Regeling toekenningsprocedure WAO bij twee of meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen tijdens fase 1 OOW

16 december 1997

nr. SV/WV/97/5280

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Defensie,

Gelet op de artikelen 29, tweede lid, en 41, eerste lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onderdeel b, van de OOW, waarop recht bestaat op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1, en waarvan het recht na dat tijdstip zou zijn doorgelopen indien die fase 1 niet zou zijn aangevangen;

b. maatmaninkomen: het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 2 van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong;

c. OOW: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;

d. tijdstip van aanvang van fase 1: het tijdstip van aanvang van fase 1, bedoeld in artikel 50 van de OOW;

e. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

f. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

g. WW: de Werkloosheidswet;

h. ZW: de Ziektewet.

Artikel 2

1. In het geval van recht op meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt, in afwijking van de artikelen 13, derde lid, en 23, tweede lid, van de OOW, voor de toepassing van de artikelen 21a, 21b, 34 juncto 36 en 61 van de WAO en de artikelen 29 en 29b van de ZW, de meest recente datum van ingang van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aangemerkt als de datum waarop ingevolge de OOW het recht op een uitkering op grond van de WAO geacht wordt te zijn ingegaan.

2. Voor de toepassing van artikel 34, eerste lid, van de WAO op de ingevolge de OOW toe te kennen uitkering op grond van de WAO, wordt als einddatum van de periode bedoeld in dat artikellid aangemerkt de einddatum die gold voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering met de langste looptijd.

Artikel 3

1. In geval van recht op meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt, zo nodig in afwijking van artikel 14, eerste en tweede lid, artikel 17, of artikel 24, eerste tot en met derde lid, van de OOW, de hoogte van het dagloon van de uitkering ingevolge de WAO, of voorlopige uitkering ingevolge de WAO vastgesteld op:

a. de som van de op basis van artikel 14, artikel 17, of artikel 24 van de OOW vast te stellen daglonen, indien de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voortkomen uit gelijktijdig vervulde dienstbetrekkingen;

b. het bedrag van het hoogste van de op basis van artikel 14, artikel 17, of artikel 24 van de OOW vast te stellen dagloon, indien de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voortkomen uit achtereenvolgens vervulde betrekkingen.

2. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt de hoogte en de datum van ingang van het vervolgdagloon vastgesteld met inachtneming van de ingevolge artikel 2 als datum van ingang van de uitkering ingevolge de WAO aangemerkte datum.

Artikel 4

In afwijking van de artikelen 14, derde lid, en 24, vierde lid, van de OOW is op een ingevolge deze regeling vastgesteld dagloon of vervolgdagloon artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, niet van toepassing.

Artikel 5

In geval van meerdere rechten in verband met ongeschiktheid wegens ziekte of meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onderdeel a of b, van de OOW, vinden de artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, van de WAO, zo nodig in afwijking van artikel 29, eerste lid, van de OOW, slechts toepassing op de overheidswerknemers, bedoeld in de artikelen 12 en 22 van de OOW, ingeval op al de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in dezelfde mate een of meer van de genoemde bepalingen reeds van toepassing of van overeenkomstige toepassing zijn of zouden zijn op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1.

Artikel 6

1. In geval van recht op meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt, in afwijking van artikel 16 of artikel 26 van de OOW, voor de vaststelling van de op basis van de OOW toe te kennen uitkering ingevolge de WAO de mate van arbeidsongeschiktheid, afhankelijk van de hierna te onderscheiden situaties, als volgt vastgesteld:

a. indien er voor de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen een mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld die in alle gevallen gelijk is, die mate;

b. indien er voor de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen een mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld die niet in alle gevallen gelijk is, en in het kader van de uitvoering van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld die geldt per de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1, die laatstbedoelde mate;

c. in alle niet in de onderdelen a en b bedoelde situaties wordt de mate van arbeidsongeschiktheid nader onderzocht en vastgesteld.

2. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt indien de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voortkomen uit:

a. gelijktijdig vervulde dienstbetrekkingen een maatmaninkomen gehanteerd dat wordt vastgesteld op de som van de maatmaninkomens die golden voor de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen;

b. achtereenvolgens vervulde dienstbetrekkingen een maatmaninkomen gehanteerd ter grootte van het hoogste maatmaninkomen van de maatmaninkomens die golden voor de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Artikel 7

Indien artikel 19, onderdeel b of c, of artikel 27, onderdeel b of c van de OOW toepassing zou vinden op één of meer van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vindt de wijze waarop het overgangsrecht van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen ingevolge die artikelen van toepassing is, op de voor de uitkeringsgerechtigde meest gunstige wijze toepassing op het ingevolge deze regeling met ingang van fase 1 vast te stellen recht op uitkering ingevolge de WAO.

Artikel 8

1. Indien de toepassing van de artikelen 2 tot en met 7 van deze regeling leidt tot toekenning van een recht op een uitkering ingevolge de WAO dat op het tijdstip van aanvang van fase 1 minder bedraagt dan de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die aan die uitkering ingevolge de WAO ten grondslag lagen, verminderd met het bedrag van de op die uitkeringen toegepaste vermindering wegens samenloop van rechten, wordt in afwijking van artikel 3, de hoogte van het dagloon vastgesteld op het bedrag dat als volgt is berekend. De som van het naar een jaarbedrag herleide recht op de hiervoor bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 inclusief het recht op vakantie-uitkering, wordt verminderd met het naar een jaarbedrag herleide bedrag van de op die uitkeringen toegepaste vermindering wegens samenloop van rechten, en vervolgens gedeeld door 261. Vervolgens wordt het resultaat gedeeld door het berekeningspercentage dat correspondeert met de op basis van deze regeling vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, en overeenkomstig artikel 15 van de WAO geïndexeerd per het tijdstip van aanvang van fase 1.

