Besluit nadere regelen aanvraag PMA

Besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, houdende nadere regels voor de aanvraag en de beschikking omtrent de vrijstelling van premies werknemersverzekeringen (Besluit nadere regelen aanvraag PMA)

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen,

Gelet op artikel 3, vierde lid, van de Wet premieregime bij marginale arbeid;

Gelet op artikel 43, onderdeel D van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

Gelet op artikel 7, eerste lid, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

Besluit:

Paragraaf 1: Begripsomschrijving

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

premievrijstelling: de vrijstelling van de verplichting tot betaling van premies, als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet premieregime bij marginale arbeid;

b. uitkeringsbewijs: document waaruit blijkt dat de werknemer uitkeringsgerechtigd is;

inschrijvingsbewijs Arbeidsvoorzieningsorganisatie: bewijs van inschrijving als werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Paragraaf 2: Aanvraag van de premievrijstelling

Artikel 2

1. De aanvraag van de premievrijstelling die betrekking heeft op uitkeringsgerechtigden geschiedt door middel van een aanvraagformulier waarvan het model als bijlage 1 aan dit besluit is toegevoegd.

2. Indien de aanvraag geschiedt door een werkgever die werkzaamheden verricht die vallen onder het onderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven waarover de sector Agrarisch bedrijf, de sector Slagersbedrijven, Slagers overig of de sector Tabakverwerkende industrie haar werking uitstrekt, wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier waarvan het model als bijlage 2 aan dit besluit is toegevoegd.

3. Het ingezonden aanvraagformulier gaat vergezeld van de volgende bescheiden:

a. een kopie van een recent uitkeringsbewijs;

b. een kopie van een geldig inschrijvingsbewijs Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

4. Indien sprake is van een buitenlandse uitkering, dient het ingezonden aanvraagformulier tevens vergezeld te gaan van een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de werknemer. Indien de werknemer geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte dient tevens een kopie van het verblijfsdocument te worden meegezonden waaruit blijkt dat de werknemer gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten.

Artikel 3

1. De aanvraag van de premievrijstelling die betrekking heeft op de aangewezen categorieën werknemers geschiedt door middel van een aanvraagformulier waarvan het model als bijlage 2 aan dit besluit is toegevoegd.

2a. Indien de aanvraag betrekking heeft op een persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Aanwijzingsbesluit categorieën Wet premieregime bij marginale arbeid sector Agrarisch bedrijf, dan dient de werkgever met het aanvraagformulier afschriften mee te zenden van een geldig identiteitsbewijs van de werknemer, van de tewerkstellingsvergunning - zo deze is vereist - alsmede van een bewijs van inschrijving van deze persoon aan een onderwijsinstelling op 1 januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

2b. Indien de werknemer in Nederland woonachtig is en volledig dagonderwijs volgt aan een Nederlandse onderwijsinstelling, dient de werkgever inzending van voornoemde afschriften achterwege te laten en deze in zijn administratie te bewaren.

2c. Indien de werknemer in Nederland woonachtig is en volledig dagonderwijs volgt aan een niet in Nederland gevestigde onderwijsinstelling, dient de werkgever voornoemde afschriften in zijn administratie te bewaren en een kopie van het voornoemde bewijs van inschrijving aan een onderwijsinstelling met de aanvraag mee te zenden.

3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een persoon als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Aanwijzingsbesluit categorieën Wet premieregime bij marginale arbeid sector Agrarisch bedrijf, dan dient de werkgever met het aanvraagformulier afschriften mee te zenden van een geldig identiteitsbewijs van de werknemer en de tewerkstellingsvergunning, zo deze is vereist. Indien de werknemer in Nederland woonachtig is, dient de werkgever inzending van voornoemde afschriften achterwege te laten en deze in zijn administratie te bewaren.

Paragraaf 3: Intrekking Tica-besluit

Artikel 4

Het besluit van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming van 22 januari 1997, houdende nadere regels voor de aanvraag en de beschikking omtrent de vrijstelling van premies werknemersverzekeringen (Stcrt. 1997, 28), wordt ingetrokken.

Paragraaf 4: Inwerkingtreding

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de tweede dag na plaatsing ervan in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 maart 1997.

Paragraaf 5: Citeertitel

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit nadere regelen aanvraag PMA.

Dit besluit zal met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Amsterdam, 13 mei 1997.
J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Toelichting

Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet premieregime bij marginale arbeid (Wet PMA) had het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica) de bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot zowel de aanvraag van de premievrijstelling door de werkgever als de beschikking op de aanvraag door de uitvoeringsinstelling.

Met het besluit van 22 januari 1997, houdende nadere regels voor de aanvraag en de beschikking omtrent de vrijstelling van premies werknemersverzekeringen (Stcrt. 1997, 28) heeft het Tica van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De Tica-regels bevatten geen aanwijzingen voor aanvragen die betrekking hebben op de door de Bedrijfsvereniging voor Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven (BV TAB) op grond van artikel 4, eerste lid, Wet PMA aan te wijzen categorieën werknemers. Reden hiervoor was dat de BV TAB ten tijde van het Tica-besluit nog geen categorieën werknemers had aangewezen.

