Onteigening in de gemeenten Achtkarspelen en Kollumerland

«Onteigeningswet»

Uitbreiding van een gedeelte van de spoorbaan Leeuwarden‐Groningen tussen Veenwouden en Grijpskerk

Besluit van 26 februari 1997 no. 97.00986 houdende aanwijzing van onroerende zaken en beperkte rechten ter onteigening ten algemenen nutte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit over het verzoek van de NS Railinfrabeheer B.V. te Utrecht, d.d. 29 februari 1996 (kenmerk GJZ/2C/LGR/940240/U96.0103), tot aanwijzing van onroerende zaken en beperkte rechten ter onteigening ingevolge artikel 72a van de Onteigeningswet ten behoeve van de uitbreiding van een gedeelte van de spoorbaan Leeuwarden-Groningen tussen Veenwouden en Grijpskerk, met bijkomende werken, in de gemeenten Achtkarspelen en Kollumerland en Nieuwkruisland.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 24 januari 1997, nr. PVI/V 623918, Directoraat-Generaal voor het Vervoer.

Overeenkomstig de artikelen 63 en 10 van de Onteigeningswet is door een uit het midden van gedeputeerde staten van Friesland benoemde commissie, in de gemeenten Achtkarspelen en Kollumerland en Nieuwkruisland een hoorzitting gehouden om de zienswijze van belanghebbenden tegen de voorgenomen onteigening en het plan van het werk aan te horen, nadat voor zoveel nodig aan de artikelen 11 en 12 van de wet was voldaan.

De commissie is bijgestaan door een vanwege het algemeen bestuur aangewezen deskundige en het hoofd van het gemeentebestuur.

Uit het verslag van die zittingen blijkt dat zienswijzen zijn ingebracht:

in de gemeente Achtkarspelen door:

A 1 W. J. Ebbers, namens de Landinrichtingscommissie Twijzel-Buitenpost;

A 2 M. Pilat, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 169 en 170, namens de wijk Egypte;

A 3 J. Hansma, echtgenoot van G. Hansma, eigenaresse van de onroerende zaak met het grondplannummer 131;

A 4 M. J. Botma, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummer 300;

A 5 O. Douma, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 150 en 151;

A 6 L. Cnossen, voorzitter van de Landinrichtingscommissie Kollumerland;

A 7 J. Bakker, van wie geen onroerende zaken ter onteigening behoeven te worden aangewezen.

in de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland door:

B 1 F. J. van der Meulen, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummer 125;

B 2 P. Ellens, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 121, 126 en 127;

B 3 L. Cnossen, voorzitter van de Landinrichtingscommissie Kollumerland;

B 4 F. Elzinga, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummer 118;

Voorts zijn schriftelijke zienswijzen ingebracht door:

C 1 G. Hansma, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 147;

C 2 bewoners van Egypte 22, 24 en 26 te Buitenpost.

Overwegingen

Ingevolge voornoemd artikel 72a van de Onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van spoorwerken.

Reclamant sub A 1 brengt als zienswijze naar voren dat hij vreest voor doorkruising van de ruilverkavelingsprocedure.

Naar aanleiding van deze zienswijze heeft de commissie ex artikel 10 van de Onteigeningswet het volgende overwogen: ’Allereerst zij opgemerkt dat een aantal percelen gelegen is binnen het blok van de ruilverkavelingen Kollumerland en Twijzel-Buitenpost. De onderhandelingen over de beschikbaarstelling van de gronden en het opheffen van de rechten op overwegen worden in eerste aanleg gevoerd door de landinrichtingscommissies. De eventuele overdracht van deze gronden aan NS Railinfrabeheer zal worden bewerkstelligd via het plan van toedeling. De landinrichtingscommissies kunnen wel een inspanningsverplichting aangaan om de gronden beschikbaar te stellen, maar kunnen geen resultaat garanderen vanwege de aard van de ruilverkavelingsprocedure, die immers onderhevig is aan bezwaar en beroep.

Met het oog op het vorenstaande zijn de gronden opgenomen in het onteigeningsplan voor het geval dat de beschikbaarstelling via de ruilverkaveling niet of niet tijdig plaatsvindt. Indien deze situatie zich zou voordoen, zullen de onderhandelingen conform artikel 17 van de Onteigeningswet door of namens NS Railinfrabeheer alsnog plaatsvinden, respectievelijk worden overgenomen’.

Voorts heeft genoemde commissie overwogen: ’Hieraan kan nog worden toegevoegd dat de plannen van de landinrichtingscommissies niet worden gefrustreerd door het onteigeningsplan, aangezien NS Railinfrabeheer binnen de hiervoor beschikbare tijd niet onderhandelt met betrokkenen zolang de landinrichtingscommissies nog bezig zijn’.

In de infobrief aan alle rechthebbenden voorafgaande aan de hoorzittingen is van bovenstaande ook melding gemaakt.

