Richtlijn schriftelijke verantwoording strafzaken

28 januari 1997

College van procureurs-generaal

1. Inleiding

In het strafproces geldt als uitgangspunt een goede, dat wil zeggen behoorlijke en rechtmatige werkwijze van politie en openbaar ministerie. Hiervan moet behalve de rechter ook de verdediging kunnen uitgaan. Dit strafprocessueel 'krediet' gaat evenwel verloren indien politie en openbaar ministerie geen open en volledige verantwoording van het opsporingsonderzoek afleggen ter openbare terechtzitting, en aldus dit onderzoek gedeeltelijk aan de controle van de rechter onttrekken. In het bijzonder het voorschrift van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering strekt er toe deze verantwoording invulling te geven, en daarmee de controle van de strafrechter op het totale verloop van het opsporingsonderzoek, mogelijk te maken. De rechter moet de gehanteerde opsporingsmethoden en -middelen kunnen toetsen op proportionaliteit, subsidiariteit, zorgvuldigheid en rechtmatigheid.

Deze instructie geeft aan het uitgangspunt van verantwoording ter controle nadere uitwerking en toelichting. Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van de ter zake in acht te nemen uitgangspunten. Hoofdstuk 3 geeft een nadere toelichting op die uitgangspunten, terwijl hoofdstuk 4 een summiere weergave geeft van in dit kader van belang zijnde meer recente jurisprudentie. Verder wordt in hoofdstuk 5 een model-keuze proces-verbaal informanten ten behoeve van de praktijk aangereikt.

2. Uitgangspunten

I) Alle in het kader van het totale opsporingsonderzoek verrichte opsporingshandelingen en activiteiten dienen schriftelijk bij proces-verbaal te worden vastgelegd.

Het opmaken en inzenden van een proces-verbaal inzake een onderzoeksactiviteit mag slechts dan achterwege blijven als - naar het oordeel van de officier van justitie - de onderzoeksverrichting of -bevinding iedere relevantie mist.

II) De resultaten van het opsporingsonderzoek die van belang kunnen worden geacht voor het bewijs dienen integraal bij proces-verbaal te worden verantwoord en als processtukken bij het strafdossier te worden gevoegd.

Ook voor de verdachte ontlastend bewijsmateriaal dient middels proces-verbaal bij het strafdossier van de strafzaak te worden gevoegd.

III) Alle in het onderzoek toegepaste opsporingsmethoden en -middelen waarbij sprake is geweest van enige inbreuk - hoe gering ook - op rechtens bescherm-de belangen van de verdachte(n) of van derden dienen bij aan het strafdossier toe te voegen proces(sen)-verbaal te worden verantwoord, teneinde de strafrechter in staat te stellen het verloop van het onderzoek naar behoren te controleren en deze met name ook in staat te stellen zich een oordeel te vormen of de toepassing van de aangewende opsporingsmethoden en -middelen, heeft plaatsgevonden met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, behoorlijkheid en zorgvuldigheid en of het aldus verworven bewijsmateriaal als rechtmatig kan worden gekwalificeerd.

a. De hier bedoelde toegepaste opsporingsmethoden en- middelen dienen, ook indien deze zonder enig resultaat zijn gebleken, schriftelijk bij proces-verbaal in het strafdossier te worden verantwoord.

b. Gedetailleerde gegevens omtrent de wijze waarop informatie is verstrekt of verkregen kunnen - als het niet gaat

om de toepassing van een opsporings-methode of -middel als hiervoor bedoeld - in overleg met de betrokken officier van justitie, buiten het in het strafdossier over te leggen proces-verbaal blijven, indien bijzondere belangen zoals die van veiligheid van de informatieverschaffer of belangen van andere strafrechtelijke onderzoeken, dan wel andere bijzondere afschermingsbelangen dit vergen. De gronden of redenen voor deze beperkte weergave ter afscherming dienen wel schriftelijk in de strafzaak te worden verantwoord.

IV) Omtrent de selectie van bij het strafdossier te voegen stukken beslist de officier van justitie en in geval van een gerechtelijk vooronderzoek (mede) de rechter-commissaris. Dit laat onverlet, dat naderhand in het verloop van het strafproces aan het bevel van de strafrechter - ambtshalve of op verzoek van de verdediging - of aan de vordering van de officier van justitie tot alsnog de overlegging van nadere - voorshands niet overgelegde - stukken in de strafzaak moet kunnen worden voldaan.

3. Toelichting

De vraag naar de mate en de omvang van de schriftelijke verantwoording ten behoeve van de strafzaak spitst zich nader toe op de eventueel toegepaste bijzondere opsporingsmethoden/-technieken en -middelen. Alvorens te besluiten om tot toepassing daarvan over te gaan - dient nadrukkelijk te worden stilgestaan bij de consequenties van de verantwoording daarvan in de strafzaak voor de belangen van afscherming en veiligheid van mensen, methodieken en middelen. Als uitgangspunt geldt immers, dat - om rechterlijke toetsing mogelijk te maken - de toegepaste opsporingsmethoden en -middelen bij aan het strafdossier toe te voegen proces-verbaal worden gerelateerd.

Met inachtneming van dit uitgangspunt kunnen de volgende vragen rijzen:

- Wat moet in het in het strafdossier te voegen proces-verbaal worden verantwoord?

- In hoeverre moeten gehanteerde opsporingsmethoden in het proces-verbaal worden verantwoord? (Dus: zijn er grenzen aan de omvang of detaillering?)

