Particuliere Bosbouw

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE PARTICULIERE BOSBOUW

AI Nr. 8785

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van Het Bosschap namens de Nederlandse Vereniging van Boseigenaren en de Algemene Vereniging Inlands Hout als partijen te ener zijde en de CNV Industrie- en Voedingsbond en de Voedingsbond FNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Particuliere Bosbouw, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 1998 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Particuliere Bosbouw alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vakantiefonds voor den Landbouw, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV, V en VI is bepaald:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1 Begrippen en onderscheidingen

Artikel 1 Begrippen

In deze c.a.o. wordt verstaan onder:

  • 1e. „Bosbouwwerkzaamheden":

  • werkzaamheden betrekking hebbende op de bosbouw in de ruimste zin des woords, met inbegrip van werkzaamheden in droge en natte natuurterreinen en het houden van toezicht in bossen en natuurterreinen.

  • 2e. „Werkgevers":

  • zij, die door anderen krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk bosbouwwerkzaamheden doen verrichten.

  • 3e. „Werknemers":

  • zij, die bij een werkgever krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk werkzaam zijn uitsluitend of – over het gehele contractjaar, dan wel indien het een korter dienstverband betreft, over dat dienstverband beschouwd – in hoofdzaak voor het verrichten van bosbouwwerkzaamheden, één en ander met uitzondering van degenen, die door de eigenaar of beheerder met de feitelijke leiding der werkzaamheden op de van diens eigendom of beheer deel uitmakende gronden zijn belast.

  • 4e. Onder werkgever en werknemer in de zin van deze c.a.o. worden tevens verstaan werkgeefster en werkneemster.

Artikel 2 Werkingssfeer c.a.o. inzake bosbouwambachten

De bepalingen van deze c.a.o. zijn mede van toepassing op werkgevers en werknemers van bosbouwambachtondernemingen.

Onder een bosbouwambachtonderneming wordt verstaan een onderneming die tegen betaling werkzaamheden verricht in bossen of andere houtopstanden, welke bedrijfsmatig in ondernemingen waarin de bosbouw of de houtteelt wordt uitgeoefend plegen te worden verricht en ondernemingen die ten behoeve van de handel hout oogsten in bossen en andere houtopstanden.

Artikel 3 Onderscheiding der werknemers

De werknemers worden voor de toepassing van deze c.a.o. onderscheiden:

  • A. Naar het dienstverband, dat wordt aangegaan voor

    • 1.1.  vast voor onbepaalde tijd zonder overbruggingsregeling;

    • 1.2.  vast voor onbepaalde tijd met overbruggingsregeling;

    • 2.1.  los voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk;

    • 2.2.  los voor onbepaalde tijd voorzover voortgezet na 1 januari 1996.

  • B. Naar de leeftijd en de vakkennis

    • 1. volwassen werknemers;

    • 2. jeugdige werknemers;

    • 3. leerlingen.

  • C. Naar de functiegroep

    • 0 vakantiewerker en werker in het kader van werkgelegenheidsbevorderende overheidsmaatregelen

    • I. gelegenheidswerker en ongeoefende bosarbeider;

    • II. geoefende bosarbeider;

    • III. vakarbeider bosbouw;

    • IV. specialist, bosbouwmachinist en voorman I;

    • V. bosbaas en voorman II.

  • D. Naar de prestatie

    • 1. valide werknemers;

    • 2. minder valide werknemers.

Artikel 4 Dienstverbanden

Werknemers kunnen een vast of een los dienstverband hebben.

  • 1. Een vast dienstverband kan alleen voor onbepaalde tijd worden aangegaan met dien verstande, dat gedurende de eerste 12 maanden van het dienstverband geen opzegging mag plaatshebben.

  • Vaste dienstverbanden kunnen worden aangegaan:

    • a. voor de volledige werkweek:

    • a.

      • 1. volledige werkweek met overbruggingsregeling;

    • a.

      • 2. volledige werkweek zonder overbruggingsregeling;

    • b. in deeltijd met een vastgelegd arbeidspatroon, dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

      • een werktijd van één of twee dagdelen van ten minste drie uren en ten hoogste 3,8 uren per dagdeel op de dag(en), dat gewerkt wordt;

      • een minimum aantal te werken uren van zes per week;

      • vastlegging in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van de dag of dagen waarop gewerkt wordt, van de aantallen uren en van de tijdstippen van de te werken uren,

    • c. in deeltijd met een arbeidspatroon, dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

      • een werktijd van minimaal drie uren per dag op de dag(en) waarop gewerkt wordt;

      • een minimum aantal te werken uren van zes per week,

      • vastlegging in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van het aantal per week overeengekomen uren en van de dag of dagen, dat gewerkt kan worden met dien verstande, dat de werkgever en werknemer in onderling overleg minimaal één week van tevoren de dag of dagen waarop gewerkt wordt bepalen.

      • Voor de groep vaste deeltijdwerkers onder c vindt de loonbetaling over feest- en vakantiedagen en de betaling van vakantietoeslag plaats door middel van verstrekking van vakantiebonnen, overeenkomstig artikel 60.

  • 2. Een los dienstverband kan ongeacht het aantal arbeidsuren voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk worden aangegaan.

Artikel 4a Overgang van los dienstverband voor onbepaalde tijd naar vast dienstverband met overbrugging12

  • 1. Een los dienstverband voor onbepaalde tijd, overeenkomstig artikel 4 lid 2 zoals dit gold tot 1 januari 1996, kan in onderling overleg

  • tussen de betrokken werkgever en werknemer worden gewijzigd overeenkomstig de voorwaarden die in deze c.a.o. gelden voor vaste werknemers al dan niet met overbruggingsregeling.

  • 2. Zonder deze in onderling overleg overeengekomen omzetting van de arbeidsovereenkomst blijft een dienstverband overeenkomstig artikel 4 lid 2 zoals dit gold tot 1 januari 1996 ook na laatstgenoemde datum als los dienstverband gehandhaafd.

  • Dienstverbanden die voor 1 januari 1996 werden aangemerkt als dienstverband voor een bepaald werk of voor bepaalde tijd worden ook na 1 januari 1996 aangemerkt als losse dienstverbanden voor bepaalde tijd of een bepaald werk.

Artikel 5 Leeftijd en vakkennis

  • 1. Onder volwassen werknemers worden verstaan: werknemers van 22 jaar en ouder.

  • 2. Onder jeugdige werknemers worden verstaan: werknemers van 17 tot en met 21 jaar.

  • 3. Onder leerlingen worden verstaan: werknemers met wie een schriftelijke leerovereenkomst is aangegaan, die het primaire leerlingstelsel in de bosbouw volgen of een daarmee gelijk te stellen opleiding.

Artikel 6 Functie-indeling

De werknemers worden voor de toepassing van deze c.a.o. ingedeeld in de volgende functiegroepen:

  • 0 vakantiewerker en werker in het kader van werkgelegenheidsbevorderende overheidsmaatregelen

  • De vakantiewerker of werknemer in het kader van werkgelegenheidsbevorderende overheidsmaatregelen ontvangt gedurende de eerste 3 maanden het minimumloon; gedurende de vierde tot en met de zesde maand 120% van het minimumloon en komt direct daarna in functiegroep I.

  • Voor de werkzaamheden van deze werknemer kan worden verwezen naar hetgeen onder functiegroep I is weergegeven.

  • I gelegenheidswerker en geoefende bosarbeider

  • De gelegenheidswerker, danwel de ongeoefende bosarbeiders is de werknemer die werkzaamheden van eenvoudige aard verricht waarvoor geen vakkennis en geen ervaring vereist is en die voor de eerste keer in de agrarische bedrijfstakken – waaronder de bosbouw – werkzaam is.

  • Deze werknemer dient na één jaar te worden bevorderd naar functiegroep II (geoefende bosarbeider).

  • II geoefende bosarbeider

  • De geoefende bosarbeider is de werknemer, die meestal op directe aanwijzing eenvoudige arbeid in bossen en natuurterreinen verricht, waarvoor een beperkte kennis en ervaring vereist zijn. Hij werkt normaliter met handgereedschap en eenvoudige hulpmiddelen.

  • III vakarbeider bosbouw

  • De vakarbeider is de werknemer, die werkzaamheden in bossen en natuurterreinen verricht en die kennis bezit op het gebied van de bosbouw en van het beheer van natuurterreinen, welke in relatie staan tot zijn taak. Hij werkt veelal zelfstandig en moet ten aanzien van zijn werk afgaan op eigen beoordeling van de situatie. Hij moet zelfstandig kunnen beoordelen hoe de arbeid het beste kan worden uitgevoerd.

  • Bij zijn werk maakt hij gebruik van kleine machines en andere hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld trekkers met aanbouwwerktuigen, motorzagen, bosmaaiers en rugspuiten.

  • De specifieke werkzaamheden van de trekkerchauffeur, de voerman, de blesser en de uitmeter – uitmeten van rondhoutsortimenten – worden in ieder geval aangemerkt als werkzaamheden van de vakarbeider bosbouw.

  • De vakarbeider bosbouw die over een zeer grote ervaring, kundigheid en volledige vakkennis op het gebied van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen beschikt en vrijwel zelfstandig deze werkzaamheden uitoefent, kan door de werkgever worden aangemerkt als specialist en wordt als zodanig ingedeeld in functiegroep IV.

  • IV specialist, bosbouwmachinist en voorman I

    • 1. specialist

    • De specialist bezit zeer grote ervaring en volledige vakkennis op het gebied van de werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.

    • Hij werkt geheel zelfstandig, kan het werk goed organiseren en gaat ten aanzien van zijn werk geheel zonder aanwijzing af op eigen beoordeling van de situatie.

    • 2. bosbouwmachinist

    • De bosbouwmachinist is de werknemer die klepelmaaiers, speciale plantmachines, grote zaag- en schilmachines, takhoutversnipperaars en langhouttransportwagens bedient.

    • Hiervoor beschikt hij over de noodzakelijke technische vaardigheid in het omgaan met deze specifieke bosbouwmachines.

    • Hij is tevens belast met onderhoud en kleine reparaties aan dit materieel.

    • Hij verricht zijn werk veelal zelfstandig en kan dat goed organiseren. Zijn kennis van de bosbouw hangt direct samen met zijn specialistische arbeid.

    • 3. voorman I

    • De voorman I is de werknemer, die het werk verdeelt en leiding geeft aan ten minste 3 en ten hoogste 7 andere werknemers, belast met de uitvoering van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.

  • V voorman II en bosbaas

    • 1. voorman II

    • De voorman II is de werknemer die het werk verdeelt en leiding geeft aan ten minste 7 andere werknemers belast met de uitvoering van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.

    • Hij verzorgt tevens eenvoudig administratief werk en is voorts belast met het beheer van en de controle op materialen.

    • 2. bosbaas

    • De bosbaas is de werknemer die bij afwezigheid van de ondernemer belast is met de dagelijkse leiding van het bosbedrijf.

Artikel 7 Minder-valide werknemers

Onder minder-valide werknemers worden verstaan die werknemers, die ten gevolge van hun lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid de bedongen en/of gebruikelijke arbeid niet op normale wijze kunnen verrichten.

§ 2. Verplichtingen

Artikel 8 Algemene verplichtingen

  • 1. De werkgever is verplicht als goed patroon te handelen.

  • 2. De werknemer is verplicht het hem door of vanwege de werkgever opgedragen werk zo goed mogelijk en op ordelijke wijze uit te voeren. Inwonende werknemers zijn gehouden zich te gedragen naar de orde des huizes.

  • 3. De werknemer is verplicht de hem door of vanwege de werkgever gegeven veiligheidsvoorschriften op te volgen. Inwonende werknemers zijn gehouden zich te gedragen naar de orde des huizes.

HOOFDSTUK II

HET DIENSTVERBAND

§ 1. De arbeidsovereenkomst

Artikel 9 Algemeen

  • 1. Arbeidsovereenkomsten met werknemers moeten schriftelijk worden vastgelegd.

  • 2. De schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt in tweevoud opgemaakt. De werkgever en de werknemer behouden elk een door hen beide ondertekend exemplaar.

  • 3. De schriftelijke arbeidsovereenkomst moet bepalingen inhouden omtrent de duur der overeenkomst (artikel 4) en bij een gedeeltelijke werkweek de overeengekomen arbeidstijd (artikel 4) alsmede de functie in welke de werknemer krachtens deze overeenkomst werkzaam zal zijn en indien sprake is van een dienstwoning het bedrag dat tussen partijen als vergoeding voor het genot van de woning is overeengekomen.

  • Zij kan voorts bepalingen inhouden omtrent alle onderwerpen waaromtrent partijen een regeling wensen.

  • 4. De schriftelijke arbeidsovereenkomsten mogen geen bepalingen bevatten, welke strijdig zijn met deze c.a.o.

  • 5. Met een werknemer die een opleiding van het leerlingstelsel gaat volgen dient een leer- en arbeidsovereenkomst te worden aangegaan.

  • Slechts bij practicanten1, stagiaires1 en leerlingen die met schriftelijke goedkeuring van de uitkerende instantie werken met behoud van een uitkering (bijvoorbeeld in het kader van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers) kan met toestemming van partijen bij de c.a.o. voor de particuliere bosbouw worden volstaan met een leerovereenkomst.

  • Deze toestemming van partijen bij de c.a.o. voor de particuliere bosbouw is niet nodig indien de hierboven genoemde schriftelijke goedkeuring is verleend door de B.V. TAB (GUO).

  • 6. Indien de in lid 5 bedoelde werknemer door persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid is aan het leerlingstelsel in de bosbouw deel te nemen, kan hij, op zijn verzoek, door partijen bij de c.a.o. voor de particuliere bosbouw van het Bosschap van de in lid 5 bedoelde verplichting worden ontheven.

  • 7.

    • b. Het tijdloon van de opzichter c.q. jachtopziener bedraagt ten minste het loon behorende bij functiegroep III jaarklasse 4.

§ 2. Einde der dienstbetrekking

Artikel 10 Opzegging vaste werknemers

  • 1. De werkgever stelt – indien bij hem een dergelijk voornemen bestaat – de werknemer in kennis van het voornemen om aan het arbeidsbureau te verzoeken een ontslagvergunning te verlenen dan wel om aan het Kantongerecht beëindiging van het dienstverband te vragen.

  • 2. Voor de opzegging van een vast dienstverband al dan niet met overbruggingsregeling geldt het volgende:

    • a. voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na de meerderjarigheid van de werknemer gehele jaren heeft geduurd en voor de werknemer ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na zijn meerderjarigheid tijdvakken van twee gehele jaren heeft geduurd, met dien verstande, dat uit dezen hoofde de opzeggingstermijn voor de werkgever ten hoogste 13 weken en voor de werknemer ten hoogste 6 weken zal bedragen.

    • b. de termijn van opzegging die krachtens het bepaalde onder a voor de werkgever geldt, wordt verlengd met een week voor elk vol jaar, gedurende hetwelk de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 45 jaren bij hem in dienst is geweest; de duur van deze verlenging bedraagt evenwel ten hoogste 13 weken.

    • c. voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging ten minste drie weken ten aanzien van de werknemer die op de dag van opzegging de leeftijd van 50 jaren heeft bereikt en ten minste een jaar bij hem in dienst is geweest.

    • Heeft het dienstverband 4 jaar of langer geduurd, dan dient, in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde, de werkgever een opzegtermijn in acht te nemen van zoveel weken als de dienstbetrekking jaren heeft geduurd met een maximum van 6 weken. Voor de berekening van de duur der opzegtermijn zullen de jaren welke de werknemer eventueel tevoren in vast dienstverband bij de betrokken werkgever heeft doorgebracht, ook meetellen.

    • Voor de berekening van de lengte van de opzegtermijn worden onder het begrip dienstbetrekking in dit lid mede begrepen de periodes van werkloosheid die tot een maximum van een half jaar direct aansluiten op en direct gevolgd worden door een dienstverband bij dezelfde werkgever.

  • 3. De werknemer is na de beëindiging van het dienstverband verplicht tot ontruiming van de dienstwoning over te gaan, één en ander onverminderd de desbetreffende wettelijke voorschriften. In het geval dat de werknemer bij beëindiging van het dienstverband geen andere woning kan betrekken, zal hem gedurende een periode van ten hoogste 6 maanden door de werkgever de gelegenheid dienen te worden geboden naar een andere woning om te zien.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 1639h, lid 3, Burgerlijk Wetboek zal eventuele arbeidsongeschiktheid wegens ziekte – ongeval hieronder begrepen – noch tijdens het eerste jaar van het dienstverband noch tijdens het voortgezet dienstverband, een normale opzegging als bedoeld in de leden 1 tot en met 3, in de weg staan.

  • Indien echter de werknemer die tijdens arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd, op het tijdstip waarop de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde opzegging uiterlijk dient plaats te hebben, 18 maanden of langer bij de betrokken werkgever onafgebroken in dienst is, zal de opzegging geacht worden niet te zijn geschied, indien de arbeidsongeschiktheid nog voortduurt op de laatste dag van de opzegging, tenzij de betrokken werknemer reeds 2 jaar arbeidsongeschikt was.

  • 5. Ongeacht het bepaalde in de voorgaande leden eindigt het dienstverband zonder opzegging van rechtswege aan het eind van de betalingsperiode, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 6. Alle opzeggingen als bedoeld in lid 2 mogen uitsluitend plaatsvinden tegen het einde van de betalingsperiode.

Artikel 11 Opzegging losse werknemers voor onbepaalde tijd

  • 1. De werkgever stelt – indien bij hem een dergelijk voornemen bestaat – de werknemer in kennis van het voornemen om aan het arbeidsbureau te verzoeken een ontslagvergunning te verlenen dan wel om aan het Kantongerecht beëindiging van het dienstverband te vragen.

  • 2. Behoudens het bepaalde in de volgende leden geldt voor en tegenover de losse werknemer die is aangenomen voor onbepaalde tijd, een opzegtermijn van tenminste één week.

  • 3. Voor en tegenover de losse werknemer van 50 jaar en ouder, die is aangenomen voor onbepaalde tijd en wiens dienstbetrekking ten minste 1 jaar heeft geduurd, geldt een opzegtermijn van drie weken.

  • Heeft het dienstverband 4 jaar of langer geduurd, dan dient, in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde, de werkgever een opzegtermijn in acht te nemen van zoveel weken als de dienstbetrekking jaren heeft geduurd met een maximum van 6 weken. Voor de berekening van de duur der opzegtermijn zullen de jaren welke de werknemer eventueel tevoren in vast dienstverband bij de betrokken werkgever heeft doorgebracht, ook meetellen.

  • Voor de berekening van de lengte van de opzegtermijn worden onder het begrip dienstbetrekking in dit lid mede begrepen de periodes van werkloosheid die tot een maximum van een half jaar direct aansluiten op en direct gevolgd worden door een dienstverband bij dezelfde werkgever.

  • 4. Ten aanzien van de losse werknemer van 22 jaar en ouder doch jonger dan 50 jaar, die is aangenomen voor onbepaalde tijd, bedraagt de termijn van opzegging voor de werkgever ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door de werknemer gehele jaren heeft geduurd en voor de werknemer ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door de werknemer tijdvakken van 2 gehele jaren heeft geduurd met dien verstande dat uit deze hoofde de opzegtermijn voor de werkgever ten hoogste 6 weken en voor de werknemer ten hoogste 3 weken zal bedragen.

  • 5. Aan een opzegging overeenkomstig de leden 2 en 3 staat, in afwijking van het bepaalde in artikel 1639h, lid 3 Burgerlijk Wetboek een eventuele arbeidsongeschiktheid wegens ziekte niet in de weg, indien in verband met de werkzaamheden, welke de werknemer verricht, toch opzegging zou hebben plaats gevonden.

