Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

«Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers»

25 juni 1998

nr. 703916/98/DVB

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Overwegende:

- dat er ingevolge de inwerkingtreding van de Koppelingswet een noodzaak is ontstaan te voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een drietal categorieën vreemdelingen;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Wet: de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

b. het orgaan: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

c. de Minister: de Minister van Justitie;

d. kind: ten laste komend kind als bedoeld in de Algemene bijstandswet;

e. echtgenoot: echtgenoot als bedoeld in de Algemene bijstandswet.

Artikel 2

1. Het orgaan is belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de volgende categorieën vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn:

a. een hier te lande verblijvende vreemdeling aan wie het niet op grond van artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven, die zich beraadt op het doen van aangifte terzake van een overtreding van artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht en ten aanzien van wie door de korpschef in de zin van de Vreemdelingen-wet aan het orgaan een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de verklaring is afgegeven gedurende de termijn waarin betrokkene zich beraadt, tot een maximum van drie maanden;

b. een hier te lande verblijvende vreemdeling aan wie het niet op grond van artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven, die aangifte heeft gedaan terzake van een overtreding van artikel 250ter Wetboek van Strafrecht, en ten aanzien van wie door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet aan het orgaan een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip dat de verklaring is afgegeven gedurende de termijn waarin de aanwezigheid van betrokkene in Nederland naar het oordeel van het Openbaar Ministerie in verband met het onderzoek naar de overtreding, noodzakelijk wordt geacht;

c. een hier te lande verblijvende vreemdeling, anders dan de vreemdeling die op grond van de Regeling ver-strekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 of de Regeling Opvang Asielzoekers voor opvang in aanmerking komt, die in het kader van gezinshereniging- of vorming een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet en ten aanzien van wie door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet aan het orgaan een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip dat de verklaring is afgegeven gedurende de termijn waarin niet of niet onherroepelijk op zijn aanvraag is beslist.

2. De schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, houdt in dat de vreemdeling:

a. zich overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet bij de korpschef heeft gemeld;

b. slechts ingevolge een last tot uitzetting uit Nederland kan worden verwijderd en een zodanige last ten aanzien van hem niet is gegeven, dan wel de uitvoering van een ten aanzien van hem gegeven last van rechtswege, dan wel bij beslissing van de daartoe bevoegde autoriteit of ingevolge rechterlijke uitspraak, tijdelijk achterwege blijft;

c. behoort tot één van de in het eerste lid genoemde categorieën vreemdelingen.

Artikel 3

1. Het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b en c, houdt in het voorzien in de volgende verstrekkingen:

a. een financiële toelage;

b. de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe door het orgaan te treffen ziektekostenregeling.

2. De in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b en c, bedoelde categorieën vreemdelingen wordt geen onderdak in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet, geboden.

Artikel 4

In het kader van deze regeling worden de volgende categorieën vreemdelingen onderscheiden:

a. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a of b;

b. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden geen kinderen behoren;

c. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden reeds één of meer kinderen behoren;

d. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die voor zichzelf en één of meer kinderen een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden geen kinderen behoren;

e. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die voor zichzelf en één of meer kinderen een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden reeds één of meer kinderen behoren;

f. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, jonger dan 18 jaar, die een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging met een in Nederland verblijvende ouder of bloedverwant tot wiens huishouden geen kinderen behoren;

g. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, jonger dan 18 jaar, die een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging met een in Nederland verblijvende ouder of bloedverwant tot wiens huishouden reeds één of meer kinderen behoren;

h. de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van 18 jaar of ouder die een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd met het oog op gezinshereniging met een bloedverwant in de eerste graad.

Artikel 5

Geen recht op de financiële toelage bestaat indien:

a. er een in aanmerking te nemen vermogen is, of;

b. de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 6

1. De berekeningsbasis is het bedrag, bedoeld in artikel 30, eerste lid onderdeel c, van de Algemene bijstandswet.

2. De financiële toelage bedraagt:

a. voor de vreemdeling, bedoeld in artikel 4, onder a of h: 70 procent van de berekeningsbasis, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen;

b. voor de vreemdeling, bedoeld in artikel 4 onder b: 100 procent van de berekeningsbasis, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen;

c. voor de vreemdeling, bedoeld in artikel 4 onder c of e: 100 procent van de berekeningsbasis, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen, met een maximum van 10 procent van de berekeningsbasis;

d. voor de vreemdeling, bedoeld in artikel 4 onder d: 100 procent van de berekeningsbasis, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen, met een maximum van 30 procent van de berekeningsbasis;

e. voor de vreemdeling, bedoeld in artikel 4 onder f: 90 procent van de berekeningsbasis, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen, met een maximum van 20 procent van de berekeningsbasis;

f. voor de vreemdeling, bedoeld in artikel 4 onder g: 0 procent van de berekeningsbasis.

Artikel 7

1. Het treffen van een ziektekostenregeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, houdt in het afsluiten van een ziektekostencontract ter dekking van de kosten van het door de Minister vastgestelde pakket medische verstrekkingen.

2. In de verstrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt ten behoeve van de vreemdeling uitsluitend voorzien indien een toelage als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a wordt toegekend.

Artikel 8

1. Op het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen zijn de artikelen 42 tot en met 49 en 51 tot en met 54 van de Algemene bijstandswet, juncto de artikelen 3 en 4 van die wet, van overeenkomstige toepassing.

2. Tot het in aanmerking te nemen inkomen wordt tevens gerekend het recht op algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet.

3. Niet tot het in aanmerking te nemen inkomen wordt gerekend de bijzondere bijstand op grond van de Algemene bijstandswet.

Artikel 9

1. De toelage wordt binnen een termijn van twee weken nadat aanspraak van de vreemdeling op de toelage is ontstaan, door de vreemdeling, diens ouder of bloedverwant, dan wel door een persoon die door een van hen daartoe is gemachtigd, aangevraagd.

2. Het orgaan kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

3. De vreemdeling, diens ouder of bloedverwant, doet aan het orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van kunnen zijn op het recht op de toelage, het geldend maken van het recht op de toelage, de hoogte of de duur van de toelage, of op het bedrag van de toelage dat aan hem wordt uitbetaald.

4. Voor de aanvraag van de toelage en de verstrekking van gegevens wordt gebruik gemaakt van een door het orgaan verstrekt formulier.

5. De vreemdeling, diens ouder of bloedverwant, is verplicht aan het orgaan desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze regeling.

6. Het orgaan bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van de toelage dan wel de voortzetting daarvan door de vreemdeling, diens ouder of bloedverwant, in ieder geval dienen te worden verstrekt, welke bewijsstukken dienen te worden overlegd en de wijze en het tijdtip waarop de ver-strekking van de gegevens dient plaats te vinden.

7. De toelage wordt maandelijks vastgesteld over dat deel van de kalendermaand waarover recht op de toelage bestaat.

Artikel 10

1. De toelage wordt uitbetaald aan de vreemdeling, diens ouder of bloedverwant, of aan een door een van hen, blijkens een schriftelijke verklaring, aangewezen persoon of instantie.

2. Het orgaan betaalt de toelage maandelijks achteraf.

3. Het orgaan is bevoegd de toelage over een kortere of langere periode te betalen, indien dit gelet op de omstandigheden van de vreemdeling wenselijk is.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Koppelingswet in werking treedt.

Artikel 12

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen, afgekort als Rvb.

De Staatssecretaris van Justitie,
E.M.A. Schmitz.

Toelichting

Met de inwerkingtreding van de Koppelingswet is de rechtsgrond vervallen voor het verlenen van bijstand op grond van de Algemene bijstandswet aan een bepaalde categorie vreemdelingen die hier te lande verblijft en aan wie het niet op grond van artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven. Tot deze categorie vreemdelingen behoren vreemdelingen die zich beraden op het doen van aangifte terzake van een overtreding van artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht en vreemdelingen die aangifte van een dergelijke overtreding hebben gedaan en van wie aanwezigheid in Nederland in verband met het opsporings- en vervolgingsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Beide groepen worden gemakshalve, en daarmee onvolledig, aangeduid met vermoedelijke slachtoffers en getuige-aangevers van vrouwenhandel.

Tot bovengenoemde categorie vreemdelingen behoren tevens vreemdelingen die in het kader van gezinshereniging of -vorming een vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet hebben aangevraagd en aan wie het is toegestaan de beslissing op die aanvraag in Nederland af te wachten.

Ter stimulering van aangiften terzake van overtredingen van artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht en in het belang van het opsporings- en vervolgingsonderzoek naar vermoedelijke overtreders, voorziet dit besluit met ingang van de inwerkingtreding van de Koppelingswet, onder bepaalde voorwaarden, in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden van de vermoedelijke slachtoffers en getuige-aangevers van vrouwenhandel. Mede gelet op de uitzonderlijke situatie waarin diegene die in het kader van gezinshereniging of -vorming een aanvraag tot verblijf heeft ingediend, voorziet deze regeling, onder bepaalde voorwaarden, tevens in noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend.

Aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is de taak opgedragen te voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de drie categorieën vreemdelingen door het verstrekken van een algemene bijstands-vervangende financiële toelage en een dekking van de kosten van medische ver-strekkingen. Bedoelde categorieën vreemdelingen wordt geen onderdak in een opvangcentrum voor asielzoekers geboden.

Voor de vaststelling van het recht op de financiële toelage en de berekening van de hoogte daarvan is aangesloten bij de systematiek uit de Algemene bijstandswet. De vermoedelijke slachtoffers van vrouwenhandel en de getuige-aangevers hebben recht op de financiële toelage indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan 70 procent van de bijstandsnorm voor gehuwden tussen de 21 en de 65 jaar en er geen in aanmerking te nemen vermogen is. De hoogte van de toelage is gelijk aan 70 procent van de genoemde bijstandsnorm, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen. De hoogte van de toelage ten behoeve van de vreemdeling die in het kader van gezinshereniging of -vorming een vergunning tot verblijf heeft aangevraagd, is, analoog aan de Algemene bijstandswet, gerelateerd aan de samenstelling van het huishouden na hereniging of vorming.

Voor de bepaling van de in aanmerking te nemen vermogens- en inkomensbestandsdelen zijn de hierop en op de samenstelling van het huishouden betrekking hebbende artikelen uit de Algemene bijstandswet van overeenkomstige toepassing verklaard. In aanvulling hierop is tevens de Algemene bijstand aan het gezin of huishouden waar de betreffende vreemdeling deel van uitmaakt, als inkomen aangemerkt. De bijzondere bijstand aan het gezin of huishouden wordt, gelet op de omstandigheden waaronder die wordt toegekend, bij de vaststelling van het recht op en de berekening van de hoogte van de toelage buiten beschouwing gelaten.

Met het vervallen van de rechtsgrond voor het verlenen van bijstand op grond van de Algemene bijstandswet aan de drie categorieën vreemdelingen is tevens de rechtsgrond vervallen voor de verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet. Analoog aan de koppeling tussen de bijstand en de ziekenfondsverzekering voorziet de regeling in de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een door het orgaan te treffen ziektekostenregeling indien aan de vreemdeling een financiële toelage wordt toegekend. Daartoe zal de vreemdeling door het orgaan worden ingeschreven in de ziektekostenregeling voor asielzoekers die voorziet in de dekking van ziekenfonds- en AWBZ-vervangende verstrekkingen.

Naar boven