- Zijn er gevallen waarin gehanteerde opsporingsmethoden geheel onvermeld kunnen blijven?

- Op welke wijze en in welke omvang moet de aanvang van een onderzoek in een proces-verbaal - het 'start-proces-verbaal' - worden verantwoord?

Bij de beantwoording van deze vragen is artikel 152 Sv, en de door de jurisprudentie aan dit artikel gegeven uitleg van belang. Dit artikel luidt:

De ambtenaren bedoeld in de artikelen 141 en 142, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.1

Voor de betekenis en reikwijdte van dit voorschrift is het totale verloop van het onderzoek van belang. In het kader van dit onderzoek kunnen de volgend fasen worden onderscheiden:

A. De informatieve voorfase

Aan een opsporingsonderzoek gaat - zeker als het een onderzoek van enige omvang betreft - veelal een informatieve fase vooraf. Het gaat dan om - al dan niet onder opstelling van een operationele analyse - het verzamelen, rangschikken, bewerken en veredelen van informatie alsmede de strafvorderlijke onderbouwing daarvan. Het betreft hier dan de ordening en veredeling van rechtmatig verkregen informatie die voldoende reële aanwijzigen geeft van gepleegde strafbare feiten. De informatie kan afkomstig zijn uit verschillende bronnen, waaronder open bronnen, andere strafrechtelijke onderzoeken, registraties waaronder die afkomstig uit politieregisters, meldpunten etc. In deze fase van onderzoek, voorafgaand aan het opsporingsonderzoek, is er geen sprake van toepassing van bijzondere strafvorderlijke bevoegdheden. In deze fase van het onderzoek mag wel in beperkte mate nadere informatie vergaard worden. De politie mag uitsluitend die handelingen verrichten die de in artikel 2 Politiewet opgedragen taak meebrengen en die voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij kan men denken aan het onder zich nemen van voorwerpen, niet stelselmatige observatie en schaduwen, het in het openbaar fotograferen of ook het nader raadplegen van informanten. Verdergaande inbreuken op de persoonlijke levenssfeer zijn niet toegestaan. Daarvoor biedt artikel 2 Politiewet een onvoldoende wettelijke grondslag2. De fase van het informatieve onderzoek waarin laatsbedoelde activiteiten worden verricht wordt ook wel de 'pro-actieve fase' genoemd. Uitsluitend indien de aldus bijeengebrachte, bewerkte en veredelde informatie voldoende strafrechtelijk relevantie blijkt te hebben - dus als de informatie leidt tot op grond van op feiten en gebaseerde omstandigheden gebaseerde redelijke aanwijzingen voor gepleegde strafbare feiten - kan een opsporingsonderzoek worden ingesteld.

Ook deze informatieve voorfase dient tenslotte een strafvorderlijk doel en geschiedt daarom onder gezag van de officier van justitie.

B. Het opsporingsonderzoek

Het opsporingsonderzoek vindt plaats op basis van een op feiten en omstandigheden gebaseerde redelijke verdenking dat een strafbaar feit is gepleegd (art. 27 Sv)3. In het kader van het opsporingsonderzoek staan de in het Wetboek van Strafvordering of in bijzondere wetten geregelde bevoegdheden ter beschikking. Naast het opsporings-onderzoek kan mede sprake zijn van een gerechtelijk vooronderzoek en/of een strafrechtelijk financieel onderzoek.

3.1. De hoofdregel

De ex art. 152 Sv voortvloeiende verplichtingen strekken ertoe om, indien een strafvervolging is ingesteld, de rechter in staat te stellen de bruikbaarheid, waaronder de betrouwbaarheid, van al hetgeen in het procesverbaal van opsporing is gerelateerd, ten behoeve van die strafvervolging te beoordelen, alsmede om de verdediging en ook de vervolgende instantie in staat te stellen hun visie omtrent de waarde van het gerelateerde aan de rechter kenbaar te kunnen maken. Aldus heeft dit artikel mede belangrijke betekenis ter realisering van het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht van eerlijke berechting (fair trial).

Hoofdregel is dat alles wat door opsporingsambtenaren ter opsporing wordt verricht of bevonden bij proces-verbaal wordt verantwoord. Uitsluitend hetgeen naar hun - aan toetsing door de officier van justitie onderworpen - oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing, behoeft niet in een bij het strafdossier te voegen proces-verbaalvorm te worden gerelateerd4.

- Voor de praktijk betekent dit minimaal, dat handelingen die hebben geleid tot informatie die van belang is voor de bewijsvoering in het (eind)proces-verbaal worden opgenomen. Daarbij moeten de grenzen niet te eng worden getrokken. Niet alleen de verzameling van rechtstreeks voor de bewijsvoering van belang zijnde informatie moet bij proces-verbaal, maar ook dient schriftelijk verslag ten behoeve van de strafzaak te worden gedaan omtrent de instelling, het verloop, alsook de resultaten van de informatieve voorfase. Dus ook de informatie die essentieel is geweest voor de bepaling van de richting van het onderzoek5 dient - met het oog op de verantwoording van dat onderzoek -

bij proces-verbaal te worden gerelateerd. Immers het totale verloop van de opsporing moet via de weg van de schriftelijke verantwoording6 ten behoeve van de strafrechter voldoende inzichtelijk te zijn.

