond van hun gebruiksrecht op de desbetreffende grond zodanige activiteiten zullen uitoefenen dat de ontwikkeling of instandhouding van het desbetreffende natuurdoelpakket zou worden geschaad.

Ter zake zal ook in de in dit artikel bedoelde overeenkomst aandacht kunnen worden geschonken. Hiertoe kunnnen bijvoorbeeld boete-clausules worden opgenomen voor het geval die gronden op enig moment weer door die derden zodanig worden gebruikt dat de met de subsidie bereikte doelen geheel of ten dele worden te niet gedaan.

In het tweede lid is een voorziening opgenomen dat de kwalitatieve verplichting ongedaan kan worden gemaakt. In beginsel zal dit slechts kunnen indien gelijkwaardige natuur in de plaats wordt gesteld. Uiteraard zal ook daarbij ook een voorziening dienen te worden getroffen dat reeds betaalde subsidies met de Staat kunnen worden verrekend voor zover dat nodig is.

Artikel 32

In beginsel dient de subsidie-ontvanger, op grond van het eerste lid, onderdelen c, d en e, het terrein niet te bemesten en het waterpeil in het terrein, alsmede het reliëf van het terrein te handhaven. Deze bepalingen zijn normaliter van essentieel belang in verband met de ontwikkeling of handhaving van natuurdoelpakketten op het betrokken terrein. Wordt aan de desbetreffende bepalingen niet voldaan, dan zal eenvoudig geconcludeerd kunnen worden dat het doel waarvoor de beheerssubsidie wordt verstrekt niet zal kunnen worden gehaald en zal in beginsel tot intrekking van de beheerssubsidie worden overgegaan.

Met name echter in situaties waarin sprake is van de ontwikkeling van een bepaald natuurdoelpakket kan het evenwel uit natuurontwikkelingsoogpunt dienstig zijn juist van de betreffende bepalingen af te wijken. In dat geval zal in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie, overeenkomstig het tweede lid worden vermeld in welke mate de betreffende verplichtingen niet van toepassing zijn. Is het bijvoorbeeld noodzakelijk het waterpeil te verlagen, dan zal concreet in de desbetreffende subsidieverlening worden aangegeven tot welk niveau dat waterpeil dient te worden verlaagd. In dat geval is de subsidie-ontvanger verplicht tot peilaanpassing overeenkomstig hetgeen terzake in de subsidieverlening is opgenomen.

De subsidie-aanvrager kan daartoe ook zelf bij de subsidie-aanvrage op basis van bijvoorbeeld een beheersplan, aannemelijk maken dat dergelijke activiteiten de realisering van het natuurdoelpakket niet zullen schaden.

Artikelen 33 en 34

De beheerssubsidie wordt per tijdvak verstrekt. Teneinde te voorkomen dat beheerders in liquiditeitsproblemen komen - het recht op uitbetaling van de bijdrage over een tijdvak kan immers eerst na ommekomst van een termijn van 6 jaren ontstaan - is voorzien in de mogelijkheid op de beheerssubsidie voorschotten te verstrekken op een zodanige wijze dat jaarlijks een evenredig deel van de beheerssubsidie voor het betrokken tijdvak kan worden bevoorschot. Met het oog op een efficiënte afhandeling van de voorschotaanvragen zal het voorschot moeten worden aangevraagd door middel van het daartoe vastgestelde aanvraagformulier.

Uitgangspunt voor de berekening van de voorschotten is het normbedrag, welk bedrag een bedrag per jaar is. De indexering zal kunnen worden verrekend bij de definitieve subsidievaststelling.

Artikel 37

De bepalingen omtrent de vaststelling van de beheerssubsidie vormen de kern van het op resultaat gerichte subsidiestelsel. Hieruit blijkt namelijk concreet de relatie tussen de activiteiten en de doelen waarvoor subsidie wordt verstrekt, en de uiteindelijk te verkrijgen subsidie. Basisprincipe daarbij is dat de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening, verminderd met een bepaald percentage dat afhankelijk is van de verplichting waaraan niet is voldaan en, in voorkomende gevallen, van de reden waarom niet aan de desbetreffende verplichting is voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de verminderingen cumulatief zijn, met dien verstande dat - uiteraard - de subsidie ten hoogste met 100% kan worden verminderd. Dit vloeit voort uit het vijfde lid.