2. Indien op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het eerste lid een verhoging wordt toegepast ingevolge artikel 22 WAO of een verhoging ingevolge artikel 48 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, wordt die verhoging voor de toepassing van het eerste lid geacht deel uit te maken van het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 9

De toepassing van de artikelen 2 tot en met 8 geschiedt door de rechtspersoon die de in artikel 41, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bedoelde werkzaamheden met betrekking tot de WAO uitsluitend verricht voor een of meer sectoren of sectoronderdelen waarbij geen andere dan overheidswerkgevers als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de OOW, zijn aangesloten.

Artikel 10

1. De overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de OOW, of de gewezen overheidswerknemer, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 meer dan één arbeidsongeschiktheidsuitkering geniet, maar wiens recht op een uitkering ingevolge de WAO met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 nog niet met toepassing van de artikelen 2 tot en met 9 is vastgesteld, heeft met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 tot het moment waarop dat recht daadwerkelijk met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van aanvang van fase 1 is vastgesteld doch uiterlijk tot 1 januari 1999, recht op meer dan één uitkering ingevolge de WAO met inachtneming van dit artikel.

2. Voorzover één of meer van de in het eerste lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 geen uitkering ingevolge de WAO is, wordt elk van die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op die dag aangemerkt als een uitkering ingevolge de WAO. De hoogte en duur van de betreffende uitkering ingevolge de WAO is gelijk aan de hoogte en duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die gold op de dag voorafgaande aan dat tijdstip.

3. Zo nodig in afwijking van artikel 34, eerste lid, van de WAO, of artikel 36, tweede lid, van die wet, eindigt de termijn, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de WAO, van de in het tweede lid als uitkering ingevolge de WAO aangemerkte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1.

4. De overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht de in artikel 34 van de WAO bedoelde aanvraag voor voortzetting van de in het tweede lid als uitkering ingevolge de WAO aangemerkte arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdig te hebben ingediend.

5. De in het tweede lid als uitkering ingevolge de WAO aangemerkte arbeidsongeschiktheidsuitkering alsmede de uitvoering daarvan worden vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 bekostigd ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

6. De uitvoering van de in het eerste lid bedoelde uitkeringen ingevolge de WAO blijft met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 tot het moment waarop dat recht daadwerkelijk met terugwerkende kracht is vastgesteld doch uiterlijk tot een jaar na bedoeld tijdstip, berusten bij de uitvoeringsinstellingen die met de uitvoering van de betreffende arbeidsongeschiktheidsuitkering belast waren op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1. Uiterlijk de dag voorafgaande aan de datum, waarop een jaar is verstreken na bedoeld tijdstip draagt de uitvoeringsinstelling de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde uitkeringen ingevolge de WAO die niet de in het tweede lid als uitkeringen ingevolge de WAO aangemerkte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn, over aan de uitvoeringsinstelling, bedoeld in artikel 9.

7. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan besluiten dat de in het eerste lid bedoelde uitkeringen ingevolge de WAO, wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd of wegens overlijden worden beëindigd zonder dat toepassing wordt gegeven aan de artikelen 2 tot en met 8.

8. Ingeval van een overdracht als bedoeld in het zesde lid, stelt de uitvoeringsinstelling, bedoeld in artikel 9, meteen, aan de hand van de artikelen 2 tot en met 8, het recht op uitkering ingevolge de WAO vast met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van aanvang van fase 1.

9. Het op grond van dit artikel betaalde bedrag aan uitkeringen wordt verrekend met het bedrag van de op basis van de ingevolge de artikelen 2 tot en met 8 toe te kennen uitkering op grond van de WAO over de betreffende periode. Indien bij de vaststelling van het recht op die uitkering ingevolge de WAO blijkt dat bedoeld bedrag aan uitkeringen het bedrag van de uitkering ingevolge de WAO overtreft, wordt het teveel betaalde niet teruggevorderd, behoudens in het geval zulks voortvloeit uit het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25 of 28 van de WAO.

Artikel 11

Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de OOW, of de gewezen overheidswerknemer, op wie de artikelen 2 tot en met 10 worden toegepast, op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang fase 1 recht heeft op een uitkering op grond van de WW en dat recht wordt na die dag voortgezet, leidt de toepassing van de artikelen 2 tot en met 10 niet tot een wijziging van het dagloon waarnaar die WW-uitkering is of wordt berekend.

Artikel 12

Vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 tot het tijdstip waarop de WW op de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de OOW, of de gewezen overheidswerknemer van toepassing wordt, wordt voor de toepassing op de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, die op het tijdstip van aanvang van fase 1 met toepassing van artikel 2 tot en met 10 een uitkering ingevolge de WAO geniet en op of na het tijdstip van aanvang fase 1 recht verkrijgt op een uitkering op grond van de WW, artikel 47 van de WW als volgt gelezen:

Artikel 47

1. De uitkering bedraagt per dag 70% van het dagloon.

2. Het dagloon van de uitkering wordt bepaald met inachtneming van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, met uitzondering van artikel 14 van die Dagloonregels.