- Voor de verdachte ontlastend bewijsmateriaal dient uiteraard steeds in proces-verbaalvorm bij het dossier van de strafzaak te worden gevoegd.

- De inzet van onderzoeksmethoden of -middelen waarbij sprake is geweest van enige inbreuk, hoe gering ook, van rechtens beschermde belangen van verdachten of derden, zoals onder meer privacy- en eigendomsbelangen, dienen - ongeacht het resultaat van de inzet - steeds in verslaglegging bij proces-verbaal te zijn opgenomen.

- Uitsluitend niet relevante, niet richting gegeven hebbende (opsporings-)handelingen behoeven niet bij proces-verbaal in het strafdossier te worden verantwoord. Deze moeten echter wel schriftelijk worden vastgelegd en des-noodzakelijk in de strafzaak kunnen worden overgelegd. Irrelevante observatieverslagen kunnen (vooralsnog) buiten het strafdossier worden gehouden. Ook hier is de officier van justitie, en - in geval van een gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris - de toet-sende en beslissende instantie.

Het zal duidelijk zijn dat informatie waarvan op voorhand niet kan worden gezegd of deze redelijkerwijze al dan niet van belang kan zijn voor enige door de strafrechter in het eindonderzoek te nemen beslissing, op dusdanige wijze zal moeten worden vastgelegd (bijvoorbeeld in een journaal) dat deze desverlangd (alsnog) bij proces-verbaal kan worden gerelateerd.

3.2. Nuanceringen op de hoofdregel

Uitgangspunt is dus dat alle voor de bewijsvoering relevante informatie alsook alle toegepaste opsporingsmiddelen en -methoden integraal worden verantwoord. Integrale verantwoording betekent, als gezegd, bovendien dat ook over de weg waarlangs de informatie is verkregen (in de terminologie van art. 152 Sv: 'hetgeen ter opsporing is verricht of bevonden') bij proces-verbaal moet worden gerelateerd.

Toegestaan is dat in een proces-verbaal dienende ter onderbouwing van een te vorderen gerechtelijk vooronderzoek of in een 'dwangmiddelenproces-verbaal', bijvoorbeeld strekkende ter onderbouwing van een te vorderen huiszoeking, vooralsnog niet alle aangewende opsporingsmethoden en -middelen integraal worden verantwoord. Echter ook ten aanzien van deze processen-verbaal geldt dat deze de onderbouwde en verantwoorde weergave dienen te bevatten van de feiten en omstandigheden waarop redelijkerwijze de ingevolge de wet vereiste mate van verdenking7 kan worden aangenomen.

Een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop een opsporingsmethode is uitgevoerd of een bijzonder (technisch) middel is toegepast behoeft niet steeds bij proces-verbaal in de strafzaak worden overgelegd. Volstaan zal in de regel kunnen worden met de genoegzame aanduiding van het middel of de methode. Dit geldt onder omstandigheden ook met betrekking tot de wijze waarop de informatie is verstrekt of verkregen, indien bijzondere belangen zoals dat van de veiligheid van de informatieverstrekker, dat vergen. Niet steeds behoeven dus alle ins en outs te worden weergegeven. Het gaat erom dat de rechter, het openbaar ministerie ter zitting en ook de verdachte en de verdediging voldoende inzicht wordt verschaft omtrent het verloop van het onderzoek en de daarbij toegepaste opsporingsmethoden. Ook dient uit het proces-verbaal te blijken waarom voor bepaalde opsporingsmethoden/technieken is gekozen. De gemaakte afwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit dienen voor de rechter zichtbaar gemaakt te worden. Het vorengestelde betekent echter niet dat de volledige en complete schriftelijke verslaglegging omtrent de toegepaste methoden en middelen niet beschikbaar hoeft te zijn. Deze dienen - bij voorkeur in de vorm van een proces-verbaal - bij de politie aanwezig en beschikbaar te zijn, zodat aan het verzoek van de rechter om nadere verantwoording - bij twijfel of bij nadere behoefte aan inzicht met betrekking tot de toegepaste methoden of middelen - kan worden voldaan.

Behalve redenen van efficiëntie kunnen ook belangen van derden en het belang van afscherming met het oog op de verdere bruikbaarheid van een methode of techniek redenen zijn voor minder en onnodig gedetailleerde verslaglegging. Zo is het bijvoorbeeld toegelaten enerzijds wel te vermelden dat er is geobserveerd, terwijl anderzijds niet wordt vermeld dat er is geobserveerd vanuit het huis van de overbuurman8. Zo moeten ook de in het kader van observatie toegepaste technische hulpmiddelen in het proces-verbaal worden besproken. In het algemeen kan hier echter met algemene bewoordingen worden volstaan9.

Het is hier de plaats te wijzen op de mogelijkheid zoals die in de strafrechtspraktijk reeds is toegepast dat de strafrechter middels verwijzing van de strafzaak naar de rechter-commissaris, deze laatste doet onderzoeken buiten tegenwoordigheid van de verdachte en de raadsman of bedoelde afschermingsbelangen aanwezig zijn en - afgewogen tegen de strafprocessuele belangen - terecht zijn afgeschermd.