Gaat het om subsidieverlening voor één tijdvak, dan wordt een eventuele vermindering toegepast op het bedrag dat als beheerssubsidie voor dat tijdvak in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie is vermeld. Heeft de subsidieverlening betrekking op vijf tijdvakken, dan wordt, voor zover het betreft de subsidie voor het eerste tijdvak, de vermindering toegepast op het als beheerssubsidie voor dat tijdvak in de desbetreffende verleningsbeschikking opgenomen bedrag. Voor zover het betreft de beheerssubsidie voor een op het eerste tijdvak volgende tijdvak, wordt de vermindering toegepast op de voor inflatie gecorrigeerde bedragen voor het eerste tijdvak.

In de onderdelen a en b van het eerste lid zijn de gevolgen voor de subsidievaststelling geregeld indien het doel niet is gehaald dat voor het desbetreffende tijdvak in de subsidieverlening, dan wel een op grond van artikel 30 genomen beschikking tot uitwerking van de subsidieverlening, is vastgesteld. Is het doel niet gehaald als gevolg van omstandigheden die voortvloeien uit het handelen of nalaten van de beheerder, dan wordt de subsidie vastgesteld op ten hoogste 70% van het bedrag van de subsidie zoals voortvloeit uit de subsidieverlening. Op welke percentage de subsidie in het concrete geval zal worden vastgesteld, is uiteraard afhankelijk van de aard en ernst van het handelen of nalaten. Zo zal bijvoorbeeld de subsidie bij aantoonbaar en ernstig ontoereikend of onjuist beheer, of het verrichten van activiteiten die evident in strijd zijn met de doelstellingen waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt, in het algemeen worden vastgesteld op nihil. Bij een in mindere mate ontoereikend beheer of ondeskundig beheer ligt veeleer een vaststelling van de subsidie op 70% voor de hand.

Om uitvoeringstechnische redenen en teneinde ’vooraf’ zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen zijn in onderdeel a van het eerste lid enkele, voor het al of niet halen van natuurdoelen, belangrijke omstandigheden opgesomd die in ieder geval geacht worden voort te vloeien uit het handelen of nalaten van de beheerder. In dit verband wordt specifiek gewezen op onderdeel b van het tweede lid dat ziet op situaties waarin na subsidieverlening door een bestuursorgaan een besluit wordt genomen dat gevolgen heeft of kan hebben voor het terrein. Concreet kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan besluiten tot wijziging van de waterhuishouding door een waterschap, dan wel besluiten tot wijziging van het bestemmingsplan. Voor zover voor de beheerder tegen dergelijke besluiten rechtsbescherming openstaat, zal hij deze dienen te benutten, bij gebreke waarvan de gevolgen van het desbetreffende besluit voor diens rekening zullen komen. Deze methodiek vloeit rechtstreeks voort uit het feit dat de onderhavige regeling terzake van het behalen van het natuurdoel en de daarvoor noodzakelijke maatregelen primair de verantwoordelijkheid bij de subsidie-ontvanger zelf legt. Voor het in onderdeel a, ten tweede, bedoelde geval ligt dit in zoverre anders dat indien betrokkene mede profiteert van het desbetreffende besluit in redelijkheid niet gevergd zal kunnen worden dat hij zijn rechtsmiddelen benut. Dit is bezwaarlijk, ook uit het oogpunt van belasting van bestuur en rechterlijke macht. In zodanig geval zal echter ook de in dit onderdeel bedoelde vermindering kunnen worden toegepast.

