Regeling bosbouw en natuurterrein Meststoffenwet

«Meststoffenwet»

22 december 1997

Nr. J. 9714226

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 1, eerste lid, onderdelen p en v, van de Meststoffenwet en op artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998;

Besluit:

Artikel 1

Deze regeling verstaat onder wet: Meststoffenwet;

Artikel 2

Er is sprake van grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend die aan bij ministeriële regeling gestelde eisen voldoet, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de wet indien:

a. er sprake is van grond met een houtopstand, en

b. de grond valt onder de vrijstelling als bedoeld in de Beschikking vrijstelling meldings- en herplantplicht.

Artikel 3

Er is sprake van een beheer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel v, van de wet en artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 dat aan bij ministeriële eisen voldoet, indien het beheer voldoet aan een regime dat voor de grond van toepassing is en dat is:

a. vastgesteld op grond van de Natuurbeschermingswet,

b. vastgesteld op grond van de Regeling bijdragen particuliere terreinbeherende natuurorganisaties,

c. vastgesteld op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, of

d. gericht op de instandhouding van natuurwaarden dat wordt gevoerd met instemming van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bosbouw en natuurterrein Meststoffenwet.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 22 december 1997. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.J. van Aartsen.

Toelichting

1. Algemeen

Met ingang van 1 januari 1998 wordt een stelsel van regulerende mineralenheffingen ingevoerd. Dit heffingenstelsel is uitgewerkt in de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360).

In het nieuwe stelsel kunnen ten aanzien van een veehouderijbedrijf forfaitaire of verfijnde mineralenheffingen worden geheven, als bedoeld in titel 1, respectievelijk in titel 2 van hoofdstuk IV van de gewijzigde Meststoffenwet. In verband met de toepassing van dit hoofdstuk IV is van belang welke grond kan worden gerekend tot bosbouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van die wet en welke grond kan worden gerekend tot natuurterrein als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel v, van die wet. De laatste kwestie is ook van belang in verband met het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998. In de onderhavige regeling wordt hieraan invulling gegeven. Bij deze invulling wordt aangesloten bij de formulering van het tot 1998 geldende Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Dit besluit, dat is vervangen door het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998, voorzag voorheen ter zake in een voorziening.

In deze regeling is uitgegaan van de nummering van de artikelen van voornoemde wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet. Zodra de artikelen van de Meststoffenwet doorlopend zijn genummerd, zal artikel 13ezijn genummerd: 19, artikel 13l: 26 en artikel 13x: 38.

2. Bosbouw

Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de gewijzigde Meststoffenwet wordt grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet, gerekend tot landbouwgrond. In artikel 2 van de onderhavige regeling is dit zodanig uitgewerkt, dat het moet gaan om houtproductiebossen, waarvoor na velling vrijstelling van de herplantplicht bestaat. Hierbij is aangesloten bij de formulering ter zake in het tot 1998 geldende Besluit gebruik dierlijke meststoffen.

Deze aanwijzing heeft tot gevolg dat de betreffende grond, indien sprake is van tot het bedrijf behorende grond, kan meetellen in verband met de gemiddelde veebezetting per hectare als bedoeld in artikel 13x, eerste lid, onderdeel a, van de gewijzigde Meststoffenwet, waarin de vrijstelling voor extensieve bedrijven is geregeld. Tevens kan de grond meetellen in verband met de verliesnormen en de aanvoernormen voor landbouwgrond. De regeling voor natuurterrein is voor deze grond dus niet van toepassing.

3. Beheer op grond met een houtopstand, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigland, griend en laagveenmoeras

In het kader van de gewijzigde Meststoffenwet is de vraag van belang of op grond met een houtopstand, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigland, griend en laagveenmoeras een beheer wordt gevoerd dat voldoet aan het van toepassing zijnde beheersregime. Alleen in dat geval is sprake van een natuurterrein in de zin van die wet en kan voor de grond de verliesnorm en aanvoernorm voor natuurterrein worden toegepast.

De hiervoor vermelde vraag is ook van belang in het kader van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998. Evenals het tot 1998 geldende Besluit gebruik dierlijke meststoffen, verbiedt het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 het gebruik van dierlijke mest op grond met een houtopstand, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigland, griend en laagveenmoeras, tenzij dit gebruik van dierlijke mest direct voortvloeit uit het van toepassing zijnde beheer. In het voorheen geldende besluit was reeds in het besluit zelf vastgelegd welke beheersregimes als zodanig kunnen gelden. In het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998, en in de gewijzigde Meststoffenwet, wordt hiervoor verwezen naar een ministeriële regeling. De onderhavige regeling geeft hieraan invulling. Bij deze invulling is aangesloten bij de formulering opgenomen in het tot 1998 geldende Besluit gebruik dierlijke meststoffen.

Een en ander is uitgewerkt in artikel 3 van de onderhavige regeling. Er is sprake van beheer in de zin van de Meststoffenwet en in de zin van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 indien het beheer voldoet aan een regime als vastgesteld op grond van de Natuurbeschermingswet, op grond van de Regeling bijdragen particuliere terreinbeherende natuurorganisaties of op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. Ook een beheer dat wordt gevoerd met instemming van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en is gericht op de instandhouding van natuurwaarden, telt mee. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan grond die wordt beheerd door Staatsbosbeheer.

In vergelijking met het uit 1987 stammende en tot 1998 geldende Besluit gebruik dierlijke meststoffen is de, daar genoemde, Regeling beheersovereenkomsten vervangen door de voor die regeling in de plaats tredende Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. De in het voornoemde besluit aangehaalde Regeling bijdragen bos- en landschapsbouw is inmiddels gesloten en daarom niet genoemd in de onderhavige regeling. De, uit 1993 stammende, Regeling bijdragen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties is toegevoegd. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van het tot 1998 geldende besluit beoogd.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Naar boven