Tijdelijke vrijstellingsregeling biotechnologie bij dieren

«Gezondheids- en welzijnswet voor dieren»

11 maart 1997

Nr. J. 971817

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

b. besluit: Besluit biotechnologie bij dieren;

c. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 2

1. Van het verbod, bedoeld in artikel 66 van de wet, wordt vrijstelling verleend aan degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel, de in het eerste lid, onderdelen a of b, van dat artikel bedoelde handelingen verricht, voor zover hij daarvoor binnen acht weken na de inwerkingtreding een vergunning heeft aangevraagd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 67 van de wet.

2. De vrijstelling wordt niet verleend indien:

a. de minister besluit de aanvraag niet te behandelen of

b. de aanvrager zijn aanvraag intrekt.

Artikel 3

1. In afwijking van artikel 12, eerste lid, van het besluit, is op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, onderdeel a, de in afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

2. De artikelen 6, eerste lid, en 13, eerste en tweede lid, van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de commissie, bedoeld in artikel 6 van het besluit, slechts advies uitbrengt met het oog op het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 4.

Artikel 4

1. Indien op grond van artikel 2, eerste lid, een vergunning is aangevraagd, neemt de minister binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit als bedoeld in artikel 66, tweede lid, van de wet.

2. Indien het besluit niet binnen 12 weken kan worden genomen, zijn artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 13, vierde lid, van het besluit van overeenkomstige toepassing.

3. Indien naar het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 69 van de wet, toepassing moet worden gegeven aan het tweede lid, doet zij daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag mededeling aan de minister.

Artikel 5

De vrijstelling geldt tot het tijdstip waarop de minister heeft beslist op de aanvraag van een vergunning.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling biotechnologie bij dieren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 11 maart 1997. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.J. van Aartsen.

Toelichting

Deze regeling behelst de in paragraaf 7 van de nota van toelichting bij het Besluit biotechnologie bij dieren aangekondigde vrijstellingsregeling. Deze regeling berust op artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD). De regeling is bedoeld voor degenen die op het tijdstip dat het vergunningvereiste van artikel 66, eerste lid, onderdelen a en b, van deze wet in werking treedt, biotechnologische handelingen verrichten. Zij worden vrijgesteld van het verbod van artikel 66, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet indien zij binnen acht weken na inwerkingtreding van het vergunningvereiste een vergunning aanvragen. De vrijstelling geldt totdat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op de aanvraag heeft beslist.

Overeenkomstig artikel 66, tweede lid, van de wet wordt de Commissie biotechnologie bij dieren gehoord.

Het Besluit biotechnologie bij dieren bepaalt in artikel 12, eerste lid, dat op de voorbereiding van vergunningbesluiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Van de uitvoerige inspraakmogelijkheden en de lengte van deze procedure ondervindt met name de aanvrager van een vergunning de gevolgen. Zoals in de nota van toelichting bij het Besluit biotechnologie bij dieren uiteen is gezet, wordt dit gerechtvaardigd door de aard, het belang en de gevoeligheid van de te nemen beslissingen.

Voor lopende projecten waarin biotechnologische handelingen worden verricht, acht ik de lasten van de uitgebreide openbare procedure onevenredig bezwarend voor de betrokken aanvragers. Zij hebben een gerechtvaardigd belang bij een ononderbroken voortgang van de werkzaamheden die zij over het algemeen verrichten in het kader van een project waarmee zij reeds vóór de inwerkingtreding van de vergunningplicht zijn gestart. De onzekerheid die het gevolg is van het in werking treden van een nieuw vergunningvereiste, dient zo snel mogelijk te worden weggenomen. Met het oog daarop is in de onderhavige regeling bepaald dat in die gevallen de standaardprocedure voor de totstandkoming van besluiten van afdeling 4.1.2 van de Awb van toepassing is.

Kort weergegeven is die procedure als volgt. De aanvraag met alle relevante stukken wordt schriftelijk ingediend bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (artikel 4:1 Awb). Ook voor de onderhavige aanvragen bepaalt artikel 67, eerste lid, van de GWWD welke gegevens in ieder geval moeten worden overgelegd. De Regeling vergunning biotechnologie bij dieren, die op het tweede lid van dat wetsartikel is gebaseerd, stelt regels omtrent het indienen van de aanvraag.

Indien de overgelegde gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, krijgt de aanvrager een bepaalde termijn om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Awb). Op grond van artikel 4:13 van de Awb is in artikel 4 van de onderhavige regeling bepaald dat de termijn waarbinnen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij moet beslissen, 12 weken bedraagt. Lukt dit niet, dan bepaalt artikel 4, tweede lid, van de onderhavige regeling overeenkomstig artikel 4:14 van de Awb dat de minister de aanvrager daarvan in kennis moet stellen en een redelijke termijn moet noemen waarbinnen hij zijn besluit zal nemen. Ingeval de aanvrager een bepaalde termijn heeft gekregen om zijn onvolledige aanvraag in te vullen, wordt de termijn waarbinnen op de aanvraag moet worden beslist, verlengd met de termijn die de aanvrager voor de aanvulling heeft gekregen (artikel 4:15 Awb).

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan besluiten de aanvraag van een vergunning niet in behandeling te nemen onder meer in geval de aanvrager niet heeft voldaan aan de voorschriften voor het indienen van de aanvraag, of als de overgelegde gegevens onvoldoende zijn. De aanvrager moet wel in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Awb). Indien de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, geldt de vrijstelling van artikel 2 voor de betreffende handeling niet en is sprake van een verboden handeling.

In een enkel geval zal de aanvrager of een derde-belanghebbende moeten worden gehoord, voordat de minister een beslissing kan nemen (artikel 4:7 tot en met 4:12 van de Awb). Tegen de beslissing van de minister op de aanvraag kan bezwaar of beroep worden aangetekend. Het bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 van de Awb).

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan ingevolge artikel 3:10 of artikel 3:14 van de Awb besluiten om alsnog één van de openbare voorbereidingsprocedures van de Awb te volgen. Daarvoor moeten bijzondere redenen zijn en dit mag voor de aanvrager geen onevenredig nadelige gevolgen hebben. De minister moet daartoe een afzonderlijk besluit nemen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Naar boven