3.3.Verantwoording aanvang onderzoek

De basis van een strafrechtelijk onderzoek is informatie. Die informatie is niet alleen bij de CID aanwezige en beschikbare, maar kan bijvoorbeeld ook (andere) ambtelijke informatie zijn zoals bijvoorbeeld een MOT-melding. Lange tijd is het praktijk geweest dat de aanvang van een strafrechtelijk onderzoek slechts werd verantwoord met de vaak gehanteerde zinsnede 'uit (CID-)informatie is gebleken dat...' Aldus werden de bronnen van herkomst en daarmee fundering van de betrouwbaarheid en de rechtmatigheid van de in het proces-verbaal gerelateerde gegevens afgedekt en werd aldus de controle door de rechter daarop onmogelijk gemaakt. Overigens was daar lang niet altijd voldoende reden toe, bijvoorbeeld wanneer het hierbij ging uit informatie afkomstig uit andere strafzaken. De hier bedoelde 'historische' praktijk moet thans als achterhaald worden beschouwd. Daar waar terecht sprake is van bron afscherming - het gaat dan meestal om afscherming van als zodanig geregistreerde informanten aan wie terecht afscherming is toegezegd - zal enige aanduiding omtrent de bron of bronnen, de betrouwbaarheid daarvan en de betrouwbaarheid van de door deze(n) verstrekte informatie niet achterwege mogen en kunnen blijven. Als bijlage van deze handleiding is een voorbeeld van een informanten-procesverbaal bijgevoegd.

Alle in een (CID)proces-verbaal weergegeven informatie moet kunnen worden verantwoord. De controle op de wijze en de mate van verantwoording is bij uitstek taak van de officier van justitie. Die moet het betreffende materiaal kunnen beoordelen en wegen. Verder dient het CID-verbaal dusdanig informatief te zijn dat de (straf)rechter kan beoordelen of de verstrekte informatie inderdaad strafprocessueel betrouwbaar en bruikbaar kan worden geacht.

3.4. De vorm van het proces-verbaal

Wat betreft de vorm van het proces-verbaal geldt uiteraard het dwingende voorschrift van art. 153 Sv. Dit artikel luidt: lid 1Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed10 of, voor zover zij die niet hebben afgelegd, door hen binnen tweemaal vierentwintig uren beëdigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het procesverbaal stelt.

lid 2Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.

3.5. Anoniem proces-verbaal

Een proces-verbaal dat onder codenummer van verder anoniem gebleven verbalisanten op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt kan - mits blijkt dat het gaat om in deze bevoegde opsporings-ambtenaren11 - als volledig bewijsmiddel in de zin van art. 344 lid 2 Sv worden gebruikt. Voor deze praktijk is niet perse vereist dat de betrokken verbalisanten de status van 'bedreigde getuigen' moet worden toegekend12. Bij deze praktijk dient men zich ervan bewust te blijven, dat het hier bedoelde bewijsmateriaal ambtshalve door de officier van justitie, de rechter of op verzoek van de verdediging kan worden getoetst door middel van getuigenverhoor. De betrokken verbalisanten kunnen dan gehoord worden hetzij als 'open getuige' ter openbare terechtzitting al dan niet onder (vermommings)afscherming, hetzij door de rechter-commissaris al dan niet als erkende beschermde getuige13. De rechter ter zitting kan op grond van artikel 288 Sv de beantwoording van bepaalde vragen beletten14.

3.6. Derde-proces-verbaal

Mogelijk is dat de waarnemingen, verrichtingen en bevindingen worden gerelateerd in een de-auditu proces-verbaal, dat wordt opgemaakt door een derde, hoofd observatie, teamleider e.d. Een dergelijke praktijk van verantwoording is ook door de jurisprudentie toegestaan15. Hier geldt echter hetzelfde als hierboven reeds werd opgemerkt. Gaat het om waarnemingen, bevindingen of verrichtingen die aan het bewijs in de strafzaak bijdragen dan kan zulks leiden tot integrale toetsing door overlegging in de strafzaak van de bij proces-verbaal weergegeven waarnemingen en bevindingen van de individuele observanten of ook middels getuigenverhoor van de direct betrokken getuige-verbalisanten.

3.7. De gang van een proces-verbaal

Uitgangspunt is dat opgemaakte processen-verbaal worden ingezonden aan de officier van justitie in verband met diens toezichthoudende en controlerende taak op de opsporing (art. 148 Sv) en dat deze processen-verbaal bij de processtukken worden gevoegd (ministeriële circulaire 1926). De officier van justitie kan echter ook bepalen dat sommige processen-verbaal niet behoeven te worden ingezonden, doch onder de politie blijven. Dit geldt in het bijzonder voor strafzaken die niet worden doorgezet. Het niet doorzetten van een strafzaak doet in beginsel dus niet af aan de verbaliseringsplicht van artikel 152 Sv15. Voorts kan de officier van justitie als vervolgende instantie bepalen dat sommige processen-verbaal om hem moverende redenen niet bij de processtukken van de strafzaak worden gevoegd; daarvan wordt door de officier van justitie melding gemaakt in het strafdossier en ook dan geldt wat ter zake is vermeld in het slot van paragraaf 3.3.

4. Jurisprudentie

HR 19.12.95, NJ 1996.249

Hof Amsterdam 10.01.95, NJ 1995. 254 (Zwolsman)

Het standpunt dat van iedere verrichting en bevinding proces-verbaal moet worden opgemaakt op straffe van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vindt geen steun in het recht. De rechter kan de opsporingsambtenaar als getuige horen of ook het openbaar ministerie opdragen processen-verbaal alsnog bij het dossier te voegen dan wel opdragen van de relevante feiten en omstandigheden alsnog proces-verbaal op de maken en bij de stukken te voegen. Dit kan anders zijn, indien het opmaken van een proces-verbaal achterwege is gebleven met de bedoeling opsporingsactiviteiten aan (rechterlijke) controle te onttrekken.