  • 6. De dienstbetrekking van losse werknemers die zijn aangenomen voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, eindigt zonder opzegging van rechtswege door het verstrijken van die tijd of de voltooiing van dat werk. Indien een voor bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking wordt voortgezet, wordt zij geacht op dezelfde voorwaarden of wederom te zijn aangegaan, in welk geval voor haar beëindiging echter een opzegtermijn van ten minste één week in acht dient te worden genomen.

  • 7. Voor en tegenover de losse werknemer die op maandloon dan wel op een loon voor een 4-wekelijkse periode is aangenomen en/of per maand dan wel per 4-wekelijkse periode wordt betaald, geldt een opzegtermijn van ten minste een maand respectievelijk een tijdvak van 4 weken.

  • 8. Alle opzeggingen bedoeld in de leden 1, 2, 3 en 6 mogen uitsluitend plaatshebben tegen het einde van de betalingsperiode.

  • 9. Ongeacht het bepaalde in de voorgaande leden eindigt het dienstverband zonder opzegging van rechtswege aan het eind van de betalingsperiode, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 10. Een voor een bepaalde tijd of een bepaald werk aangegaan los dienstverband dat afloopt in de periode van 1 oktober tot 15 november kan direct aansluitend aan dit dienstverband éénmaal worden verlengd, met maximaal 2 maanden.

  • Voor de beëindiging van het tweede dienstverband is in afwijking van artikel 1639f lid 3 BW geen opzegging vereist en is ook geen ontslagvergunning vereist.

Artikel 12 Militaire dienst

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1639h, lid 5, Burgerlijk Wetboek zal de werkgever de dienstbetrekking met een losse werknemer ook mogen opzeggen gedurende de tijd, dat deze verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij een verplichting naleeft hem opgelegd door de wet of voortvloeiende uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde.

  • 2. Ten aanzien van de vaste werknemer zal in de omstandigheid als bedoeld in lid 1 geen opzegging mogen plaats vinden.

  • 3. Zowel de vaste als de losse werknemer, voorzover zijn dienstverband naar aanleiding van de in de vorige leden bedoelde omstandigheid niet is beëindigd, is verplicht na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode van verhindering zich zo spoedig mogelijk, doch na de eerste oefening binnen 14 dagen en na een herhalingsoefening uiterlijk binnen 3 dagen nadat de gelegenheid daartoe voor hem ontstaat, bij de werkgever aan te melden.

Artikel 13 Algemene bepalingen inzake beëindiging der dienstbetrekking

Opzegging van een dienstverband kan slechts geschieden tegen het einde van een betalingsperiode.

§ 3. Onwerkbaar weer en onderbreking werkzaamheden resp. overbruggingsregeling

Artikel 14a Overbruggingsregeling vaste werknemers met Overbruggingsfonds

  • 1. Indien de werkzaamheden in verband met weers- en terreinomstandigheden geen doorgang kunnen vinden, kunnen de werkzaamheden van vaste werknemers met overbruggingsmogelijkheid, als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a.1, gedurende maximaal 30 dagen per jaar worden onderbroken.

  • De werkgever bepaalt minimaal een dag van te voren of een dag aangemerkt dient te worden als een overbruggingsdag.

  • 2. De werkgever resp. het Risicofonds is gehouden aan vaste werknemers over de in lid 1 genoemde 30 dagen 70% van het loon door te betalen.

  • 3. Naast deze genoemde 30 dagen heeft de werkgever, indien gedurende de periode van 15 november van enig jaar tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar, als bovengenoemde 30 dagen vanwege weers- en terreinomstandigheden niet voldoende zijn om de periode waarin wegens die omstandigheden niet kan worden gewerkt aan te vullen, het recht om 5 vakantiedagen en 5 roostervrije dagen aan te wijzen om daarmee deze periode te verlengen tot 40 dagen.

  • 4. Tijdens een overbruggingsperiode blijven de gebruikelijke voorschriften inzake beëindiging van een dienstverband van toepassing. Indien en voor zover een opzegtermijn samenvalt met overbruggingsdagen, betaalt de werkgever over de voor die werknemer geldende opzegtermijn het volledige loon1.

  • 5. Ingeval een werknemer op de in lid 1 genoemde overbruggingsdagen wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, wordt over de dag waarop de werkzaamheden worden verricht, ten minste het voor deze werknemer geldende loon betaald, ook indien die werkzaamheden niet de volledige arbeidstijd in beslag hebben genomen.

  • Deze dag kan niet worden aangemerkt als een in lid 1 genoemde arbeidsdag.

Tekst van CAO-partijen: Er moet onderscheid worden gemaakt tussen overbruggingsregeling met en zonder Overbruggingsfonds. Dit houdt in, dat in artikel 14a lid 1 bij „weersomstandigheden" wordt gevoegd „terreinomstandigheden" (bij toepassing van het Overbruggingsfonds) en in artikel 14b „terreinomstandigheden en/of onvoldoende werk" bij toepassing overbruggingsregeling (zonder Overbruggingsfonds).

In bijlage XVI wordt nader ingegaan op het Overbruggingsfonds en de omzetting van losse dienstverbanden in vaste dienstverbanden met overbruggingsregeling.

Artikel 14b Overbruggingsregeling vaste werknemers zonder Overbruggingsfonds

  • 1. Indien de werkzaamheden in verband met weers- en terreinomstandigheden en/of onvoldoende werk1 geen doorgang kunnen vinden, kunnen de werkzaamheden van vaste werknemers zonder overbruggingsmogelijkheid, als bedoeld in artikel 4 lid 1, gedurende maximaal 40 dagen per jaar worden onderbroken. De werkgever bepaalt minimaal een dag van te voren of een dag aangemerkt dient te worden als een overbruggingsdag.

  • 2. Het loon over de dagen die zijn aangemerkt als overbruggingsdag bedraagt 80% van het feitelijke loon dat geldt op dagen die niet zijn aangemerkt als overbruggingsdag. De werkgever kan voor de periode van maximaal 30 overbruggingsdagen 10% uit de aanvulling uit SUWAS II verhalen.2

  • 3. Deze 40 dagen worden jaarlijks als volgt opgebouwd3:

    • De eerste 9,5 dagen worden opgebouwd uit het in 1995 geldende werknemersdeel van het verschil in wachtgeldpremie voor vaste en losse werknemers bij de BV TAB;

    • Vervolgens worden 7,5 dagen (met ingang van 1 januari 1997: 15 dagen) opgebouwd uit roostervrije dagen. Per jaar worden 6 dagen (met ingang van 1 januari 1997: 12 dagen) hiervoor gereserveerd.

    • Vervolgens worden maximaal 4 dagen (met ingang van 1 januari 1997: 1,75 dagen) opgebouwd uit reisuren. Per jaar worden hiervoor maximaal 25 (per 1 januari 1997: 14) van de in artikel 72 genoemde reisuren gereserveerd.

    • Vervolgens worden maximaal 9,5 dagen (per 1 januari 1997: 0 dagen) opgebouwd uit verschoven uren. Per jaar worden hiervoor – met inachtneming van het bepaalde in lid 4 van dit artikel – maximaal 60 uren (per 1 januari 1997: 0 uren) gereserveerd op basis van de regeling voor verschuiving van de arbeidstijd in artikel 18a.

    • Tenslotte worden 9,5 dagen opgebouwd uit het in 1995 geldende werkgeversdeel van het verschil in wachtgeldpremie voor vaste en losse werknemers bij de BV TAB.

  • De dagen die niet voor deze overbruggingsperiode zijn bestemd, dienen tijdig in onderling overleg te worden vastgesteld, zodanig dat vóór de aanvang van de maand, waarin de roostervrije dagen worden genoten, de datum bekend is en op het object geen stillegging van werk nodig is.

  • Indien niet voldoende reisuren kunnen worden opgebouwd, kunnen hiervoor in de plaats extra roostervrije dagen of verlofdagen worden gereserveerd.

  • Indien 5 mei op een normale werkdag valt, geldt deze – daar waar een roostervrije dagen-regeling geldt – als een extra roostervrije dag.

  • 4. De werkgever verstrekt de werknemer jaarlijks in de maand april een schriftelijke specificatie van het aantal dagen, dat is onderbroken in de periode hieraan voorafgaand van 1 april tot en met 31 maart.

  • Verschoven uren die in deze periode niet zijn gebruikt voor de overbrugging van de in lid 1 genoemde 40 dagen kunnen in mindering worden gebracht op het aantal dagen, dat in de daaropvolgende periode van 1 april tot en met 31 maart wordt aangemerkt als dagen opgebouwd uit verschoven uren.

  • De werkgever stelt per bedrag of bedrijfseenheid jaarlijks in de maand april, op basis van het saldo aan opgebouwde en voor de overbrugging gebruikte verschoven uren, vast hoeveel dagen in de periode april tot en met 31 maart op basis van de regeling voor verschuiving van de arbeidstijd in artikel 18a moeten worden gereserveerd.

  • De werkgever vermeldt dit maximum aan op te bouwen dagen op basis van artikel 18a in bovengenoemde specificatie.

  • 5. Tijdens een overbruggingsperiode blijven de gebruikelijke voorschriften inzake beëindiging van een dienstverband van toepassing. Indien en voor zover een opzegtermijn samenvalt met overbruggingsdagen, betaalt de werkgever over de voor die werknemer geldende opzegtermijn het volledige loon1.

  • 6. Ingeval een werknemer op de in lid 1 genoemde overbruggingsdagen wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, wordt over de dag waarop de werkzaamheden worden verricht, tenminste het voor deze werknemer geldende loon betaald, ook indien die werkzaamheden niet de volledige arbeidstijd in beslag hebben genomen.

  • Deze dag kan niet worden aangemerkt als een in lid 1 genoemde arbeidsdag2.

  • 7. Als de werknemer ziek is of wordt op een dag die aangemerkt is als overbruggingsdag, kan deze dag voor deze werknemer niet worden aangemerkt als overbruggingsdag.

  • Het loon op deze dag bedraagt in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 37 lid 1 80% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken.

§ 4. Ontslag en onderbreking

Artikel 15 Ontslagbewijs

Bij de beëindiging van de dienstbetrekking is de werkgever verplicht de werknemer een ontslagbewijs te verstrekken.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN OMTRENT DE ARBEIDSTIJD

Artikel 16 Aanvang en einde van de arbeidstijd

Met inachtneming van deze c.a.o. worden tijdstip en plaats van aanvang en einde van de arbeidsdag, alsmede de tijdstippen van aanvang en einde der schaft- en stoptijden, door de werkgever in overleg met de betrokken werknemers vastgesteld.

Artikel 171 Arbeid op zaterdag en op zon-, feest- en gedenkdagen

  • 1. Op zaterdag en op zondag wordt geen arbeid verricht. Evenmin wordt arbeid verricht:

    • a. op algemeen erkende protestant-christelijke en katholieke feestdagen, zijnde: nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;

    • b. op de dag waarop de verjaardag van H.M. de Koningin wordt gevierd en voorts op andere door de overheid aangewezen nationale feestdagen;

    • c. door protestant-christelijke en katholieke werknemers: op Goede Vrijdag en bid- en dankdagen, voorzover de werknemer er prijs op stelt deze als gedenkdag te vieren;

    • d. door werknemers, die er prijs op stellen deze dag als gedenkdag te vieren: op 1 mei;

    • e. door werknemers die de islamitische godsdienst belijden, op de dag na de islamitische vastentijd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zijn de werknemers, die belast zijn met de verzorging van paarden en vee, verplicht des zaterdags, des zondags en op de in lid 1 genoemde dagen, de noodzakelijke werkzaamheden op deze verzorging betrekking hebbende, te verrichten.

  • 3. Dezelfde verplichting rust op de andere in de desbetreffende onderneming werkzame werknemers voorzover de bedrijfsomstandigheden zulks naar het oordeel van de werkgever vorderen en de betrokken werknemer daartoe door deze, is aangewezen.

Artikel 18 Normale arbeidstijden

  • 1. De normale arbeidstijd bedraagt 38 uur per week. De normale dagelijkse arbeidstijd bedraagt op maandag 8 uur en op dinsdag tot en met vrijdag 7,5 uur of zoveel minder als in verband met de tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang noodzakelijk is.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 bedraagt de normale wekelijkse arbeidstijd op die bedrijven waar een roostervrije dagenregeling conform artikel 19 is ingevoerd 40 uur. In dat geval bedraagt de normale dagelijkse arbeidstijd 8 uur of zoveel minder als in verband met de tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang noodzakelijk is.

  • 3. De arbeidsdag moet vallen tussen 7.00 uur en 17.00 uur met dien verstande dat van het laatstvermelde tijdstip in de winterperiode gedurende ten hoogste 4 weken met 15 minuten per dag tot 17.15 uur kan worden afgeweken.

  • 4. Onder arbeidstijd wordt verstaan de tijd, gedurende welke de werknemer voor het verrichten van arbeid – overwerk en werkzaamheden ter voorkoming en ter bestrijding van bosbrand daaronder niet begrepen – ter beschikking van de werkgever staat. Een dagelijkse stoptijd van 15 minuten in de voormiddag en 15 minuten in de namiddag wordt niet als arbeidstijd beschouwd.

Artikel 18b 55+-regeling oudere werknemers

  • 1. Werknemers die de leeftijd van 55 jaar bereiken en die met de werkgever in de zin van deze cao een al dan niet aaneengesloten dienstverband hebben van ten minste tien jaar, kunnen met ingang van de eerste dag van de maand na het bereiken van die leeftijd 1 vaste dag per week korter gaan werken. Deze dag kan voor de werknemers die gebruik maken van deze regeling niet worden aangemerkt als overbruggingsdag.

  • 2. Het loon voor werknemers die gebruik maken van deze regeling bedraagt 90% van het geldende feitelijke loon bij een volledige werkweek.

  • 3. De werknemer meldt het voornemen om gebruik te maken van deze regeling ten minste drie maanden voor het tijdstip van ingang van de 4-daagse werkweek schriftelijk aan de werkgever.

  • 4. Voor werknemers als bedoeld in lid 1, die niet voltijds maar in deeltijd werken, wordt de verkorting van de werkweek en de bepaling van het loon conform lid 2 naar evenredigheid tussen feitelijke deeltijd en voltijdse arbeidstijd berekend.

Dit artikel treedt met ingang van 1 januari 1998 in werking.

  • 5. Bij gebruikmaking van de regeling als bedoeld in lid 1 worden door de werknemer 12 roostervrije dagen ingeleverd, welke worden aangewend ter bekostiging van de regeling.

Artikel 19 Roostervrije dagen

  • 1. In alle bedrijven vindt de arbeidsduurverkorting (van 38 naar 37 uur werken per week) met ingang van 1 januari 19971 plaats door middel van 6 roostervrije dagen.

  • 2. In die bedrijven waarin al een roostervrije dagenregeling wordt toegepast geldt voor iedere maand anderhalve roostervrije dag.

  • Voor die bedrijven geldt het volgende.

    • a. De roostervrije dagen worden schriftelijk in een rooster vastgelegd.

    • Op roostervrije dagen wordt geen arbeid verricht.

    • De werknemers hebben tijdens roostervrije dagen aanspraak op doorbetaling van het voor hen geldende loon.

    • b. De werknemers hebben gedurende deze collectieve arbeidsovereenkomstperiode aanspraak op 32 roostervrije dagen.

    • Voor vaste werknemers met overbruggingsregeling en deelneming aan het Overbruggingsfonds geldt, dat 10 van deze dagen op jaarbasis kunnen worden vastgesteld op overbruggingsdagen als bedoeld in artikel 14a lid 3.

    • Voor vaste werknemers met overbruggingsregeling maar zonder Overbruggingsfonds geldt, dat per jaar 12 dagen kunnen worden vastgesteld als overbruggingsdagen als bedoeld in artikel 14b.

  • 3. In de jaren dat de nationale feestdag 5 mei op een werkdag valt is – op de bedrijven waar een roostervrije dagenregeling geldt – 5 mei een extra roostervrije dag.

  • 4. Van de op grond van de leden 2 en 3 vastgestelde data voor roostervrije dagen kan worden afgeweken in overleg met de ondernemingsraad danwel in onderling overleg tussen werkgever en werknemer mits de uitkomst van dit overleg tijdig schriftelijk is vastgelegd.

  • 5. Wanneer de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het in artikel 11, 12 en 13 bepaalde, wordt beëindigd en de werknemer het aantal roostervrije dagen, waarop hij naar rato recht had, niet heeft opgenomen, is de werkgever verplicht de nog niet opgenomen dagen uit te betalen.

Artikel 20 Overschrijding van de arbeidstijd

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 18, de leden 1 en 2, is de werknemer van 18 jaar en ouder verplicht, voorzover de bedrijfsomstandigheden zulks naar het oordeel van de werkgever dringend vorderen, bosbouwwerkzaamheden in overwerk te verrichten.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet op zondag, op de in artikel 17 lid 1, onder a en b genoemde dagen, op zaterdag voor Pasen en voor Pinksteren en bovendien niet, indien in het kalenderjaar reeds op 4 zaterdagen overwerk is verricht, op zaterdag.

  • 3. De in lid 1 bedoelde verplichting tot het verrichten van overwerk strekt zich uit tot ten hoogste 10 uur per week en 50 uur per jaar.

  • 4. De in lid 3 bedoelde verplichting geldt naar evenredigheid van het aantal normale arbeidsuren bij een volletijds dienstverband ook voor deeltijdwerkers.

  • 5. De arbeidstijd vermeerderd met de schaft- en stoptijden en de tijd voor het reizen van en naar het werk mag ten hoogste 10,5 uur per dag zijn.

Artikel 21 Overuren en onregelmatig werk

  • 1. Als overuren worden beschouwd, de krachtens artikel 20 gewerkte uren.

  • 2. Bovendien worden als overuren beschouwd:

    • a. op werkdagen de arbeidsuren voor 7.00 uur en na 17.00 uur behoudens gedurende maximaal 4 weken in de winterperiode ingeval op grond van het bepaalde in artikel 18 lid 3 tot 17.15 uur arbeid dient te worden verricht;

    • b. de arbeidsuren op zaterdag en op zondag en op de dagen genoemd in artikel 17 lid 1 a en b.

  • 3. De in lid 1 en 2 bedoelde uren worden betaald op de voet van het bepaalde in artikel 28.

  • 4. Onder onregelmatig werk worden verstaan werkzaamheden, welke buiten de normale arbeidstijden worden verricht en waarbij de 40-urige respectievelijk 38-urige werkweek (of het aantal werkuren per week dat met de werknemer is overeengekomen) niet wordt overschreden.

  • 5. Overuren, als bedoeld in dit artikel en in artikel 20, worden beschouwd als onregelmatige werkuren indien zulks tijdig vóór de aanvang van de werkzaamheden met de betrokken werknemer is overeengekomen.

  • 6. De onregelmatige werkuren zullen worden gecompenseerd in vrije tijd op basis van artikel 28 lid 4 en binnen één maand nadat het onregelmatige werk is verricht.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE BEPALINGEN OMTRENT HET LOON

§ 1. Tijdloon

Artikel 22 Algemeen

  • 1. Voor valide werknemers met een volledige werkweek gelden de tijdlonen, voor gewone werkzaamheden, vermeld in artikel 65 dezer c.a.o.

  • 2. Voor leerlingen en minder-valide werknemers gelden ten aanzien van het loon de bepalingen van de artikelen 23 en 24.

  • 3. Voor bij de werkgever inwonende werknemers wordt bij de bepaling van het tijdloon tevens artikel 26 in aanmerking genomen.

  • 4. Voor met name te noemen werkzaamheden die bijzondere vakkennis en inspanning vereisen, kunnen bij de bijzondere bepalingen van deze c.a.o. afzonderlijke tijdlonen worden vastgesteld.