Is het doel niet gehaald, maar is zulks niet het gevolg van het handelen of nalaten van de beheerder, dan zal de subsidie worden vastgesteld op 85% van het bedrag van de subsidie zoals voortvloeit uit de subsidieverlening. Het gaat hier met name om situaties waarin een juist beheer heeft plaatsgevonden, maar desondanks de natuur zich niet heeft ontwikkeld in de mate waarin dit had moeten plaatsvinden om het natuurdoel te kunnen behalen. De hoogte van het percentage waarmee de subsidie wordt verminderd in geval van het niet-behalen van het doel op grond van omstandigheden die niet het gevolg zijn van handelen of nalaten van de beheerder, te weten 15%, vindt zijn achtergrond in het feit dat daarmee enerzijds uitdrukkelijk het uiteindelijke (natuur)resultaat vooropgesteld wordt, terwijl anderzijds voorkomen wordt dat het niet-behalen van het doel onevenredig ernstige financiële gevolgen voor de subsidie-ontvanger zou hebben, mede in acht genomen dat ’natuur’ naar zijn aard niet volledig en onder alle omstandigheden door de mens kan worden gestuurd. In dit verband wordt ook gewezen op het feit dat de subsidie-ontvanger voor elk tijdvak (ten hoogste) vijf voorschotten kan verkrijgen, welke voorschotten tezamen (maximaal) 85% van de voor het desbetreffende tijdvak verleende subsidie kunnen omvatten. Een eventuele vaststelling van de subsidie op 85% van het uit de subsidieverlening voortvloeiende subsidiebedrag zal dan niet leiden tot terugvordering van verstrekte voorschotten.

Uit het vorenstaande blijkt dat de subsidie-ontvanger te allen tijde een zeker risico draagt, waar het gaat om het bereiken van het doel van de beheerssubsidie. Immers, is het doel niet gehaald, dan zal de subsidie niet meer dan 85% kunnen bedragen van het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening. Deze - beperkte - risicotoedeling benadrukt de verantwoordelijkheid van de subsidie-ontvanger voor het bereiken van de gewenste natuurdoelen. Een en ander laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen die zodanig ernstig en onverwacht zijn dat vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan voortvloeit uit de subsidieverlening tot ernstig onbillijke resultaten zou leiden. Om die reden vloeit uit het derde lid voort dat, indien het niet kunnen behalen van het voorgeschreven natuurdoel ten gevolge van overmacht, de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening.

In dit verband wordt overigens opgemerkt dat voor bepaalde vormen van overmacht een specifieke voorziening in de regeling is getroffen. Het gaat hier om de situatie waarin subsidie is verleend ten behoeve van grond waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon en deze komt te overlijden (artikel 64), de situatie waarin landinrichting uit hoofde van de Landinrichtingswet plaatsvindt en als gevolg daarvan het doel niet kan worden bereikt (artikel 65) en de situatie waarin grond wordt onteigend.

De korting op de subsidie vanwege het niet-behalen van het doel wordt overigens, op grond van het vierde lid niet berekend over dat deel van de beheerssubsidie dat is bepaald op grond van artikel 27, tweede lid. Deze verhoging vindt immers primair zijn achtergrond in de doelstelling het inkomensverlies van de subsidie-ontvanger te compenseren als gevolg van het onttrekken van landbouwgrond aan zijn gebruik. Dit inkomensverlies zal ook optreden in geval het natuurdoel niet is gehaald.

De verminderingen, bedoeld in de onderdeel c van het eerste lid, en in het tweede lid, hebben betrekking op verplichtingen, waarvan de nakoming geheel binnen de invloedssfeer van de desbetreffende subsidie-ontvanger ligt. Bovendien zal het niet-voldaan aan die verplichtingen in het algemeen in ernstige mate conflicteren met het doel waarvoor de beheerssubsidie is verleend. Om deze redenen is voorzien in een substantiële vermindering indien aan die verplichtingen niet is voldaan. Ook deze verminderingen worden overigens niet berekend over een eventuele verhoging van de beheersubsidie op grond van artikel 27, tweede lid.

Ten aanzien van de openstellingssubsidie wordt de vermindering berekend naar de mate van de feitelijke openstelling die heeft plaatsgevonden. Het alsdus vast te stellen bedrag wordt daarenboven dan verminderd met 50%.

In samenhang met dit artikel is voorts het volgende van belang.

