Mortel- en Morteltransportondernemingen

Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE MORTEL- EN MORTELTRANSPORTONDERNEMINGEN

AI Nr. 8926

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van De Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland als partij te ener zijde mede namens de Hout- en Bouwbond CNV en de Bouw- en Houtbond FNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat de wijziging van genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking zijn getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluiten van 19 oktober 1995 (Stcrt 1995, nr. 205), 25 april 1997 (Stcrt 1997 nr. 82) en van 30 oktober 1997 (Stcrt 1997, nr. 213), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van de artikelen – 16 lid 5 (Aanvullingsfonds WW); – 16A (Stichting Sociaal fonds Mortel- en Morteltransportondernemingen) en de daarbij behorende statuten en het bijdragereglement; – 29 lid 3 tot en met 5 (Vrijwillig vervroegde uittreding) alsmede het bijdragereglement van de Stichting Uittreding Bouwbedrijf van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend:

  • artikel 16 lid 5 (Aanvullingsfonds WW) en artikel 16A (Sociaal Fonds) alsmede de daarbij behorende statuten en reglementen van de Stichting Sociaal Fonds Mortel- en Morteltransportondernemingen tot en met 28 februari 1999;

  • artikel 29 (VUT) alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vervroegd Uittreden voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen tot en met 30 juni 2001, de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Mortel- en Morteltransportondernemingen, zoals deze door partijen zijn gewijzigd respectievelijk toegevoegd, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald.

Artikel 16 lid 5 wordt gelezen als volgt:

  • „5. De uitvoering van de regeling wordt verzorgd door het Aanvullingsfonds WW in de Bouwnijverheid hierna te noemen AVW, dat de administratie heeft opgedragen aan de Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB). De nadere voorwaarden van de regeling zijn vastgelegd in het reglement AVW.

  • De statuten en reglementen van het AVW maken integraal onderdeel uit van deze CAO."

Artikel 16A wordt gelezen als volgt:

„Artikel 16A Sociaal Fonds Mortel- en Morteltransportondernemingen

  • 1. De statuten en reglementen van de Stichting Sociaal Fonds voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, hierna te noemen SFM, alsmede eventuele binnen het kader van bedoelde statuten en reglementen nader door het bestuur van SFM vastgestelde, schriftelijk vastgelegde uitvoeringsvoorschriften van organisatorische aard maken integraal onderdeel uit van deze CAO.

  • 2. De betalingen van de bijdragen en premies ter voorziening in de doelstellingen van de SFM dienen te worden voldaan aan de stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid, waaraan de SFM de administratie heeft opgedragen.

  • 3. De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de doelstellingen van de SFM. De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werknemers vallende onder de CAO uitbetaalde loon.

  • Als loon wordt te dezen aangemerkt het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De bijdrage wordt aan het eind van elk kalenderjaar terstond en ineens opeisbaar. Het SFB kan voorschotbepalingen vorderen.

  • 4. Het verschuldigde bijdragepercentage bedraagt vanaf 1 maart 19941 0,25% van het door de werkgever aan zijn werknemers, vallende onder deze CAO, betaalde loon.

  • 5. De SFM heeft ten aanzien van de bijdrage- en premieverplichtingen van de werkgevers aan de SFM een zelfstandig recht op invordering."

Artikel 29 wordt gelezen als volgt:

„Artikel 291 Vrijwillig vervroegde uittreding

  • 1. De werknemer kan besluiten om, ingaande de eerste dag van enige maand na het bereiken van de 60-jarige leeftijd volledig of gedeeltelijk vervroegd uit het arbeidsproces te treden, indien hij voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid minimaal 15 jaar in de bedrijfstak Mortel- en morteltransportondernemingen werkzaam is geweest en hij geboren is in of na 1940. Voor werknemers geboren vóór 1940 geldt dat men voorafgaande aan de uittredingsdatum minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid in de bedrijfstak Mortel- en morteltransportondernemingen werkzaam moet zijn geweest. Uittreding geschiedt overigens met inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn en overeenkomstig de aan de CAO gehechte „voorwaarden vervroegde uittreding" (bijlage II).

  • 2. In afwijking van het in het voorgaande lid bepaalde kan de werknemer, ingaande de eerste dag van enige maand na het bereiken van de 57-jarige leeftijd, volledig of gedeeltelijk vervroegd uit het arbeidsproces treden indien hij voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid minimaal 35 jaar in de bedrijfstak Mortel- en morteltransportondernemingen werkzaam is geweest. Uittreding geschiedt overigens met inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn en overeenkomstig de aan de CAO gehechte „voorwaarden vervroegde uittreding", met uitzondering van hetgeen daar gesteld is in artikel 2 (bijlage II).

  • 3.

    • a. Het doen van uitkeringen overeenkomstig de voorwaarden van deze CAO aan daartoe krachtens dit artikel gerechtigde personen geschiedt door resp. onder verantwoordelijkheid van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen, hierna te noemen SVM. De statuten en reglementen van SVM maken integraal onderdeel uit van deze CAO.

    • b. De werkgever is een premie verschuldigd voor de financiering van de uitvoering van de leden 1 en 2 van dit artikel. Deze premie is verschuldigd aan SFB Pensioen en Vermogensbeheer BV. Aan deze besloten vennootschap is door de SVM de administratieve uitvoering van deze regeling opgedragen.

    • c. De premie wordt eenmaal per jaar vastgesteld, overeenkomstig hetgeen hieromtrent bepaald is in het bijdragereglement van de SVM. Dit reglement bindt werkgevers en werknemers alsof die bepalingen in deze CAO waren opgenomen, met inachtneming van hetgeen onder a is bepaald.

    • d. De premie per 1 juli 19961 is 9,3%. De werknemersbijdrage is 2,1%1. De werkgeversbijdrage is 7,2%1. Bij een premiedaling tot 8% vindt afbouw plaats van het werkgeversdeel tot 5,9%. De werkgever is gerechtigd de werknemerspremie op het loon van de werknemer in te houden.

    • e. Voorzover de bijdrage meer dan 4,55% bedraagt is de werkgever gerechtigd het meerdere in te houden op het loon van het leidinggevend, toezichthoudend, hoger technisch en administratief personeel. Bij een premiedaling tot 8% vindt afbouw plaats van het werkgeversdeel tot 3,25%.

    • f. Als loon wordt hier verstaan bruto individueel overeengekomen loon ex art. 1 lid i, eventueel verhoogd met de oververdiensten volgens art. 9 lid 12, art. 21 lid 1, 2, 5 en art. 22 van deze CAO, inclusief het spaarloon. Indien een werknemer daarnaast werkzaam is in een functie, waarin hij gedurende het gehele of nagenoeg het gehele jaar regelmatig overwerk verricht, wordt de beloning van deze zogenaamde „meer-uren" in het loon meegenomen. De premie wordt geheven over maximaal f 100 000,– op jaarbasis (incl. vakantietoeslag).

  • 5. De werkgever is, ongeacht bij welke Bedrijfsvereniging hij is aangesloten, verplicht die loongegevens van het in de onderneming werkzame personeel, vallende onder deze CAO te verstrekken aan SFB Pensioen en Vermogensbeheer BV, welke laatstgenoemde stichting noodzakelijk acht voor de jaarlijkse inning van de VUT-bijdrage."

Bijlage X wordt toegevoegd en gelezen als volgt:

„BIJLAGE X

„Statuten van de Stichting Sociaal Fonds voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen

Artikel 1 Naam en zetel

  • a. De stichting draagt de naam „Stichting Sociaal Fonds voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen".