Gelet hierop is echter naar Ons oordeel de noodzaak van de onteigening van de gronden, welke zijn gelegen binnen de blokken van de ruilverkavelingen, niet aangetoond. De beginselen van behoorlijk bestuur brengen met zich dat in het algemeen eerst met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving van gronden wordt aangevangen en dat deze tot op een redelijk punt worden voortgezet, alvorens na gebleken noodzaak daartoe de administratieve onteigeningsprocedure in gang wordt gezet. Uit de overwegingen van de commissie blijkt dat de verzoeker om onteigening geen pogingen heeft ondernomen om met de eigenaren tot overeenstemming te komen.

Weliswaar is met de grondeigenaren overleg gevoerd, doch dit overleg heeft plaatsgevonden in het kader van de ruilverkavelingsprocedures en had niet de verwerving van de eigendom door de verzoeker om onteigening, met als uitgangspunt een volledige schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet, als onderwerp. Los hiervan kan naar Ons oordeel de omstandigheid, dat een voor de verzoeker om onteigening gunstige afloop via de ruilverkaveling niet gegarandeerd is, nog geen grond opleveren voor het reeds in gang zetten van een onteigeningsprocedure. Eerst wanneer blijkt dat de voor de spooruitbreiding benodigde gronden niet tijdig via de ruilverkaveling beschikbaar komen en wanneer door de verzoeker om onteigening voldoende pogingen zijn ondernomen om met de betrokken eigenaren en rechthebbenden tot overeenstemming te komen, kan de noodzaak tot het in gang zetten van een administratieve onteigeningsprocedure aanwezig worden geacht.

Op grond van het voorgaande kunnen de gronden voor zover deze gelegen zijn binnen de blokken van de ruilverkavelingen Kollumerland en Twijzel-Buitenpost niet ter onteigening worden aangewezen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub A 2 brengt naar voren dat men moeite heeft met de geringe vergoedingen die via de ruilverkaveling worden verleend.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat de gronden die nodig zijn in de wijk Egypte vallen binnen de ruilverkaveling. Verwezen kan worden naar de overweging ten aanzien van reclamant sub A 1. De gronden van reclamant A 2 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub A 3 heeft er bezwaar tegen dat hij niet tijdig benaderd is. Voorts wil reclamant geen geld hebben, maar land ervoor in de plaats.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat NS verzuimd heeft tijdig contact op te nemen met reclamant. Tijdens een informatieavond op 21-5-1996 heeft gesprek met reclamant plaatsgevonden.

Voorts wordt opgemerkt dat de grond die nodig is binnen de ruilverkaveling valt. Verwezen kan worden naar de overweging ten aanzien van reclamant sub A 1. De gronden van reclamant A 3 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub A 4 wil graag op korte termijn weten of er terrein van hem nodig is.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat NS Railinfrabeheer de grond van reclamant, als tijdelijk werkterrein, niet meer nodig heeft. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub A 5 wil eveneens graag op korte termijn weten welk terrein van hem nodig is.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat los van de plannen van de ruilverkavelingen en de spoorverdubbelingsplannen op dit moment plannen worden uitgewerkt in het kader van de verlaging van het risico-niveau. De besluitvorming daaromtrent is nog niet afgerond. Overleg en inspraakprocedures zijn nog gaande. De plannen zijn derhalve niet in het onderhavige onteigeningsplan opgenomen. Behalve voor de spoorverdubbeling zijn hoogst waarschijnlijk ook gronden van reclamant nodig voor maatregelen in het kader van de verlaging van het risico-niveau. De onderhandelingen zullen daar zoveel mogelijk op worden afgestemd.

Reclamant sub A 6 is bang dat de landinrichtingscommissie door het onteigeningsplan voor de voeten wordt gelopen.

Voor de behandeling van deze zienswijze wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de zienswijze van reclamant sub A 1.

Reclamante sub A 7 acht het onduidelijk met welke instantie zij te maken heeft.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat het door reclamante naar voren gebrachte valt buiten het kader van de onderhavige onteigeningsprocedure.

Reclamant sub B 1 meent dat er tot nog toe onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden met de betrokkenen, terwijl hen nog helemaal geen concrete plannen bekend zijn.

Voorts vraagt reclamant zich af of het nodig is een stuk grond van hem te onteigenen voor een weggetje.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat brief plus tekening op 9-5-1996 aan reclamant is toegezonden en op

20-5-1996 een gesprek met betrokkene heeft plaatsgevonden. Tevens was reclamant uitgenodigd voor de informatie-avond op 21-5-1996. Ter zitting is toegezegd dat op korte termijn alsnog met betrokkene overlegd zal worden.