3. In aanvulling op het tweede lid, geldt dat het dagloon van de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, of de gewezen overheidswerknemer, die op of na het tijdstip van aanvang van fase 1, bedoeld in artikel 50 van die wet, recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of, indien artikel 25, artikel 28, artikel 30 of artikel 33 van die wet te zijnen aanzien niet van toepassing was, zou ontvangen, gelijk is aan het dagloon, berekend volgens de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen. Het aldus berekende dagloon wordt evenredig verlaagd door het dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer is ingedeeld, en de noemer door het getal 100.

4. Indien de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, bedoeld in het derde lid, op een tijdstip na de dagloonberekening overeenkomstig dat lid, op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt ingedeeld in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse dan die welke bij de evenredige verlaging is gehanteerd, wordt het krachtens de eerste volzin van het derde lid berekende dagloon evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsklasse, en de noemer door het getal 100.

5. Dit artikel is niet van toepassing zolang de in dit artikel bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer in staat kan worden geacht arbeid die hij na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid heeft verricht, duurzaam te verrichten.

Artikel 13

Deze regeling treedt inwerking op het tijdstip van aanvang van fase 1.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toekenningsprocedure WAO bij twee of meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen tijdens fase 1 OOW.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.


’s-Gravenhage, 16 december 1997. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
F.H.G. de Grave. De Minister van Binnenlandse Zaken,
H.F. Dijkstal. De Staatssecretaris van Defensie,
J.C. Gmelich Meijling.

Toelichting

Algemeen

Op grond van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW) zal het overheidspersoneel met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van OOW onder de werking van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) worden gebracht. Beoogd tijdstip van de inwerkingtreding van de WAO voor het overheidspersoneel is 1 januari 1998. Hierna wordt van deze datum uitgegaan. De OOW zelf regelt op het terrein van de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitsluitend dat het overheidspersoneel per die datum verzekerd wordt ingevolge de WAO en dat aan degenen met een ambtelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, een uitkering ingevolge de WAO (verder te noemen: een WAO-uitkering) wordt toegekend. De wet regelt niets met betrekking tot eventuele bovenwettelijke regelingen.

In de OOW zijn algemene regels opgenomen hoe het recht op een WAO-uitkering ontstaat indien sprake is van een bestaand recht op bijvoorbeeld een enkele uitkering op grond van de WAO-conforme regeling, bedoeld in paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP, of een enkel militair pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet). De betreffende artikelen in de OOW regelen kortom de toekenning in het geval er sprake is van één enkel oud recht. Deze toekenningsregels schieten tekort in de situatie waarin sprake is van meerdere rechten in verband met ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, of meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen naast elkaar. Een voorbeeld hiervan is een geval waarin de betrokkene zowel recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van een betrekking als overheidswerknemer als een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van een betrekking in de marktsector. Men denke aan een WAOconforme uitkering naast een WAO-uitkering. Maar samenloop kan ook ontstaan ook uit hoofde van meerdere betrekkingen als overheidswerknemer. Een voorbeeld hiervan is de situatie van een WAO-conforme uitkering naast een militair pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Amp-wet.

Ingevolge de WAO kan er slechts één recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering tegelijk op grond van die wet bestaan. Dit, ongeacht het aantal dienstbetrekkingen ter zake waarvan uitval in verband met arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden. Teneinde het recht op WAO-uitkering te kunnen vaststellen ten aanzien van personen met meerdere rechten in verband met ongeschiktheid, kan ingevolge artikel 41 van de OOW via nadere en, zo nodig, tijdelijk van de wettelijke regels afwijkende regels, worden afgeweken van de ’reguliere’ toekenning van rechten ingevolge de OOW, de Ziektewet, de WAO, de Werkloosheidswet (WW), de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.

De bedoeling van deze nadere, en, zo nodig, tijdelijk van de wettelijke regels afwijkende regels is dat wordt bewerkstelligd dat er voor de betrokkenen op het moment van overgang van rechten per 1 januari 1998 als gevolg van de inwerkingtreding van de OOW, op wettelijk niveau een evenredige uitkomst wordt bereikt. Dat wil zeggen dat ernaar wordt gestreefd dat de nieuwe aanspraken wat betreft hoogte en duur evenredig zijn aan de aanspraak of aanspraken van vóór de toekenning op grond van de OOW.

De rechtspersoon zijn die de in artikel 41, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bedoelde werkzaamheden met betrekking tot de WAO uitsluitend verricht voor een of meer sectoren of sectoronderdelen waarbij geen andere dan overheidswerkgevers als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de OOW, zijn aangesloten, zal naar alle waarschijnlijkheid de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) zijn. Hiervan wordt in deze toelichting uitgegaan.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat definities.

Artikel 2

Artikel 2 geeft regels ter vaststelling van de datum waarop de WAO-uitkering geacht wordt te zijn ingegaan, zulks in afwijking op de in de artikelen 13, derde lid, en 23, tweede lid, van de OOW gegeven hoofdregel voor de bepaling van de fictieve aanvangsdatum van de uitkering ingevolge de WAO bij de toekenning van een enkele arbeidsongeschiktheidsuitkering in een WAO-uitkering.