  • Zij wordt bij afkorting ook genaamd: sfm.

  • b. De stichting is gevestigd in Amsterdam.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze statuten en het reglement wordt verstaan onder:

stichting: de in artikel 1 genoemde stichting;

CAO: de geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen;

bestuur: het bestuur van de stichting als bedoeld in artikel 1;

organisaties: de organisaties van werkgevers en werknemers, partij bij de CAO;

werkgeverslid: het bestuurslid, aangewezen door de Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland (hierna: VOBN), gevestigd te Driebergen, namens de werkgeversorganisatie, partij bij de CAO;

werknemerslid: het bestuurslid aangewezen door hetzij De Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden, of door Hout- en Bouwbond CNV), gevestigd te Utrecht, danwel door de rechtsopvolgers namens de werknemersorganisaties, partij bij de CAO;

statuten: deze statuten;

reglement: reglement bedoeld in artikel 14.

SFB CAO-Regelingen: de te Amsterdam gevestigde besloten vennootschap SFB CAO-Regelingen B.V.

Artikel 3 Doel

De stichting heeft ten doel het innen en beheren van gelden ter financiering van de ten laste van de bedrijfstak Mortel- en Morteltransportondernemingen (hierna: bedrijfstak) komende kosten met betrekking tot nader door de organisaties aan de stichting voor te leggen activiteiten ten behoeve van de bedrijfstak en het toekennen van gelden voor de uitvoering van de hiervoor bedoelde activiteiten door natuurlijke of rechtspersonen.

Tot zodanige activiteiten worden in ieder geval gerekend:

  • a. vorming, scholing en onderwijs van danwel voor in beginsel elke werknemer in de bedrijfstak;

  • b. het ontwikkelen van een arbeidsmarktbeleid en de daarop door organisaties afgestemde projecten voor werklozen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Artikel 4 Middelen ter financiering van het doel

De stichting tracht haar doel te bereiken door:

  • a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statuten en reglementen;

  • b. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.

Artikel 5 Geldmiddelen van de stichting

De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

  • a. de bijdragen, welke ter uitvoering van het doel van de stichting door de werkgevers worden opgebracht op de wijze als door partijen bepaald en nader vastgesteld in het reglement;

  • b. renten;

  • c. eventuele andere baten.

Artikel 6 Besteding geldmiddelen

  • 1. Het bestuur is bevoegd gelden aan derden ter beschikking te stellen ter financiering van de kosten verband houdend met het in artikel 3 vermelde doel van de stichting.

  • 2. Het bestuur is bevoegd te allen tijde de besteding van de ter beschikking gestelde gelden te doen controleren door een door het bestuur aan te wijzen accountant.

Artikel 7 Duur

De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 8 Beheer

  • 1. De beleggingen van de stichting zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen. Daarenboven zal door het bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogensverliezen.

  • 2. De aan de stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

  • 3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.

  • 4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.

Artikel 9 Werkgeversbijdragen

  • 1. De methode van berekening van de bijdrage, genoemd in artikel 5, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement vastgesteld.

  • 2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdrage wordt door het bestuur van de stichting, na goedkeuring van bij de CAO betrokken partijen vastgesteld.

  • 3. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.

  • 4. Het bestuur verstrekt aan de werkgeversorganisatie alle gewenste, met inning verband houdende, inlichtingen.

Artikel 10 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit zes (6) leden.

  • 2. De bestuursleden worden als volgt benoemd:

    • a. drie (3) leden door de VOBN, gevestigd te Driebergen, of diens rechtsopvolger, partij bij CAO;

    • b. twee (2) leden door de Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden, en één (1) lid door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Utrecht, of diens rechtsopvolgers, partij bij CAO;

  • 3. De benoeming van een bestuurslid geschiedt voor onbepaalde tijd.

  • 4. Voor ieder bestuurslid kan een plaatsvervanger worden benoemd.

  • Hetgeen is bepaald ten aanzien van bestuursleden geldt evenzeer voor de plaatsvervangers.

  • 5. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk bedanken;

    • c. door vervanging door de organisatie, die het betreffende bestuurslid benoemde.

    • d. door onder curatelestelling of faillissement;

  • 6. De leden van het bestuur en de werknemers van de administratie mogen, noch middelijk, noch onmiddellijk, deelnemen aan leveringen of aannemingen ten behoeve van de stichting, noch op enigerlei wijze belang hebben bij de beleggingen van haar gelden.

Artikel 11 Voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, secretaris

  • 1. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde: deze vertegenwoordigen tezamen de stichting in en buiten rechte.

  • 2. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een jaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.

  • Het bestuur wijst bij de eerste benoeming van twee voorzitters aan, welke van hen beiden gedurende het eerste boekjaar als voorzitter en welke als tweede voorzitter zal optreden.

  • 3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee secretarissen: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Indien als voorzitter een werkgeversvertegenwoordiger fungeert, fungeert als secretaris de secretaris van werknemerszijde, en omgekeerd.

Artikel 12 Taak en bevoegdheden van het bestuur

  • 1. Het bestuur is bevoegd uit naam van de stichting alle handelingen te verrichten, welke met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn.

  • 2. Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan SFB CAO-Regelingen en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit zijn midden, benoemde paritaire commissies.

  • Daarbij kunnen deze commissies, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer overdragen aan SFB CAO-Regelingen.

  • De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en SFB CAO-Regelingen uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

  • 3. Het bestuur stelt conform artikel 14 reglementen vast die de wijze waarop het doel van de stichting zal worden bereikt en die zaken, welke nadere voorziening behoeven, regelen.

Artikel 13 Besluitvorming

  • 1. Opdat de stemverhouding tussen de twee in het bestuur vertegenwoordigde groeperingen zo gelijk mogelijk blijft, kan het bestuur alleen besluiten nemen in een vergadering waarin van beide groeperingen ten minste één bestuurslid aanwezig is. Een besluit met betrekking tot wijziging van statuten, reglementen of ontbinding van de stichting kan slechts genomen worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 15, vierde lid.

  • 2. De bestuursleden brengen in beginsel ieder een gelijk aantal stemmen ter vergadering uit.

  • Wanneer een of meer bestuursleden ter vergadering afwezig is (zijn) brengt (brengen) het (de) andere bestuurslid (leden), dezelfde groepering als de afwezige(n) vertegenwoordigend, uit eigen hoofde de stem(men) van de afwezige(n) mede uit.

  • 3. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt bij voorkeur schriftelijk gestemd.

  • 5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld.

  • Staken de stemmen wederom, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 6. Indien een bestuurslid niet ter vergadering aanwezig kan zijn, kan hij een medebestuurslid machtigen zijn stem uit te brengen middels een schriftelijke volmacht.

Artikel 14 Reglementen

  • 1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen; deze behoeven goedkeuring van de bij CAO betrokken partijen.

  • 2. De bepalingen van de reglementen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze statuten of met de wet.

Artikel 15 Wijziging statuten en reglementen

  • a. Wijziging statuten

    • 1. Wijzigingen in de statuten kunnen worden aangebracht bij besluit van het bestuur.

    • 2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering, waarin ten minste twee werkgevers- en ten minste twee werknemersleden van het bestuur aanwezig zijn. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.

    • 3. Indien in een vergadering, waarin een statutenwijziging zal worden behandeld, niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is, zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden, op te roepen met inachtneming van de voor oproeping gestelde termijn, welke ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden tot het nemen van een besluit bevoegd zal zijn.