HR: Redelijke uitleg van artikel 152 Sv in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het opmaken van een procesverbaal mag door opsporingsambtenaren slechts achterwege worden gelaten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun - aan toetsing door de officier van justitie onderworpen - oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Als het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft zal moeten worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat gedeelte van het opsporingsonderzoek. Belangen van derden en/of van het opsporingsonderzoek vormen op zichzelf onvoldoende grond om een proces-verbaal achterwege te laten. Aan die belangen kan immers door de wijze waarop desbetreffende verrichtingen en bevindingen in het proces-verbaal worden gerelateerd voldoende worden tegemoetgekomen.

Artikel 152 Sv ziet slechts op het door het Wetboek van Strafvordering bestreken opsporingsonderzoek en dus niet op de voorfase waarin door opsporingsambtenaren met het oog op een mogelijk opsporingsonderzoek informatie wordt verzameld, maar waar nog geen sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit dat is of wordt gepleegd. Toch zal ook dan, naar gelang de aard en de omvang van dat onderzoek, enigerlei vorm van verslaglegging niet achterwege mogen blijven. Indien immers een opsporingsonderzoek volgt zal moeten worden kunnen teruggegrepen op hetgeen voorafgaand aan dat onderzoek is verricht en bevonden. De rechter in het eindonderzoek kan daaromtrent opheldering vragen zodat op een zodanig verzoek doeltreffend moet kunnen worden gereageerd. Het is aan de officier van justitie, die thans ingevolge artikel 13 PW het gezag toekomt over hetgeen opsporingsambtenaren voorafgaande aan en met het oog op het instellen van een opsporingsonderzoek verrichten de in deze te volgen gedragslijn te toetsen. Uitgangspunt dient daarbij te zijn dat de rechter in het eindonderzoek, overeenkomstig de aan een eerlijk proces te stellen eisen, in staat zal moeten zijn de rechtmatigheid van het onderzoek te toetsen en zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek.

Hof Den Haag 27.12.95 Ramola I

Het niet aanstonds door het openbaar ministerie in deze strafzaak opening van zaken geven ziet het hof als een ernstig feit. Het mag niet zo zijn dat het geheel van de verdediging afhankelijk is of kennis wordt verkregen van de toegepaste opsporingsmethoden. Dit zou op zijn beurt kunnen leiden tot opsporingsmethoden bij de verdediging in haar streven een volledig beeld op de zaak te krijgen, die evenzeer maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Nu het motief kennelijk niet de misleiding van de rechter was maar het belang van de afscherming van de informant wil het hof daar in dit geval geen consequenties aan verbinden17.

HR 05.12.95; nr. 100.055 (Barrera / Hooghiemstra)

Er was in deze zaak sprake van inlichtingen afkomstig van anonieme informanten en verder van observaties door anonieme observanten. De processen-verbaal relaterende observatiegegevens waren niet door de observanten opgemaakt, maar door een derde op basis van de aan deze door de observanten verschafte informatie. De originele observatieverslagen waren dus niet in het strafdossier gevoegd. Verzoeken tot voeging van de originele observatieverslagen, het horen van de CID-runners en van de observanten waren door het hof afgewezen. Het hof achtte het niet aannemelijk geworden dat er redenen waren om aan te nemen, dat de observaties onaanvaardbaar selectief in de processen-verbaal waren weergegeven en dat daarin hiaten zijn aangebracht ter verkorting van de rechten van de verdediging. Verder achtte het hof het, gelet op de effectiviteit van de opsporing en de veiligheid van de observanten/informanten, onwenselijk dat opsporingstechnieken en de identiteit van laatstbedoelden werd prijsgegeven. Tegen boven-