Indien de ingangsdata van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die moeten worden omgezet, verschillen, geldt ingevolge het eerste lid als datum van ingang van de nieuwe WAO-uitkering de datum van de jongste, dat wil zeggen de laatst toegekende, uitkering. Daarbij is de relatie van belang tussen de ingangsdatum, de duur van de loongerelateerde fase en het moment waarop de vervolgfase intreedt. Een betrokkene kan door de keuze voor de jongste datum een relatief voordeel verkrijgen, omdat de vervolgfase op het laatst mogelijke moment ingaat. Dit voordeel zal echter voor het overgrote deel worden afgeroomd door het aanvullend karakter van de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsregeling in de overheidssector. Daar waar voordeel ontstaat op wettelijk niveau, ontstaat namelijk, door het aanvullende karakter van dat bovenwettelijke niveau, een gelijk nadeel op bovenwettelijk niveau. Per saldo blijft de uitkomst gelijk.

In het tweede lid is, in afwijking van het eerste lid, ter vaststelling van de termijn gedurende welke een WAO-uitkering wordt toegekend (drie jaar ingevolge artikel 34, eerste lid, WAO), geregeld dat de datum wordt genomen die het verst in de toekomst ligt. Dat is de datum die op basis van het laatste onderzoek aan de hand van de meest recente gegevens is vastgesteld. Het is bezwaarlijk een betrokkene of de uitvoeringsinstelling enkel om reden van een systeemwijziging te belasten met een tussentijds onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid.

Artikel 3

Dit artikel geeft een procedure ter vaststelling van het voor de nieuwe WAO-uitkering te hanteren dagloon.

Voor de vaststelling van het dagloon wordt in het eerste lid onderscheid gemaakt tussen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die het gevolg zijn van gelijktijdig vervulde betrekkingen, en dergelijke uitkeringen die voortkomen uit achtereenvolgens, dus volgtijdelijk vervulde betrekkingen.

Onderdeel a regelt de situatie van samenloop bij gelijktijdig vervulde betrekkingen. In dat geval wordt uitgegaan van de som van de daglonen of pensioengrondslag(en) zoals die ten aanzien van de onderscheiden uitkeringen gelden of op basis van artikel 14, artikel 17, of artikel 24 van de OOW zouden gelden.

Onderdeel b betreft de situatie van samenloop van uitkeringen die voortkomen uit volgtijdelijk vervulde betrekkingen. Hierbij is geen samenloop van rechten aan de orde. In die situatie wordt uitgegaan van het hoogste van de voor die uitkeringen geldende daglonen.

Ingevolge het tweede lid wordt, na de vaststelling van het dagloon, aan de hand van de ingevolge artikel 2 bepaalde datum waarop de WAO-uitkering geacht wordt te zijn ingegaan, het moment van ingang en de hoogte van het vervolgdagloon bepaald.

Artikel 4

De artikelen 14, 17 en 24 van de OOW geven regels op basis waarvan per arbeidsongeschiktheidsuitkering van een (militair) overheidswerknemer een dagloon wordt vastgesteld. In de situatie van samenloop van een WAO-uitkering met een WAO-conforme uitkering of een arbeidsongeschiktheidsuitkering als beroepsmilitair wordt vanaf 1 januari 1998 het dagloon per regeling gemaximeerd zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de CSV. Zonder nadere bepaling zou dit betekenen dat de toepassing van artikel 3 ertoe kan leiden dat er als gevolg van cumulatie van de oude (gemaximeerde) daglonen, een dagloon wordt vastgesteld dat hoger is dan het ingevolge de CSV geldende maximum, maar dat niet meer kan belopen doordat artikel 9 van de CSV van toepassing is verklaard. Een dergelijke verslechtering in uitkeringsresultaat enkel vanwege een systeemwijziging wordt onbillijk en ongewenst geacht. Reden om bij wijze van overgangsmaatregel voor deze groep van betrokkenen de toetsing aan het maximumdagloon achterwege te laten.

Het onderhavige ongemaximeerde dagloon heeft ook doorwerking naar de hoogte van een eventueel toe te kennen verhoging in verband met hulpbehoevendheid, en naar de indexering. Ook hier geldt dat maximering tot een ongewenst resultaat zou leiden. De maatregel blijft overigens beperkt tot de aanspraken.

Artikel 5

Dit artikel geeft richtlijnen voor de situatie waarin, bij samenloop van meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, toepassing wordt of zou worden gegeven aan bijvoorbeeld artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de WAO. In een dergelijke situatie worden ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing gelaten bij het beoordelen van het recht op uitkering. In voorkomend geval dienen voor het recht op de nieuwe op basis van deze regeling vast te stellen WAO-uitkering, alle daarvoor in aanmerking komende ziekten of gebreken in beschouwing te worden genomen.

Slechts in het geval dat bij alle oude uitkeringen dezelfde ziekten of gebreken in dezelfde mate geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing dienden te blijven, zullen die ziekten of gebreken op gelijke wijze buiten beschouwing kunnen blijven voor de beoordeling van het recht op de nieuwe WAO-uitkering.

Artikel 6

Dit artikel geeft regels ter vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Er wordt in het eerste lid onderscheiden in drie situaties, te weten:

Onderdeel a ziet op de situatie waarin voor alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. In dat geval geldt die mate van arbeidsongeschiktheid ook ten aanzien van de op basis van de OOW toe te kennen WAO-uitkering.

Onderdeel b betreft de situatie waarin voor de diverse arbeidsongeschiktheidsuitkeringen niet dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld, maar in het kader van de uitvoering van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) wel een mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. In dat geval wordt die laatste mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerd voor de op basis van de OOW toe te kennen WAO-uitkering. Bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid het kader van de uitvoering van de AAW zijn namelijk alle ook voor de WAO van belang zijnde, op de betrokkene betrekking hebbende gegevens geheel in beschouwing genomen.