    • 4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen.

    • 5. Een unanieme schriftelijke verklaring van de gezamenlijke in functie zijnde bestuursleden heeft dezelfde rechtskracht als een besluit, genomen met algemene stemmen in een bestuursvergadering, waarin alle fungerende bestuursleden aanwezig zijn.

    • 6. Een statutenwijziging treedt in werking, indien deze door partijen is goedgekeurd. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties, die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen. Een organisatie wordt geacht haar goedkeuring te hebben verleend, indien zij niet binnen vier weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van haar op schrift gestelde bezwaren.

    • 7. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt en een door het bestuur ondertekend exemplaar van de wijziging voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht Amsterdam.

    • 8. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar stichtingenregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam.

  • b. Wijziging reglement

  • Het bestuur is bevoegd wijzigingen in het reglement aan te brengen. Dienaangaande is het bepaalde in artikel 15 onderdeel a, leden 1 tot en met 6, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 Ontbinding

  • 1. Voor een besluit tot ontbinding van de stichting gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging der statuten.

  • 2. In geval van ontbinding zal, tenzij partijen een ander besluit nemen, het bestuur met de liquidatie zijn belast.

  • 3. Het bestuur beslist over de bestemming van een batig saldo. Een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de stichting.

Artikel 17 Administratie

De stichting heeft haar administratie en uitvoerende taken opgedragen aan SFB CAO-Regelingen te Amsterdam maar kan indien het bestuur zulks nodig acht deze taken opdragen aan een andere organisatie onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 18 Accountant en jaarverslag

  • 1. Het bestuur verbindt aan de stichting een externe register-accountant, aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.

  • 2. De accountant brengt ten minste jaarlijks een rapport uit over zijn bevindingen.

  • 3. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen twaalf maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording af aan de organisaties, die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen.

  • 4. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar.

  • 5. Het saldo, zoals dit blijkt uit de laatstelijk vastgestelde balans, wordt toegevoegd aan de middelen voor het volgende boekjaar.

Artikel 19 Waarnemers

Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle voor het bestuur bestemde stukken.

Artikel 20 Slotbepaling

In alle gevallen, waarin niet door de wet, deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien, beslist het bestuur."

Bijlage XI wordt toegevoegd en gelezen als volgt:

„BIJLAGE XI

Declaratiereglement van de Stichting Sociaal Fonds Mortel- en Morteltransportondernemingen als bedoeld in artikel 14 van de statuten van deze stichting

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES

Artikel 1

In dit reglement wordt verstaan onder:

het Fonds: De Stichting Sociaal Fonds Mortel- en Morteltransportondernemingen, (als genoemd in artikel 16 onder A van de CAO voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen), gevestigd te Amsterdam.

het bestuur: Het bestuur van het Fonds.

de CAO: De collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen.

het loon: Het bruto individueel overeengekomen loon in de zin van de CAO.

deelnemers: De werkgevers en werknemers op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn, waarbij tevens als voorwaarde geldt dat de werkgever behoort tot de sector Bouwnijverheid als bedoeld in de Organisatiewet sociale verzekeringen.

opleidingsinstituut: Een door het bestuur aangewezen opleidingsinstituut.

subsidie: De geldelijke vergoeding die door het Fonds wordt verstrekt aan natuurlijke- of rechtspersonen die door het bestuur goedgekeurde activiteiten als bedoeld in artikel 3 van de statuten verrichten.

SFB CAO-Regelingen: De te Amsterdam gevestigde besloten vennootschap SFB CAO-Regelingen B.V.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEREGELINGEN

Artikel 2 Aanspraken subsidiegerechtigde

De subsidiegerechtigde heeft ten opzichte van het Fonds de aanspraken die hij aan de statuten en reglementen van het Fonds kan ontlenen.

Artikel 3 Voorwaarden rond subsidie-aanvragen

Ten behoeve van projecten:

  • 1. Tijdstip van indiening

  • Een aanvraag ten behoeve van subsidiëring van projecten dient vóór 1 november, voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidiëring gevraagd wordt, te zijn ingediend.

  • 2. Vermelding gegevens in de subsidie-aanvraag

  • De ingediende verzoeken om subsidie dienen de volgende gegevens te bevatten:

  • omschrijving doelstelling van de activiteiten, alsmede de te volgen werkwijze;

  • aanvangsdatum en geschatte tijdsduur;

  • uitvoerende personen c.q. instelling;

  • geraamde kosten, gespecificeerd in:

    • a. voorbereidende kosten;

    • b. tarieven, mandagen, uren e.d.;

    • c. werkzaamheden derden;

    • d. raming beschikbaarheid geldbehoefte.

  • 3. Voortgangsrapportage bij toewijzing

  • Per kwartaal dient informatie te worden verstrekt, waaruit per activiteit moet blijken:

    • a. totaal verwerkt bedrag tot moment van rapportage;

    • b. het nog beschikbare bedrag;

    • c. de nog te verwachten uitgaven;

    • d. percentage gereed;

    • e. de eventueel te verwachten afwijkingen;

    • f. de gerealiseerde activiteiten en de geprogrammeerde activiteiten in de tijd gezien.

  • 4. Beëindiging van een project

  • Indien bij de beëindiging van een project een eindrapport wordt opgesteld, dient een exemplaar van dat eindrapport aan het bestuuur van het fonds te worden verstrekt.

  • Eveneens dient een definitieve afrekening aan het bestuur van het fonds te worden verstrekt, vergezeld van een goedkeurende verklaring van een externe registeraccountant.

  • 5. Ten behoeve van doorlopende bijdragen aan subsidiegenietende instellingen

    • a. Tijdstip van indiening begroting

    • De desbetreffende instelling dient per kalenderjaar een begroting omtrent haar activiteiten op te stellen. Deze jaarbegroting dient vóór 1 november, voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, te zijn ingediend.

    • b. Samenstelling begroting

    • De begroting dient te zijn samengesteld uit zogenaamde kostensoorten met zo nodig een specificatie per deelpost op de begroting en een toelichting.

    • c. Kwartaalverantwoording

    • De subsidiegenietende instelling dient ieder kwartaal een overzicht te verstrekken, waarin naast de begrote cijfers opgenomen zijn (cumulatief) de uitgaven, c.q. verwerkte bedragen tot en met dat kwartaal.

    • d. De subsidiegenietende instelling dient telkenjare een verklaring van een externe registeraccountant aan het bestuur van het Fonds te verstrekken met betrekking tot de besteding van de subsidie aan de activiteiten ten behoeve waarvan zij is toegekend.

  • 6. Overschrijdingen op activiteiten en begrotingen

  • Alle relevante overschrijdingen op toegewezen bedragen inzake activiteiten en begrotingen dienen in een zo vroeg mogelijke fase aan het bestuur van het fonds kenbaar te worden gemaakt met opgave van redenen.

  • Relevante overschrijdingen binnen een begroting van de deelposten, dienen eveneens – zo nodig mondeling – aan het bestuur van het fonds te worden gemeld.

  • Voor overboekingen van bedragen binnen een begroting van de ene deelpost naar de andere deelpost, moet vooraf toestemming worden gevraagd aan het bestuur van het fonds.