Met de inwerkingtreding op 1 maart 1997 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is deze in de Wet PMA aan de BV TAB gegeven bevoegdheid om categorieën werknemers aan te wijzen, overgegaan naar het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), de rechtsopvolger van het Tica. Tevens zijn per die datum alle Tica-besluiten automatisch Lisv-besluiten geworden.

In zijn vergadering van 16 april 1997 heeft het Lisv invulling gegeven aan deze bevoegdheid. De aangewezen categorieën betreffen: personen die op 1 januari van het jaar waarin arbeid in dienstbetrekking wordt verricht volledig dagonderwijs volgen (scholieren, studenten), en personen die bij aanvang van de dienstbetrekking niet zijn aangewezen op inkomen uit arbeid, en evenmin uitkeringsgerechtigd zijn, alsmede gedurende een periode van tenminste 31 dagen onmiddellijk voorafgaand aan de premievrije dienstbetrekking geen betaalde arbeid hebben verricht. Hierbij kan gedacht worden aan huisvrouwen (m/v). Voor beide categorieën geldt dat men gerechtigd moet zijn in Nederland arbeid in dienstbetrekking te verrichten.

Uit oogpunt van handhaving is het noodzakelijk dat de werkgever ten aanzien van dienstverbanden met personen die niet in Nederland woonachtig zijn of niet staan ingeschreven aan een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling, de uitvoeringsinstelling extra informatie aanlevert waaruit blijkt dat de betreffende werknemer voldoet aan de doelgroepomschrijving. Hetzelfde geldt ook voor werknemers met een niet-Nederlandse uitkering. Deze extra informatie verkleint de kans op misbruik en stelt de uitvoeringsinstelling in staat de aanvraag sneller af te handelen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begripsomschrijving.

Artikel 2

Dit artikel ziet op aanvragen die betrekking hebben op uitkeringsgerechtigden.

De aanvraag dient te geschieden via een aanvraagformulier waarvan het model als bijlage 1 aan het besluit is toegevoegd. Alleen werkgevers in de sector Agrarisch bedrijf, de sector Slagersbedrijven, Slagers overig en de sector Tabakverwerkende industrie dienen gebruik te maken van een ander formulier (bijlage 2).

Het als bijlage 1 bijgevoegde modelformulier is ten opzichte van het door het Tica vastgestelde model uitgebreid met extra vereisten voor aanvragen aangaande werknemers met een niet-Nederlandse uitkering. Deze extra eisen worden opgesomd in het vierde lid: meezenden van een bewijs waaruit blijkt dat de betrokken werknemer gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten. Voor onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte kan worden volstaan met een kopie van een geldig identiteitsbewijs. Voor werknemers met een andere nationaliteit is tevens een kopie van een verblijfsdocument benodigd waaruit blijkt dat het betrokkene is toegestaan is om in Nederland arbeid te verrichten.

Artikel 3

Dit artikel heeft betrekking op aangewezen categorieën werknemers.

In het eerste lid wordt bepaald dat voor deze categorieën het aanvraagformulier moet worden gebruikt dat als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd.

Het tweede lid ziet op de aangewezen categorie scholieren/studenten. Indien deze personen in Nederland woonachtig zijn en ook het onderwijs aan een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling volgen, behoeven met het aanvraagformulier geen additionele bescheiden meegezonden te worden. De werkgever kan volstaan met het bewaren in zijn administratie van kopieën van het geldige identiteitsbewijs van de werknemer, van de tewerkstellingsvergunning (zo deze is vereist) en van een bewijs van inschrijving aan een onderwijsinstelling. Alleen indien sprake is van een niet in Nederland woonachtige werknemer of van een werknemer die het bedoelde onderwijs volgt aan een onderwijsinstelling die niet in Nederland gevestigd is, dient de werkgever wel extra informatie aan de uitvoeringsinstelling aan te leveren. In het eerste geval gaat het om afschriften van een geldig identiteitsbewijs, van de tewerkstellingsvergunning (zo deze is vereist) en van het inschrijvingsbewijs aan de onderwijsinstelling. In het tweede geval dient alleen een kopie van het inschrijvingsbewijs met de aanvraag te worden meegezonden.

Het derde lid betreft de aangewezen categorie huisvrouwen (m/v). Indien de werknemer in Nederland woonachtig is, kan volstaan worden met het inzenden van het aanvraagformulier. Voor werknemers van buiten Nederland dienen afschriften te worden meezonden van een geldig identiteitsbewijs en van de tewerkstellingsvergunning, zo deze is vereist.

Artikel 4

Het onderhavige besluit van het Lisv vervangt het Tica-besluit van 22 januari 1997, welke hierbij dan ook wordt ingetrokken.

Amsterdam, 13 mei 1997.

J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Naar boven