Het kan zo zijn dat een beheerder na verloop van tijd tot de slotsom komt dat het door hem geöpteerde natuurdoelpakket niet haalbaar is of bij nader inzien minder wenselijk voorkomt. Het is dan uiteraard niet gewenst dat hij de subsidievaststelling afwacht. Reeds ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdeel g, dient hij mededeling te doen aan LASER dat hij niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen. Alsdan kan in onderling overleg worden bezien wat hem te doen staat. Dat zal gelet op de subsidierelatie die bestaat, veelal niet anders kunnen zijn dat de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken en dat betaalde subsidies worden teruggevorderd. Als het zo zou zijn, dat betrokkene wel een ander natuurdoelpakket wenst na te streven, dan kan hem wederom subsidie worden verleend, voor dat pakket. Dan kan tevens worden bezien of het mogelijk is dat eventueel terug te vorderen subsidies op enig moment met de nieuw te verstrekken subsidie worden verrekend.

Bijzondere complicatie bij dergelijke onverhoopte tussentijdse wijziging van de dertig-jarige subsidies, kan zijn de kwalitatieve verplichting die daaraan annex is. In de desbetreffende overeenkomst zullen voorzieningen worden getroffen hoe hiermee zal worden omgegaan.

Artikelen 38 tot en met 40

Recreatiesubsidie kan, blijkens artikel 38, uitsluitend worden verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt en die zijn gelegen in een recreatiegebied. Hieruit vloeit tevens voort dat recreatiesubsidie niet kan worden verstrekt voor een periode die niet wordt bestreken door de desbetreffende beschikking tot verlening van beheerssubsidie.

Net als beheerssubsidie kan recreatiesubsidie uitsluitend over gehele tijdvakken wordt verstrekt. Omdat voor de toepassing van de bepalingen over recreatiesubsidie, met betrekking tot de begin- en einddata van tijdvakken, wordt aangesloten bij hetgeen ter zake uit de beschikking tot verlening van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein is opgenomen, zal te allen tijde een tijdvak waarover recreatiesubsidie wordt verstrekt hetzelfde tijdvak zijn als waarover beheerssubsidie wordt verstrekt. Zulks vloeit voort uit artikel 39.

Recreatiesubsidie is gekoppeld aan bepaalde natuurdoelpakketten. Daarbij is mede acht geslagen op het feit of natuurdoelpakketten recreatieve druk verdragen.

De regeling kent slechts één recreatiepakket (bijlage 62). Voor de hoogte van de recreatiesubsidie is het normbedrag opgenomen in dat pakket. Voor de bepaling van die hoogte is mede acht geslagen op het feit dat de recreatiesubsidie alleen zal kunnen worden verleend voor terreinen die zijn gelegen in recreatiegebieden, gebieden die gekenmerkt worden door een relatief hoge recreatiedruk. Gelijk ook voor andere bedragen, zal ook ten aanzien van de hoogte van de recreatie-subsidie de vinger aan de pols worden gehouden.

Omdat recreatiegebieden uitsluitend kunnen worden begrensd door middel van natuurgebiedsplannen, zal de verhoogde bijdrage niet kunnen worden verstrekt in gebieden die als reservaatsgebied, onderscheidenlijk natuurontwikkelingsproject op grond van de Rbon zijn begrensd. Voor zover de onderscheiden provincies van oordeel zijn dat in delen van het desbetreffende gebied sprake is van een (sterk) verhoogde recreatiedruk die toekenning van de verhoogde recreatiesubsidie rechtvaardigt, dienen zijn met betrekking tot het betrokken gebied een natuurgebiedsplan vast te stellen.

Wordt recreatiesubsidie verstrekt voor meer dan één tijdvak, dan zal de bijdrage, ingevolge artikel 40, tweede lid, voor elk op het eerste tijdvak volgend tijdvak voor inflatie worden gecorrigeerd.

Artikelen 44 en 45

Bij de vaststelling van de recreatiesubsidie wordt een vergelijkbaar regime gevolgd als bij de vaststelling van de beheerssubsidie.

Artikelen 46

Uitgangspunt bij het verstrekken van inrichtingssubsidie is dat die subsidie uitsluitend wordt verstrekt met het oog op het creëren van de noodzakelijke fysieke randvoorwaarden waarbinnen een natuurdoelpakket kan worden ontwikkeld. Om die reden is dan ook in het eerste lid bepaald dat inrichtingssubsidie uitsluitend wordt verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan ook beheerssubsidie wordt verleend.

Het gaat bij inrichtingssubsidie bovendien uitsluitend om het zodanig wijzigen van gronden, dat de ontwikkeling van het desbetreffende natuurdoelpakket mogelijk is binnen de periode die daarvoor is opgenomen in de desbetreffende beschikking tot verlening van beheerssubsidie. De desbetreffende inrichting van de gronden moet aldus randvoorwaardelijk zijn voor het tijdig ontwikkeld kunnen hebben van het natuurdoelpakket. Die maatregelen en ingrepen die weliswaar bijdragen aan de ontwikkeling van het natuurdoelpakket, doch die op zichzelf niet strikt noodzakelijk zijn omdat de desbetreffende wijzigingen in het terrein of op de grond ook langs de weg van regulier beheer kunnen worden bereikt, zijn aldus van inrichtingssubsidie uitgesloten.

In het licht van het vorenstaande dient ook het bepaalde in artikel 49, onderdeel c, te worden gezien. Omdat inrichtingssubsidie betrekking heeft op de randvoorwaarden waarbinnen het beheer van terreinen kan plaatsvinden, zal de aanvraag voor inrichtingssubsidie gelijktijdig met de aanvraag voor beheerssubsidie voor het betrokken terrein moeten worden ingediend. Aldus is het mogelijk de problematiek met betrekking tot de desbetreffende grond goed in beeld te krijgen en kan ook een gedegen oordeel worden verkregen omtrent de mate waarin de natuurdoelen, ten behoeve waarvan de beheerssubsidie wordt aangevraagd daadwerkelijk bereikt kunnen worden.

Alvorens de daadwerkelijke inrichting van het terrein zal kunnen plaatsvinden, zal een inrichtingsplan dienen te worden opgesteld dat door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zal moeten worden goedgekeurd. Het inrichtingsplan zal onder andere gedetailleerd aangeven welke maatregelen waar in het terrein dienen plaats te vinden en vormt aldus in feite een nadere uitwerking van de aanvraag voor inrichtingssubsidie waarin op meer globale wijze zal zijn aangegeven ten behoeve waarvan inrichtingssubsidie wordt aangevraagd.

Artikelen 50 en 51

In tegenstelling tot beheerssubsidie en recreatiesubsidie, zal inrichtingssubsidie worden verstrekt aan de hand van daadwerkelijk gemaakte kosten. In artikel 50 is in dat verband het maximumbedrag per hectare opgenomen. Veelal zal echter volstaan kunnen worden met een (veel) lager bedrag. Tot op heden blijken bijvoorbeeld de inrichtingskosten in de reservaatsgebieden die zijn begrensd op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling gemiddeld zo’n f. 1.000 á f. 1.500,- te bedragen, terwijl in de, op grond van die regeling begrensde, natuurontwikkelingsprojecten de inrichtingskosten gemiddeld ongeveer f. 10.000,- bedragen. Teneinde omtrent de omvang van de subsidiabele inrichtingskosten in verschillende situaties meer duidelijkheid te bieden, zal de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij terzake van die subsidies beleidsregels vaststellen. Daarop ziet artikel 51.

Artikelen 57 tot en met 62

Gelijk de inrichtingssubsidie zal ook de subsidie voor effectgerichte maatregelen worden gerelateerd aan de werkelijke kosten. Deze subsidie is voorts direct verweven met het beheer zodat ook een koppeling is aangebracht met de beheerssubsidie.

Per daarvoor in aanmerking komend natuurdoelpakket is bepaald welke effectgerichte maatregelen in het kader van de instandhouding of ontwikkeling van het desbetreffende natuurdoelpakket kunnen worden gesubsidieerd.

Ten aanzien van de te treffen maatregelen is aangesloten bij de opsomming van maatregelen in de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen.

Voor de subsidiepercentages, berekening en vaststelling van de subsidie is zoveel mogelijk aangesloten bij de dienaangaande bepalingen voor inrichtingssubsidies.