Onderdeel c ziet op de overige, niet in de onderdelen a of b bedoelde, situaties. In dergelijke gevallen is een nader onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid aan de orde.

Ingevolge het tweede lid wordt bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid onderscheid gemaakt tussen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die het gevolg zijn van gelijktijdig vervulde betrekkingen, en dergelijke uitkeringen die voortkomen uit achtereenvolgens vervulde betrekkingen.

Ingeval van samenloop bij gelijktijdig vervulde betrekkingen wordt een maatmanloon gehanteerd waarvan het bedrag overeenkomt met de som van de maatmaninkomens die golden voor de oude arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. In de situatie van samenloop van uitkeringen die voortkomen uit volgtijdelijk vervulde betrekkingen is geen samenloop van rechten aan de orde. In die situatie wordt uitgegaan van het hoogste van de voor die uitkeringen geldende maatmaninkomens.

Artikel 7

In dit artikel is de relatie met de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) aan de orde. Vanuit het overgangsrecht TBA kan ten aanzien van één van de oude uitkeringen een garantie gelden dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid een bepaald schadecriterium wordt gehanteerd. In het kader van de TBA is namelijk de garantie afgegeven dat een betrokkene die in het kader van het overgangsrecht van die wet eenmaal is aangemerkt als ’oud geval’ die kwalificatie als persoon houdt. Dat op grond van artikel 2 de jongste datum als ingangsdatum wordt toegepast voor de ingevolge de OOW toe te kennen aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO, laat onverlet dat dit overgangsrecht TBA onverkort geldt bij de bepaling van het recht op de nieuwe uitkering ingevolge de WAO.

Artikel 8

Artikel 8 geeft een garantie voor die gevallen waar de toepassing van de voorgaande artikelen tot een uitkeringsresultaat leidt dat lager is dan het totale bedrag dat betrokkene aan oude arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontving. In dat geval wordt het op 1 januari 1998 ingevolge de OOW vastgestelde dagloon gecorrigeerd. Die correctie wordt als volgt vastgesteld.

Berekend wordt het bedrag van de som van de naar een jaarbedrag herleide bedragen van de oude arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op 31 december 1997, inclusief de vakantie-uitkering, vermeerderd met, indien van toepassing, de verhoging in verband met hulpbehoevendheid ingevolge artikel 22 van de WAO of de verhoging ingevolge artikel 48 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (de zogenoemde ‘kopjes’) en, indien van toepassing, verminderd met het bedrag van de vermindering wegens samenloop van rechten. Het aldus gevonden bedrag wordt gedeeld door 261 en vervolgens gedeeld door het berekeningspercentage dat behoort bij de voor de betrokkene geldende mate van arbeidsongeschiktheid op 1 januari 1998. Na vermenigvuldiging met de voor de WAO geldende indexering van 1 januari 1998 is het per 1 januari 1998 geldende dagloon vastgesteld.

Op deze wijze wordt het dagloon dus teruggerekend op basis van de oude, op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van OOW geldende uitkeringsrechten die per 1 januari 1998 zouden zijn genoten indien de stelselwijziging niet zou hebben plaatsgevonden. Vervolgens volgt het dagloon de indexering die ten aanzien van de WAO geldt.

Artikel 9

In artikel 41, tweede lid, onderdeel d, van de OOW is bepaald dat de onderhavige regeling in ieder geval betrekking heeft op de bepaling van de uitvoeringsinstelling die de onderhavige werkzaamheden verricht. Door middel van dit artikel wordt daarom ondubbelzinnig vastgelegd dat de uitvoering van de artikelen 2 tot en met 8 in handen wordt gelegd van één uitvoeringsinstelling.

Dit zal, mede gezien artikel 89, eerste lid van de OOW, de rechtspersoon zijn die de in artikel 41, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bedoelde werkzaamheden met betrekking tot de WAO uitsluitend verricht voor een of meer sectoren of sectoronderdelen waarbij geen andere dan overheidswerkgevers als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de OOW, zijn aangesloten. Zoals in het algemeen deel al is aangegeven, zal dit waarschijnlijk de USZO zijn.

Dit artikel laat overigens onverlet dat op de betreffende rechtspersoon de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 van toepassing is. Er zal dan ook bijvoorbeeld een contract moeten worden gesloten tussen het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en de betreffende rechtspersoon over de uitvoering van onderhavige regeling. Zie artikel 43 en artikel 87 van de OOW.

Artikel 10

In het kader van OOW is het streven erop gericht om ten aanzien van alle bestaande WAO-conforme uitkeringen en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van de Amp-wet de toekenning van een ’nieuwe’ WAO-uitkering (de WAO-uitkering op grond van de voorgestelde Wet OOW) te hebben voltooid in januari 1998. Dat geldt dus ook voor de toekenningen ingeval van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in deze regeling. In dit verband spelen de artikelen 2 tot en met 9 van deze regeling hun rol. In een tweetal situaties kan een tijdige vaststelling echter uitvoeringstechnisch problematisch zijn. De eerste situatie betreft een betrokkene die vóór 1 januari 1998 zowel recht heeft op een WAO-conforme uitkering als op een uitkering op grond van de WAO of AAW. De tweede situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij personen die vóór de systeemwijziging van OOW zowel recht hadden op een WAO-conforme uitkering als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Amp-wet.