§ 2. Tijdloon voor bijzondere groepen van werknemers

Artikel 23 Minder-valide werknemers

Een minder-valide werknemer heeft recht op het loon dat betaald pleegt te worden voor werkzaamheden als de verrichte, tenzij ten aanzien van de betreffende werknemer door de daartoe op grond van artikel 8 van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers bevoegde instanties1, op verzoek van de werknemer of werkgever of ambtshalve een lager loon wordt vastgesteld.

Artikel 24 Leerlingen

Voor werknemers, die de opleiding van het leerlingstelsel volgen, of een daarmee gelijk te stellen opleiding wordt het loon vastgesteld op de voet van artikel 65 met als minimum het door de Minister van Sociale Zaken vastgestelde wettelijk minimum loon.

Artikel 25 Vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek

Voor vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek bedraagt het loon eenzelfde gedeelte van het loon van overeenkomstige werknemers met een volle werkweek, als hun overeengekomen arbeidstijd per week een gedeelte bedraagt van die van overeenkomstige werknemers met een volle werkweek.

Artikel 26 Inwonende werknemers

Op het overeenkomstig artikel 22 bepaalde loon van de bij de werkgever inwonende werknemers wordt een bedrag in mindering gebracht1 voor de te genieten kost en inwoning, alsmede eventuele bewassing en andere verzorging.

§ 3. Tijdloon in bijzondere gevallen

Artikel 27 Algemeen

Over de bij of krachtens artikel 17, lid 1 aangewezen dagen is de werkgever verplicht aan vaste werknemers het voor betrokkene geldende tijdloon door te betalen, één en ander voorzover deze dagen niet op zaterdag of op zondag vallen.

Artikel 28 Betaling overuren

  • 1. Voor overuren worden de volgende lonen betaald:

    • a. op werkdagen een loon, dat 30% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon;

    • b. op zaterdag een loon, dat 50% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon;

    • c. op zondag en de in artikel 17, lid a en b genoemde feestdagen een loon, dat 100% hoger is dan het voor de betrokken werknemers rechtens geldende uurloon.

  • 2. De werkgever zal aan werknemers des daags werkzaam zijnde in accoord een loon toekennen gelijk aan het daags resp. het voor de onderbreking verdiende accoordloon vermeerderd met de verhoging als bedoeld in het 1e lid.

  • 3. De in artikel 65 vermelde uurlonen worden voor de betaling als basis genomen.

  • 4. De werknemer heeft in afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 2 op zijn verzoek aanspraak op compensatie van gemaakte overuren in vrije tijd in de voor de normale arbeid bestemde tijd op basis van de volgende verhoudingen tussen overuren en vrije tijd:

    • a. 1:1,3 voor de op werkdagen gemaakte overuren;

    • b. 1:1,5 voor de op zaterdag gemaakte overuren;

    • c. 1:2 voor de op zondag en de in artikel 17 lid 1 a en b genoemde feestdagen gemaakte overuren.

  • 5. De in vrije tijd te compenseren overuren dienen binnen twee maanden na de maand waarin overwerk is verricht, door de werknemer zoveel mogelijk in volle dagen te worden opgenomen.

Artikel 29 Bosbrandbestrijding

Uitsluitend voorzover deze werkzaamheden niet door anderen dan de werkgever worden vergoed, wordt:

  • a. voor het blussen van bosbrand een loon betaald dat 50% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon, ongeacht het feit, of dit blussen plaats vindt op werkdagen, zaterdagen of zondagen;

  • b. in afwijking van het bepaalde in artikel 28, lid 1 b en c wordt voor overuren ter voorkoming van bosbranden een loon betaald, dat 30% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon.

§ 4. Dienstwoning

Artikel 30 Dienstwoning

  • 1. Aan de werknemer, die in een dienstwoning woont, wordt voor het genot daarvan op zijn loon een bedrag in mindering gebracht1. De grootte van dit bedrag wordt per 1 maart van elk jaar tussen werkgever en werknemer in onderling overleg bepaald. Het overeengekomen bedrag dient in de schriftelijke arbeidsovereenkomst te worden vastgelegd.

  • 2. Indien dit overleg tot gevolg heeft dat het percentage waarmee het bedrag wordt verhoogd groter is dan het percentage van de wettelijke huurverhoging voor het desbetreffende jaar behoeft het resultaat van het overleg de goedkeuring van partijen bij de c.a.o. voor de particuliere bosbouw.

  • 3. In de vergoeding voor de dienstwoning is begrepen een bedrag voor het gebruik van ten hoogste 10 are grond.

§ 5. Accoordloon

Artikel 31 Accoordloon

  • 1. Indien in tarief wordt gewerkt zullen de tarieven zodanig moeten worden bepaald, dat door iedere valide werknemer of groep van samenwerkende werknemers per object een loon wordt verdiend dat bij behoorlijke prestatie ten minste 10% en ten hoogste 35% hoger is dan het loon hetwelk zou zijn verdiend, indien de uitvoering in dezelfde tijd had plaats gevonden, tegen het krachtens artikel 66 voor de betrokken volwassen werknemers geldende uurloon.

  • 2. Wanneer arbeid in tariefloon voor een vaste werknemer tot gevolg zou hebben, dat hij in enige loonweek minder zou verdienen dan het voor hem geldende weekloon, ontvangt hij het over die week bedoelde weekloon.

  • 3. Indien in tarief wordt gewerkt zal de beloning zodanig geschieden dat bij een werkprestatie van 100% een oververdienste van 20% wordt toegekend, met dien verstande dat de toename van het loon recht evenredig is met de toename der prestatie met een maximum van 150% voor het voor de betrokken werknemer geldende tijdloon.

  • 4. Indien de werkgever voor de eerste maal wil overgaan tot de toepassing van het in het 3e lid genoemde tarief zal dat uitsluitend mogen geschieden na goedkeuring door partijen bij de c.a.o. voor de particuliere bosbouw.

  • 5. Onder uurloon als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 wordt verstaan het uurloon behorende bij functiejaarklasse 0 in artikel 65.

HOOFDSTUK V

BEPALINGEN VAN SOCIALE AARD

§ 1. Kort verzuim

Artikel 32 Kort verzuim met behoud van loon

  • 1. De werkgever is verplicht de werknemer op diens verzoek vrij te geven en het voor hem geldende tijdloon door te betalen in de navolgende gevallen:

    • 1e. bij het overlijden van de levenspartner en eigen inwonende kinderen of pleegkinderen en inwonende ouders, schoonouders of grootouders gedurende de tijd van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie;

    • 2e bij het huwelijk van de werknemer gedurende 2 dagen;

    • 3e gedurende de dag van de bevalling van de levenspartner en de eerstvolgende werkdag;

    • 4e gedurende 1 dag:

      • a. bij ondertrouw van de werknemer;

      • c. bij het 25- en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer en bij de viering van een 25-, 40-, 50- of 60-jarig huwelijksfeest van ouders en schoonouders. Met dien verstande dat voor de toepassing van het gestelde onder c ten aanzien van Rooms-Katholieken onder „huwelijk" wordt verstaan „Kerkelijk huwelijk".

      • d. bij het overlijden van uitwonende eigen of pleegkinderen, van aangehuwde kinderen, van kleinkinderen, van ouders, schoonouders of grootouders van de werknemer;

      • e. bij de begrafenis of de crematie van uitwonende eigen of pleegkinderen, van kleinkinderen, aangehuwde kinderen, ouders, schoonouders, broeders of zusters, grootouders en aangehuwde broeders of zusters, mits de begrafenis of crematie wordt bijgewoond;

      • f. bij het 25-jarig en 40-jarig dienstjubileum van de werknemer.

      • g. bij dienstverhuizing van de werknemer.

    • 5e gedurende ten hoogste 2 examen- of excursiedagen per cursusjaar indien de werknemer met toestemming van de werkgever deelneemt aan dagonderwijs;

    • 6e in geval van noodzakelijke medische verzorging gedurende de werkelijk benodigde tijd voorzover deze verzorging niet buiten de arbeidstijd kan plaats hebben;

    • 7e in geval van een bij wettelijk voorschrift of door de overheid zonder geldende vergoeding opgelegde verplichting gedurende de werkelijk benodigde tijd tot ten hoogste 1 dag voorzover deze verplichting persoonlijk moet worden nagekomen;

    • 8e voor het bijwonen van bestuurs- en algemene vergaderingen van werknemersorganisaties voorzover de werknemer deel uitmaakt van het bestuur of als afgevaardigde naar een der algemene vergaderingen wordt gekozen, tot een maximum van drie dagen per kalenderjaar en voorzover de werkzaamheden dit naar het oordeel van de werkgever toelaten.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van losse werknemers, die minder dan vier weken onafgebroken bij de betrokken werkgever in dienst zijn, behoudens in de gevallen als bedoeld onder 1e, onder 3e, onder 4e en onder 7e.

  • 3. De bepalingen van dit artikel treden in de plaats van het bepaalde bij artikel 1638c, 3e, 4e en 5e lid van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Onder tijdloon wordt verstaan het loon dat op grond van de c.a.o. particuliere bosbouw voor betrokkene geldt, vermeerderd met de krachtens deze c.a.o. geldende toeslagen.

  • 5. De levenspartner in de zin van dit artikel is diegene waarmee de werknemer een duurzame relatie onderhoudt en die als zodanig aan de werkgever bekend is gemaakt.

Artikel 33 Kort verzuim zonder behoud van loon

  • 1. De werkgever is verplicht de jeugdige werknemers op verzoek van hun wettelijke vertegenwoordiger gedurende ten hoogste twee werkdagen per week vrijaf te geven voor het volgen van theoretische en/of praktisch bosbouwonderwijs.

  • 2. In de tussen werkgever en werknemer te sluiten arbeidsovereenkomst kan worden bepaald, dat het loon gedurende dit verzuim wordt doorbetaald.

  • 3. De werkgever is verplicht de werknemer vrijaf te geven zonder behoud van loon voor het bijwonen van vergaderingen van besturen en commissies van publiekrechtelijke organen.

  • 4. De werknemer heeft recht op 7 vrije dagen per kalenderjaar zonder behoud van loon.

§ 2. Zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof

Artikel 34 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Bij zwangerschap en bevalling heeft de vrouwelijke werknemer recht op verlof overeenkomstig de desbetreffende regeling krachtens de Ziektewet.

Artikel 35 Ouderschapsverlof

  • 1. De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk de werknemer die blijkens verklaringen uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als het kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind als een eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof zonder behoud van loon. Indien de terzake van het recht op verlof in de eerste volzin gestelde voorwaarden ten aanzien van meer kinderen van de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld bestaat het recht slechts ten aanzien van een van die kinderen.

  • 2. Het verlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden over ten hoogste dat deel van de arbeidsduur per week dat twintig uur te boven gaat, of over de volledige arbeidstijd.

  • Geen recht op verlof bestaat over tijdvakken gelegen na de datum waarop het kind als leerling kan worden toegelaten tot de basisschool.

  • 3. Het recht bestaat slechts indien de dienstbetrekking in Nederland wordt vervuld en deze ten minste een jaar heeft geduurd. Het eerste lid van artikel 1639k van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren en de spreiding daarvan over de week. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.

  • 5. De werkgever is verplicht in te stemmen met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten.

  • De werkgever behoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van de eerste volzin, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof.

§ 3. Regeling inzake ziekte en ongeval

Artikel 36 Algemene bepalingen

  • 1. Het bepaalde in het volgende artikel is uitsluitend van toepassing op werknemers die verplicht verzekerd zijn krachtens de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 2. Ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde werknemers treedt de in het volgende artikel vervatte regeling in de plaats van het bepaalde bij artikel 1638c, 1e, 2e en 5e lid van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Kortingen op de uitkeringen, veroorzaakt door schuld of toedoen van de werknemer, blijven ten laste van de werknemer.

  • 4. Onder tijdloon wordt in het volgende artikel verstaan het voor de betrokken werknemer geldende tijdloon met inbegrip van eventuele regelmatig genoten, naar tijdsduur bepaalde toeslagen.

  • 5. De werknemer die op grond van gemoedsbezwaren van de hem bij de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering opgelegde verplichtingen is vrijgesteld, kan tegenover de werkgever aanspraak maken op hetgeen hem volgens het bepaalde in het volgende artikel van de zijde van de werkgever zou toekomen, indien hij van de bedoelde verplichtingen niet was vrijgesteld.

Artikel 37 Betalingsverplichtingen werkgever bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en regresrecht

  • 1. Wanneer de werknemer, zoals nader bepaald in artikel 36, arbeidsongeschikt is wegens ziekte in de zin van de ziektewet of naar een percentage van 80–100 in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, is de werkgever verplicht:

    • a. over de periode van 52 weken bedoeld in artikel 1638c lid 1 en 9 van het Burgerlijk Wetboek, het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken, door te betalen;

    • b. over de dagen waarover de werknemer een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een percentage van 80–100, die uitkering aan te vullen:

      • gedurende het eerste jaar van de w.a.o.-uitkering tot 100% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken;

      • gedurende het tweede jaar van de w.a.o.-uitkering tot 90% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken.

  • Voor de vaststelling van het loon in sub a en b wordt uitgegaan van de systematiek zoals die voor de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet voortvloeit uit het Dagloonbesluit Ziektewet – B.V. TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven.1

  • 2. Voor de werknemer die in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld dan de in artikel 20 lid 1 van de w.a.o. genoemde hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse, wordt over de dagen waarover de werknemer een uitkering ontvangt, de aanvulling vastgesteld op basis van een gedeelte van het bovengenoemde loon, als volgt:

arbeids-ongeschiktheidvaneerste W.A.O.-jaartweede W.A.O.-jaar
15 tot 25%14/70ste deel90% van 14/70ste deel
25 tot 35%21/70ste deel90% van 21/70ste deel
35 tot 45%28/70ste deel90% van 28/70ste deel
45 tot 55%35/70ste deel90% van 35/70ste deel
55 tot 65%42/70ste deel90% van 42/70ste deel
65 tot 80%50,75/70ste deel90% van 50,75/70ste deel.
  • 3.

    • a. Komt aan de werknemer, naast een ZW of WAO-uitkering, krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of uit een collectieve arbeidsovereenkomst, ingeval van arbeidsongeschiktheid een geldelijke vergoeding of uitkering toe, dan wordt de verplichting van de werkgever verminderd met het bedrag van die vergoeding of uitkeringen, inclusief de Ziektewet/w.a.o.-uitkering.

    • b. De werkgever is verplicht tot de in de leden 1 en 2 genoemde doorbetaling en aanvulling, behoudens voor zover de werknemer de in lid 3 genoemde geldelijke vergoedingen of uitkeringen niet ontvangt vanwege het zijnerzijds niet-nakomen van de daarbij behorende voorschriften.

  • 4. Voor de vaststelling van aanvulling op de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering als bedoeld in de vorige leden, worden onder de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering mede begrepen uitkeringen en/of inkomsten die op de Ziektewetuitkering en/of w.a.o.-uitkering in mindering zijn gebracht.

  • 5. Indien en zodra de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering via de werkgever wordt uitgekeerd en deze uitkeringen na aftrek van de voorgeschreven inhoudingen hoger zijn dan het voor de werknemer geldende loon, is de werkgever verplicht ook het meerdere aan de werknemer uit te betalen.

  • 6.

    • a. De werkgever is bevoegd de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit lid 1 op te schorten voor de tijd gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan de in deze paragraaf vermelde voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.

    • b. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond om het loon geheel of gedeeltelijk niet meer te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven binnen vier dagen nadat bij hem het vermoeden van het bestaan van enige grond gerezen is of redelijkerwijs had behoren te rijzen.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht, indien en voorzover de werknemer terzake van zijn arbeidsongeschiktheid jegens één of meer derden een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving kan doen gelden. Indien en voorzover de werknemer zijn recht op schadevergoeding als in de vorige volzin bedoeld, ten belope van het bedrag van de in dit artikel geregelde loondoorbetalingen en bovenwettelijke uitkeringen aan de werkgever overdraagt, zal de werkgever echter aan de werknemer voorschotten uitkeren tot het beloop van de loondoorbetalingen en aanvullende uitkeringen, welke de werknemer overeenkomstig het bepaalde in dit artikel van hem zou hebben ontvangen, als hij geen vordering tot schadevergoeding jegens derden had gehad.

  • De op deze wijze door de werknemer genoten voorschotten zullen worden verrekend indien en voorzover de werkgever van de derde(n) schadevergoeding ontvangt.

§ 4. Overige bepalingen van sociale aard

Artikel 39 Gepremieerde spaarregeling en spaarloonregeling

  • 1. Indien en voorzover een werknemer daartoe de wens te kennen geeft, zal de werkgever met hem een spaarovereenkomst aangaan overeenkomstig het model van een bij deze c.a.o. gevoegde premiespaarregeling en/of spaarloonregeling (bijlagen IIA en IIB).

  • 2. Het bepaalde in lid 1 is, voorzover het de premiespaarregeling betreft, niet van toepassing voor losse werknemers en voor werknemers van wie op of na 1 januari 1996 het los dienstverband voor onbepaalde tijd wordt omgezet in een vast dienstverband met overbruggingsregeling.

Artikel 40 Uitkering bij overlijden1

  • 1. De werkgever is gehouden aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand, na die, waarin het overlijden plaats vond, een uitkering te verlenen ten bedrage van het loon dat aan de werknemer laatstelijk toekwam, tenzij een zodanige uitkering op grond van de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering via de B.V. TAB (GUO) geschiedt.

  • 2. Onder de in lid 1 bedoelde nagelaten betrekkingen worden verstaan de echtgenoot c.q. echtgenote van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde of bij ontstentenis van deze de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen en de levenspartner zoals erkend bij de uitvoering van de Ziektewet.

Artikel 41 Schuilgelegenheid

  • 1. De werkgever dient zorg te dragen voor een schuilgelegenheid op of nabij het werk. Deze schuilgelegenheid dient voor de werknemers bereikbaar te zijn binnen een afstand van 500 meter van het werk en in behoorlijke staat te verkeren. Indien de schuilgelegenheid tevens als schaftgelegenheid wordt benut, dient door de werkgever voor een goede verwarming te worden zorg gedragen.

  • 2. De werknemer is verplicht ervoor zorg te dragen dat de schuilgelegenheid c.q. schaftgelegenheid zo schoon mogelijk wordt gehouden en niet door zijn toedoen wordt beschadigd.

Artikel 42 Bespreking sociaal beleid der onderneming

  • 1. De werkgever zal éénmaal per jaar het binnen de onderneming gevoerde en te voeren sociaal beleid met de bij hem in dienst zijnde werknemer(s) bespreken.

Artikel 44 Bedrijfsgezondheidszorg en bedrijfshulpverlening (E.H.B.O.)

Bedrijfsgezondheidszorg

  • 1. De werkgever sluit zich aan bij één gezamenlijke bedrijfsgeneeskundige dienst. Hij zal in samenwerking met deze dienst de maatregelen treffen welke in het belang van de gezondheid van de werknemers noodzakelijk zijn.

  • 2. De werknemer, die langer dan een half jaar ononderbroken bij de werkgever in dienst is, verleent medewerking aan een geneeskundig onderzoek en houdt zich aan alle maatregelen die in verband daarmede overeenkomstig de door de werkgever van de zijde van de bedrijfsgeneeskundige dienst ontvangen adviezen voor deze noodzakelijk worden geacht.

Bedrijfshulpverlening (E.H.B.O.)

  • 3. De werkgever dient te bevorderen dat op het bedrijf ten minste één gediplomeerde E.H.B.O.-er en één bedrijfshulpverlener aanwezig zijn, of zoveel meer als voorgeschreven door de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 4. De kosten verbonden aan het volgen van een E.H.B.O.-cursus en/of een cursus/opleiding bedrijfshulpverlening (onder andere inschrijfgeld, cursusgeld, examengeld, boekengeld, herhalingscursussen) zijn voor rekening van de werkgever, als de werknemer de cursus op verzoek van de werkgever volgt.