Artikel 4 Betalingen aan subsidianten

Teneinde te voorkomen, dat er bij de subsidie genietende instellingen overtollige liquide middelen aanwezig zijn, zullen betalingen aan deze instellingen uitsluitend plaatsvinden op grond van de werkelijk door hen te verrichten uitgaven. Hiertoe zal de wijze van betaling, alsmede het betalingsschema, in overleg worden vastgesteld door bestuur van het fonds en de betreffende instelling.

Artikel 5 Toets doelmatigheid

Het bestuur van het fonds heeft tot taak de doelmatigheid van de uitgaven van de subsidie genietende instellingen te bezien en te toetsen of die uitgaven rechtmatig zijn ontleend aan de begrotingen.

Artikel 6 Controle

Het bestuur is bevoegd te allen tijde de besteding van de ter beschikking gestelde gelden te doen controleren door een door het bestuur aan te wijzen externe accountant.

Artikel 7 Onvoorziene uitgaven

Ten laste van een daarvoor in de begroting op te nemen post voor onvoorziene uitgaven kan het bestuur van het fonds in de loop van een kalenderjaar subsidies toekennen aan verenigingen en instellingen ten behoeve van activiteiten waarmee een opleidings- en/of ander bedrijfstakbelang wordt gediend.

De post onvoorziene uitgaven bedraagt ten hoogste één procent van het begrotingstotaal.

HOOFDSTUK 3 AANVULLENDE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT CURSUSSEN

Artikel 8 Algemeen

Voorzover subsidies betrekking hebben op cursussen gelden – onverminderd het voorafgaande – de volgende bepalingen.

Artikel 9 Aanspraak van de werkgever

De werkgever heeft tegenover het Fonds aanspraak op vergoeding van de verletkosten verbonden aan het volgen van door het bestuur aangewezen cursussen die worden verzorgd door het opleidingsinstituut.

De cursus dient te zijn gericht op het beroep en/of de loopbaanontwikkeling van de werknemer en moet leiden tot verbreding, verdieping of bijhouden van vaktechnische, technisch-organisatorische en/of sociaal-technische vaardigheden.

Indien de werkgever een opeisbare schuld aan het Fonds heeft wordt deze schuld verrekend met de aanspraak als bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 10 Administratiekosten

De werkgever ontvangt een door het bestuur vast te stellen standaardvergoeding per ingevulde declaratieregel.

Artikel 11 Cursusduur

De duur van de cursus wordt door het bestuur bepaald.

Artikel 12 Cursuskosten

  • 1. De cursuskosten zijn, met inachtneming van het onder lid 2 bepaalde, door de werkgever verschuldigd.

  • 2. Er komen geen cursuskosten ten laste van de werknemer.

  • 3. Het Fonds vergoedt aan de werkgever de volledige cursuskosten tenzij het bestuur anders bepaalt.

Artikel 13 Reiskosten

  • 1. De werknemer kan de reiskosten in verband met het volgen van de cursus volgens de daarvoor geldende bepalingen in de CAO bij zijn werkgever declareren.

  • 2. De werkgever kan ter zake van de in het eerste lid genoemde kosten een vast bedrag per dag bij het Fonds declareren. Dit bedrag wordt, na verkregen goedkeuring van partijen, jaarlijks door het bestuur vastgesteld.

Artikel 14 Cursusdagen tijdens ziekte of werkloosheid

Het bestuur is bevoegd nadere regels te stellen ten aanzien van door het Fonds te verstrekken vergoedingen indien een werkgever een declaratie inzendt voor werknemers of gewezen werknemers die tijdens de cursusdagen recht hebben op een Ziektewet- of Werkloosheidswetuitkering.

Artikel 15 De declaratiestaat

  • 1. De werkgever kan zijn aanspraak tegenover het Fonds slechts geldend maken door middel van door of vanwege het Fonds ter beschikking gestelde declaratiestaten.

  • 2. De declaratiestaat dient, volledig ingevuld en ondertekend, zo spoedig mogelijk te worden ingediend op een door het bestuur aangewezen adres.

  • 3. Op de declaratiestaat verklaart de werknemer, dat hij de daarop voorkomende hem betreffende vragen naar waarheid heeft beantwoord, welke verklaring door hem wordt ondertekend.

  • Indien een gemachtigde voor de werknemer tekent, dient een schriftelijke volmacht aan de declaratiestaat te worden gehecht.

  • 4. De werkgever is gehouden om, ook nadat de declaratie is voldaan, op verzoek van het bestuur de juistheid van de ingediende declaratiestaat aan te tonen, onder meer door overlegging van administratieve bescheiden.

  • Indien en voorzover de werkgever desverlangd de juistheid van een door hem ingediende en door het Fonds voldane declaratiestaat niet aantoont, dient hij het betrokken bedrag op eerste vordering aan het Fonds te restitueren.

  • 5. De werkgever dient bij de inzending van de declaratiestaat een bewijs van deelname, afgegeven door het opleidingsinstituut, te voegen.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 16 Termijn van betaling

Door SFB CAO-Regelingen zullen de declaraties binnen vier weken na ontvangst betaald worden.

Artikel 17 Wijze van betaling

De gedeclareerde bedragen zullen op het bij SFB CAO-Regelingen bekende rekeningnummer van de werkgever worden overgeschreven.

Artikel 18 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene, die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd, inzage te verlenen in alle bescheiden, en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen, die ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het Fonds en in dit reglement worden gevraagd.

  • 2. Degene aan wie bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het Fonds of in dit reglement enig bedrijfsgegeven (waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen) ter kennis komt, is dienaangaande jegens derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 19 Voorschriften

Teneinde een efficiënte werking van het Fonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voorschriften gegeven worden in overeenstemming met de bepalingen van dit reglement, mits deze voorschriften niet in strijd komen met een of meer bepalingen van de CAO.

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 april 1993. Dit reglement is laatstelijk gewijzigd bij bestuursbesluit van 22 oktober 1997."

Bijlage XII wordt toegevoegd en gelezen als volgt:

„BIJLAGE XII

„Bijdragereglement van de Stichting Sociaal Fonds voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen als bedoeld in artikel 14 van de statuten van deze stichting

Artikel 1 Bijdrageverplichting

  • 1. De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de in de statuten omschreven doelstelling. Deze bijdrage is verschuldigd aan SFB CAO-Regelingen B.V..

  • De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werknemers vallende onder de CAO, bedoeld in artikel 2 van de statuten (hierna: de CAO) uitbetaalde loon.

  • Als loon wordt te dezen aangemerkt het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De bijdrage wordt aan het eind van elk kalenderjaar terstond en ineens opeisbaar.

  • SFB CAO-Regelingen B.V. kan voorschotbetalingen vorderen.

  • 2. Het verschuldigde bijdragepercentage wordt jaarlijks – op advies van het bestuur van de stichting – door partijen bij de CAO vastgesteld, met inachtneming van hetgeen in het eerste lid is bepaald. Partijen bij de CAO zijn bevoegd tussentijds het bijdragepercentage voor de financiering aan te passen.

  • Ingeval het totaal van de over enig kalenderjaar geheven bijdragen hoger dan wel lager blijkt te zijn dan het in dat jaar voor de uitvoering van de regelingen benodigde bedrag, wordt het verschil ten gunste respectievelijk ten laste van het volgend kalenderjaar gebracht.

Artikel 2 Betaling

  • 1. De betaling van de voorschotten dient binnen veertien dagen na afloop van het loonbetalingstijdvak of na een periode van vier weken te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Indien deze betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.