De vaststelling in genoemde samenloopgevallen van het recht op een WAO-uitkering per 1 januari 1998 wordt bemoeilijkt door het uitgangspunt van de WAO dat op grond van die wet slechts één recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering tegelijkertijd kan bestaan; ongeacht het aantal dienstbetrekkingen ter zake waarvan uitval in verband met arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden. Een gevolg van dit uitgangspunt is dat er voor de onderhavige samenloopgevallen een intensieve samenwerking en onderlinge afstemming dient plaats te vinden tussen enerzijds de USZO en anderzijds de betreffende andere uitvoeringsinstelling. Uitgezocht moet bijvoorbeeld worden welke mate van arbeidsongeschiktheid moet worden toegekend ingeval in de oude situatie afwijkende arbeidsongeschiktheidspercentages zijn vastgesteld. Niet alleen zijn dit soort gevallen zeer bewerkelijk, maar een dergelijke samenloop heeft ook tot gevolg dat er voor elk individueel geval een gegevensstroom op gang dient te komen tussen de USZO en de in dat betreffende geval betrokken andere uitvoeringsinstelling. Uit de aard der zaak zal namelijk geen van beide betrokken uitvoeringsinstellingen het totaal van de benodigde actuele gegevens in haar bezit hebben. De toekenning van een WAO-uitkering ingevolge de OOW is in dit soort gevallen derhalve uitvoeringstechnisch erg arbeidsintensief en onder meer afhankelijk van een alerte medewerking van meerdere partijen.

In het kader van de uitvoering van bovengenoemde samenloopgevallen is ook van belang dat zowel de WAO-conforme regeling als de AAW als de arbeidsongeschiktheidsregeling op grond van de Amp-wet komen te vervallen per 1 januari 1998.

Ter beperking van het invoeringsrisico is er voor gekozen om (in dit artikel) een vangnet te creëren voor samenloopgevallen. Dit vangnet is uitsluitend aan de orde ingeval de toekenning van de WAO-uitkering op grond van de OOW aan hen niet per 1 januari 1998 kan plaatsvinden. Volgens opgave van de USZO is het maximale aantal samenloopgevallen dat potentieel voor deze vangnetbepaling in aanmerking komt, in totaal circa 3000.

Het vangnet dient, gezien het streven van OOW, zoveel mogelijk te passen binnen de systematiek van de WAO. In artikel 13 van de OOW wordt weliswaar een voorlopige uitkering ingevolge de WAO gehanteerd, maar dat artikel ziet op een andere situatie. Artikel 13 van de OOW is bedoeld voor de op grond van de WAO-conforme regeling voorlopig toegekende uitkeringen die op 1 januari 1998 nog niet definitief zijn vastgesteld. In dat artikel wordt er dus van uitgegaan dat er een WAO-conforme uitkering was in de ’ambtelijke periode’. Tot de doelgroep van onderhavig vangnet behoren echter ook personen die vóór de systeemwijziging van OOW geen recht hadden op een WAO-uitkering of op een uitkering die materieel met de WAO overeenkomt. Een voorbeeld hiervan is degene met meerdere pensioenen ter zake van arbeidsongeschiktheid op grond van de Amp-wet. Deze Amp-wet kent een ander systeem dan dat van de WAO. Dit andere systeem omvat zowel wettelijke als bovenwettelijke elementen. Dit wettelijke deel (het met de WAO overeenkomend recht van de uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsregeling van de Amp-wet) vervalt bovendien. Een voorlopige uitkering conform artikel 13 van de OOW is in dit geval dan ook bezwaarlijk.

Er is gekozen voor het volgende.

De WAO kent in artikel 34 de figuur van de voortzetting van de WAO-uitkering. Op grond van artikel 34 van de WAO wordt een WAO-uitkering toegekend voor een periode van in beginsel drie jaar en kan de betrokkene na ommekomst van die periode verzoeken om voortzetting van die uitkering. Mocht de uitvoeringsinstelling op de tijdig ingediende aanvraag niet beslissen binnen een daartoe bepaalde termijn, dan wordt de uitkering voortgezet alsof de genoemde periode van drie jaar niet was beëindigd, totdat de beschikking op de aanvraag bekend is gemaakt.

Vanaf 1 januari 1998 wordt op grond van het onderhavige artikel 10 een situatie geschapen die vergelijkbaar is met die welke is geregeld in artikel 34 van de WAO. Doordat de ’ambtelijke’ arbeidsongeschiktheidsuitkering van de betrokkene op grond van het tweede lid wordt aangemerkt als een per 1 januari 1998 geldende WAO-uitkering (met uitzondering van de hoogte en duur), wordt de betrokkene onder de regelomgeving van de WAO gebracht. Alle rechten en verplichtingen van die wet gelden dan ook vanaf 1 januari 1998 onverkort voor betrokkene. Dit wordt nog eens bekrachtigd doordat de WAO-uitkering op een later moment in 1998 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 wordt vastgesteld met toepassing van de OOW en de artikelen 2 tot en met 8 van deze regeling.

In het eerste lid is het doel en de doelgroep geformuleerd. In het bovenstaande is over de doelgroep al het een en ander opgemerkt. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

Het eerste lid regelt vervolgens dat deze doelgroep uiterlijk tot 1 januari 1999 meer dan één WAO-uitkering kan genieten. Deze bepaling is nodig, omdat USZO zeer waarschijnlijk eerst in de loop van 1998 in staat zal zijn de verschillende arbeidsongeschiktheidsaanspraken met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 te integreren tot één WAO-aanspraak. Dit, gelet op de grote hoeveelheid gegevens die er van vele partijen benodigd zal zijn en ook rekening houdend met beslagen, machtigingen aan derden tot het in ontvangst nemen van uitkeringen, kortingen in verband met sancties e.d. Een aspect hierbij is het uitgangspunt dat er door deze OOW-operatie voor de betrokkene inhoudelijk niets verandert.