Artikel 45a Vacaturemelding bij het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening

Teneinde de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt te bevorderen zal de werkgever alle daarvoor relevante vacatures kenbaar maken aan het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening van het rayon waarin zijn onderneming is gevestigd.

Artikel 45b Melding cao bij uitzendbranche

  • 1. Slechts indien de bedrijfsomstandigheden zulks onvermijdelijk maken zal gebruik worden gemaakt van de diensten van uitsluitend wettelijk erkende uitzendbureau's.

  • 2. De werkgever zal twee maal per jaar aan de ondernemingsraad een overzicht verschaffen over de aantallen ingezette uitzendkrachten per periode en per afdeling.

  • 3. De bepalingen in deze cao met betrekking tot de lonen en overige vergoedingen zijn1 van overeenkomstige toepassing op uitzendkrachten.

Artikel 46 Educatief verlof en voorbereiding op de pensionering

  • 1.

    • a. Werknemers van 62 jaar en ouder hebben recht op maximaal 5 dagen onbetaald verlof gedurende het c.a.o.-tijdvak voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op de pensionering, voorzover deze wordt georganiseerd door de vakbeweging, in het kader van het project „Pensioen in Zicht", dan wel door een instelling die daartoe door het STIVOS-bestuur is erkend.

    • b. De verlofdagen, opgenomen ingevolge het bepaalde onder a, worden voor zoveel als mogelijk in mindering gebracht op de extra vakantiedagen ingevolge artikel 55 lid 3.

    • c. Een werknemer die reeds tijdens een voorgaand c.a.o.-tijdvak het onder a genoemde maximum aantal verlofdagen heeft genoten kan hierop niet opnieuw een beroep doen.

  • 2. De werknemer heeft gedurende het c.a.o.-tijdvak1 recht op ten hoogste 5 dagen onbetaald verlof voor het volgen van cursussen die gegeven worden door de vakbeweging danwel door een hiermee verbonden jongerenorganisatie, of voor het volgen van een andere in algemene zin op de bosbouw gerichte cursus die erkend is door het STIVOS-bestuur.

  • 3. De werknemer die de in het vorig lid bedoelde cursussen wenst bij te wonen stelt de werkgever ten minste één maand voor de aanvang van deze cursus daarvan in kennis.

Artikel 47 Sexuele intimidatie

De werkgever is gehouden een zodanig beleid te voeren, dat de werknemer(s) in de werkorganisatie zoveel mogelijk wordt (worden) gevrijwaard voor sexuele intimidatie.

Van sexuele intimidatie is sprake, indien:

  • een werknemer door oneigenlijk gebruik van het gezag, waaraan betrokkene krachtens haar/zijn arbeidsovereenkomst is onderworpen, uitdrukkelijk tegen haar/zijn wil wordt gedwongen ongewenste gedragingen of sexuele handelingen te ondergaan;

  • en/of

  • een werknemer in de werksituatie wordt geconfronteerd met woorden of daden op sexueel gebied, waarvan deze duidelijk laat blijken en/of de pleger redelijkerwijs moet begrijpen, dat de werknemer deze ongewenst vindt.

In voorkomende gevallen kan contact worden opgenomen met de maatschappelijk werkster/werker van de ARBO-dienst waarbij de werkgever is aangesloten.

Artikel 48 Overleg inzake aanschaf van machines, werktuigen, gereedschap en persoonlijke beschermingsmiddelen

De werkgever is verplicht alvorens over te gaan tot aanschaf van machines, werktuigen, gereedschap en persoonlijke beschermingsmiddelen over deze aanschaf met de werknemer die deze machines e.d. gaat gebruiken, overleg te plegen. Daarbij zal vooral gelet worden op ergonomische aspecten.

De uiteindelijke beslissing over de aanschaf berust bij de werkgever.

Artikel 49 Scholing

De werkgever is verplicht de werknemer die niet onder de partiële leerplicht valt in de volgende gevallen betaald verlof te verlenen:

  • a. voor het ingevolge het primaire leerlingstelsel volgen van onderwijs ongeacht de omvang van het dienstverband gedurende één dag per week, in de weken waarin dit onderwijs wordt gevolgd;

  • b. voor het volgen van het secondaire en tertiaire leerlingstelsel alsmede van bijscholingscursussen mits het een opleiding betreft die naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie en/of in het kader van de loopbaanontwikkeling;

  • c. ingeval de werknemer in het kader van het onder a. of b. genoemde onderwijs een excursie of examen bijwoont, tot maximaal twee dagen totaal per cursusjaar.

Artikel 50 Wederindienstneming

  • 1. Met inachtneming van het hierna volgende is de werkgever gehouden een wederindienstnemingsregeling werknemers toe te passen.

  • 2. Indien aan de in lid 3 vermelde voorwaarden is voldaan, zal de werkgever binnen zes maanden na de beëindiging van het losse dienstverband geen werknemer in dienst nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij de werknemer van wie het dienstverband aldus is beëindigd, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden te hervatten.

  • 3. De in lid 2 genoemde voorwaarden zijn de volgende:

    • a. in de 24 maanden voorafgaande aan de beëindigingsdatum van het laatste dienstverband moeten er tussen de desbetreffende werkgever en werknemer gedurende in totaal minstens 12 maanden één of meer dienstverbanden hebben bestaan;

    • b. het laatste dienstverband is beëindigd door opzegging van werkgeverszijde, of is, ingeval van een dienstverband voor bepaalde tijd of een bepaald werk, van rechtswege geëindigd.

  • 4. Voor de bepaling van de duur van het in de leden 2 en 3 genoemde dienstverband(en) wordt mee in acht genomen de tijd dat de werknemer in de betreffende periode bij de werkgever werkzaam is geweest op basis van inlening via een uitzendbureau.

  • 5. De hervatting van de werkzaamheden geschiedt op dezelfde of gunstiger voorwaarden als laatstelijk voor de werknemer golden.

  • 6. Indien voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard het aantal werknemers welke de werkgever in de gelegenheid dient te stellen het werk te hervatten, groter is dan het aantal werknemers waarvoor de werkgever op basis van de arbeidsbehoefte werk beschikbaar heeft, stelt de werkgever allereerst degenen met het langste arbeidsverleden bij hem, de werkgever, in de gelegenheid het werk te hervatten.

  • 7. Hetgeen in voorgaande leden is bepaald is niet van toepassing ingeval de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening aan een door hem verleende toestemming tot beëindiging van de arbeidsverhouding een andersluidende voorwaarde in verband met hervatting van werkzaamheden heeft verbonden.

HOOFDSTUK VI

TOEZICHT EN GESCHILLEN

§ 1. Toezicht

Artikel 51 Toezicht

De Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap is bevoegd toezicht te houden op de naleving van de bepalingen van deze CAO.

HOOFDSTUK VII

VAKANTIEREGELING

Artikel 53 Algemene bepaling

Voor de toepassing van de artikelen 54 tot en met 57 wordt verstaan onder: „vakantiejaar": de periode van 1 maart tot 1 maart van het daaropvolgende kalenderjaar.

§ 1. Vakantieregeling vaste werknemers zonder overbruggingsregeling

Artikel 54 Loon tijdens vakantie vaste werknemers

De werkgever is verplicht aan de vaste werknemers over de vakantiedagen waarop deze recht heeft, het voor hem geldende loon door te betalen.

Artikel 55 Vakantiedagen vaste werknemers

  • 1. Vaste werknemers met een volledige werkweek hebben per jaar recht op de volgende vakantiedagen:

    • a. bij een leeftijd van 17 jaar 30 vakantiedagen

    • b. bij een leeftijd van 18 tot en met 56 jaar 25 vakantiedagen

    • c. bij een leeftijd van 57 tot en met 59 jaar 26 vakantiedagen

    • d. bij een leeftijd van 60 jaar en ouder 31 vakantiedagen

  • Op de vakantiedagen worden feest- en gedenkdagen als bedoeld in artikel 17 lid 1c tot en met e in mindering gebracht.

  • 2. Van de vakantiedagen vermeld in lid 1 moeten ten minste 20 dagen aaneengesloten kunnen worden genoten.

  • 3. Vaste werknemers met een dienstverband van ten minste 25 jaar bij eenzelfde werkgever hebben ieder vakantiejaar recht op 1 extra vakantiedag, met behoud van loon, vermeerderd met toeslagen.

  • 4. De vakantiedagen worden in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. De niet als snipperdagen aan te merken vakantiedagen zullen aaneengesloten worden genoten in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. In bijzondere gevallen kan zowel van de verplichting van een aaneengesloten vakantie, als van het tijdvak waarin de vakantie zal worden genoten, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden afgeweken. Van de in lid 1 bedoelde vakantiedagen kunnen 4 dagen worden aangewezen op een door de werkgever te bepalen tijdstip. De werkgever dient 3 maanden voor de dag waarop de door hem aangewezen dag dient te worden opgenomen omtrent die aanwijzing aan de werknemer mededeling te doen.

  • 5. In afwijking van lid 2 en lid 4 heeft de werknemer het recht om éénmaal per 2 jaar 35 werkdagen aaneengesloten vakantie op te nemen, mits:

    • a. ten minste 12 maanden voor het tijdstip van ingang van het gewenste verlof het verzoek hiertoe bij de werkgever is ingediend en de periode in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen en vastgesteld;

    • b. hiervoor voldoende vakantiedagen worden opgebouwd voor de ingang van deze verlofperiode.

  • Als dit verlof is vastgesteld kan de werkgever zich niet meer op het bedrijfsbelang beroepen om de verlofperiode te wijzigen.

  • 6. Vaste werknemers met een dienstverband gedurende een deel van het vakantiejaar en/of met een gedeeltelijke werkweek, waaronder degenen die hun partiële leerplicht vervullen, hebben aanspraak op een evenredig deel van de normale vakantierechten.

Artikel 56 Vakantietoeslag vaste werknemers

  • 1. Vaste werknemers hebben aanspraak op een vakantietoeslag welke gelijk is aan 8,25% van het loon per vakantiejaar.

  • Op de eerste loonbetaling in de maand juni wordt aan de werknemer die op die datum reeds 1 jaar bij de werkgever in dienst is een vakantietoeslag uitbetaald tot een bedrag gelijk aan 8,25% van 52 x het op 1 juni geldende weekloon.

  • 2. De minimum vakantietoeslag voor werknemers van 22 jaar en ouder bedraagt f 2.995,– per vakantiejaar.

  • Voor jeugdige vaste werknemers bedraagt deze minimum vakantietoeslag per jaar respectievelijk:

17 jaar 1.872,- 18 jaar 2.126,- 19 jaar

2.366,- 20 jaar 2.636,- 21 jaar 2.785,-

  • Aan het einde van het vakantiejaar vindt een verrekening plaats van het eventuele verschil tussen de vakantietoeslag berekend op basis van het loon in het vakantiejaar en op de eerste loonbetaling in de maand juni uitbetaalde vakantietoeslag.

  • 3. Aan vaste werknemers die op de dag van de eerste loonbetaling in de maand juni minder dan 1 jaar bij de werkgever in dienst zijn, wordt op die datum een vakantietoeslag uitbetaald tot een bedrag gelijk aan de helft van het in lid 1 bedoelde bedrag. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.

  • 4. Aan het eind van het vakantiejaar vindt ten aanzien van de in lid 3 bedoelde werknemers, voorzover zij althans op die datum bij de werkgever in dienst zijn, een verrekening plaats van het eventuele verschil tussen de vakantietoeslag tot een bedrag gelijk aan 8,25 % van het in het vakantiejaar geldende loon verminderd met de op de eerste loonbetaling in de maand juni uitbetaalde vakantietoeslag. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.

  • 5. Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband wordt de vakantietoeslag van de vaste werknemers als bedoeld in de leden 1 en 2 naar evenredigheid berekend. Hiermede dient te worden verrekend de op de eerste loonbetaling in juni uitbetaalde vakantietoeslag.

  • 6. Vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek c.q. met een dienstverband gedurende een gedeelte van het vakantiejaar hebben recht op een evenredig gedeelte van de vakantietoeslag als bedoeld in lid 1. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.

  • 7. Onder weekloon c.q. loon in het vakantiejaar wordt verstaan het loon dat op grond van de c.a.o. particuliere bosbouw voor betrokkenen geldt, vermeerderd met de krachtens de c.a.o. geldende toeslagen exclusief vakantietoeslagen en overwerkverdiensten voorzover het overwerk geen incidenteel karakter draagt.

Artikel 57 Afrekening vakantierechten vaste werknemers bij beëindiging der dienstbetrekking

Indien bij beëindiging van de dienstbetrekking door een vaste werknemer meer dan wel minder vakantierechten zijn genoten dan deze werknemer overeenkomstig de bepalingen van deze c.a.o. toekomen, wordt het eventueel teveel of te weinig genoten deel tussen werkgever en werknemer verrekend.

Artikel 58 Vakantierechten tijdens arbeidsongeschiktheid, onderbreking en militaire dienst

  • 1. Bij afwezigheid van aanspraak op loon bij ziekte in de zin van de Ziektewet en militaire dienst behoudt de vaste werknemer de aanspraak op hem volgens de artikelen 55 en 56 toekomende vakantierechten in de navolgende gevallen:

    • a. bij ziekte in de zin van de Ziektewet, gedurende een halfjaar na de aanvang van het desbetreffende geval van arbeidsongeschiktheid;

    • b. bij militaire dienst, voorzover geen sprake is van opkomst voor eerste oefening op of na de laatste dag van de 10e maand van het vakantiejaar plaatsvindt, de aanspraak op vakantierechten gedurende het resterende gedeelte van het vakantiejaar blijft gehandhaafd1.

  • 2. Evenwel wordt in de gevallen in het vorige lid onder a bedoeld ten aanzien van een vaste werknemer, die tijdens het betreffende contractjaar ten laste van de B.V. TAB (GUO) uitkering krachtens de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangt, het loon over vakantiedagen en de vakantietoeslag waarop hij over dat vakantiejaar recht heeft, verminderd naar evenredigheid van het aantal dagen waarover hij uitkering heeft genoten.

§ 2. Vakantieregeling losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling

Artikel 59 Vakantiedagen losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling

  • 1. Losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling met een volledige werkweek hebben per jaar recht op de volgende vakantiedagen:

    • a. bij een leeftijd van 17 jaar 30 vakantiedagen

    • b. bij een leeftijd van 18 tot en met 56 jaar 25 vakantiedagen

    • c. bij een leeftijd van 57 tot en met 59 jaar 26 vakantiedagen

    • d. bij een leeftijd van 60 jaar en ouder 31 vakantiedagen

  • Op de vakantiedagen worden feest- en gedenkdagen als bedoeld in artikel 17 lid c tot en met e in mindering gebracht.

  • 2. Van de vakantiedagen vermeld in lid 1 moeten ten minste 20 dagen aaneengesloten kunnen worden genoten.

  • 3. De vakantiedagen worden in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. De niet als snipperdagen aan te merken vakantiedagen zullen aaneengesloten worden genoten in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober.

  • In bijzondere gevallen kan zowel van de verplichting van een aaneengesloten vakantie, als van het tijdvak waarin de vakantie zal worden genoten, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden afgeweken.

  • Van de in de leden 1 en 2 bedoelde vakantiedagen kunnen 4 dagen worden aangewezen op een door de werkgever te bepalen tijdstip. De werkgever dient 3 maanden voor de dag waarop de door hem aangewezen dag dient te worden opgenomen omtrent die aanwijzing aan de werknemer mededeling te doen.

  • 4. In afwijking van lid 2 en lid 4 heeft de werknemer het recht om éénmaal per 2 jaar 35 werkdagen aaneengesloten vakantie op te nemen, mits:

    • a. ten minste 12 maanden voor het tijdstip van ingang van het gewenste verlof het verzoek hiertoe bij de werkgever is ingediend en de periode in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen en vastgesteld;

    • b. hiervoor voldoende vakantiedagen worden opgebouwd voor de ingang van deze verlofperiode.

  • Als dit verlof is vastgesteld kan de werkgever zich niet meer op het bedrijfsbelang beroepen om de verlofperiode te wijzigen.

Artikel 60 Vakantiebonnen losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling

  • 1. Losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling hebben aanspraak op een vakantietoeslag, welke wordt verrekend in de vakantiebon als aangegeven in de leden 2 tot en met 7.

  • 2. Er bestaat een Vakantiefonds voor de Landbouw, dat ten doel heeft terzake van de derving van het loon op de vakantiedagen en feestdagen alsmede terzake van de vakantietoeslag uitkering te verstrekken.

  • 3. De werkgever is gehouden aan losse werknemers, vaste werknemers met overbruggingsregeling alsmede vaste deeltijd werknemers als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c bij de gebruikelijke loonbetaling vakantiebonnen te verstrekken.

  • 4.

    • a. De waarde van de krachtens lid 3 te verstrekken vakantiebonnen is gelijk aan 24,5% van het voor de betrokken werknemer geldende bruto loon.

    • De waarde van de vakantiebonnen over de in artikel 37 lid 1a en 1b bedoelde betalingen tijdens ziekte is in afwijking van het hiervoor bepaalde met ingang van de zevende maand 8,25%.

    • b. Onder bruto-loon wordt verstaan het loon dat op grond van de c.a.o.-particuliere bosbouw voor betrokkene geldt, vermeerderd met de krachtens de c.a.o. geldende toeslagen exclusief vakantietoeslag en overwerkverdiensten voorzover het overwerk geen incidenteel karakter draagt.

  • 5. De krachtens lid 3 te verstrekken vakantiebonnen zijn steeds evenredig aan het aantal loondagen in de betreffende betalingsperiode. Wanneer geen aanspraak bestaat op loon dan bestaat ook geen aanspraak op vakantiebonnen behoudens hetgeen bepaald is in lid 3 over verstrekking van vakantiebonnen tijdens ziekte.

  • 6. Voor de berekening van het aan vakantiebonnen verschuldigde bedrag, vindt voor bedragen van minder dan 50 cent afronding naar beneden en voor bedragen van 50 cent of meer afronding naar boven plaats op gehele guldens.

  • 7. De werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten van het in het tweede lid genoemde Fonds op hen worden gelegd.

  • De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze c.a.o. uit te maken.

HOOFDSTUK IX

BEPALINGEN OMTRENT FUNCTIEJARENBELONING

Artikel 63 Algemene bepalingen

  • 1. De functies van de werknemers zijn ingedeeld in functiegroepen. De indeling is vermeld in artikel 6 van deze c.a.o.

  • 2. De werkgever is verplicht de werknemer schriftelijk mede te delen in welke functiegroep hij is ingedeeld.

  • Het voorgaande is eveneens van toepassing in geval van functiewijziging.

  • 3. Het tijdloon, dat de werknemer toekomt, naar gelang de functiegroep waarin hij is ingedeeld en zijn leeftijd zijn vermeld in artikel 65.

  • 4. De werknemer die op uitdrukkelijke aanwijzing van de werkgever of diens vertegenwoordiger langer dan 1 week een functie volledig waarneemt die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, ontvangt gedurende die periode het tijdloon waarop hij in die hogere functie recht zou hebben, indien hij die hogere functie definitief zou vervangen.

  • 5. Wanneer de in het vorige lid bedoelde functievervanging langer dan 13 weken heeft plaatsgevonden, dient door de werkgever of diens vertegenwoordiger een definitieve beslissing te worden genomen omtrent een hogere functie-indeling van de plaatsvervanger.

  • 6. Werknemers die definitief worden geplaatst in een hogere functie worden in de overeenkomende hogere salarisschaal ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de plaatsing in de hogere functie heeft plaats gevonden.

  • Bij de indeling in een hogere salarisschaal van een werknemer die de voor die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar heeft bereikt of overschreden, wordt het nieuwe voor hem geldende beloningsniveau verkregen door het voor bevordering bereikte beloningsniveau in overeenstemming te brengen met het eerstkomende hogere bedrag in de hogere salarisschaal gevolgd door 1 periodieke verhoging.

  • 7. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst, gaat een eventuele wijziging van het schaalsalaris in met ingang van de betalingsperiode volgend op die, waarin de plaatsing in de lagere functie heeft plaatsgevonden.

  • 8. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst en de in die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd heeft bereikt of overschreden, bedraagt de verlaging van het schaalsalaris de helft van het verschil tussen de schaalsalaris bij 0-functiejaren van de twee betrokken salarisschalen of zoveel meer als nodig is om het nieuwe schaalsalaris in overeenstemming te brengen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.

  • 9. Indien een werknemer als gevolg van omstandigheden waarop hij geen invloed kan uitoefenen, in een lager ingedeelde functiegroep wordt geplaatst en hij de voor die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar heeft bereikt of overschreden, wordt hem een tijdloon toegekend dat ten minste gelijk is aan het tijdloon dat hij genoot voordat plaatsing in de lagere functiegroep plaatsvond.

Artikel 64 Functiejarenverhoging

  • 1. De verhoging van het schaaltijdloon op grond van functiejaren vindt automatisch plaats per 1 januari van elk kalenderjaar, tenzij de betrokken werknemer nog niet de voor de betreffende functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar of ouder heeft bereikt dan wel op 1 januari van het daaraan voorafgaande kalenderjaar nog niet in dienst was.

  • 2. De werkgever is verplicht de werknemer bij zijn ontslag een schriftelijke verklaring te verstrekken inzake de duur van het dienstverband bij die werkgever.

  • 3. Iedere werknemer van 21 jaar en jonger ontvangt het tijdloon dat in de groep waarin zijn functie is ingedeeld behorend bij zijn leeftijd, geldt.

  • 4. Wanneer de leeftijd van de werknemer zich wijzigt, wordt zijn tijdloon verhoogd met ingang van de betalingsdatum volgend op die waarin de leeftijdswijziging heeft plaatsgevonden.

  • 5. De werknemer, die 22 jaar wordt ontvangt met ingang van de betalingsperiode, volgend op die waarin de 22-jarige leeftijd wordt bereikt, het schaaltijdloon in de jaarklasse 0 in de functiegroep waarin hij is ingedeeld.

Artikel 65 Tijdlonen

  • 2. Tijdlonen per 1 juli 19961

  • 2.2 VASTE WERKNEMERS

Functiegroep I

De weeklonen van de vaste werknemers in functiegroep I worden berekend door de weeklonen van de losse werknemers in deze functiegroep te verminderen met het procentuele verschil in het werknemersaandeel WW-premie tussen losse en vaste werknemers aangesloten bij het GUO.

De maandlonen worden berekend door het weekloon te vermenigvuldigen met 13 en de uitkomst te delen door het getal 3.

Bij de berekening worden uitkomsten van 0 tot 5 cent naar beneden en van 5 cent en meer naar boven afgerond.

 Functiegroep IIFunctiegroep III
Leeftijd en functiejarenweekloonmaandloonweekloonmaandloon
17 jaarf 441,60f 1913,60f 460,60f 1995,90
18 jaarf 501,70f 2174,00f 523,20f 2267,20
19 jaarf 558,20f 2418,90f 582,20f 2522,90
20 jaarf 621,80f 2694,50f 648,50f 2810,20
21 jaarf 657,10f 2847,40f 685,30f 2969,60
     
22 jaar en ouder     
functiejaren     
     
0f 706,60f 3061,90f 736,90f 3193,20
1f 717,30f 3108,30f 749,60f 3248,30
2f 729,00f 3159,00f 763,00f 3306,30
3f 741,70f 3214,00f 777,50f 3369,20
4f 754,90f 3271,20f 792,70f 3435,00
 Functiegroep IVFunctiegroep V
functiejarenweekloonmaandloonweekloonmaandloon
0f 770,40f 3338,40f 805,30f 3489,60
1f 784,00f 3397,30f 823,00f 3566,30
2f 799,60f 3464,90f 838,90f 3635,20
3f 815,60f 3534,30f 656,80f 3712,80
4f 832,40f 3607,10f 872,60f 3781,30
  • 3. TIJDLONEN PER 30 DECEMBER 19961

  • 3.1 LOSSE WERKNEMERS

 Functiegroep IFunctiegroep IIFunctiegroep III
Leeftijd en functiejarenweekloonweekloonweekloon
17 jaarf 396,30f 451,40f 471,20
18 jaarf 443,80f 512,80f 535,30
19 jaarf 491,40f 570,50f 595,60
20 jaarf 538,90f 635,50f 663,40
21 jaarf 586,50f 671,60f 701,10
    
22 jaar en ouder    
functiejaren    
    
0f 634,00f 722,20f 753,90
1 f 734,30f 767,90
2 f 747,10f 782,20
3 f 759,80f 796,50
4 f 773,20f 812,00
 Functiegroep IVFunctiegroep V 
functiejarenweekloonweekloon 
0f 788,90f 827,60 
1f 804,60f 844,10  
2f 818,80f 860,60 
3f 836,70f 878,30  
4f 853,50f 895,40 
  • 4. Indien tussen werkgever en werknemer een uurloon is of wordt overeengekomen, wordt dat uurloon bepaald door het betreffende weekloon te delen door 37 en de alsdan verkregen uitkomst als volgt af te ronden:

  • nul tot een halve cent wordt nul cent;

  • een halve cent tot een hele cent wordt een hele cent.

  • In die gevallen waarin een roostervrije dagenregeling geldt, wordt voor de berekening van het uurloon het betreffende weekloon gedeeld door 40 en wordt de alsdan verkregen uitkomst afgerond overeenkomstig het hiervoor bepaalde.

  • 5. Aan de werknemers, die in tijdloon werkzaam zijn, doch die tengevolge van lichtverlet niet in staat zijn geweest gedurende een week het voor hen geldende aantal uren te werken, zal over die week toch het voor hen geldende weekloon worden uitbetaald.

  • 6. Aan werknemers die in akkoord werkzaam zijn, doch die tengevolge van lichtverlet niet in staat zijn geweest gedurende een week het voor hen geldende aantal uren te werken, zal over die week toch het voor hen geldende weekloon worden uitbetaald.

  • 7. Ten aanzien van valide werknemers van 22 jaar en ouder met een volledige werkweek geldt, dat het brutoloon inclusief alle vergoedingen en toeslagen, doch exclusief overwerkverdiensten en vakantietoeslag ten minste gelijk zal zijn aan het wettelijke minimumloon. Dit loon wordt aangepast conform het door of vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde minimumloon. Onverminderd het elders in deze c.a.o. bepaalde omtrent de beloning bedraagt het uurloon ten minste 1/401 deel van het wettelijk minimum weekloon.

  • 8. De werkgever is verplicht op de door de Rijksoverheid aangewezen nationale feestdagen waarop geen arbeid wordt verricht door de werknemer het voor hem geldende tijdloon door te betalen.

Artikel 66 Indexering

  • 1. Per 1 juli 19961 en 30 juni 1997 worden de dan geldende tijdlonen verhoogd met het percentage waarmee consumentenindexcijfer reeks werknemersgezinnen met een laag inkomen per april daaraan voorafgaande is gestegen boven het cijfer van oktober hieraan voorafgaand.

  • 2. Per 30 december 19961 en 29 december 1997 worden de dan geldende tijdlonen verhoogd met het percentage waarmee het in lid 1 genoemde prijsindexcijfer per oktober daaraan voorafgaand is gestegen boven het cijfer van april hieraan voorafgaand.

  • 3. Voor de toepassing van de in de leden 1 en 2 omschreven loonaanpassingen wordt het bedoelde indexcijfer van oktober 1995 als uitgangspunt genomen. Zolang het bedoelde indexcijfer in de betreffende refertemaand niet is gestegen tot boven het niveau van oktober 1995 vinden op grond van dit artikel geen loonaanpassingen plaats noch in de vorm van verhoging noch in de vorm van verlaging.

  • 4.

    • a. Bij de toepassing van de in de leden 1 en 2 omschreven loonaanpassingen wordt een minimum per procent loonsverhoging op weekbasis in acht genomen. Dit minimum bedraagt in oktober 1996 ten minste f 6,93 op weekbasis.

    • b. Indien en zodra op grond van de leden 1, 2 en 3 loonaanpassingen plaats hebben wordt ook het hiervoor in sub a. vermelde minimumpercentage verhoogd met het percentage waarmee de lonen op dat tijdstip worden verhoogd.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 komt een stijging van de consumentenprijsindexcijfer op 1 juli 1996, 30 december 1996, 30 juni 1997 tot uitbetaling ingaande 29 december 1997, uitsluitend – voorzover deze drie prijscompensatie-loonsverhogingen tezamen meer zijn dan 2.6% – het meerdere boven 2.6%/

Artikel 67 Loonbetaling en loonspecificatie

  • 1. De loonbetaling kan wekelijks, 4 wekelijks of maandelijks plaatsvinden. Indien tot een ander loonbetalingstijdvak wordt overgegaan dan bij loonbetaling per week, behoeft dit de goedkeuring van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw.

  • 2. Bij iedere loonbetaling zal de werkgever aan de werknemer een opgave verstrekken van het verdiende loon en de inhoudingen daarop.

HOOFDSTUK X

TOESLAGEN, VERGOEDINGEN EN UITKERINGEN

§ 1. Toeslagen

Artikel 68 Toeslag speciale werkzaamheden

  • 1. De werkgever zal aan de werknemer, die wordt belast met werkzaamheden in bomen, waarbij de werknemer zich 7 meter of meer boven de begane grond bevindt een toeslag toekennen van f 19,40 per week, gedurende de duur van genoemde werkzaamheden.

  • 2. De werkgever zal aan de werknemer, die wordt belast met sproeiwerkzaamheden een toeslag toekennen van f 2,20 per uur, gedurende de duur van genoemde werkzaamheden.

Artikel 69 Waarderingstoeslag

De werkgever kan een werknemer, die uit hoofde van diens verantwoordelijkheidsbesef, gebleken bereidheid tot kennisverwerving, dan wel prestatie, naar het oordeel van de werkgever van bijzondere waarde is voor de onderneming, een waarderingstoeslag toekennen van ten hoogste 5% van het tijdloon.

Artikel 70 Diplomatoeslag

Aan de werknemers die in het bezit zijn van het E.H.B.O.-diploma en die regelmatig aan de vervolgcursussen voor dit diploma deelnemen, wordt een toeslag van f 2,50 per week worden toegekend.

Artikel 71 Surveillance toeslag

  • 1. Aan de werknemers ingedeeld in de functiegroepen II, III en IV welke tevens in wisseldiensten ook tijdens weekeinden en feestdagen belast zijn met toezicht op het publiek wordt een surveillancetoeslag op hun tijdloon toegekend.

  • 2. De hoogte van deze toeslag varieert van 5% tot 10% van het tijdloon, afhankelijk van de vraag of het toezicht frequent wordt gehouden, waarbij onder frequent wordt verstaan dat over het gehele jaar gerekend de werknemer gemiddeld éénmaal in de drie weken in het weekeinde toezicht houdt.

§ 2. Vergoedingen

Artikel 72 Afstands-, reiskosten- en reistijdenvergoeding

  • 1. Bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zal worden betaald: bij een afstand van de woning van de werknemer tot een in onderling overleg te bepalen plaats, die geacht kan worden het centrum van het bedrijf c.q. de bedrijfseenheid te zijn:

  • 5 – 10 km f 2,35 per dag

  • 10 – 15 km f 3,50 per dag

  • 15 t/m 20 km f 4,30 per dag.

  • Voor gebruik van een eigen vervoermiddel bij een afstand van de woning van de werknemer tot het centrum van het bedrijf, die meer dan 20 km bedraagt, zullen worden betaald de werkelijke kosten openbaar vervoer. Voorts zal, indien de afstand meer dan 15 km bedraagt aan de werknemers over de tijd, benodigd voor het afleggen van de meerdere kilometers, het voor betrokkene geldende uurloon zonder overuren-toeslag worden betaald.

  • In afwijking van het voorafgaande geldt voor werknemers, die in opdracht van de werkgever met een bedrijfsbusje ten minste 3 personen vervoeren, met inbegrip van de chauffeur, dat de reistijd tot de werktijd wordt gerekend.

  • 2. Indien een werknemer vrijwillig verhuist naar een adres dat verder van de werkplek is gelegen kan geen aanspraak worden gemaakt op een afstandsvergoeding gebaseerd op de nieuwe afstand doch blijft de oorspronkelijke woon-werk afstand bepalend voor de toe te kennen vergoeding.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de werkgever aan de werknemer die in dienst is van cultuurmaatschappijen en die van een eigen auto gebruik maakt voor het zich begeven naar en van het werk respectievelijk voor ten behoeve van het werk een vergoeding toekennen van 16 cent per km per inzittende met een minimum van 48 cent en een maximum van 55 cent per kilometer. Deze vergoeding zal slechts worden toegekend indien de werknemer – eigenaar van het vervoermiddel – ten genoegen van de werkgever aantoont, dat eventuele schade inclusief die van eventuele mede-inzittende met de auto veroorzaakt, voldoende tegen wettelijke aansprakelijkheid (W.A.) zijn verzekerd.

  • 4. Wanneer een werknemer in opdracht van de werkgever gebruik moet maken van een openbaar vervoermiddel, dan wel wanneer de werkgever het vervoer van de werknemer verzorgt, komen hieruit voortvloeiende reiskosten volledig voor rekening van de werkgever.

  • Bovendien zal aan de werknemer over de reistijd een vergoeding worden toegekend ten bedrage van 100% van het voor hem geldende uurloon met dien verstande, dat de eerste 60 minuten per dag, voor de heen- en terugreis tezamen, voor rekening van de werknemer komt. De hier bedoelde reistijdvergoeding geldt niet voor reisuren als bedoeld in artikel 14b lid 3.

  • 5. Onder uurloon bedoeld in het vorige lid wordt verstaan het uurloon behorende bij de functiejaarklasse 0 van de functiegroep waarin de werknemer is ingedeeld.

  • 6. De werkgever zal zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de eventueel tussen werknemers gesloten meerijregeling, waarbij het volgende van toepassing is:

    • wekelijks dient per auto een meerijdersregistratieformulier te worden ingevuld en door alle partijen te worden ondertekend;

    • het hiervoor bedoelde formulier wordt gezien als wijze van vervoer vanwege de werkgever;

    • bij afwezigheid van de chauffeur heeft de meerijder geen recht op een belastingvrije vergoeding.

Artikel 73 Gereedschapsvergoeding

  • 1. Aan de werknemer wordt voor gebruik van eigen gereedschap een vergoeding van f 3,90 per week toegekend voor zover de werknemer dit gereedschap gebruikt.

  • 2. Aan de werknemer die gebruik maakt van een eigen motorzaag zal een vergoeding worden toegekend op basis van de werkelijke kosten.

Artikel 74 Kledingvergoeding

  • 1. Aan de werknemer wordt voor gebruik van eigen werkkleding en schoeisel een vergoeding van f 6,20 per week c.q. f 1,24 per dag toegekend voor iedere dag c.q. gedeelte van de dag dat de werknemer op het werk aanwezig is.

HOOFDSTUK XI

OVERBRUGGINGSFONDS

Artikel 75 Overbruggingsfonds

Er bestaat een cao-Overbruggingsfonds.

De toetreding tot dit fonds alsmede de uittreding uit dat fonds zijn ter vrije keuze van de werkgever. Werkgevers die wensen toe te treden tot dit fonds zijn gehouden dat te melden bij de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap.

BIJLAGE IIA

REGLEMENT PREMIESPAARREGELING

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

werkgever:

deelnemer: de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 deelneemt aan deze regeling

partner: onder partner dient te worden verstaan de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde werknemer duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:

  • 1. de huishouding gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar is gevoerd; en

  • 2. de huishouding aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar zal worden gevoerd; en

  • 3. beide personen samen gedurende die tijd in de gemeentelijke basis-administratie staan ingeschreven op één adres

bank:

spaarrekening: de bij de bank ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening

spaarpremie: de premie, zijnde een percentage (max. 100 pct) van het spaarbedrag, die door de werkgever wordt toegevoegd aan het spaarbedrag

rente: de vergoeding over het spaartegoed

spaartermijn: het in artikel 5 van deze regeling vermelde aantal kalenderjaren

spaartegoed: het op enig tijdstip op de spaarrekening uitstaande tegoed

directie: de directie van

ondernemingsraad: de ondernemingsraad van

tegenrekening: een door de deelnemer op te geven rekening

Artikel 2 Doel

De premiespaarregeling heeft tot doel het verwerven van duurzaam bezit door de deelnemers te bevorderen.

Artikel 3 Deelneming

  • 1. De deelneming aan de spaarregeling is vrijwillig.

  • 2. Gerechtigd om toe te treden als deelnemer is elke werknemer die een arbeidsovereenkomst met vast dienstverband met de werkgever is aangegaan.

  • 3. De deelneming neemt een aanvang, zodra de deelnemer een door hem ondertekend deelnameformulier aan de werkgever ter hand heeft gesteld, in welk formulier moeten zijn vermeld:

    • a. de grootte van het spaarbedrag;

    • b. een verklaring, dat hij zich onderwerpt aan de bepalingen van deze regeling en aan de beslissing van de spaarraad;

    • c. de maximale spaarpremie die als volgt wordt vastgesteld: (contractueel overeengekomen arbeidstijd per week gedeeld door veertig) maal de vastgestelde spaarpremie.

  • 4. De deelnemer kan het spaarbedrag twee maal per jaar en wel per 1 januari en 1 juli wijzigen.

  • 5. Bij ziekte of ongeval van de deelnemer kan de deelneming aan de gepremieerde spaarregeling worden opgeschort tot het tijdstip, dat de deelnemer zijn werk hervat. Zulks kan echter slechts geschieden op verzoek van de deelnemer en wel tot ten hoogste 52 weken na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid intrad. Vervolgens wordt het sparen onderbroken tot het tijdstip, waarop de werkzaamheden door de deelnemer worden hervat. Onderbreking van de spaarregeling vindt plaats bij opkomst voor militaire dienst, in zoverre het een opkomst voor eerste oefening betreft. Onderbreking van de spaarregeling bij opkomst voor herhalingsoefeningen kan slechts plaatsvinden, indien de deelnemer de wens daartoe te kennen geeft.

  • 6. Deelneming aan de spaarregeling kan door de deelnemer(s) worden beëindigd tegen 1 januari resp. 1 juli van elk kalenderjaar. De wens tot beëindiging van de spaarregeling dient schriftelijk aan de wederpartij en wel ten minste 3 maanden voor het verstrijken van het contractjaar te worden kenbaar gemaakt.

  • 7. De deelneming eindigt:

    • a. bij beëindiging van de dienstbetrekking;

    • b. door schriftelijke opzegging door de deelnemer aan de werkgever.

  • 8. Bij einde deelneming kan de spaarrekening blijven bestaan; na het verstrijken van de spaartermijnen zullen de spaarbedragen en rente ter beschikking van de deelnemer komen.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1. De werkgever is, zolang de deelneming duurt, gerechtigd en gehouden het door de deelnemer opgegeven spaarbedrag maandelijks op diens netto salaris in te houden en op de spaarrekening te doen bijschrijven.

  • 2. De werkgever kent een spaarpremie toe van 50% van het spaarbedrag, met dien verstande, dat het spaarbedrag, waarvan de werknemer de hoogte bepaalt, ten minste f 5,– en ten hoogste f 15,– per week bedraagt en nimmer meer bedraagt dan op grond van de uitvoeringsregeling deelnemersspaarregeling en winst en winstdelingsregeling Wet Inkomstenbelasting 1964 is toegestaan.

  • 3. De spaarbedragen van de deelnemer worden door de werkgever tezamen met de toegekende spaarpremies gestort op de spaarrekening van de deelnemer bij de bank.