Voorts wordt opgemerkt dat de grond die nodig is binnen de ruilverkaveling valt. Verwezen kan worden naar de overweging ten aanzien van reclamant sub A 1. De gronden van reclamant B 1 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub B 2 is bang voor extra trillingen, wanneer er een goederentrein langs zal komen.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat op enkele plaatsen onderzoek naar trillingen is gedaan. Er is echter geen aanleiding voor vrees dat er een te hoog trillingsniveau zal ontstaan. Ter zitting is door NS Railinfrabeheer aangegeven dat, mocht in de toekomst de situatie tegenvallen, dit gemeld kan worden bij de NS met het verzoek een meting te verrichten. Voorts wordt opgemerkt dat de grond die nodig is binnen de ruilverkaveling valt. Verwezen kan worden naar de overweging ten aanzien van reclamant sub A 1. De gronden van reclamant B 2 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub B 3 brengt naar voren dat de ruilverkavelingscommissie de mogelijkheid heeft grond vrij te maken en is bang dat dit gefrustreerd wordt door de actie van de NS.

Voor de behandeling van deze zienswijze wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de zienswijze van reclamant sub A 1.

Reclamant sub B 4 moet een stuk grond missen. Als dat via de ruilverkaveling was gebeurd had meteen zaken gedaan kunnen worden.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat de ontsluitingsweg deel uitmaakt van het spooruitbreidingsplan. De grond die nodig is valt binnen de ruilverkaveling. Verwezen kan worden naar de overweging ten aanzien van reclamant sub A 1. De gronden van reclamant B 4 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamant sub C 1 heeft er bezwaar tegen grond te moeten afstaan voor aanleg van een pad op zijn erf, uitsluitend bedoeld voor gebruik door hemzelf.

Hieromtrent wordt opgemerkt dat de beschikbaarheid van de grond slechts nodig is voor de uitvoering van het werk. De eigendom is hierbij niet relevant. De NS zal reclamant hierover benaderen. De grond die nodig is valt binnen de ruilverkaveling. Verwezen kan worden naar de overweging ten aanzien van reclamant sub A 1. De gronden van reclamant C 1 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Reclamanten sub C 2 hebben de volgende zienswijzen naar voren gebracht:

a Reclamanten zouden liever de eigendomsrechten in minnelijk overleg overdragen aan de NS in plaats van via de ruilverkaveling. In elk geval wensen zij gelijke behandeling ten opzichte van eigenaren binnen de ruilverkaveling, van wie het eigendomsrecht wordt afgekocht.

b Voorts vinden zij het onacceptabel dat zij voortaan de spoorweg alleen kunnen oversteken via de oversteekplaatsen bij het viaduct en die in Kollumzwaag.

Omtrent deze zienswijzen wordt het volgende opgemerkt:

Ad a

Voor de behandeling van deze zienswijze wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de zienswijze van reclamant sub A 1. De gronden van reclamanten C 2 kunnen gelet op die overweging niet ter onteigening worden aangewezen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat alle rechthebbenden die binnen de ruilverkaveling vallen op gelijke wijze zullen worden behandeld.

Ad b

Bij het opheffen van de overwegen is getracht de voor alle betrokkenen minst nadelige oplossing te kiezen.

Overige overwegingen

Voor wat betreft de planologische grondslag voor het te maken werk in de gemeenten Achtkarspelen, Kollumerland en Nieuwkruisland wordt opgemerkt dat de werken ten behoeve van de spoorverdubbeling binnen de vigerende bestemmingsplannen kunnen worden gerealiseerd, met uitzondering van het te verbeteren pad aan de noordzijde van de spoorbaan ter hoogte van km 47.7 dat geschikt zal worden gemaakt voor gemotoriseerd verkeer. De gemeente Achtkarspelen heeft op 18 juni 1996 vrijstelling ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend van het geldende bestemmingsplan ’Buitengebied’ voor wijziging van de bestemming ’fietspad’ in ’weg’ van genoemd pad.

Het moet met het oog op de verbetering van de treindienstregeling van de NV Nederlandse Spoorwegen van belang worden geacht, dat de verzoeker de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken en beperkte rechten.

Beslissing

Gelet op de Onteigeningswet,

Gehoord de Raad van State, advies van 17 februari 1997, nr. W09.97.0039 en gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 20 februari 1996, nr. PVI/V 720773, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Hebben wij goedgevonden en verstaan:

I. Ten behoeve van de uitbreiding van een gedeelte van de spoorbaan Leeuwarden-Groningen tussen Veenwouden en Grijpskerk met bijkomende werken in de gemeenten Achtkarspelen en Kollumerland en Nieuwkruisland, zullen ten algemenen nutte en ten name van de NS Railinfrabeheer B.V. te Utrecht worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 12 van de Onteigeningswet op de secretarie van de gemeenten Achtkarspelen, Kollumerland en Nieuwkruisland ter inzage hebben gelegen als:

stcrt-1997-63-p6-SC8883-1.gifstcrt-1997-63-p6-SC8883-2.gifstcrt-1997-63-p6-SC8883-3.gif

II. De termijn, waarbinnen de vordering tot onteigening moet worden ingesteld, wordt bepaald op 2 jaar na de dagtekening van de Staatscourant, waarin dit besluit is openbaar gemaakt.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

’s-Gravenhage, 26 februari 1997 .
Beatrix.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven