Aanwijzingsbesluit categorieën Wet premieregime bij marginale arbeid sector Agrarisch bedrijf

Het Bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen,

gelet op artikel 4, eerste lid van de Wet premieregime bij marginale arbeid,

Besluit:

Artikel 1

Als werknemer in de zin van artikel 4, eerste lid van de Wet premieregime bij marginale arbeid wordt aangemerkt de persoon die gerechtigd is in Nederland arbeid in dienstbetrekking te verrichten en die:

a. op 1 januari van het jaar waarin de arbeid in dienstbetrekking wordt verricht, volledig dagonderwijs volgt, danwel

b. bij aanvang van de dienstbetrekking niet is aangewezen op inkomen uit arbeid en evenmin uitkeringsgerechtigde is en gedurende een periode van tenminste 31 dagen onmiddellijk voorafgaand aan de premievrije dienstbetrekking, geen betaalde arbeid heeft verricht.

Artikel 2

Dit besluit is uitsluitend van toepassing op de dienstbetrekking in bedrijven binnen de sector Agrarisch bedrijf, als bedoeld in de Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren (Stcrt. 1997, 41).

Artikel 3

Het aanwijzingsbesluit categorieën werknemers Wet premieregime bij marginale arbeid BV TAB, risicogroep Agrarisch bedrijven, van 10 december 1996 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking twee dagen na plaatsing ervan in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 maart 1997.

Artikel 5

Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel ’Aanwijzingsbesluit categorieën Wet premieregime bij marginale arbeid sector Agrarisch bedrijf’.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Amsterdam, 13 mei 1997.
J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Toelichting

Algemeen

Op grond van de Wet premieregime bij marginale arbeid (Wet PMA) kunnen uitkeringsgerechtigden in aanmerking komen voor premievrijstelling bij het verrichten van arbeid van zeer korte duur. In artikel 4, eerste lid van deze wet is de mogelijkheid geschapen om andere categorieën aan te wijzen. Dit besluit voorziet in aanwijzing van deze categorieën.

Daarmee beoogt dit besluit op een duurzame wijze tegemoet te komen aan de personeelsproblematiek in de agrarische sector. Met name in piekperioden ondervindt deze sector moeilijkheden bij het vinden van voldoende tijdelijke arbeidskrachten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De mogelijkheid voor vrijstelling van premieplicht wordt geopend voor twee categorieën; zij die volledig dagonderwijs volgen (scholieren en studenten) en zij die niet zijn aangewezen zijn op inkomen uit arbeid en ook geen uitkeringsgerechtigde zijn.

Voor toepassing van de premievrijstellingsregeling zal de werknemer in de agrarische sector met de voornoemde personen een dienstverband moeten aangaan.

Ook in de Wet (PMA) wordt nadrukkelijk aangesloten bij het werknemersbegrip, als bedoeld in artikel 3 van de werknemersverzekeringswetten. Daarnaast geldt als voorwaarde dat uitsluitend personen die bevoegd zijn in Nederland werkzaamheden te verrichten onder de reikwijdte van dit besluit vallen.

Ook de relatie ten opzichte van personen woonachtig in het buitenland, of met een andere dan de Nederlandse nationaliteit is daarmee voldoende duidelijk.

Doelstelling is dat het personen betreft die geen ‘verdringing’ opleveren van reguliere werknemers. De criteria richten zich dan ook naar de inkomenspositie.

onderdeel a

Het betreft hier feitelijk de categorie scholieren/studenten. Ten aanzien van de vaststelling van de ’student-, of scholier-status’ wordt een fictie gehanteerd. Voorwaarde is hier dat een volledige dagopleiding gevolgd wordt op 1 januari van het jaar waarin de arbeid wordt verricht. Veelal zal de status van scholier of student aan een Nederlandse dagopleiding eenvoudig vast te stellen zijn. Voor de nadere definitie van het begrip student of scholier aan een buitenlandse instelling, kan de wetgeving van het desbetreffende land maatgevend zijn.

onderdeel b

Deze categorie ziet onder meer op de zogenaamde ’huisvrouw’ of ’huisman’. Bij de afbakening van deze begrippen is de inkomenspositie van belang. De persoon mag bij aanvang van de dienstbetrekking geen inkomen genieten, noch een uitkering ontvangen. Daarmee zijn vut- en pensioengerechtigden uitgesloten van deelname aan de regeling. Daarnaast mag de betrokkene 31 dagen direct voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking geen betaalde arbeid hebben verricht. Deze voorwaarde is niet beperkt tot betaalde arbeid verricht in de agrarische sector. Hiermee wordt voorkomen dat ’verdringing’ ontstaat van de doelgroepen waarvoor deze regeling bedoeld is.

Met het begrip ’uitkeringsgerechtigde’ wordt aangesloten bij artikel 1 sub h van de Wet PMA. Voor de nadere definitie van dit begrip in grensoverschrijdende gevallen zal naar de wetgeving van het desbetreffende land moeten worden gekeken, waarbij artikel 1 sub h van de Wet PMA een beoordelingskader kan zijn.

Artikel 2

Artikel 4, eerste lid van de Wet PMA, zoals gewijzigd bij de invoeringswet Osv ’97, geeft reeds aan dat uitsluitend binnen de agrarische en tabakverwerkende sector gebruik gemaakt kan worden van andere categorieën dan uitkeringsgerechtigden. Om elk misverstand over de reikwijdte van dit aanwijzingsbesluit te voorkomen wordt hier nadrukkelijk een afbakening aangebracht naar de sector Agrarisch bedrijf als bedoeld in de Regeling indeling bedrijfs- en beroepsleven in sectoren (Stcrt. 1997, 41). Daarmee vallen de volgende takken van bedrijf of beroep onder de reikwijdte van de regeling: akker- en weidebouw (inbegrepen de vlasteelt); veehouderij en pluimveehouderij; tuinbouw (groenteteelt, fruitteelt, bloembollen, boomkwekerij, bloemisterij, tuinbouwzaadteelt en kruidenteelt); hoveniersbedrijf; bijenteelt; bosbouw; griend- en rietcultuur; veenbedrijf (veenderijen en turfstrooiselfabrieken); agrarische loonondernemingen; grasdrogerijen; aardappelsorteerinrichtingen; jacht; cultuurtechnische werken; visteelt.

Artikel 3

Op 10 december 1996 werd door het Bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Tabakverwerkende en Agrarische bedrijven vastgesteld het Aanwijzingsbesluit categorieën werknemers wet Premieregime marginale arbeid BV TAB, risicogroep Agrarische bedrijven. Dit besluit is niet gepubliceerd in de Staatscourant.

Door de invoering van de Organisatiewet sociale verzekeringen is dit besluit per 1 maart 1997 een goedgekeurd besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen geworden. Dit artikel ziet op intrekking van het besluit van 10 december 1996.

Artikel 4

De Wet PMA is in werking getreden op de dag na de datum van plaatsing in het Staatsblad. Gelet hierop is aan dit besluit terugwerkende kracht verleend tot die datum.

Artikel 5

Dit artikel geeft de citeertitel aan van dit besluit.

Amsterdam, 13 mei 1997.

J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Naar boven