bedoelde techniek van weergave van bevindingen middels de leider van het opsporingsonderzoek had ook de HR geen bezwaar. Wel overwoog de HR daarbij dat artikel 152 Sv niettemin meebrengt dat de observanten zelf procesverbaal opmaken met betrekking tot datgene dat door hen tot opsporing is verricht en bevonden. Ten aanzien van de vorm waarin die waarnemingen worden vastgelegd zal met de door het hof genoemde belangen in redelijkheid rekening mogen worden gehouden. In zaken als de onderhavige (georganiseerde drugscriminaliteit) zal in het proces-verbaal niet in detail hoeven te worden vermeld op welke wijze personen zijn gevolgd of vanuit welke positie observaties zijn gedaan, terwijl evenmin de identiteit van de observanten hoeft te worden vermeld, mits vaststaat dat die observanten bevoegde opsporingsambtenaren zijn. In deze moet worden aangenomen dat ter zake alleen observatieverslagen zijn gemaakt (waarvan de openbaarmaking zoals het hof heeft overwogen onaanvaardbare schade zou berokkenen aan de door het hof genoemde belangen), zodat moet worden aangenomen dat naleving van artikel 152 Sv is verzuimd met betrekking tot de observaties tijdens het opsporingsonderzoek zoals die zijn weergegeven in het derde-proces-verbaal. Niettemin heeft het hof terecht het door de verdediging gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als te zware sanctie in dit geval (belangen, herstelmogelijkheden) verworpen. Ook de afwijzing door het hof van het verzoek om de CID-runners en de observanten als getuigen ter terechtzitting te horen achtte de HR terecht, nu zoals het hof had overwogen de verdachte door deze afwijzing redelijkerwijs ook niet in zijn verdediging kon worden geschaad. Dit lag evenwel anders voorzover het betrof waarnemingen door observanten (gelijk gezegd neergelegd in het derde-proces-verbaal) die door het hof voor het bewijs waren gebezigd, nu uit de stukken niet kon blijken dat de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad de gerelateerde waarnemingen van de observanten op hun betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de observanten als getuigen te (doen) ondervragen. Dit laatste kan niet worden afgedekt door de geboden mogelijkheid om de derde-verbalisant te ondervragen, nu deze immers niet zelf de gerelateerde waarnemingen heeft verricht. Aan de door het hof gesignaleerde belangen van effectieve opsporing en veiligheid van de observanten kan tegemoet worden gekomen bijvoorbeeld door op de voet van artikel 288 Sv het stellen van bepaalde vragen te beletten of door het er toe te leiden dat de observanten worden verhoord door de rechter-commissaris. De HR vernietigde daarom het arrest van het hof en verwees de zaak naar een ander hof. Tenslotte gaf de HR nog een instructie mee aan het openbaar ministerie en aan de verdediging bij gelegenheid van die nieuwe behandeling. Zo stelde de HR dat het openbaar ministerie, gelet op het feit dat in deze zaak kennelijk sprake was geweest van omvangrijke observaties terwijl uit de stukken niet kan blijken hoeveel en welke politieambtenaren hierbij betrokken zijn geweest, zich hieromtrent doet informeren opdat het doeltreffend kan reageren op een eventueel verzoek van de verdediging (bij die nieuwe behandeling) tot het horen van de 'relevante observanten' ter zitting of bij de rechter-commissaris. Van de verdediging mag, aldus de HR, alsdan in redelijkheid worden verlangd dat zij bij haar verzoek om observanten als getuige te horen opgeeft omtrent welke observaties zij de getuigen wenst te (doen) horen. Door het niet oproepen van getuigen die observaties hebben gedaan welke niet worden betwist en waaromtrent de verdediging ook anderszins geen vragen wenst te stellen, kan immers de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging worden geschaad.

HR 07.05.96; NJ 96. 687 (Dev Sol)

In de zaak Dev Sol betoogde de verdediging dat ten onrechte de fotoboeken niet bij het strafdossier waren gevoegd. In het dossier waren alleen kopieën van de foto's die tot de herkenning van de verdachte hadden geleid opgenomen. De HR overwoog dat de wet het begrip processtuk niet regelt, net als de vraag wie beslist over de samenstelling van het strafdossier. Officier en rechter-commissaris hebben hier respectievelijk een taak: belangrijke stukken in voor verdachte belastende of ontlastende zin dienen in het dossier te worden gevoegd. De rechter kan op verzoek, op vordering of ambtshalve, alsnog toevoeging gelasten. Kennisneming van de proces-stukken mag de verdachte niet verder worden onthouden. Afschriften moeten hem worden verstrekt. In deze zaak kon het hof beslissen dat de fotoboeken op zichzelf niet als processtukken dienden te worden beschouwd, naast het procesverbaal over de resultaten van het ge-bruik daarvan en de toevoeging van de foto's van verdachte. Als de verdediging de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsstuk aanvecht, mag hem in beginsel de kennisneming van de tot de processtukken behorende documenten, die van belang zijn, niet worden onthouden (beginselen van behoorlijke procesorde). De raadsman of de verdachte heeft niet zonder meer aanspraak op kennisneming of afschrift van een hulpmiddel, zoals de politie dat in deze zaak gebruikte, of van andere documenten. Noot Schalken: Hij constateert onder meer dat het werkelijke probleem is niet de volledigheid van het inzagerecht - de beperkingen hierop zijn toelaatbaar omdat zij tijdelijk zijn en met de nodige waarborgen omgeven - maar de volledigheid van het dossier18.

HR 16.09.96; nr. 102.81619

Het verweer luidde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard nu het herhaaldelijk aan de verdediging processtukken zou hebben onthouden. De HR overwoog dat het begrip processtukken niet in de wet is gedefinieerd, noch in de wet is geregeld welke functionaris beslist omtrent de samenstelling van het strafdossier. Als het gaat om stukken die betrekking hebben op het bewijs dan moet worden aangenomen dat - behoudens de bevoegdheid van de verdediging om stukken in het geding te brengen en het bepaalde in art. 430 Sv - dat de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. Is er een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld dan heeft de rechter-commissaris een soortgelijke taak ten aanzien van de resultaten van dat gerechtelijk vooronderzoek. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Dit neemt niet weg dat de rechter ambtshalve dan wel desgevorderd of gevraagd toevoeging van stukken kan gelasten. Kennisneming van stukken mag - behoudens uitzonderingen voor beperkte duur - aan de verdachte en zijn verdediging niet worden onthouden. Van de processtukken moeten ook afschriften worden verstrekt. De opvatting dat geen enkele selectie van processtukken is toegestaan is dan ook niet juist. Ook artikel 6 EVRM noopt hier niet toe.