  • 3. De stichting is bevoegd vanaf de datum van verzuim te vorderen:

  • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en vergoeding van de buitengerechtelijk onverminderd de overige kosten van vervolging, verschuldigd volgens de Wet.

  • De rente is gelijk aan de wettelijke rente.

Artikel 3 Loonsomopgave

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks aan de stichting op te geven de loonsom en het aantal daarbij betrokken werknemers, welke opgave dient te geschieden binnen de termijn en op de wijze door het bestuur schriftelijk aan de werkgever kenbaar gemaakt.

  • 2. Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in het vorige lid voldoet, zal het bestuur bij besluit bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.

  • 3. De gegevens die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage.

Artikel 4 Slotbepaling

De werkgever is verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de stichting, zijn belast met de inning van de bijdrage en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement."

Bijlage XIII wordt toegevoegd en gelezen als volgt:

„BIJLAGE XIII

Statuten van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting draagt de naam „Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen.

  • Zij wordt bij afkorting ook genaamd: SVM.

  • 2. De stichting is gevestigd in Amsterdam.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:

Stichting: de in artikel 1 genoemde stichting.

CAO: de geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor de Mortel- en Morteltransportondernemingen met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bijlagen.

Bedrijfstak: de bedrijfstak waarin ondernemingen, waarop de CAO van toepassing is, actief zijn.

Bestuur: het bestuur van de stichting als bedoeld in artikel 10.

Organisaties: de organisaties van werkgevers en werknemers, partij bij de CAO.

Werkgeverslid: het bestuurslid aangewezen of door de Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten gevestigd te Driebergen, of door haar rechtsopvolger(s), namens de werkgeversorganisatie(s), partij bij de CAO.

Werknemerslid: het bestuurslid aangewezen of door de Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden, of door Hout- en Bouwbond CNV), gevestigd te Odijk, of door hun respectievelijke danwel gezamenlijke rechtsopvolgers, namens de werknemersorganisaties, partij bij de CAO.

Vrijwillig vervroegd uittreden: het vrijwillig vervroegd gedeeltelijk beëindigen van een dienstbetrekking in de bedrijfstak door een werknemer overeenkomstig het bepaalde in de CAO.

Deelnemer: deelnemer aan de regeling is de werknemer die gebruik maakt van de mogelijkheid om vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de CAO.

De statuten: deze statuten.

Reglementen: de reglementen als bedoeld in artikel 18.

Artikel 3 Doel

Het doel van de stichting is het doen van uitkeringen aan de deelnemers overeenkomstig de voorwaarden van de CAO.

Artikel 4 Middelen tot bereiking van het doel

De stichting tracht haar doel te bereiken door:

  • a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statuten en reglementen;

  • b. het doen van uitkeringen aan deelnemers overeenkomstig het gestelde in de statuten en reglementen;

  • c. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.

Artikel 5 Duur

De stichting is op vijfentwintig maart negentienhonderdzevenennegentig opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 6 Geldmiddelen van de stichting

De geldmiddelen van de stichting zullen worden gevormd door:

  • a. de door de werkgevers te storten respectievelijk af te dragen werkgevers- en werknemersbijdragen als bedoeld in de CAO;

  • b. bijdragen van de overheid, indien en voorzover zij worden verleend;

  • c. alle overige haar toevallende baten en inkomsten.

Artikel 7 Bijdrageplichtigen

Bijdrageplichtig zijn degenen, die krachtens een bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen aan de stichting.

Artikel 8 Bijdragen

  • 1. De methode van de berekening van de bijdrage als bedoeld in artikel 7, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden door de Organisatie vastgesteld na het bestuur te hebben gehoord.

  • 2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt telkenjare door het bestuur van de stichting aan de hand van een begroting geschat en (voorlopig) vastgesteld.

  • Deze begroting wordt direct ter beschikking gesteld van partijen bij de CAO. De hoogte wordt pas definitief vastgesteld door het bestuur, nadat daaromtrent door partijen bij de CAO overeenstemming is bereikt.

  • 3. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens het besluit van het bestuur.

Artikel 9 Uitkeringen

De uitkeringen aan de deelnemers geschieden op basis van de voorwaarden die door partijen in de CAO zijn vastgesteld.

Artikel 10 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de SVM bestaat uit zes leden.

  • 2. De bestuursleden worden benoemd als volgt:

    • a. drie leden door de Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten gevestigd te Driebergen;

    • b. twee leden door de Bout- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden;

    • c. één lid door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk.

  • 3. Iedere in het vorige lid genoemde organisatie kan één plaatsvervangend bestuurslid aanwijzen, die de hoedanigheid heeft van bestuurslid indien een bestuurslid, zoals bedoeld in lid 2, van dezelfde aanwijzende organisatie, niet in staat of bij machte is deze taak uit te voeren.

  • 4. De benoeming van een bestuurslid geschiedt voor onbepaalde tijd.

  • 5. De organisatie die een bestuurslid benoemde, kan te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in diens plaats tot bestuurslid benoemen.

  • 6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk bedanken;

    • c. door onder curatelestelling of faillissement;

    • d. door vervanging door de organisatie, die het desbetreffende bestuurslid benoemde.

Artikel 11 Voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, secretaris

  • 1. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van het bestuur optreden.

  • 2. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als secretaris en plaatsvervangend secretaris van het bestuur optreden.

Artikel 12 Taak en bevoegdheden van het bestuur

  • 1. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van de stichting betreffende, voorzover daaromtrent bij of krachtens statuten en reglement(en) niet anders is bepaald.

  • 2. Het bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van de stichting en met de uitvoering van de statuten en reglement(en).

  • 3. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen.

  • 4. Het bestuur kan de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan het dagelijks bestuur, bestaande uit één of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemersbestuursleden.

  • 5. Het bestuur is niet bevoegd om middelen die geacht kunnen worden te zijn verkregen voor een bepaald doel, danwel daaraan moeten worden toegerekend, aan te wenden voor een ander doel. Indien niet vastgesteld kan worden aan welk doel een bepaald middel moet worden toegerekend, is het bestuur bevoegd om de bestemming daarvan te bepalen naar evenredigheid van de voor het lopende boekjaar voorziene uitgaven voor elk doel.

  • 6. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door het bestuur, alsmede door de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter tezamen.

Artikel 13 Beheer

  • 1. De beleggingen van de stichting zullen door het bestuur op zodanige wijze geschieden dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

    • Daarenboven zal door het bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogensverliezen.

  • 2. De aan de stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

  • 3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.

  • 4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.

Artikel 14 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen, doch tenminste twee keer per jaar.

  • 2. De convocatie voor vergaderingen van het bestuur geschiedt, behoudens in spoedeisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van ten minste veertien dagen.

Artikel 15 Besluitvorming

  • 1. Opdat de stemverhouding tussen de twee in het bestuur vertegenwoordigde groeperingen, zijnde werkgevers- en werknemerszijde, zo gelijk mogelijk blijft, kan het bestuur alleen besluiten nemen in een vergadering waarin van beide groeperingen ten minste één vertegenwoordigend bestuurslid aanwezig is. Een besluit als bedoeld in artikel 19 lid 1 kan slechts genomen worden met instemming van alle bestuursleden.

  • 2. De bestuursleden brengen in beginsel ieder een gelijk aantal stemmen ter vergadering uit. Wanneer een of meer bestuursleden ter vergadering afwezig is (zijn) brengt (brengen) het (de) andere bestuurslid (leden), dezelfde groepering als de afwezige vertegenwoordigend, uit eigen hoofde de stem(men) van de afwezige(n) mede uit.