Artikelen 63 tot en met 67

Ingeval van eigendomsoverdracht, aan derden, aan erfgenamen of als gevolg van landinrichting, bevatten deze artikelen enige voorzieningen. Bij overdracht aan derden kan deze derde de subsidieverplichtingen en de daaruit voortvloeiende rechten overnemen. Indien dit niet gebeurt, zal de subsidie worden teruggevorderd voor zover deze onverschuldigd is betaald.

Ingeval van overlijden zal de subsidie en de daaruitvoortvloeiende verplichtingen in beginsel overgaan op de erfgenamen, tenzij zij te kennen geven hiervan te willen afzien. In dat geval zal de eveneens de subsidie worden teruggevorderd. Bijzonder aandachtspunt daarbij is dat in het geval subsidie is verleend voor meer tijdvakken, slechts de subsidie voor het betreffende tijdvak kan worden teruggevorderd. Voor de overige reeds verstreken tijdvakken zal een voorziening kunnen worden getroffen bij de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 31. Als de beëindiging van de subsidie er immers ook zal toe leiden dat betrokkenen ontslagen willen worden van die verplichting, zal het ongedaan maken daarvan vergezeld dienen te gaan van een boeteclausule. Deze zal bij de vestiging van de kwalitatieve verplichting worden vastgesteld.

Bij landinrichting zal in het kader van die landinrichting tevens een voorziening worden getroffen omtrent de wijze waarop de subsidie zal worden verrekend.

Artikelen 68 tot en met 71

In deze artikelen is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden het Bureau beheer landbouwgronden gehouden is tot verwerving van een hem aangeboden eigendomsrecht of een daarvan afgeleid beperkt gebruiksrecht met betrekking tot landbouwgrond over te gaan.

Van belang is allereerst dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevallen waarin op het desbetreffende terrein een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 31 is gevestigd en de gevallen waarin dat niet het geval is.

In de gevallen waarin een kwalitatieve verplichting is gevestigd is sprake van een situatie waarin beheerssubsidie is verleend, in welke subsidie ook tevens een bedrag is begrepen ter compensatie van het inkomensverlies, gebaseerd op de daling van de waarde van de grond vanwege de omzetting van de landbouwgrond in natuurgrond. Voor zover die compensatie reeds is betaald, is dus in feite reeds een deel van de waarde door de Staat uitbetaald en is er dus geen reden om de volle waarde van het terrein als landbouwgrond uit te betalen, doch bij de te betalen prijs rekening te houden met de reeds uitbetaalde verhogingen van de beheerssubsidie.

In artikel 69, eerste en tweede lid, is op basis van het vorenstaande in algemene zin de berekeningsmethode weergegeven voor de situatie waarin een kwalitatieve verplichting op de desbetreffende grond is gevestigd. Daarbij ziet het eerste lid op de situatie waarin het volle eigendomsrecht ter verwerving aan het bureau wordt aangeboden, terwijl het tweede lid ziet op de situatie waarin overdracht van een, met een beperkt gebruiksrecht bezwaard, eigendomsrecht aan de orde is.

In het derde lid gaat het om situaties waarin een kwalitatieve verplichting op de betrokken grond is gevestigd en louter een van het eigendomsrecht afgeleid beperkt gebruiksrecht ter verwerving wordt aangeboden. In die gevallen wordt de te betalen prijs bepaald op basis van taxatie van de waarde van het recht.

Onder het derde lid valt ook de situatie waarin geen kwalitatieve verplichting op de grond rust en een eigendomsrecht, al dan niet bezwaard met een beperkt gebruiksrecht, dan wel louter een beperkt gebruiksrecht, ter verwerving wordt aangeboden. In die gevallen wordt, krachtens het vierde lid van artikel 69, de te betalen prijs eveneens bepaald op basis van taxatie, maar wordt bij die taxatie geen rekening gehouden met het feit dat de grond onderhevig is aan een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van een beheersovereenkomst en de grond is gelegen in een reservaatsgebied.