Om deze redenen is er voor gekozen om tot het moment dat de definitieve vaststelling van één WAO-aanspraak mogelijk is, de diverse arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, nl. de ’oude’ WAO-uitkering en de verschillende ’oude’ arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uit anderen hoofde, als WAO-uitkeringen naast elkaar door te laten lopen. Het is niet de bedoeling dat dit naast elkaar door laten lopen van WAO-uitkeringen structureel wordt. Alles afwegend acht het kabinet een overgangsperiode van een jaar voldoende: uiterlijk tot 1 januari 1999.

Ingevolge het tweede lid worden de op 31 december 1997 bestaande arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die geen WAO-uitkeringen zijn, vanaf 1 januari 1998 ’per stuk’ aangemerkt als uitkeringen ingevolge de WAO. Wat betreft de hoogte en duur van de uitkering is in dit tweede lid bepaald dat deze gelijk zijn aan die van de arbeidsongeschiktheidsuitkering waarvan de betreffende ’WAO-uitkering’ is “afgeleid”. De hoogte en duur zijn per uitkering dus dezelfde als die waarop de betrokkene op 31 december 1997 per uitkering recht had. Voor het overige geldt de WAO onverkort.

Voor onderhavig vangnet wordt in beginsel het systeem van artikel 34 van de WAO gevolgd. Artikel 34 gaat er echter vanuit dat er reeds een WAO-uitkering was toegekend. Zoals hierboven reeds is aangegeven, behoren tot de doelgroep van onderhavig vangnet ook personen die vóór de systeemwijziging van OOW geen recht hadden op een WAO-uitkering of op een uitkering die materieel met de WAO overeenkomt. Zonder nadere bepaling zou de systematiek van artikel 34 niet die personen omvatten. Ook artikel 2 ziet niet op deze gevallen. Artikel 2 betreft de begin- en einddatum van het product van de samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (de ’nieuwe’ WAO-uitkering). Ingevolge het eerste en tweede lid lopen die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als WAO-uitkeringen door, niet als Amp-uitkeringen of WAO-conforme uitkeringen. Daarom moet worden bepaald dat die ’oude’ arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op 31 december 1997 worden beëindigd. Het derde lid voorziet hierin.

Door deze fictie op te nemen, wordt voorkomen dat er voor deze personen toch een ’voorlopige uitkering’ geïntroduceerd zou moeten worden in de WAO.

Aangezien de arbeidsongeschiktheidsaanspraken van een betrokkene ingevolge het tweede lid onder de regelomgeving van de WAO worden gebracht, gelden alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen onverkort voor betrokkene. De voortgezette uitkering ingevolge de WAO wordt vervangen door een definitieve zodra de WAO-aanspraken door USZO, namens het Lisv, vastgesteld zijn met toepassing van de artikelen 2 tot en met 8. Aan de toekenning van de bedoelde voortgezette uitkering kan op zich geen recht op een uitkering op grond van de WAO worden ontleend. Dat recht is namelijk afhankelijk van de beoordeling van het recht op WAO-uitkering op grond van hoofdstuk 1 van de OOW en de artikelen 2 tot en met 8 van deze regeling. De definitieve uitkering ingevolge de WAO wordt toegekend met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 (zie het eerste lid). Anders dan in artikel 10, kan die beoordeling op grond van hoofdstuk 1 van de OOW en de artikelen 2 tot en met 8 slechts uitmonden in één, alle voormalige aanspraken omvattende, WAO-uitkering.

Het vierde lid betreft het volgende. De vaststelling van het recht op een WAO-uitkering op basis van de artikelen 2 tot en met 10 geschiedt op grond van artikel 36, eerste lid, van de OOW, ambtshalve. Gelet op de systematiek van de WAO is hierbij de fictie nodig dat de aanvraag voor de voortzetting van de WAO-uitkering, bedoeld in artikel 34 van de WAO, geacht wordt tijdig te zijn ingediend.

Op grond van het vijfde lid wordt een ingevolge het tweede lid als WAO-uitkering aangemerkte arbeidsongeschiktheidsuitkering alsmede de uitvoering daarvan bekostigd ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (AOF). Deze bepaling is nodig, aangezien het hier om als uitkeringen ingevolge de WAO aangemerkte uitkeringen gaat, waarvan de wijze van financiering ingevolge de OOW per 1 januari 1998 wordt beëindigd. Bekostiging ten laste van het AOF ligt voor de hand, aangezien de definitieve uitkeringen ook ten laste van het AOF komen. Dit, mede gelet op de risicoverevening van bestaande gevallen (inclusief overheid) op basis van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet Pemba).

Het zesde lid regelt dat de uitvoering van de onderscheiden uitkeringen voor de duur van de toepassing van deze vangnetbepaling doch uiterlijk tot 31 december 1998 blijft berusten bij de uitvoeringsinstellingen die op 31 december 1997 reeds met de uitvoering waren belast. Eén uitvoeringsinstelling (USZO) verricht de vaststelling van de definitieve uitkering op basis van de artikelen 2 tot en met 8.