  • 3. Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd.

  • 5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld.

  • Staken de stemmen wederom, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 6. Indien een bestuurslid niet ter vergadering aanwezig kan zijn, kan hij een medebestuurslid machtigen zijn stem uit te brengen door middel van een schriftelijke volmacht.

Artikel 16 Administratie

De stichting kan zijn administratieve en uitvoerende taken aan een andere organisatie opdragen, danwel in eigen beheer houden. De gedelegeerde bevoegdheden worden uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 17 Boekjaar, accountant en jaarverslag

  • 1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar. In afwijking daarvan zal het eerste boekjaar eindigen op eenendertig december negentienhonderdzevenennegentig.

  • 2. De boekhouding van de stichting wordt onder toezicht van een externe register-accountant gesteld, aan te wijzen door het bestuur. Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het bestuur nodig zal oordelen, verslag uit.

  • 3. De externe register-accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.

  • 4. Het bestuur brengt na afloop van het boekjaar schriftelijk een jaarverslag uit.

  • 5. Het in het vorige lid bedoelde verslag bevat:

    • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten vergezeld van een verklaring van de externe register-accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan.

    • In de rekening en verantwoording zal voor elk doel afzonderlijk vermeld worden welke middelen en welke uitgaven aan dat doel moeten worden toegerekend;

    • c. in voorkomende gevallen, mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of het reglement hebben plaatsgehad.

  • 6. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de Organisaties.

  • 7. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 8. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken bedrijven en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 18 Reglementen

  • 1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen; deze behoeven goedkeuring van de in artikel 10 genoemde organisaties.

  • 2. De bepalingen van de reglementen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze statuten of met de wet.

Artikel 19 Wijziging statuten en reglementen/ontbinding van de stichting

  • 1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen of de stichting te ontbinden na verkregen goedkeuring van partijen betrokken bij de CAO.

  • 2. Een besluit als onder lid 1 bedoeld, kan slechts worden genomen met instemming van alle bestuursleden.

  • 3. Een statutenwijziging treedt in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt.

  • 4.

    • a. De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar stichtingenregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam.

    • b. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen, zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.

  • 5. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 6. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo met dien verstande, dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de stichting.

Artikel 20 Waarnemers

Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de Minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle voor het bestuur bestemde stukken.

Artikel 20 Slotbepaling

In alle gevallen, waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien, beslist het bestuur."

Bijlage XIV wordt toegevoegd en gelezen als volgt:

„BIJLAGE XIV

Voorwaarden Vervroegde Uittreding Mortel- en Morteltransportondernemingen

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder:

  • a. belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2 c.q. 2a, niet in het genot zijnde van een uitkering krachtens de AWW, of de WAO of een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 of meer;

  • b. uitkeringsbasis: de in artikel 5 bedoelde basis voor de berekening van de uitkering;

  • c. het sfb: sfb Pensioen en Vermogensbeheer BV, gevestigd te Amsterdam;

  • d. de stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding Mortel- en Morteltransportondernemingen;

  • e. uittredingsdatum: de datum als bedoeld in artikel 29 van deze CAO.

  • f. periode van werkloosheid: bij de bepaling of men voldoet aan de uittredingsvoorwaarden als bedoeld in artikel 2 en 2a, tellen de perioden van werkloosheid beperkt mee, namelijk voor maximaal gemiddeld 4 maanden per kalenderjaar met een maximum van 6 maanden per afzonderlijk kalenderjaar. Indien eenmalig een periode van maximaal 1 jaar werkloosheid voorkomt, telt deze periode ook mee, doch dan kan de belanghebbende pas 1 jaar na de voor hem vroegst mogelijke uittredingsdatum uittreden, mits hij minimaal 6 maanden van laatste jaar vóór de uittredingsdatum werknemer is geweest in de zin van deze CAO.

Artikel 2 Voorwaarden uittreding conform artikel 29 lid 1

Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is degene:

  • a. die op de laatste dag van de maand, liggende vier maanden voor de uittredingsdatum werknemer was in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO; en

  • b.

    • 1. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO werkzaam is geweest indien belanghebbende geboren is vóór 1940, of

    • 2. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 15 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van artikel 1 lid e van deze CAO werkzaam is geweest indien belanghebbende geboren is in of na 1940,

    • Voor de berekening van deze periode van 10 jaar, respectievelijk 15 jaar wordt tevens in aanmerking genomen:

      • 1. de periode dat de belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van deze CAO, mits voor de werknemer een gelijkwaardige VUT-regeling van toepassing was; of

      • 2. de periode waarin belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, en

  • c. die op de dag, voorafgaande aan de uittredingsdatum, zijn woonplaats in Nederland, België of Duitsland heeft; en

  • d. die op de uittredingsdatum 60, 61, 62, 63 of 64 jaar is; en

  • e. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum, of – indien en voor zover dat ingevolge de door hem in acht te nemen opzeggingstermijn, dan wel in verband met arbeidsongeschiktheid noodzakelijk is – met ingang van een latere datum is geëindigd; of

  • f. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor 50% is geëindigd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding.

Artikel 2a Voorwaarden uittreding conform artikel 29 lid 2

In afwijking van artikel 2 is belanghebbende in de zin van deze voorwaarden degene:

  • 1. die op de laatste dag van de maand, liggende vier maanden voor de uittredingsdatum als werknemer in dienst is geweest van een werkgever als bedoeld in artikel 1 lid d van deze CAO; en

  • 2. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid minstens 35 jaar werkzaam is geweest in de bedrijfstak Mortel- en morteltransportondernemingen; en

  • 3. die op de dag voorafgaande aan de uittredingsdatum, zijn woonplaats in Nederland, België of Duitsland heeft; en

  • 4. die op de uittredingsdatum 57, 58 of 59 of ouder is; en

  • 5. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum, of – indien en voor zover dat ingevolge de door hem in acht te nemen opzeggingstermijn, dan wel in verband met arbeidsongeschiktheid noodzakelijk is – met ingang van een latere datum is geëindigd; of

  • 6. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor 50% is geëindigd.

Artikel 3 Uitkering

  • 1. Aan de belanghebbende wordt op zijn verzoek door het sfb een uitkering toegekend met ingang van de uittredingsdatum.

  • 2.

    • 1. De belanghebbende krijgt de beschikking over een uitkeringsbudget. Dit budget is bestemd voor de periode vanaf de uittredingsdatum tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

    • 2. De hoogte van dit uitkeringsbudget – in percentage van de uitkeringsbasis – bedraagt voor de belanghebbende die aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 voldoet:

      • a. in de periode 1 juli 1996 t/m 30 juni 19971: 335%

      • b. in de periode 1 juli 19971 t/m 30 juni 1998: 295%

      • c. in de periode 1 juli 1998 t/m 30 juni 1999: 255%

      • d. vanaf 1 juli 1999: 210%

      • waarbij de datum waarop belanghebbende de uittredingsleeftijd bereikt, bepalend is voor het geldende uitkeringsbudget, tenzij sprake is van een situatie als omschreven in artikel 15, danwel belanghebbende (nog) niet voldoet aan de overige voorwaarden als bepaald in artikel 2.