HR 16.09.96; nr. 102.800

De verdediging stelde dat vermoedelijk infiltratie of pseudokoop had plaatsgevonden hetgeen door de verdediging niet kon worden gecontroleerd omdat het 4x4-formulier waarop de opsporingsambtenaar zijn proces-verbaal had gebaseerd niet door deze ter inzage werd gegeven. Ook was er blijkens het proces-verbaal gepost, maar de exacte gegevens dienaangaande waren buiten het proces-verbaal gebleven. Het hof overwoog dat opsporingsambtenaren niet op straffe van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zijn gehouden tot het opmaken van proces-verbaal van iedere verrichting of bevinding in het kader van de opsporing van strafbare feiten. Het opmaken van een proces-verbaal of het inzenden daarvan mag achterwege blijven als de verrichting of bevinding relevantie mist. Aanvaardbaar is ook dat gegevens over de wijze waarop informatie is verstrekt, buiten het proces-verbaal worden gehouden, indien de veiligheid van de informatieverschaffer en het beschikbaar blijven van zijn informatie in andere zaken dat vergen. Indien aanwijzingen zouden bestaan dat van verrichtingen en bevindingen geen proces-verbaal is opgemaakt hoewel zij niettemin van belang kunnen zijn, kan de rechter de betrokken opsporingsambtenaar als getuige horen of het openbaar ministerie opdragen alsnog proces-verbaal te doen opmaken. Verder had de betrokken opsporingsambtenaar onder ede ter zitting verklaard dat er geen sprake was geweest van infiltratie of pseudokoop. Daarvoor waren ook overigens geen aanwijzingen in het strafdossier te vinden, terwijl ook niet uit het proces-verbaal / verklaring van de betrokken opsporingsambtenaar viel af te leiden dat er onjuiste verklaringen waren afgelegd of dat getracht was onoirbare opsporingspraktijken door onjuiste verklaringen te verdoezelen. De HR was het met de visie van het hof eens en overwoog daarbij nog, dat de wet geen rechtsgevolgen verbindt aan de niet-naleving van het bepaalde in artikel 152 Sv. Het staat, aldus de HR, derhalve ter beoordeling van de rechter of en zo ja in hoeverre aan de omstandigheid dat het opmaken van proces-verbaal achterwege is gebleven dan wel niet ten spoedigste is geschied, enig rechtsgevolg dient te worden verbonden. Slechts indien in de omstandigheden van het geval de niet-naleving van het bepaalde in art. 152 Sv een ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde oplevert, kan zulks leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging.

HR 16.09.96; nr. 102.816

De verdediging stelde dat er stukken deels te laat en voor een deel in het geheel niet aan het strafdossier waren gevoegd. Ook zou eerst door toedoen van de verdediging een door deze van belang geachte getuigenverklaring 'boven water zijn gekomen. Het openbaar ministerie zou aldus stelselmatig in gebreke zijn gebleven. het hof overwoog dat het openbaar ministerie uit de uit het voorbereidend onderzoek beschikbare stukken een selectie maakt. Wanneer aannemelijk zou worden dat het niet in het dossier voegen van stukken door de officier van justitie is geschied met het oogmerk de belangen van de verdediging te schaden, zou dat kunnen raken aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Een dergelijk oogmerk was volgens het hof niet aannemelijk geworden. In het door de verdediging hiertegen aangevoerde cassatie-

middel werd betoogd dat in deze geen enkele selectie van processtukken is toegestaan. De HR schaarde zich achter de opvatting van het hof en onder verwijzing naar HR 19.12.95; NJ 95.249 (Charles Z.) wees de HR er op dat aldus het hof niet alleen tot uitdrukking heeft gebracht dat er geen sprake is geweest van een doelbewuste schending van het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, maar ook dat er evenmin sprake is geweest van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte waardoor aan diens recht op eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De opvatting dat geen enkele selectie van processtukken is toegestaan, kan niet als juist worden aanvaard. Noch nopen artikel 6 EVRM en de rechtspraak van het EHRM tot zodanige opvatting. Verder overwoog de HR dat het begrip processtukken niet in de wet is gedefinieerd, noch dat daarin is geregeld welke functionaris beslist omtrent de samenstelling van het dossier. Als het gaat om stukken die van invloed zijn op het bewijs, moet worden aangenomen dat behoudens de bevoegdheid van de verdediging om stukken in het geding te brengen en het bepaald in art. 414 Sv - de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. Indien een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld heeft de rechter-commissaris een soortgelijke taak ten aanzien van de resultaten van het gerechtelijk vooronderzoek. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij voor hem in ontlastende zin. Dit neemt niet weg dat de rechter ambtshalve of op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten. Kennisneming van processtukken mag, behoudens uitzonderingen20 voor beperkte duur, aan de verdachte en zijn raadsman niet worden onthouden. Van de processtukken worden ook afschriften verstrekt.

Model keuze-proces-verbaal informanten

Pro Justitie

Nr. ....

Ik, Hoofdinspecteur van Regiopolitie ..., Hoofd RCID, verklaar het volgende.

Uit informantenbron(nen) is de volgende informatie gebleken: ...

Onder informant of informantenbron wordt in dit verband verstaan de persoon, die anders dan als getuige, aan een opsporingsambtenaar al dan niet gevraagd inlichtingen verstrekt omtrent een gepleegd of nog te plegen strafbaar feit.

De weergegeven en voor zoveel mogelijk geverifieerde informatie vindt steun in andere informatie verkregen uit:

- observatie21

- andere onderzoeken

- ...

Omtrent de betrouwbaarheid van vorenbedoelde informatie kan ik verklaren dat deze direct of indirect kan worden herleid op eigen waarnemingen of bevindingen door de bron(nen) met betrekking tot het gepleegde strafbare feit.