  • 4. De deelnemer verkrijgt eerst een onvoorwaardelijk belastingvrij recht op de spaarpremie vanaf het ogenblik waarop de spaarbedragen gedurende vier achtereenvolgende kalenderjaren op de spaarrekening hebben gestaan.

  • 5. Aan het begin van een kalenderjaar komt de gekweekte rente ter beschikking van de deelnemer.

  • 6. De spaarpremies, voorlopig toegekend over spaarbedragen die niet gedurende de tijd vermeld in lid 4 van dit artikel op de spaarrekening hebben gestaan of in strijd met de regeling zijn verstrekt, vervallen aan de werkgever. Deze regel vindt geen toepassing indien de spaarbedragen zijn besteed ten behoeve van de in artikel 5 aangeduide bestedingsobjecten.

Artikel 5

Voorts kan in afwijking van het in artikel 4 bepaalde door de deelnemer over zijn spaartegoed met behoud van spaarpremie worden beschikt:

  • 1. Indien een tot hoofdverblijf dienende eigen woning wordt verworven door de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner.

  • 2. Onder verwerving van een eigen woning wordt mede verstaan:

    • a. de verkrijging van het lidmaatschap van een aan een coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw, dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;

    • b. aflossingen op hypothecaire leningen, rustende op en aangegaan ter financiering van een tot het hoofdverblijf dienende woning. Hieronder zijn begrepen aflossingen door een lid van een coöperatie als bedoeld onder punt a op een hypothecaire lening welke is verbonden aan het onder a bedoelde gebouw dan wel een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;

    • c. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienende woning;

    • d. de aankoop van een tot het hoofdverblijf dienend woonschip;

    • e. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienend woonschip.

  • 3. Bij aankoop van effecten via de bank, zolang deze onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer en in bewaring zijn bij de bank. Bij verkoop van de effecten, hetgeen steeds via de bank dient te geschieden, dient de opbrengst onverwijld op de spaarrekening te worden teruggestort, voorzover althans de spaartermijn van vier jaren nog niet is verstreken.

  • 4. In geval van betaling van premies of stortingen voor lijfrente, levensverzekeringen of spaarverzekeringen, met uitzondering van premies ingevolge een pensioenregeling, afgesloten door de deelnemer of diens echtegeno(o)t(e) dan wel de partner, één en ander voorzover de polissen onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer of diens echteno(o)t(e)/partner en conform het bepaalde in de leden 5 tot en met 8 van dit artikel.

  • 5. Onder het begrip lijfrente wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, 3°, 4° of 5° en vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel en waarvan de uitkeringen, behoudens ingeval van overlijden, niet eerder kunnen ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.

  • 6. Onder het begrip levensverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd en als zodanig:

    • voldoet aan artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en is aangegaan met een levensverzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid;

    • is afgesloten door de deelnemer of zijn echtgeno(o)t(e) of partner op het leven van de deelnemer, diens echtgeno(o)t(e) of partner, dan wel voor kinderen voor wie de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of welke kinderen zelf recht hadden op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering;

    • voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd van ten minste vier jaren.

  • 7. Onder het begrip spaarverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement, voorzover van toepassing met inachtneming van het in de vorige leden bepaalde, verstaan de regelmatige inleg bij spaarbanken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen of spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, waartoe de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner, zich ingevolge een overeenkomst tot sparen met levensverzekering heeft verplicht.

  • 8. Een polis van levensverzekering mag in afwijking van lid 4 worden verpand tot zekerheid van een hypothecaire lening als bedoeld in lid 2b van dit artikel, indien is overeengekomen, dat het verzekerde bedrag zal worden aangewend voor de aflossing van die lening.

Artikel 6

  • 1. De deelnemer is verplicht de aanwendingen als bedoeld in artikel 5 met bewijzen te staven.

  • 2. Bij toepassing van het in artikel 5 gestelde heeft de opname betrekking op de laatst gespaarde bedragen.

Artikel 7

Bij beëindiging van de dienstbetrekking kan de werknemer, respectievelijk kunnen zijn erfgenamen in geval van overlijden van de werknemer een keuze maken tussen het direct opnemen van de gespaarde gelden of het volmaken van de blokkeringstermijn. In dit laatste geval blijven de belasting- en premievrijstelling volledig gehandhaafd. Wordt bij beëindiging van de dienstbetrekking besloten tot directe opname dan gelden de belasting- en premievrijstelling slechts naar evenredigheid van het aantal maanden dat de gespaarde gelden wel geblokkeerd zijn geweest.

Artikel 8

  • 1. Het is de deelnemer verboden het tegoed van zijn spaarrekening in onderpand te geven of zijn verkregen of toekomstige rechten op spaarbedragen, rente en/of premies over te dragen.

  • 2. Voorts zal de deelnemer er geen aanleiding toe mogen geven, dat derden op enigerlei wijze rechten ten aanzien van het spaartegoed van de betrokken deelnemer geldend zouden kunnen maken, uitgezonderd rechten ingevolge huwelijks- of erfrecht, of dat tengevolge van door derden gelegd loonbeslag of door de deelnemer verrichte looncessie het de werkgever onmogelijk zou worden gemaakt het spaarbedrag dat de deelnemer heeft opgegeven, op zijn loon in te houden.

Artikel 9

  • 1. Voor iedere deelnemer wordt door de bank een spaarrekening geopend.

  • 2. De spaarrekening zal uitsluitend worden gebruikt voor bij- en afschrijving van spaarbedragen en spaarpremies.

  • 3. Het is de deelnemer niet toegestaan op deze spaarrekening bij de bank rechtstreeks gelden te storten.

  • 4. De bank zal aan het begin van ieder kalenderjaar een opgave verstrekken van het tegoed op de spaarrekening per 31 december voorafgaand.

  • 5. De rente die over het tegoed op de spaarrekening is gekweekt, kan op de tegenrekening worden overgeboekt.

  • 6. Alle bedragen die per 31 december van enig jaar gedurende minimaal vier kalenderjaren op de spaarrekening hebben uitgestaan, worden naar de tegenrekening overgeboekt of als vrij saldo geregistreerd.

  • 7. Naast de inhoudingsplichtige zullen uitsluitend de deelnemers zelf of hun wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben gegevens betreffende de spaarrekeningen te verkrijgen.

  • 8. De bank zal niet door de deelnemer of gewezen deelnemer tot betaling van spaarbedragen en spaarpremies kunnen worden aangesproken, indien en voorzover deze gelden niet door de werkgever bij haar zijn gestort of wat de spaarpremies betreft ingevolge de bepalingen van de spaarregeling door de werkgever zijn teruggevorderd.

Artikel 10

Iedere deelnemer ontvangt een exemplaar van de tekst van deze regeling alsmede van de aan te brengen wijzigingen.

Artikel 11

De werkgever houdt toezicht op de toepassing van de gepremieerde spaarregeling en beslist naar recht en billijkheid in al die gevallen waarin dit artikel niet voorziet.

BIJLAGE IIB

REGLEMENT SPAARLOONREGELING

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

deelnemer: de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 deelneemt aan deze regeling

partner: onder partner dient te worden verstaan de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde werknemer duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:

  • 1. de huishouding gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar is gevoerd; en

  • 2. de huishouding aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar zal worden gevoerd; en

  • 3. beide personen samen gedurende die tijd in de gemeentelijke basis-administratie staan ingeschreven op één adres

bank:

spaarrekening: de bij de bank ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening

spaarloon: elk overeenkomstig de bepalingen van de regeling op de spaarrekening gestort bedrag

rente: de vergoeding over het spaartegoed

spaartermijn: het in artikel 5 van deze regeling vermelde aantal kalenderjaren

spaartegoed: het op enig tijdstip op de spaarrekening uitstaande tegoed

directie: de directie van

ondernemingsraad: de ondernemingsraad van

tegenrekening: een door de deelnemer op te geven rekening

Artikel 2 Doel

De spaarloonregeling heeft tot doel het verwerven van duurzaam bezit door de deelnemers te bevorderen.

Artikel 3 Deelneming

  • 1. De deelneming aan de spaarregeling is vrijwillig.

  • 2. Gerechtigd om toe te treden als deelnemer is, onverminderd het in lid 3 van dit artikel bepaalde, elke werknemer die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de onderneming is aangegaan en ten minste twee maanden onafgebroken in dienst van de werkgever is.

  • 3. De deelneming neemt een aanvang, zodra de deelnemer een door hem ondertekend deelnameformulier aan de werkgever ter hand heeft gesteld, in welk formulier moeten zijn vermeld:

    • a. de grootte van het spaarloon;

    • b. een verklaring dat hij zich onderwerpt aan de bepalingen van deze regeling en aan de beslissingen van de spaarraad.

  • 4. De deelnemer kan het spaarbedrag per 1 januari en 1 juli wijzigen.

  • 5. Bij ziekte of ongeval van de deelnemer kan de deelneming aan de gepremieerde spaarloonregeling worden opgeschort tot het tijdstip, dat de werknemer zijn werk hervat. Zulks kan slechts geschieden op verzoek van de werknemer en wel tot ten hoogste 52 weken na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid intrad. Vervolgens wordt het sparen onderbroken tot het tijdstip, waarop de werkzaamheden door de deelnemer worden hervat. Onderbreking van de spaarloonregeling vindt plaats bij opkomst voor militaire dienst, in zoverre het een opkomst voor eerste oefening betreft. Onderbreking van de spaarloonregeling bij opkomst voor herhalingsoefeningen kan slechts plaatsvinden, indien de werknemer de wens daartoe te kennen geeft.

  • 6. Deelneming aan de spaarloonregeling kan door de deelnemers worden beëindigd tegen 1 januari resp. 1 juli van elk kalenderjaar. De wens tot beëindiging van de spaarloonregeling dient schriftelijk aan de wederpartij en wel ten minste 3 maanden voor het verstrijken van het contractjaar te worden kenbaar gemaakt.

  • 7. De deelneming eindigt:

    • a. bij beëindiging van de dienstbetrekking;

    • b. door schriftelijke opzegging door de deelnemer aan de werkgever.

  • 8. Bij einde deelneming zal de spaarrekening blijven bestaan; na het verstrijken van de spaartermijnen zullen de spaarbedragen en rente ter beschikking van de deelnemer komen.

  • Bij einde dienstbetrekking dient er een tijdsevenredige afrekening plaats te vinden met de fiscus bij afwikkeling van de rekening.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1. Bij de toekenning van brutoloon aan de werknemer houdt de werkgever op dat loon maandelijks een (spaar)bedrag in, tot een bepaald wettelijk, jaarlijks vast te stellen maximum.

  • 2. Het ingehouden spaarbedrag wordt onmiddellijk na inhouding door de werkgever gestort op de spaarrekening van de deelnemer bij de bank.

  • 3. Aan het begin van een kalenderjaar komt dat deel van het spaarloon ter beschikking van de deelnemer dat vier volledige kalenderjaren is aangehouden. Dit bedrag wordt door de bank overgeboekt naar de op het deelnameformulier vermelde tegenrekening.

  • 4. Aan het begin van een kalenderjaar komt de gekweekte rente over het spaarloon ter beschikking van de deelnemer.

Artikel 5

Ingeval het spaarloon door de deelnemer of zijn erfgenamen is opgenomen bij beëindiging van de dienstbetrekking van de deelnemer, daaronder begrepen het overlijden van de deelnemer, wordt voor de toepassing van de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering voor elke volle maand gedurende welke het spaarloon binnen een termijn van vier jaren is opgenomen een evenredig deel van het spaarloon aangemerkt als loon verstrekt door de werkgever, niet zijnde spaarloon.

Artikel 6

Voorts kan in afwijking van het in artikel 4 bepaalde door de deelnemer over zijn/haar spaarloon worden beschikt:

  • 1. Indien een tot hoofdverblijf dienende eigen woning wordt verworven door de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner.

  • 2. Onder verwerving van een eigen woning wordt mede verstaan:

    • a. de verkrijging van het lidmaatschap van een aan coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw, dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;

    • b. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienende woning;

    • c. de aankoop van een tot het hoofdverblijf dienend woonschip;

    • d. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienend woonschip.

  • 3. Bij aankoop van effecten via de bank, zolang deze onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer en in bewaring zijn bij de bank. Bij verkoop van de effecten, hetgeen steeds via de bank dient te geschieden, dient de opbrengst onverwijld op de spaarloonrekening te worden teruggestort, voorzover althans de spaartermijn van vier jaar nog niet is verstreken.

  • 4. In geval van betaling van premies of stortingen voor lijfrenten, levensverzekeringen of spaarverzekeringen, met uitzondering van premies ingevolge een pensioenregeling, afgesloten door de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner, één en ander voorzover de polissen onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e)/partner en conform het bepaalde in de leden 5 tot en met 7 van dit artikel.

  • 5. Onder het begrip lijfrente wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, 3°, 4° of 5°, en vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel en waarvan de uitkeringen, behoudens ingeval van overlijden, niet eerder kunnen ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.

  • 6. Onder het begrip levensverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd en als zodanig:

    • voldoet aan artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 en is aangegaan met een levensverzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid:

    • is afgesloten door de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) of partner op het leven van de deelnemer, diens echtgeno(o)t(e) of partner, dan wel voor kinderen voor wie de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of welke kinderen zelf recht hadden op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de Studiefinanciering;

    • voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd van ten minste vier jaren.

  • 7. Onder het begrip spaarverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement, voor zover van toepassing met inachtneming van het in de vorige leden bepaalde, verstaan de regelmatige inleg bij spaarbanken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen of spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, waartoe de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner zich ingevolge een overeenkomst tot sparen met levensverzekering heeft verplicht.

Artikel 7

  • 1. In de gevallen waarin door de werknemer of zijn rechtverkrijgenden op grond van het in de artikelen 5 en 6 bepaalde over het spaarloon wordt beschikt, dient bewijs te worden geleverd van de van belang zijnde feiten.

  • 2. Bij toepassing van het in artikel 6 gestelde heeft de opname betrekking op de laatst gespaarde bedragen.

Artikel 8

  • 1. Het is de deelnemer verboden het tegoed van zijn spaarrekening in onderpand te geven of toekomstige rechten op spaarbedragen en/of rente over te dragen.

  • 2. Voorts zal de deelnemer er geen aanleiding toe mogen geven, dat derden op enigerlei wijze rechten ten aanzien van het spaarloon van de betrokken deelnemer geldend zouden kunnen maken, uitgezonderd rechten ingevolge huwelijks- of erfrechten, of dat tengevolge van door derden gelegd loonbeslag of door de deelnemer verrichte looncessie het de werkgever onmogelijk zou worden gemaakt het spaarbedrag waartoe de deelnemer zich heeft verplicht, op zijn loon in te houden.

Artikel 9

  • 1. Voor iedere deelnemer wordt door de bank een spaarrekening geopend.

  • 2. De spaarrekening zal uitsluitend worden gebruikt voor bij- en afschrijving van spaarbedragen.

  • 3. Het is de deelnemer niet toegestaan op deze spaarrekening bij de bank rechtstreeks gelden te storten.

  • 4. De bank zal aan het begin van ieder kalenderjaar een opgave verstrekken van het tegoed op de spaarrekening per 31 december voorafgaand.

  • 5. De rente die over het tegoed op de spaarrekening is gekweekt, zal op de tegenrekening worden bijgeboekt.

  • 6. Alle bedragen die per 31 december van enig jaar gedurende minimaal vier kalenderjaren op de spaarrekening hebben uitgestaan, zullen onverwijld naar de tegenrekening worden overgeboekt.

  • 7. Naast de inhoudingsplichtige zullen uitsluitend de deelnemers zelf of hun wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben gegevens betreffende de spaarrekeningen te verkrijgen.

  • 8. De bank zal niet door de deelnemer of gewezen deelnemer tot betaling van spaarbedragen kunnen worden aangesproken, indien en voorzover deze gelden niet door de werkgever bij haar zijn gestort.

Artikel 10

  • 1. Iedere deelnemer ontvangt een exemplaar van de tekst van deze regeling alsmede van de daarin aan te brengen wijzigingen.

  • 2. Iedere deelnemer ontvangt van de bank eenmaal per jaar een opgave van het totaal van de gelden die zij ten name van de werknemer beheert.

Artikel 11

De werkgever houdt toezicht op de toepassing van de spaarloonregeling en beslist naar recht en billijkheid in al die gevallen waarin dit artikel niet voorziet.

BIJLAGE VI

OVERZICHT VAN GEZAMENLIJKE ARBODIENSTEN EN STIGAS-VESTIGINGEN

ARBODIENSTEN

GRONINGEN

Arbodienst Groningen

Van Swietenlaan 7, 9728 NX Groningen

Postbus 558, 9700 AN Groningen

telefoon: 050-5218888, telefax: 050-5267854

FRIESLAND

Arbodienst Friesland

Curaçaostraat 2/1, 8931 CV Leeuwarden

telefoon: 058-2882121, telefax: 058-2881853

DRENTHE

Arbodienst Centraal-Drenthe

Noorderstaete 14, 9402 XB Assen

Postbus 631, 9400 AP Assen

telefoon: 0592-372644, telefax: 0592-345933

Regionale Bedrijfsgeneeskundige Dienst Zuid-Drenthe

Kapitein Nemostraat 20, 7821 AC Emmen

telefoon: 0591-615544, telefax: 0591-614401

OVERIJSSEL

Arbodienst bedrijfsgezondheidsdienst Zwolle e.o.

Dr. Spanjaardweg 11, 8025 BT Zwolle

Postbus 30056, 8003 CB Zwolle

telefoon: 038-4558900, telefax: 038-4546648

Arbodienst Apeldoorn/Deventer e.o.

Munsterstraat 1, 7418 EV Deventer

Postbus 631, 7400 AP Deventer

telefoon: 0570-661100, telefax: 0570-636977

Regionale Arbodienst Almelo e.o.

Haven N.Z. 39, 7607 ES Almelo

Postbus 480, 7600 AL Almelo

telefoon: 0546-822022, telefax: 0546-813161

Arbodienst Midden- en Oost-Twente

Geerdinksweg 135, 7555 DL Hengelo

Postbus 74, 7550 AB Hengelo

telefoon: 074-2439555, telefax: 074-2500575

GELDERLAND

Arbodienst BGD Arnhem

Bruningweg 23, 6827 BM Arnhem

Postbus 5077, 6802 EB Arnhem

telefoon: 026-3629333, telefax: 026-3644661

Arbodienst N/W Veluwe en Flevoland

Lorentzstraat 33, 3846 AV Harderwijk

Postbus 14, 3840 AA Harderwijk

telefoon: 0341-418563, telefax: 0341-412015

Arbodienst Zuid-Gelderland

Kerkenbos 10–19, 6546 BB Nijmegen

Postbus 41, 6500 AA Nijmegen

telefoon: 024-3788300, telefax: 024-3784090

Arbodienst BGD Oost-Gelderland

Gezellenlaan 12, 7005 AZ Doetinchem

Postbus 9005, 7000 GE Doetinchem

telefoon: 0314-342121, telefax: 0314-361330

UTRECHT

Arbodienst Utrecht

Vlampijpstraat 78, 3534 AR Utrecht

Postbus 11025, 3505 BA Utrecht

telefoon: 030-2450811, telefax: 030-2422092

Arbodienst Grift en Linge

Kanaalweg 14, 3901 ET Veenendaal

telefoon 0318-510341, telefax: 0318-542407

NOORD-HOLLAND

Arbodienst Amsterdam e.o.