    • 3. De hoogte van dit uitkeringsbudget – in percentage van de uitkeringsbasis – bedraagt voor de belanghebbende die aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2a voldoet:

      • a. in de periode 1 juli 1996 t/m 30 juni 19971: 490%

      • b. in de periode 1 juli 19971 t/m 30 juni 1998: 420%

      • c. in de periode 1 juli 1998 t/m 30 juni 1999: 350%

      • d. vanaf 1 juli 1999: 280%

      • waarbij de datum waarop belanghebbende de uittredingsleeftijd bereikt, bepalend is voor het geldende uitkeringsbudget, tenzij sprake is van een situatie als omschreven in artikel 15, danwel belanghebbende (nog) niet voldoet aan de overige voorwaarden als bepaald in artikel 2A.

      • waarbij de geboortedatum van de belanghebbende direct voorafgaande aan de uittredingsdatum bepalend is voor de hoogte van het geldende uitkeringsbudget, tenzij sprake is van de situatie als omschreven in artikel 15;

    • 4. De uitkering per dag bedraagt bij volledig uittreden maximaal 80% van de uitkeringsbasis.

    • 5. De belanghebbende die gebruik maakt van deeltijd-VUT en zijn werkzaamheden voor 50%, zoals bedoeld in art. 2 lid f en art. 2a lid 6 voortzet, ontvangt een uitkering per dag van 25% van de uitkeringsbasis. Bij aansluitend volledig uittreden bedraagt de uitkering per dag maximaal 80% van de uitkeringsbasis. Het totaal aan VUT-uitkeringen is gemaximeerd op het totale uitkeringsbudget van een full-time Vutter.

    • 6. Het uitkeringsbudget wordt evenredig verdeeld over het aantal uitkeringsjaren.

    • 7. De belanghebbende die na het bereiken van de 57-jarige resp. 60-jarige leeftijd aan de overige voorwaarden, zoals bepaald in artikel 2 resp. artikel 2a voldoet, ontvangt een uitkeringsbudget naar rato.

  • 3. Aan de belanghebbende wordt een uitkering toegekend inclusief een vakantietoeslag ter hoogte van 8% van de uitkering.

    • 1. Ten behoeve van de belanghebbende wordt aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Betonmortelindustrie de pensioenpremie betaald die voor hem in de laatste dienstbetrekking krachtens de CAO verschuldigd was, met inachtneming van de verhogingen die deze premie zou hebben ondergaan indien de belanghebbende niet vervroegd zou zijn uitgetreden.

    • 2. Voor voorzieningen van ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen in de plaats van de BPF-voorziening zal bij gehele of gedeeltelijke voortzetting van deze pensioenvoorziening met premiebetaling, telkenmale na getoond bewijs van premiebetaling, tot de pensioendatum aan belanghebbende of diens werkgever een bijdrage worden vergoed ter grootte van het werkgeversaandeel in de pensioenpremie tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij deelneming aan het BPF voor de Betonmortelindustrie.

    • Zulks geschiedt onder voorwaarde dat:

      • a. de betreffende pensioennota's binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar zijn ingestuurd;

    • b. de premie voor belanghebbende individueel moet zijn vast te stellen; en

    • c. na uittreding de belanghebbende zijn gebruikelijke evenredig aandeel in de premie, bij continuering van de verzekering door de werkgever, aan deze werkgever blijft afdragen.

Artikel 4 Wijze van verzoeken

  • 1. De belanghebbende die voor uitkering in aanmerking wenst te komen dient minimaal 6 weken voor de gewenste uittredingsdatum een daartoe strekkend verzoek in.

  • Het verzoek kan worden ingediend hetzij rechtstreeks bij sfb, hetzij bij een plaatselijk vertegenwoordiger van het sfb in of nabij de woonplaats van belanghebbende.

  • Het recht op een VUT-uitkering kan per belanghebbende slechts eenmaal worden gehonoreerd (inclusief het beroep op de garantieregeling zoals bedoeld in artikel 15).

  • 2. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Op het formulier wordt tevens aangegeven op welke wijze deeltijd-VUT wordt vormgegeven, alsmede de periode waarin de gekozen vorm wordt geëffectueerd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding. Deeltijd-VUT kan alleen worden toegepast indien tussen de werkgever en de belanghebbende consensus bestaat over de wijze waarop deeltijd-VUT wordt ingevuld.

  • 3. Indien de belanghebbende in overleg met zijn werkgever besluit om de eerder aangegeven periode van deeltijd-VUT en/of de gekozen vorm te wijzigen, dient hij dit minimaal 1 maand voorafgaande aan de ingangsdatum van deze wijziging schriftelijk aan het sfb te melden.

  • 4. Indien de belanghebbende gebruik wenst te maken van de garantiebepaling zoals bedoeld in artikel 15, dient hij dit uitdrukkelijk op het aanvraagformulier aan te geven.

Artikel 5 Referteperiode/uitkeringsbasis

  • 1. De uitkering, bedoeld in artikel 3, wordt berekend over 12 maal het laatste maandsalaris, respectievelijk 13 maal het laatste vierwekensalaris, dat belanghebbende 3 maanden direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum verdiende, inclusief de zogenaamde meeruren1 en inclusief de vakantietoeslag, en niet verminderd met het eventuele spaarloon, nadat dit salaris:

    • a. is gewijzigd overeenkomstig de wijziging die het salaris van belanghebbende voor de uittredingsdatum ondergaat conform de loonindex ingevolge de CAO; en

    • b. is verminderd met dat gedeelte van het salaris dat belanghebbende ontving ter compensatie van het te zijnen laste komende aandeel in de pensioenpremie.

  • Deze uitkeringsbasis bedraagt ten hoogste f 100 000,–.

  • De jaarlijkse stijging van het brutosalaris op jaarbasis dient in de laatste 5 jaar direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum, beperkt te zijn tot de loontrend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid b en c van bijlage I en artikel 3 van bijlage V van de CAO, vermeerderd met 1% salarisverhoging per jaar. Indien het laatstverdiende salaris op jaarbasis direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum, hoger is dan met deze eis verenigbaar is, zal dit laatstverdiende salaris voor de berekening van de uitkeringsbasis dienovereenkomstig gecorrigeerd worden.

  • 2. Voor de belanghebbende, die in de periode, genoemd in lid 1 boven zijn loon, loonsuppletie ontving, hetzij via de Bedrijfsvereniging, hetzij via de gemeentelijke sociale dienst, wordt bij het vervallen van deze suppletie ingeval van vervroegde uittreding deze loonsuppletie bij de vaststelling van de uitkeringsbasis mede in aanmerking genomen.

  • 3. De uitkeringsbasis wordt telkens herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid b en c van bijlage I en artikel 3 van bijlage V van de CAO. Partijen kunnen bij de premievaststelling telkenjare besluiten om geheel of gedeeltelijk af te zien van deze aanpassing, al dan niet op voorstel van het bestuur van de Stichting.

  • 4. Bij de berekening van de uitkeringsbasis wordt de uitkering bij arbeidsongeschiktheid krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, die belanghebbende in het laatste jaar direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum ontvangt, volledig buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6 Kortingen op de uitkeringen

  • 1. Onverminderd het in artikel 9, tweede lid, bepaalde worden op de uitkering in mindering gebracht de inkomsten uit arbeid die de belanghebbende ontvangt na de in artikel 2 en 2a, bedoelde datum.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien en voorzover er sprake is van een gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband in relatie met een deeltijd-VUT-uitkering en voorts voldaan is aan alle voorwaarden die in dit reglement of door het bestuur van de Stichting aan de uitvoering van deeltijd-VUT gesteld worden.