In bepaalde gevallen zal een overdracht vóór 31 december 1998 voor de hand liggen, omdat het ’natuurlijke momenten’ zijn voor een nieuwe beoordeling van het recht op een uitkering. Naar het oordeel van het kabinet heeft het voor zowel de uitvoeringsinstelling als de betrokkene de voorkeur dat bij die beoordeling alle aspecten die de betrokkene in dit verband aangaan, kunnen worden betrokken. Tevens wordt zo voorkomen dat er besluiten worden genomen waarvan zeker is dat die (vanwege de uiterste conversiedatum 1 januari 1999) korte tijd later moeten worden teruggedraaid in het kader van de vaststelling op basis van de artikelen 2 tot en met 8, van het recht op één WAO-uitkering met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998.

Op grond van het zevende lid is het voor het Lisv mogelijk om de in het eerste lid bedoelde uitkeringen ingevolge de WAO, wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd of wegens overlijden te beëindigen zonder dat toepassing wordt gegeven aan de artikelen 2 tot en met 8. Hieraan kan in de praktijk behoefte bestaan, omdat bij voorbeeld een rigide toepassing van dit artikel inefficiënt is. Daar de hoogte van de verschillende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in principe gelijk is aan die van de WAO-uitkering na de conversie, kan het zijn dat het voor een betrokkene die 65 jaar wordt in 1998 of een nabestaande van een betrokkene niet meer van belang is of de arbeidsongeschiktheidsuitkering geconverteerd is of niet.

Indien tot een overdracht van de uitvoering van de WAO-uitvoering aan USZO wordt overgegaan, en USZO derhalve al de benodigde gegevens in huis heeft, past USZO ingevolge het achtste lid de artikelen 2 tot en met 8 direct toe op het betreffende geval.

Ingevolge het negende lid wordt de voortgezette WAO-uitkering verrekend met het later definitief vastgestelde recht op uitkering op grond van de WAO. Hetgeen blijkt meer te zijn betaald aan voortgezette WAO-uitkering dan waarop recht blijkt te hebben bestaan, zal niet mogen worden teruggevorderd van de betrokkene. Het is namelijk niet redelijk te achten dat een uitvoeringstechnisch risico in het kader van een systeemwijziging als de onderhavige, voor rekening zou komen van de betrokkene. Dit laat uiteraard onverlet dat terugvordering wel kan plaatsvinden indien het definitieve recht op WAO-uitkering als gevolg van een sanctie niet volledig geldend gemaakt kan worden, of indien aan de betrokkene een sanctie wordt opgelegd, bijvoorbeeld wegens het niet nakomen van zijn informatieplicht als bedoeld in artikel 80 van de WAO.

Artikel 11 en 12

Ingevolge het systeem van de sociale verzekeringen geldt dat bij samenloop van WW en WAO het WAO-dagloon ook voor de WW geldt als dagloon. In het kader van OOW wordt per 1 januari 1998 wel de WAO, maar niet de WW van toepassing op het overheidspersoneel. De WW en de ambtelijke ontslag- en werkloosheidsregelingen blijven vooralsnog gescheiden trajecten. Zoals hierboven al is aangegeven, worden de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uit hoofde van de ambtelijke betrekkingen omgezet in een uitkering ingevolge de WAO. Zonder nadere bepaling, zou na 1 januari 1998 een samenloop WW en WAO betekenen dat de WW-uitkering van de betrokken (gewezen) overheidswerknemer uit hoofde van een betrekking in de marktsector zou moeten worden berekend op basis van het WAO-dagloon. Het WAO-dagloon kan sinds 1 januari 1998 zowel voortkomen uit een dienstbetrekking in de overheids- als in de marktsector. De ambtelijke systematiek kent daarentegen niet een koppeling zoals de WAO en de WW; de ontslag- en werkloosheidsregelingen hebben een verrekeningssystematiek. De berekeningsgrondslagen van de uitkeringen op grond van de ontslag- en werkloosheidsregelingen blijven derhalve, in tegenstelling tot de WW, ongewijzigd. Een dergelijk verschil is ongewenst. Dat het WW-dagloon kan verschillen van het WAO-dagloon, omdat het andere loonelementen omvat dan het WAO-dagloon, wordt door het kabinet geaccepteerd. Dit, zowel gelet op genoemd verschil als met het oog op de uitvoerbaarheid.

Artikel 11 betreft een overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer die op 31 december 1997 zowel een WAO-uitkering als een WW-uitkering geniet (welke na die datum nog doorloopt).

Artikel 12 geldt zolang de WW niet op de betrokkene van toepassing is. Het ziet voor het overheidspersoneel op de samenloop van een omgezette, op 31 december 1997 reeds bestaande arbeidsongeschiktheidsuitkering en een op of na 1 januari 1998 ontstane WW-uitkering. Bij voorbeeld, een betrokkene met een recht op een WAO uitkering die voortkomt uit een WAO-conforme en een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, die vervolgens door afschatting een “nieuw geval WW” wordt.

De artikelen 11 en 12 zijn beperkt tot de toepassing van de artikelen 2 tot en met 10, omdat de wisselwerking tussen de WAO uit hoofde van een dienstbetrekking in de markt en de WW, eveneens dus uit hoofde van de markt, niet wordt getroffen door de met OOW beoogde systeemwijziging.

Artikel 13

De inwerkingtreding van deze regeling valt samen met het moment waarop de WAO ingevolge het inwerking treden van fase 1 van de OOW van toepassing wordt op het overheidspersoneel.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F.H.G. de Grave.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H.F. Dijkstal.

De Staatssecretaris van Defensie,

J.C. Gmelich Meijling.

Naar boven