Voorts kan ik verklaren dat de wijze van inwinning van deze informatie door mij is getoetst waarbij mij niet is gebleken dat deze op onrechtmatige wijze is verkregen.

Ten aanzien van de uit informant(en) bron voortgekomen informatie merk ik op dat de informant(en) werd(en) gerund door politieambtenaren van de CID voornoemd wier werkwijze door mij is gecontroleerd en akkoord bevonden. De verstrekte informatie is overeenkomstig de daarvoor geldende regelingen in het tot de CID-registers beho-

rende CID-bestand opgenomen, terwijl, voorzover het om informanten gaat, deze ook zijn geregistreerd en onder code aangemeld bij de NCID van het Korps Landelijke Politiediensten.

De informant(en)bron(nen) is/zijn geen politiefunctionaris(sen). Inzake de betrouwbaarheid van de informant(en) deel ik mede:

- dat deze ten aanzien van de informatieverstrekking door mij als betrouwbaar word(en) aangemerkt. Dit oordeel is in het bijzonder gegrond op:

- de gebleken betrouwbaarheid van in eerdere gevallen verstrekte informatie

- de persoon van de informant(en)

- ...

- dat deze niet kan worden beoordeeld.

Het bronafschermingsbelang leidt met het oog op de veiligheid van personen er toe, dat geen nadere detaillering met betrekking tot de bron(nen) of met betrekking tot de verdere inhoud van de gegeven informatie wordt verstrekt.

De infobron(nen) is/zijn medegedeeld dat bedoelde afscherming niet ziet op betrokkenheid van deze(n) bij strafbare feiten.

Indien aan de informant(en) tipgeld is of wordt betaald dan is dit geschied of zal dit geschieden overeenkomstig de geldende regeling tip-, toon- en voor-koopgelden.

Waarvan dit proces-verbaal, dat door mij op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt, gesloten en ondertekend te..., op ...

De hoofdinspecteur van regiopolitie ...

(...)

1 Een soortgelijk voorschrift bevat artikel 148 lid 3 Sv voor de 'opsporende officier van justitie'; dit artikel heeft naast art. 152 Sv weinig zelfstandige betekenis, nu via art. 141 sub a Sv de officier van justitie onder het bereik van art. 152 Sv valt.

2 Vgl. HR 19.12.95; NJ 96.249 (Zwolsman)

3 Het wetsontwerp bijzondere opsporingsmethoden voegt daar een nieuw criterium aan toe, te weten: de verdenking (redelijk vermoeden) dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden gepleegd. Bovendien definieert het wetsontwerp het begrip 'opsporingsonderzoek'.

4 Aldus HR 19.12.95; NJ 96.249 (Zwolsman)

5 Ook wel aangeduid als: 'sturingsinformatie'

6 Middels een journaal-proces-verbaal of een methodieken-proces-verbaal

7 Artikel 27 Sv

8 Zie bijvoorbeeld HR 15.03.94, NJ 1994, 745

9 Het verdient aanbeveling te vermelden of bijvoorbeeld van een beeldregistratie tapes zijn bewaard of niet. Naar analogie van de Europese jurisprudentie over de telefoontap verdient het aanbeveling observatietapes te bewaren. Indien aan de hand van die tapes zou kunnen worden vastgesteld dat uit een bepaald af te schermen woonhuis is gefilmd, kan de controle op de tapes uiteraard niet alle openbaarheid plaatsvinden.

10 Of de ambtsbelofte

11 Bijvoorbeeld door een proces-verbaal van een hogere opsporingsautoriteit, bijvoorbeeld de teamleider of ook de officier van justitie

12 EHRM NJ 1994, 711 (Lüdi); HR NJ 1989, 880; HR NJ 1992, 772 en HR 05.12.95; nr. 100.055 (Barrera/Hooghiemstra)

13 Uiteraard dient dan ook de verbalisant-getuige te voldoen aan de criteria die ingevolge de wet voor de erkende beschermde getuige gelden

14 Bijvoorbeeld ter afscherming van de informant (HR NJ 1981, 382, Borneman I), observatiepost (HR 15.03.94, NJ 1994 745 en HR 05.12.95, nr. 100.055 Barrera/Hooghiemstra)

15 HR 05.12.95, nr. 100.055 (Barrera/Hooghiemstra)

16 Vergelijk de Richtlijn schriftelijke dwangmiddelen van 13 april 1994, Stcrt. 1994, nr. 96

17 Terzijde wees het Hof er nog op dat de Richtlijn Infiltratie 1991 sub 3.2.2. het achterhouden van processen-verbaal met zoveel woorden mogelijk maakt als het bewijs ook langs andere weg bijeen kan worden gebracht. Hier ging het overigens niet eens om bewijsinformatie.

18 NJCM-Bulletin 1987, p. 509-524, K. Peters/DD 1991, p. 28-40, P.A.M. Mevis/NJB 199540, p. 1451-1458, T. Prakken

19 Vgl. HR 19.12.95; NJ 96.249, EHRM Edwards/UK, HR NJ 95.710/Bijlage V (opsporingsmethoden) bij het Eindrapport van de commissie van Traa, p. 10

20 Artt. 30-32 Sv.

21 Opnemen of weglaten naar gelang de gebodenheid (daarbij ware rekening te houden met de afschermings-noodzaak)

Naar boven