Opgemerkt wordt dat de verwerving uit hoofde van artikel 68 door het Bureau beheer landbouwgronden van een eigendomsrecht of een beperkt gebruiksrecht losstaat van de eventuele subsidierelatie die uit hoofde van deze regeling met de desbetreffende beheerder bestaat. Zo biedt bijvoorbeeld het enkele verlies van het recht tot gebruik en beheer vanwege de overdracht van het eigendomsrecht aan het bureau op zichzelf geen grond voor het oordeel dat het niet behalen van de subsidiedoelen aan overmacht zou zijn te wijten.

Artikel 72

Naast de hier bedoeld ambtenaren zullen ook ambtenaren van andere directies danwel LASER of de Algemene Inspectie Dienst als toezichthouder kunnen worden aangewezen. De Kaderwet LNV-subsidies biedt daartoe de basis.

Mede met betrokken subsidieontvangers of belangenbehartigers van hen zal een systeem van monitoring worden ontwikkeld. Dit zal mede van belang zijn ten behoeve van de in het algemeen deel van deze toelichting aangekondigde evaluatie.

Artikel 74

De mogelijkheid wordt geboden om gedurende één jaar na de inwerkingtreding van deze regeling aanvrage te doen voor een bijdrage op grond van de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen. In afwijking van het stelsel van die regeling zal op die aanvrage dan slechts subsidie kunnen worden verleend voor ten hoogste één jaar teneinde de overgangsproblematiek tussen die regeling en deze niet onnodig te rekken.

Artikel 76

Met de wijziging van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties komt de subsidiëring uit hoofde van die regeling van het beheer en de inrichting van terreinen door de in artikel 3, tweede lid, van die regeling genoemde instellingen te vervallen. Het gaat hier om de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, de Stichting Marke Vragender Veen, de G.A. van der Lugtstichting, de Stichting Edwina van Heek en de Stichting Goois Natuurreservaat. Deze stichtingen kunnen thans subsidie voor het beheer en de inrichting van terreinen verkrijgen uit hoofde van de onderhavige regeling.

Met betrekking tot de in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties genoemde instellingen is gekozen voor een gefaseerd overgangsregime, waarlangs de mogelijkheden om uit hoofde van die ten behoeve van het beheer of de inrichting van terreinen subsidie kan worden verstrekt. Het gaat hier om de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en de 12 provinciale landschapsstichtingen. Voor een gefaseerde overgang is aanleiding teneinde deze instelling in staat te stellen hun bedrijfsvoering volledig aan te passen aan de subsidiemethodiek uit de onderhavige subsidieregeling. Zij dienen immers voor hun gehele areaal van veelal grote omvang de bestaande terreinsituatie te beschrijven en de daarbij behorende onderscheidenlijk gewenste natuurdoelpakketten te kiezen.

Vanaf het moment van inwerkingtreding van de onderhavige subsidieregeling zullen de instellingen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties nog slechts beperkt in aanmerking kunnen komen voor beheerssubsidie uit hoofde van laatstgenoemde regeling. In 1999 zal elke instelling nog slechts voor 75% van het door hem, op het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling, beheerde areaal uit hoofde van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties beheerssubsidie kunnen verkrijgen. In de jaren daarna wordt dit percentage telkens met 25% afgebouwd. Voor het bestaande areaal waarvan het beheer niet langer onder de niet onder laatstgenoemde subsidieregeling wordt gesubsidieerd, kan de desbetreffende instelling beheerssubsidie uit hoofde van de onderhavige subsidieregeling aanvragen. Voor het natuurbeheer van alle nieuw te verkrijgen terreinen zal uitsluitend op basis van de onderhavige subsidieregeling subsidie kunnen worden verstrekt.

Artikel 80

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling. De regeling zal nog worden gezonden naar de Europese Commissie in het kader van de zogenoemde steunmelding en in verband met co-financiering door de Europese Unie op grond van de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde verordeningen.

Teneinde de inwerkingstelling van deze regeling niettemin optimaal te doen verlopen, wordt hoofdstuk 2 van de regeling direct inwerking gesteld. Dit geeft de provincies de gelegenheid hun werkzaamheden te starten teneinde te komen tot de vaststelling van natuurgebiedsplannen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Naar boven