  • 3. Op de uitkering wordt ingehouden hetgeen de belanghebbende verschuldigd is aan:

    • a. premie ingevolge de Ziekenfondswet;

    • b. premie volksverzekeringen;

    • c. loonbelasting.

Artikel 7 Particuliere ziektekostenverzekering

Ingeval de belanghebbende op de dag direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum niet valt onder de bepalingen van de Ziekenfondswet, en hij, of:

  • a. niet verzekerd is krachtens enige ziektekostenverzekering, of;

  • b. verzekerd is krachtens een te zijnen behoeve gesloten particuliere ziektekostenverzekering, waarvan de premie geheel te zijnen laste komt, of;

  • c. verzekerd is als onder b genoemd, maar de werkgever bijdraagt in de premie, of;

  • d. deelnemer is in een door zijn werkgever gesloten collectieve ziektekostenverzekering;

zal hem na uittreding worden uitgekeerd in de situaties als vermeld onder:

a en b: nihil

c: een bijdrage in de premie (telkenmale na getoond bewijs van premiebetaling door verzekerde binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar) van de door de werkgever vóór de uittreding betaalde premie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepassing van de Ziekenfondswet.

d: indien en zolang de belanghebbende na zijn uittreding deelnemer blijft in deze collectieve verzekering: aan de werkgever de vóór de uittreding door de werkgever betaalde premie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepassing van de Ziekenfondswet. Belanghebbende zal alsdan in de premie, conform de terzake vigerende regeling in de onderneming van de werkgever, aan de werkgever betalen.

Artikel 8 Uitbetaling

De uitkering inclusief de vakantietoeslag wordt achteraf door het sfb aan de belanghebbende uitbetaald. De belanghebbende is gerechtigd deze uitkering aan zijn voormalig werkgever te cederen. De voorwaarden voor cessie zullen door het bestuur van de stichting nader worden vastgesteld.

Artikel 9 Einde van de uitkering

  • 1. Het recht op uitkering eindigt op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt voor de in het eerste lid bedoelde datum, indien de belanghebbende opnieuw een dienstbetrekking aanvaardt en wel met ingang van de eerste dag waarop hij in die dienstbetrekking werkzaam is.

  • 3. Indien de belanghebbende tijdens het genot van de uitkering, overlijdt, wordt de uitkering, alsmede de vakantietoeslag, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald – voor zover mogelijk in een bedrag ineens;

    • a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

    • b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid bedraagt de uitkering, met ingang van de dag na het overlijden, per dag 100% van de uitkeringsbasis, inclusief 8% vakantietoeslag van de aldus berekende uitkering. Bij deeltijd-VUT wordt de uitkering naar rato verstrekt.

Artikel 10 Plicht tot verstrekken van inlichtingen

  • 1. De belanghebbende verstrekt desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen, die door het sfb met het toezicht zijn belast, alle inlichtingen die voor de beoordeling van het recht op uitkering en van de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.

  • 2. De belanghebbende doet elke kwartaal opgave aan het sfb van de inkomsten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij uitkering ontvangt, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.

  • 3. De werkgevers verstrekken aan het sfb de benodigde informatie met betrekking tot het loon en de arbeid van degenen die een aanvraag tot vervroegd uittreden hebben ingediend.

Artikel 11 Intrekkingen en wijziging van een besluit tot uitkering

  • 1. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet of onjuist verstrekt, kan het bestuur een besluit tot toekomstige uitkering, dan wel tot een reeds lopende uitkering, intrekken en tevens betrokkene uitsluiten voor iedere toekomstige uitkering vanwege de stichting. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de bedoelde inlichtingen niet te hebben verstrekt, indien binnen twee maanden na ontvangst van de eerste oproep daartoe of nadat het uit eigen beweging te melden feit bekend is geworden bij belanghebbende, de VUT-stichting de inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor meer dan f 7 500,– is benadeeld.

  • 2. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet tijdig of onjuist verstrekt, kan een uitkering worden verlaagd. De verlaging bedraagt maximaal 30% en duurt maximaal 12 maanden, naar gelang de ernst van de overtreding, blijkende uit recidive. Belanghebbende wordt geacht de bedoelde inlichtingen niet tijdig te hebben verstrekt, indien na het verstrijken van de daarvoor gegeven termijn in de eerste oproep daartoe, dan wel na twee weken nadat het uit eigen beweging te melden feit bekend is geworden bij belanghebbende, de VUT-stichting de bedoelde inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien de stichting daarbij voor tenminste f 50,– – en voor maximaal f 7 500,– is benadeeld. Het bestuur van de stichting heeft de mogelijkheid om de sanctiemogelijkheden van lid 1 mede toe te passen in het geval de belanghebbende voor de derde maal onjuiste inlichtingen heeft verstrekt ingevolge dit lid.

  • 3. Indien belanghebbende niet voldoet aan enige in deze regeling gestelde voorwaarde, kan een waarschuwing worden gegeven.

  • 4. Het bestuur is bevoegd de sancties, zoals genoemd in lid 2 en lid 3, te combineren.

  • 5. De stichting is bevoegd de door de stichting opgelopen schade als gevolg van een door belanghebbende niet, niet tijdig of onjuist verstrekte inlichtingen of anderszins niet voldoen aan de in deze regeling gestelde voorwaarden, al dan niet bestaand uit teveel betaalde uitkeringen, sociale lasten en rente, te verhalen op belanghebbende. Daarbij behoudt de stichting zich het recht voor verhaal te halen door middel van vermindering van de lopende uitkering.

  • 6. Het bestuur is bevoegd aangifte te doen bij de daarvoor bedoelde instelling in het geval het bestuur een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat laat onverlet de mogelijkheid om in civielrechtelijke procedures of anderszins eventuele schade, al dan niet in de vorm van onverschuldigde betalingen, op betrokkene te verhalen.

  • 7. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de belanghebbende van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, waarvan is uitgesloten een beroep op het niet kennen van de inhoud van deze regeling.

  • 8. In alle gevallen, waarin een sanctie wordt opgelegd, wordt daarvan schriftelijk melding gedaan aan betrokkene. Tevens wordt aan betrokkene gemeld wat de sanctie inhoudt en waarom en grond waarvan deze is opgelegd. Verder wordt melding gemaakt van de mogelijkheden voor beroep of bezwaar.

  • 9. Alle baten en/of opbrengsten, die voortvloeien uit op grond van deze regeling opgelegde sancties, zullen worden gebruikt in overeenstemming met het doel van de stichting."

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Nederlandse Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 23 december 1997

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot van cao-partijen: indien de belanghebbende direct voorafgaande aan de uittredingsdatum in een functie werkzaam is, waarin hij gedurende het gehele jaar of nagenoeg het gehele jaar direct voorafgaande aan de feitelijke uittredingsdatum, regelmatig overwerk verricht, wordt de beloning van deze zogenaamde „meer-uren" tot maximaal 7,5 uur per week meegenomen bij de vaststelling van de uitkeringsbasis. Meer-uren zijn de uren die gewerkt zijn buiten de normale, algemeen gebruikelijk te achten arbeidsduur.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot van cao-partijen: Ingeval de overeenkomst na 1 juli 2001 niet wordt voortgezet zullen de aanspraken en rechten uit hoofde van deze overeenkomst geldig blijven en zullen de daaruit voortvloeiende lasten worden nagefinancierd met inachtneming van c.q. analoge toepassing van hetgeen in lid 3 van dit artikel is bepaald.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven