Regeling stilhoudingsvordering toezichthouders

«Algemene wet bestuursrecht»

18 december 1997

Nr. 671261/97/6

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 5:19, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Een toezichthouder doet de vordering tot stilhouden, bedoeld in artikel 5:19, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op de navolgende wijze:

a. indien de toezichthouder tijdens de vordering gebruik maakt van een auto: door een stopteken, bestaande uit een in of aan de auto aangebrachte transparant waarin de aanduiding ’STOP’, al dan niet in combinatie met de aanduiding van de dienst waar de toezichthouders werkzaam is, in rode letters verlicht wordt;

b. in de overige gevallen:

1° van een half uur vóór zonsopgang tot een half uur na zonsondergang: door het opsteken van een stopteken, bestaande uit een ronde witte schijf waaromheen een rode rand, waarin met witte letters in ieder geval de aanduiding ’STOP’ is geplaatst;

2° van een half uur na zonsondergang tot een half uur vóór zonsopgang: door het verticaal op en neer bewegen van een rood lichtsein dat is aangebracht in het midden van het in onderdeel 1° bedoelde stopteken.

Artikel 2

In afwijking van artikel 1 kan gedurende zes maanden na de inwerkingtreding van deze regeling de vordering tot stilhouden worden gedaan op een andere voor de betrokkene duidelijk herkenbare wijze.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stilhoudingsvordering toezichthouders.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 18 december 1997. De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager.

Toelichting

Ingevolge artikel 5:19, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet bij ministeriële regeling worden bepaald op welke wijze door toezichthouders een vordering tot stilhouden van een vervoermiddel moet worden gedaan. Artikel 5:19, vijfde lid, Awb is onderdeel van de nieuwe afdeling in de Awb over toezicht op de naleving (afdeling 5.2) en maakt deel uit van de derde tranche van de Awb, die op 1 januari 1998 in werking treedt (KB van 11 december 1997, Stb. 581). De regeling heeft uiteraard slechts betekenis voor de toezichthouders die beschikken over de in artikel 5:19 Awb toegekende bevoegdheden met betrekking tot het onderzoeken van vervoermiddelen en lading en het vorderen van inzage van vervoersbescheiden. Voorts vloeit mede uit artikel 5:13 Awb voort dat een vordering tot stilhouden niet kan worden gedaan als het toezicht op een andere wijze even doelmatig kan worden uitgeoefend. In dit verband is er in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Derde tranche Awb op gewezen dat het uitoefenen van steeksproefsgewijs toezicht niet het ophouden van onderweg zijnde bestuurders rechtvaardigt, indien het benodigde toezicht even zo goed of zelfs beter op andere wijze kan worden uitgeoefend (kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 146).

Er bestaan thans geen afzonderlijke regelingen voor de wijze waarop de vordering tot stilhouden door specifieke toezichthouders moet worden gedaan, hoewel enkele wetten wel in een daartoe strekkende delegatiebepaling voorzien. Vanwege het belang van een uniforme regeling op dit punt is met de onderhavige regeling echter wel aansluiting gezocht bij de reeds bestaande regeling voor de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Beschikking stoptekens AID 1977, welke is vastgesteld krachtens artikel 24, eerste lid, van de Wet op de economische delicten. Krachtens deze regeling worden vorderingen tot stilhouden gedaan door middel van een aan of in de dienstauto aangebrachte transparant dan wel in andere gevallen door middel van een ronde witte schijf met een rode rand, die bij duisternis is voorzien van een rood lichtsein.

Via de in artikel 2 opgenomen overgangsbepaling wordt bewerkstelligd dat de betrokken toezichthoudende organen gedurende een half jaar de nodige voorzieningen kunnen treffen om aan de uniforme regeling voor de stilhoudingsvordering te voldoen. Deze periode kan worden benut voor aanschaf van de benodigde materialen en instructie van de betrokken toezichthouders. Gedurende die tijd kan de vordering tot stilhouden worden gedaan op een andere geschikte wijze, mits deze voor degene op wie het toezicht betrekking heeft duidelijk herkenbaar is.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager.

Naar boven