Entrada 401, 1096 EL Amsterdam

telefoon: 020-6605400, telefax: 0206905241

Arbodienst Haarlem

Oudeweg 8, 2031 CC Haarlem

Postbus 791, 2003 RT Haarlem

telefoon: 023-5158658, telefax: 023-5158698

Arbodienst Gooi-en Eemland

Oostereind 107, 1212 VH Hilversum

Postbus 2292, 1200 CG Hilversum

telefoon: 035-6898111, telefax: 035-6836475

ZUID-HOLLAND

Arbodienst West

Polakweg 8, 2288 GG Rijswijk

Postbus 1096, 2280 CB Rijswijk

telefoon: 070-3369191, telefax: 070-3369151

Arbodienst Delfland

Van Bleyswijckstraat 85, 2613 RR Delft

Postbus 370, 2600 AJ Delft

telefoon: 015-2142443, telefax: 015-2138642

BGD Arbodienst Midden-Holland

Jan v. Beaumontstraat 1, 2805 RN Gouda

Postbus 206, 2800 AE Gouda

telefoon: 0182-517377, telefax: 01820-583353

Arbodienst Europoort

Theemsweg 5, 3197 KM Botlek-Rt

Postbus 1079, 3180 AB Rozenburg

telefoon: 0181-214877, telefax: 01819-216919

Bedrijfsgezondheidsdienst Rijnmond

Rietbaan 4, 2908 LP Capelle a/d IJssel

telefoon: 010-4424570, telefax: 010-4582526

RBGD-Rotterdam

Langs de Baan 110, 3191 TP Hoogvliet-Rt

Postbus 67, 3190 AB Hoogvliet

telefoon: 010-4725500, telefax: 010-4167841

Arbodienst BGD Dordrecht

Noordendijk 207, 3311 RN Dordrecht

telefoon: 078-6329329, telefax: 078-6314959

ZEELAND

Arbodienst Zeeland

Goudend 12, 4337 NA Middelburg

Postbus 7128, 4330 GC Middelburg

telefoon: 0118-643484, telefax: 0118-641454

NOORD-BRABANT

Reg. Arbodienst 's-Hertogenbosch e.o.

Eindhovenlaan 3a, 5224 VG 's-Hertogenbosch

telefoon: 073-6213355, telefax: 073-6211377

Arbodienst West-Brabant

Paardeweide 6, 4824 EH Breda

Postbus 6843, 4802 HV Breda

telefoon: 076-5487800, telefax: 076-5410824

Arbo- en Bedr.gez.dienst Regio Oosterhout

Kruidenlaan 15, 4907 AA Oosterhout

telefoon: 0162-456000, telefax: 0162-460870

Arbo- en Bedr.gezondh.dienst Ramazzini

Irenestraat 1, 5831 EB Boxmeer

Postbus 95, 5830 AB Boxmeer

telefoon: 0485-574444, telefax: 0485-520560

Arbodienst Oss e.o.

Industrielaan 93, 5349 AE Oss

Postbus 175, 5340 AD Oss

telefoon: 0412-646633, telefax: 0412-650996

Arbodienst Helmond

Panovenweg 7, 5708 HR Helmond

Postbus 638, AP Helmond

telefoon: 0492-540115, telefax: 0492-554747

Arbo- en Bedr.gezondh.dienst M.-Brabant

Spoorlaan 430a, 5038 CG Tilburg

Postbus 682, 5000 AR Tilburg

telefoon: 013-5321466, telefax: 013-5439115

Eindhovense Arbo-en Bedr.gezondh.dienst

H. v.d. Goeslaan 2, 5613 LG Eindhoven

Postbus 4132, 5604 EC Eindhoven

telefoon: 040-2163111, telefax: 040-2119030

LIMBURG

Arbodienst Noord- en Midden-Limburg

Heinsbergerweg 178a, 6045 CK Roermond

telefoon: 0475-322844, telefax: 0475-328143

BGD Zuid-Limburg

regionale Arbodienst

Apollolaan 100, 6411 BD Heerlen

Postbus 399, 6400 AH Heerlen

telefoon: 045-5761611, telefax: 045-5717294

STIGAS-VESTIGINGEN

HOOFDKANTOOR ZOETERMEER

Louis Braillelaan 100, 2719 EK Zoetermeer

Postbus 266, 2700 AG Zoetermeer

telefoon: 079-3636800

telefax: 079-3636801

Regio West-Midden

REGIOKANTOOR RIJSWIJK

Dr.H. Colijnlaan 204, 2283 XV Rijswijk

Postbus 5307, 2280 HH Rijswijk

telefoon: 070-3982777

telefax: 070-3964215

Rayonkantoor Alkmaar

Schinkelwaard 20, 1824 DS Alkmaar

Postbus 8187, 1802 KD Alkmaar

telefoon: 072-5187750

telefax: 072-5187769

Rayonkantoor Amersfoort

Stadsring179, 3817 BA Amersfoort

Postbus 1622, 3800 BP Amersfoort

telefoon: 033-4701574

telefax: 033-4700104

Rayonkantoor Amsterdam

Entrada 233, 1096 EG Amsterdam

Postbus 12666, 1100 AR Amsterdam

telefoon: 020-6003866

telefax: 020-6003871

Rayonkantoor Gouda

Antwerpseweg 5, 2803 PB Gouda

Postbus 59, 2800 AB Gouda

telefoon: 0182-568450

telefax: 0182-568455

Rayonkantoor 's-Gravenhage

Paviljoensgracht 1H, 2412, BL 's-Gravenhage

Postbus 61, 2501 CB 's-Gravenhage

telefoon: 070-3644505

telefax: 070-3630563

Rayonkantoor Haarlem

Stationsplein 74a, 2011 LM Haarlem

Postbus 3017, 2001 DA Haarlem

telefoon: 023-5314050

telefax: 023-5340869

Rayonkantoor Naaldwijk

Tiendweg 30e, 2671 SB Naaldwijk

Postbus 313, 2670 AJ Naaldwijk

telefoon: 0174-626441

telefax: 0174-626349

Rayonkantoor Nieuwegein

Erfstede 42A, 3431 KG Nieuwegein

Postbus 662, 3430 AR Nieuwegein

telefoon: 030-6050922

telefax: 030-6050907

Rayonkantoor Rotterdam

Glashaven 18, 3011 XJ Rotterdam

Postbus 53006, 3008 HA Rotterdam

telefoon: 010-4140202

telefax: 010-4148023

Rayonkantoor Rijswijk

Dr.H. Colijnlaan 204, 2283 XV Rijswijk

Postbus 5307, 2280 HH Rijswijk

telefoon: 070-3949444

telefax: 070-3982738

Spreekuuradres Hoorn

Nieuwe Steen 2E/F, 1625 HV Hoorn

Postbus 2003, 1620 EA Hoorn

telefoon: 0229-248474

telefax: 0229-248734

Regio Zuid

REGIOKANTOOR EINDHOVEN

Paradijslaan 32–38, 5611 KN Eindhoven

Postbus 309, 5600 AH Eindhoven

telefoon: 040-2652707

telefax: 040-2652781

Rayonkantoor Bergen op Zoom

Peter Vineloolaan 45c, 4611 AN Bergen op Zoom

Postbus 112, 4600 AC Bergen op Zoom

telefoon: 0164-239299

telefax: 0164-239309

Rayonkantoor Breda

De Elleboog 60, 4822 NA Breda

Postbus 184, 4840 AD Prinsenbeek

telefoon 076-5423060

telefax: 076-5423070

Rayonkantoor 's-Hertogenbosch

Helftheuvelpassage 12, 5224 AP 's-Hertogenbosch

Postbus 2402, 5202 CK 's-Hertogenbosch

telefoon: 073-6222220

telefax: 073-6210013

Rayonkantoor Eindhoven

Paradijslaan 32–38, 5611 KN Eindhoven

Postbus 6460, 5600 HL Eindhoven

telefoon: 040-2652777

telefax: 040-2462525

Rayonkantoor Heerlen

Akerstraat 94–98, 6411 HD Heerlen

Postbus 563, 6400 AN Heerlen

telefoon: 045-5742604

telefax: 045-5742356

Rayonkantoor Helmond

De Callenburgh 4, 5701 PA Helmond

Postbus 768, 5700 AT Helmond

telefoon: 0492-554050

telefax: 0492-549879

Rayonkantoor Tilburg

Spoorlaan 304, 5017 JZ Tilburg

Postbus 961, 5000 AZ Tilburg

telefoon: 013-5371802

telefax: 013-5371877

Rayonkantoor Venlo

Mgr. Nolensplein 59, 5911 GG Venlo

Postbus 408, 5900 AK Venlo

telefoon: 077-3521422

telefax: 077-3521460

Rayonkantoor Weert

Roermondseweg 7–9, 6004 AN Weert

Postbus 10198, 6000 GD Weert

telefoon: 0495-544595

telefax: 0495-536347

Spreekuuradres Goes

Stationspark 2, 4462 DZ Goes

Postbus 266, 4460 AR Goes

telefoon: 0113-236504

telefax: 0113-236597

Spreekuuradres Uden

Kastanjeweg 70, 5401 JP Uden

Postbus 186, 5400 AD Uden

telefoon: 0413-254525

telefax: 0413-254579

Regio Noord/Oost

REGIOKANTOOR APELDOORN

Pr. W. Alexanderlaan 441, 7311 SX Apeldoorn

Postbus 659, 7300 AR Apeldoorn

telefoon: 055-5790966

telefax: 055-5223276

Rayonkantoor Almelo

De Hagenborgh 225–227, 7607 JV Almelo

Postbus 135, 7600 AC Almelo

telefoon: 0546-850727

telefax: 0546-850393

Rayonkantoor Apeldoorn

Pr. W. Alexanderlaan 403, 7311 SX Apeldoorn

Postbus 659, 7300 AR Apeldoorn

telefoon: 055-5221255

telefax: 055-5221380

Rayonkantoor Arnhem

Oude Kraan 74, 6811 LL Arnhem

Postbus 564, 6800 AN Arnhem

telefoon: 026-3525100

telefax: 026-3525299

Rayonkantoor Deventer

Leeuwenbrug 75–79, 7411 TH Deventer

Postbus 107, 7400 AC Deventer

telefoon: 0570-642936

telefax: 0570-649936

Rayonkantoor Doetinchem

Keppelseweg 5a, 7001 CE Doetinchem

Postbus 702, 7000 AS Doetinchem

telefoon: 0314-360575

telefax: 0314-362390

Rayonkantoor Emmen

Wilhelminastraat 19, 7811 JA Emmen

telefoon: 0591-644240

telefax: 0591-640271

Rayonkantoor Groningen

Zaagmuldersweg 530, 9713 LZ Groningen

Postbus 4, 9700 AA Groningen

telefoon: 050-5900350

telefax: 050-5900390

Rayonkantoor Leeuwarden

Tadingastraat 3, 8932 PJ Leeuwarden

Postbus 333, 8901 BC Leeuwarden

telefoon: 058-2844348

telefax: 058-2844300

Rayonkantoor Nijmegen

Canisiussingel 26, 6511 TJ Nijmegen

Postbus 1505, 6501 BM Nijmegen

telefoon: 024-3603050

telefax: 024-3604013

Rayonkantoor Zwolle

Dr. A. Stolteweg 1a, 8025 AV Zwolle

Postbus 74, 8000 AB Zwolle

telefoon: 038-4533977

telefax: 038-4544252

Spreekuuradres Heerenveen

Minckelersstate 2, 8442 PL Heerenveen

Postbus 746, 8440 AS Heerenveen

telefoon: 0513-650505

telefax: 0513-650200

Spreekuuradres Hoogeveen

Crerarstraat 8–10, 7901 AE Hoogeveen

Postbus 403, 7900 AK Hoogeveen

telefoon: 0528-278590

telefax: 0528-278668

Spreekuuradres Lelystad

Stadhuisplein 65, 8232 VM Lelystad

Postbus 350, 8200 AJ Lelystad

telefoon: 0320-234666

telefax: 0320-234650

Spreekuuradres Winschoten

Vissersdijk 21, 9671 EG Winschoten

telefoon: 0597-422920

BIJLAGE VIII VERVROEGDE UITTREDINGSREGELING WERKNEMERS IN DE PARTICULIERE BOSBOUW

De vervroegde uittreding is voor werknemers in de particuliere bosbouw in een aparte c.a.o. geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het GUO onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (Suwas).

BIJLAGE IX AANVULLING A.A.W.-/W.A.O.-UITKERING TOT VUT-NIVEAU VAN OUDERE WERKNEMERS

De regeling aanvulling A.A.W.-/W.A.O.-uitkering voor werknemers in de agrarische sectoren inclusief de bosbouw wordt in aparte c.a.o.'s geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door de B.V. TAB onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (SUWAS I).

BIJLAGE X AANVULLING W.W.-UITKERING

De regeling aanvulling W.W.-uitkering voor werknemers in de agrarische sectoren inclusief de bosbouw wordt in aparte c.a.o.'s geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door de B.V. TAB onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uitvoering W.W.-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS II).

BIJLAGE XIII MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN DE RISICO'S VERBONDEN AAN GEÏSOLEERDE ARBEID

Waarom geen geïsoleerde arbeid?

Aan geïsoleerde arbeid (arbeid van één persoon) in bossen en natuurterreinen zijn grote risico's verbonden in het geval van een ongeval met ernstig letsel. Soms is deze arbeid zelfs levensbedreigend.

Partijen bij de c.a.o. voor de particuliere bosbouw achten het dan ook ter verzekering van de veiligheid, ter bescherming van de gezondheid en ter bevordering van het welzijn van degenen die alleen c.q. geïsoleerd boswerk verrichten van groot belang, dat zij conform interne voorschriften bij Staatsbosbeheer met betrekking tot geïsoleerde arbeid in risicoklasse 1, maatregelen ter voorkoming van deze arbeid nemen bij respectievelijk in de hierna volgende werkzaamheden en situaties met groot risico.

Deze werkzaamheden met groot risico zijn:

  • werken met de motorzaag;

  • vellen van bomen;

  • uitslepen met paard;

  • werken in een pas gedunde opstand;

  • opnemen storm-, ijzelschade e.d.;

  • werken op hoogten:

  • op ladders hoger dan 4 meter;

  • in hoogwerkers;

  • klimmen in bomen/werken in kronen (boomverzorging, kegels plukken, roofvogel-inventarisatie);

  • op daken (onderhoud);

  • onderhoud windmolens;

  • opsnoeien van laanbomen/bomen met zware takken;

  • controle waterpeilen in veenputtencomplex;

  • vangen van vee;

  • werken op of via ijs;

  • surveillance 's nachts.

Maatregelen

Tot de te nemen maatregelen behoort uitvoering van deze werkzaamheden in een ploeg c.q. groepsverband en de aanwezigheid van verbindingsapparatuur op de werkplek bij een ploeg van 2 personen.

BIJLAGE XV

SOORTEN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN

Soorten arbeidsovereenkomsten in de C.A.O. Particuliere Bosbouw

ContractenduuromvangwerktijdenopzeggingvakantierechtenW W-premie
Avast voltijdonbep. tijd38 uur/weekma. t/m vrij. 8 uren per dagniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.doorbetaling loon + vakantietoeslaggereduceerd
B1vast deeltijdonbep. tijdmin. 6 u/wk verder in dagdelen (3-3,8 u)ma. t/m vrij. vast omschreven: – dagen p. week – tijdstippen + uren p. dagniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.doorbetaling loon + vakantietoeslaggereduceerd
B2vast deeltijdonbep. tijdmin. 22,8 u/wk verder in dagdelen (3-3,8 u)ma. t/m vrij. vast omschreven: – dagen p. week – tijdstippen + uren per dagniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.doorbetaling loon + vakantietoeslaggereduceerd
Cvast deeltijdonbep. tijd6, 7, 8, 9, enz. of 40 u/wkma. t/m vrij. vast omschreven – uren per week + dagen per weekniet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm.vakantiebon of -chequegereduceerd
D1los voltijdonbep. tijd37 u/wkma. t/m vrij. 7,6 uur per dagopzegtermijnvakantiebon of -chequenormaal
D2los deeltijdonbep. tijd0–37 u/wkma. t/m vrij.opzegtermijnvakantiebon of -chequenormaal
E1los voltijdbep. tijd37 u/wkma. t/m vrij.eindigt van rechtswegevakantiebon of -chequenormaal
E2los deeltijdbep. tijd0–37 u/wkma. t/m vrij.eindigt van rechtswegevakantiebon of -chequenormaal

(aan dit schema kunnen geen rechten worden ontleend, de tekst van de c.a.o. is bepalend)

BIJLAGE XVI

HET OVERBRUGGINGSFONDS1 EN DE OMZETTING VAN LOSSE DIENSTVERBANDEN VOOR ONBEPAALDE TIJD NAAR VASTE DIENSTVERBANDEN MET OVERBRUGGINGSREGELING

BIJLAGE XVIII STICHTING VACANTIEFONDS VOOR DEN LANDBOUW

Algemeen Reglement

Artikel 1

  • 1. De in omloop te brengen vakantiebonnen, welke ieder jaar typografisch zullen verschillen, hebben een door het Bestuur vast te stellen waarde, welke op de bonnen wordt aangegeven.

  • 2. De bonnen hebben een geldigheidsduur van één jaar, samenvallend met het boekjaar.

Artikel 2

  • 1. De vakantiebonnen zijn voor de werkgevers verkrijgbaar bij door het bestuur van het Fonds aangestelde personen en/of instellingen.

  • 2. De werkgevers betalen bij aankoop der bonnen het hierop aangegeven bedrag, vermeerderd met een door het Bestuur te bepalen toeslag ter vergoeding van de aan het beheer en de Administratie van het Fonds verbonden kosten, welke ten hoogste 3% zal bedragen.

Artikel 3

  • 1. De bonnen welke de werkgever bij de wekelijkse loonbetaling aan de werknemer verstrekt, moeten door deze worden opgeplakt in een boekje.

  • 2. Deze boekjes worden tegen een door het Bestuur vast te stellen bedrag, doch ten hoogste tegen f 0,25 per stuk, verkrijgbaar gesteld bij de plaatselijke penningmeesters der in het Fonds samenwerkende werknemersorganisaties.

  • 3. In bijzondere, door het Bestuur te bepalen gevallen, kunnen door de Administratie van het Fonds rechtstreeks aan belanghebbenden boekjes tegen de vastgestelde prijs worden verstrekt.

  • 4. De werknemers moeten de boekjes van hun naam en adres voorzien.

Artikel 4

  • 1. De inwisseling der bonnen door de werknemers geschiedt bij de in artikel 3 lid 2 bedoelde penningmeesters op door het Bestuur nader te bepalen wijze en tijdstippen.

  • 2. De werknemer moet echter alle nog in zijn bezit zijnde bonnen, waarvan de geldigheidsduur is verstreken uiterlijk op 31 juli volgend op het boekjaar, waarin de bonnen geldig waren, ter inwisseling hebben aangeboden.

  • 3. In bijzondere door het Bestuur te bepalen gevallen kan rechtstreeks bij de Administratie van het Fonds inwisseling van bonnen plaatshebben.

Artikel 5

Binnen, welke niet in een vanwege het Fonds beschikbaar gesteld boekje zijn geplakt, worden niet ter inwisseling aangenomen.

Artikel 6

  • 1. Het is de werkgever niet toegestaan na afloop van het boekjaar nog bonnen van verstreken boekjaren te verstrekken.

  • 2. De werkgever moet alle nog in zijn bezit zijnde bonnen, waarvan de geldigheidsduur is verstreken, uiterlijk op 31 juli, volgend op het boekjaar, waarin de bonnen geldig waren, ter inwisseling aanbieden.

  • 3. De aanbieding als bedoeld in lid 2 dient uitsluitend te geschieden bij de Administratie van het Fonds.

  • 4. Bij inwisseling van bonnen wordt het voor de oude bonnen administratiekosten betaalde bedrag niet gerestitueerd.

Artikel 7

Gedurende het boekjaar vindt aan werkgevers geen terugbetaling plaats van door hen gekochte doch niet meer benodigde geldige bonnen. Aanbieding van deze bonnen kan, onverminderd het bepaalde in artikel 6 lid 2 tot en met 4, eerst geschieden vanaf de datum van ingang van het nieuwe boekjaar bij de Administratie van het Fonds.

Artikel 8

Het Fonds is niet verplicht bonnen van werknemers c.q. werkgevers, welke na de in artikel 4 lid 2 en artikel 6 lid 2 genoemde datum worden aangeboden te vergoeden.

Artikel 9

  • 1. De penningmeesters der in artikel 3 lid 2 bedoelde werknemersorganisaties noteren bij de inlevering der bonnen naam en adres van de werknemer alsmede het aantal en de soort der bonnen op door voormelde werknemers beschikbaar te stellen uitbetalingsbewijzen in tweevoud.

  • 2. Aan de werknemers mogen door voormelde penningmeesters slechts gelden worden verstrekt indien het uitbetalingsbewijs in tweevoud door de werknemers is getekend.

  • 3. Het aan de werknemers uit te betalen bedrag is gelijk aan de nominale waarde der ingeleverde vakantiebonnen behoudens de bevoegdheid der betreffende werknemersorganisaties om als bijdrage in de door hen te maken administratiekosten hierop een door het Bestuur van het Fonds vast te stellen bedrag in te houden, hetwelk ten hoogste 5% zal bedragen.

Artikel 10

  • 1. Het eerste exemplaar der uitbetalingsbewijzen wordt door de betreffende penningmeester aan het Hoofdbestuur van zijn werknemersorganisatie toegezonden, terwijl de doorslag wordt bewaard.

  • 2. De toezending dient te geschieden uiterlijk binnen 14 dagen na de uitbetaling.

  • 3. De bij de penningmeesters ingeleverde bonnen moeten tegelijk met de uitbetalingsbewijzen aan het Hoofdbestuur van de betreffende werknemersorganisatie worden toegezonden, hetwelk na verificatie voor doorzending der bonnen aan het Bestuur van het Fonds zorgdraagt.

  • 4. Het Bestuur van het Fonds stelt een vergoeding vast voor de onkosten, welke door de penningmeesters bij de uitvoering van hun taak ten aanzien van de inwisseling der bonnen moet worden gemaakt. Het bedrag hiervan wordt door het Bestuur met de Hoofdbesturen der in artikel 3 lid 2 bedoelde werknemersorganisaties verrekend.

Artikel 11

De Hoofdbesturen der in artikel 3 lid 2 bedoelde werknemersorganisaties dienen periodiek bij het Bestuur van het Fonds een aanvrage om beschikbaarstelling van gelden ter uitvoering van de in artikel 4 lid 1 omschreven taak in, waarna het Bestuur de benodigde voorschotten aan het Hoofdbestuur van de betreffende werknemersorganisatie doet toekomen.

BIJLAGE XVII STICHTING VACANTIEFONDS VOOR DEN LANDBOUW

Statuten

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting is genaamd „Stichting Vacantiefonds voor den Landbouw".

  • 2. Zij is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel en middel

De stichting heeft ten doel aan de daarvoor bij een rechtens geldende regeling aangewezen werknemers, terzake van loonderving op vakantiedagen en op feest- en gedenkdagen alsmede terzake van het verlenen van een vakantietoeslag, uitkeringen te verstrekken, door de uitgifte van vakantiebonnen en/of vakantiecheques, welke de werkgevers gehouden zijn te verstrekken aan de daarvoor bij ene rechtens geldende regeling aangewezen werknemers.

Artikel 3 Duur

De stichting duurt voor onbepaalde tijd voort.

Artikel 4 Geldmiddelen

De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

  • 1. het kapitaal, dat bij de oprichting is afgezonderd, zijnde éénhonderd gulden in contanten;

  • 2. door werkgevers gestorte gelden voor aankoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques;

  • 3. door werknemers gestorte gelden voor aankoop van opplakboekjes;

  • 4. renten en andere opbrengsten van bezittingen van het Fonds;

  • 5. overige middelen.

Artikel 5 Bestuur

  • 1. De stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit zes leden die worden benoemd door:

    • a. het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité;

    • b. de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond;

    • c. de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond;

    • d. de Industrie- en Voedingsbond CNV;

    • e. de Voedingsbond FNV;

  • in dier voege dat de onder a tot en met d genoemde organisaties ieder één lid aanwijzen, en de onder e genoemde organisatie twee leden.

  • De bestuursleden sub a tot en met c zijn bestuursleden van werkgeverszijde; de bestuursleden sub d en e zijn bestuursleden van werknemerszijde.

  • 2. Het bestuur benoemt uit de bestuursleden van werkgeverszijde een werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden van werknemerszijde een werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van vier jaren. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter van het bestuur van de stichting. Bij ontstentenis of afwezigheid van de fungerende voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter.

  • 3. De organisaties, die de leden van het bestuur benoemen, benoemen ieder voor het door hen benoemde in functie zijnde lid van het bestuur een plaatsvervanger.

  • 4. De leden van het bestuur hebben zitting voor de tijd van vier jaren.

  • Aftredende bestuursleden zijn terstond herbenoembaar.

  • 5. Indien het bestuur niet voltallig is, behoudt het niettemin zijn bevoegdheden. In de vervulling van een opengevallen bestuursplaats dient echter zo spoedig mogelijk te worden voorzien.

  • 6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk bedanken;

    • c. door periodiek aftreden;

    • d. door ontslag door het bestuur;

    • een dergelijk besluit kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.

    • Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, welke tussen twee en zes weken na die eerste vergadering moet worden gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen;

    • e. door de schriftelijke mededeling aan het bestuur dat besloten is de benoemde persoon van zijn bestuursfunctie in de stichting te ontheffen. Deze mededeling kan slechts worden gedaan door de instantie/organisatie die het betrokken bestuurslid heeft benoemd.

Artikel 6 Vertegenwoordiging en bestuursbevoegdheid

  • 1. Het bestuur is bevoegd de stichting te vertegenwoordigen in en buiten rechte.

  • 2. Onverminderd de door de wet aan het voltallige bestuur terzake toegekende bevoegdheid tot vertegenwoordiging, kan de stichting vertegenwoordigd worden door twee gezamenlijke handelende bestuursleden, behoudens hun belet of ontstentenis bestaande uit de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter.

  • 3. Het bestuur oefent de bevoegdheden uit, welke bij of krachtens het bepaalde in dit artikel aan dit bestuur zijn toegekend.

  • 4. Aan het bestuur behoren:

    • a. de wijziging of aanvulling van deze statuten, alsmede de vaststelling, wijziging of aanvulling van krachtens deze statuten vastgestelde reglementen;

    • b. het verlenen van goedkeuring aan het in artikel 15 bedoelde verslag van de stichting;

    • c. andere bevoegdheden, voor zover deze bij of krachtens deze statuten aan het bestuur bepaaldelijk mochten zijn toegekend of voorbehouden.

  • 5. In de gevallen, dat enige bij of krachtens de wet vastgestelde regeling bevoegdheden toekent aan of de medewerking vraagt van het bestuur van de stichting, treedt het bestuur op, behoudens mandaat aan de voorzitters dan wel aan de directie van het in artikel 11 bedoelde administratiekantoor.

  • 6. Het bestuur brengt aan de hoofdbesturen van de in artikel 5, lid 1, genoemde organisaties op hun verzoek verslag uit van de stand van zaken ten aanzien van de stichting. De besluiten van het bestuur krachtens het bepaalde in lid 4 onder a genomen, behoeven de goedkeuring van genoemde hoofdbesturen.

Artikel 7 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt.

  • 2. Voorts is de voorzitter op schriftelijk verzoek – onder opgave van de te behandelen punten – van tenminste drie bestuursleden verplicht tot het bijeenroepen van een bestuursvergadering op een termijn van niet langer dan veertien dagen. Indien aan dit verzoek niet wordt voldaan, kunnen de verzoekers zelf tot bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het bestuur de bestuursvergadering bijeenroept, op welke vergadering alsdan over bedoelde punten rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen.

Artikel 8 Ministeriële vertegenwoordiging

  • 1. Indien door of vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de Minister een werknemer toegelaten.

  • 2. De waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangt alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 9 Besluitvorming

  • 1. De gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde brengen evenveel stemmen uit als de gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit.

  • Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde, dan brengen de leden van die zijde, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, ieder een stem uit. De leden van de andere zijde brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als het aantal aanwezig zijnde leden van de grootste zijde, gedeeld door het aantal aanwezig zijnde leden van kleinste zijde. Gedeelten van een stem worden meegeteld.

  • 2. Rechtsgeldige besluiten kunnen, voorzover in deze statuten niet andes is bepaald, door het bestuur slechts genomen worden indien meer dan de helft van het aantal bestuursleden van werkgeverszijde alsmede meer dan de helft van het aantal bestuursleden van werknemerszijde ter vergadering aanwezig is dan wel hun plaatsvervangers als bedoeld in artikel 5 lid 3.

  • In het geval het hiervoor vereiste quorum niet aanwezig is kan na ten minste twee weken, doch uiterlijk binnen een maand in een nieuwe bestuursvergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden alsmede ongeacht of zij van werkgeverszijde of van werknemerszijde zijn, een besluit worden genomen over die voorstellen, omtrent welke wegens het ontbreken van het quorum in de eerstbedoelde vergadering geen besluit kon worden genomen.

  • 3. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling, tenzij het bestuur anders beslist. Stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.

  • 4. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is de volstrekte meerderheid vereist van de stemmen van de leden, die aan de stemming hebben deelgenomen. Bij schriftelijke stemming worden leden, die blanco briefjes of briefjes van onwaarde hebben ingeleverd, voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 5. Indien bij stemming over personen door geen van de betrokkenen de volstrekte meerderheid van stemmen wordt behaald, vindt een nieuwe stemming plaats tussen de twee personen die het hoogste aantal stemmen hebben behaald. Bij het staken van de stemmen beslist in dat geval het lot.

  • 6. Indien bij stemming over zaken de stemmen staken, wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt geacht in negatieve zin te zijn beslist.

Artikel 10 Commissies

Het bestuur kan commissies instellen welke paritair moeten zijn samengesteld, zowel uit haar midden als bestaande uit andere personen, met een permanent dan wel een ad hoc karakter, dienende tot het geven van gevraagd of ongevraagd advies ten behoeve van het bestuur dan wel tot andere doeleinden.

De taken en bevoegdheden van deze commissies worden door het bestuur bepaald.

Artikel 11 Administratie

  • 1. Het bestuur kan de administratie van de stichting onder zijn verantwoordelijkheid opdragen aan een administratiekantoor.

  • 2. Het bestuur is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te mandateren aan:

    • a. één of meer uit en door het bestuur aangewezen commissies welke paritair moeten zijn samengesteld;

    • b. de directie van het administratiekantoor.

Artikel 12 Beheer der geldmiddelen

  • 1. Het bestuur bepaalt het bedrag, dat ten hoogste in contanten aanwezig mag zijn. Geldmiddelen van de stichting moeten, voor zover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 13 belegd, zijn gestort op een ten name van de stichting bestaande bank- of postrekening. Het bestuur wijst de bankinstelling(en) aan, waarbij bankrekeningen kunnen worden geopend.

  • 2. De geldswaardige papieren van de stichting zullen zoveel mogelijk bij de krachtens lid 1 aangewezen bankinstelling hetzij in open bewaargeving worden gegeven, hetzij in safe-inrichtingen dezer instelling worden bewaard. Over deze geldswaardige papieren kan slechts worden beschikt of toegang worden verkregen door twee hiertoe door het bestuur gezamenlijk gemachtigde personen.

  • Indien de stichting beschikt over een eigen kluis, waarin geldswaardige papieren zijn opgeborgen, dan dient deze slechts toegankelijk te zijn op de wijze als in de vorige volzin omschreven.

  • 3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 13 Belegging

Belegging van gelden kan slechts plaats hebben in waarden genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid der Beleggingswet (Wet van 29 december 1928, Nederlandse Staatscourant nr. 507, zoals sindsdien gewijzigd).

Artikel 14 Boekjaar

Het boekjaar van de stichting loopt van 1 april tot en met 31 maart van het daaropvolgend jaar.

Artikel 15 Controle en rekening en verantwoording

  • 1. Een door het bestuur aan te wijzen extern registeraccountant houdt toezicht op de boekhouding van de stichting.

  • 2. Jaarlijks wordt een verslag opgemaakt, dat, na te zijn vastgesteld en goedgekeurd overeenkomstig deze statuten wordt gepubliceerd.

  • 3. Het verslag moet bevatten:

    • a. een algemeen overzicht van de activiteiten van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. in voorkomende gevallen een verklarend overzicht van de wijzigingen, die in de statuten en/of reglementen van de stichting heeft plaatsgehad;

    • c. een algemeen overzicht van financieel beheer van de stichting.

  • 4. Het verslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. ten kantore van het administratiekantoor;

    • c. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen plaatsen.

  • 5. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 16 Vergoedingen

De leden van het bestuur genieten voor de door hen als zodanig verrichte werkzaamheden vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig door het bestuur te stellen regelen. Tevens kan aan hen een vergoeding voor tijdverzuim worden toegekend, waarvan het bedrag wordt bepaald door het bestuur.

Artikel 17 Statutenwijziging

  • 1. Het bestuur is in een bepaaldelijk hiertoe uitgeschreven vergadering van het bestuur bevoegd te besluiten tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting.

  • 2. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.

  • 3. Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, mits niet eerder dan eenentwintig dagen na de eerste vergadering gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen.

  • 4. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt en voorts met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 derde lid.

Artikel 18 Ontbinding van de stichting

  • 1. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 2. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenstemt met het doel van de stichting.

Artikel 19 Reglementen en inwerkingtreding wijzigingen

  • 1. Het bestuur is bevoegd binnen de door deze statuten aangegeven grenzen een algemeen reglement en andere reglementen vast te stellen.

  • 2. Het in het vorige lid bedoelde algemeen reglement omvat regelingen omtrent:

    • a. de wijze, waarop de verkoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques plaats heeft;

    • b. de toeslag, welke door werkgevers bij aankoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques moet worden betaald ter vergoeding van de aan het beheer en de administratie van de stichting verbonden kosten;

    • c. de wijze, waarop de inwisseling der vakantiebonnen en/of vakantiecheques geschiedt;

    • d. de data, waarbinnen de inwisseling der vakantiebonnen en/of vakantiecheques moet plaatshebben;

    • e. de wijze, waarop de afrekening met de stichting dient te geschieden;

    • f. de bevoegdheid van de in de stichting samenwerkende werknemersorganisaties om als bijdrage in de door haar te maken administratiekosten op de nominale waarde per ingeleverde bonnen een bedrag in te houden;

    • g. onderwerpen van administratieve en andere aard.

  • 3. De reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur van de stichting ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het Kantongerecht te 's-Gravenhage.

Artikel 20 Slotbepaling

In gevallen, waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur van de stichting.

II. Dit besluit is niet van toepassing op werkgevers en werknemers die vallen onder de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houthandel (groothandel, machinale bewerking, verduurzaming) voor zover het betreft ondernemingen die ten behoeve van de handel, hout oogsten in bossen en andere houtopstanden.

III. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder I opgenomen bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een ontheffing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.

IV. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Nederlandse Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 20 mei 1997.

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Noot van CAO-partijen: Dit zijn leerlingen die praktijkervaring opdoen onder leiding van een deskundige.

XNoot
2

Noot van CAO-partijen:

In lid 1 is bepaald hoe de omzetting van dienstverbanden plaatsvindt, namelijk in overleg. Afzonderlijke bepalingen over omzetting van losse dienstverbanden voor bepaalde tijd in vaste dienstverbanden zijn hier niet opgenomen. Alleen voor de omzetting van losse dienstverbanden voor onbepaalde tijd zijn in dit artikel overgangsbepalingen geformuleerd.

In verband met aan het type dienstverband verbonden arbeidsvoorwaarden (opzegtermijn, lonen) is van belang, dat vast staat of een dienstverband los of vast (al dan niet met overbruggingsregeling) is.

Om voor de gereduceerde wachtgeldpremie in aanmerking te komen moet de omschrijving van de vaste dienstverbanden voldoen aan de voorwaarden die in het Premiebesluit Wachtgeldfonds van de BV TAB zijn gesteld.

Aan vaste werknemers met overbrugging worden vakantiebonnen toegekend conform artikel 60 der c.a.o.

Gewijzigde arbeidsovereenkomsten moeten binnen één maand na aanvang ter registratie aan het GUO worden aangeboden.

XNoot
2

Indien en voorzover de daartoe strekkende bepalingen van de desbetreffende CAO bij afzonderlijk besluit algemeen verbindend zijn verklaard.

XNoot
3

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot van CAO-partijen: „De in lid 1 sub c t/m e genoemde dagen worden in mindering gebracht op het aantal vakantiedagen; één en ander conform het bepaalde in artikel 55 lid 1 en artikel 59 lid 1."

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Zie bijlage XV: overzicht van te onderscheiden soorten arbeidsovereenkomsten.

XNoot
1

Noot van CAO-partijen: Deze regeling heeft geen betrekking op de werknemers die na 1 januari 1996 nog een los dienstverband voor onbepaalde tijd hebben (artikel 3 onder A.2.2).

Voor losse werknemers blijft op basis van de BW-bepalingen en artikel 18-WW alleen de wettelijke ruimte over.

XNoot
1

Noot van CAO-partijen: Zie „Tekst van CAO-partijen" onder artikel 14a.

XNoot
2

Tekst van CAO-partijen: Er moet onderscheid worden gemaakt tussen overbruggingsregeling met en zonder Overbruggingsfonds. Dit houdt in dat bij artikel 14a lid 1 bij „weersomstandigheden" wordt gevoegd „terreinomstandigheden" (bij toepassing van het Overbruggingsfonds) en in artikel 14b „terreinomstandigheden en/of onvoldoende werk (zonder Overbruggingsfonds).

XNoot
1

Noot van CAO-partijen: „De leden 5 en 6 in artikel 14b zijn overgenomen uit de oude onderbrekingsregeling ex artikel 14. Deze regeling heeft geen betrekking op de werknemers die na 1 januari 1996 nog een los dienstverband voor onbepaalde tijd hebben (artikel 3 onder A2.2).

Voor losse werknemers blijft op basis van de B.W.-bepalingen en artikel 18 W.W. alleen de wettelijke ruimte over."

XNoot
1

Noot van CAO-partijen: „Verzoeken om een lager loon vast te stellen dienen te worden ingediend bij de bedrijfsvereniging waarbij de werkgever aangesloten is."

XNoot
1

Het bepaalde in art. 7:631 BW is onverkort van toepassing.

XNoot
1

Het bepaalde in art. 7:631 BW is onverkort van toepassing.

XNoot
1

Noot van CAO-partijen: „Door invoering van de Wet Terugdringing Ziekteverzuim en de afschaffing (privatisering) van de Ziektewet worden door de bedrijfsvereniging BV TAB als zodanig geen uitkeringen bij ziekte meer verstrekt.

Voor de agrarische sector is in verband hiermee naast dit c.a.o. artikel een afzonderlijke SAZAS-c.a.o. tot stand gekomen."

XNoot
1

Onverminderd het bepaalde in artikel 7:674 van het BW.

XNoot
1

Deze bepaling vindt geen toepassing wanneer en voor zover het uitzendbureau gehouden is de (algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de) CAO voor Uitzendkrachten na te leven. Zie in dit verband artikel 15 van de CAO voor Uitzendkrachten.

XNoot
1

Bedoeld wordt de periode van 1 mei 1996 t/m 30 april 1998.

XNoot
1

Ingevolge artikel 7:645 van het BW is een afwijking van artikel 7:635 lid 3 ten nadele van de werknemer nietig.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Het bepaalde in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag blijft onverkort van toepassing.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindend verklaard bij besluit van 22 november 1996 (Stcrt. 1996, nr. 229).

Naar boven