Regeling nadere eisen aan vuurwerk

«Wet milieugevaarlijke stoffen»

16 december 1997

Nr. DGM/SVS/97585563

Centrale Directie Juridische Zaken Afdeling Wetgeving

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 2, vierde lid, 15, 16 en 17 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling Nadere eisen aan vuurwerk wordt gewijzigd als volgt:

A

1. Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:

c. zwart buskruit: mengsel bestaande uit houtskool en natriumnitraat of kaliumnitraat met of zonder zwavel, met een maximale hoeveelheid verontreiniging van 3%;

2. Aan artikel 1 worden twee onderdelen toegevoegd luidende:

d. knal: het beoogde geluidseffect ten gevolge van een explosieve verbranding van zwart buskruit opgesloten in een afzonderlijk compartiment;

e. burst: het effect ten gevolge van een explosieve verbranding van een lading met het doel om effectladingen aan te steken en te verspreiden.

B

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Vuurwerk mag niet de stoffen bevatten vermeld in bijlage II bij deze regeling.

C

Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt in artikel 4 een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op Romeinse kaarsen.

D

In artikel 5 wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid mag de motorhuls van zichzelf voortdrijvend vuurwerk, bestemd om uitsluitend een opstijgend, niet roterend effect van dat vuurwerk te veroorzaken, met een totale lading van ten minste 15 gram, zijn vervaardigd van aluminium.

E

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Vuurwerk is niet herlaadbaar.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. De lading van vuurwerk voldoet aan de in bijlage III bij deze regeling per categorie gestelde eisen.

2. Vuurwerk is niet voorzien van een burst.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op vuurwerk als bedoeld in de categorieën C, D1 en E1 van Bijlage III bij deze regeling.

G

In artikel 8 wordt het cijfer ’III’ vervangen door: IV.

H

1. In Bijlage I, onderdeel 2 komen de woorden ’Bosco-cylinders, confetti-bommen’ te vervallen

2. In Bijlage I, onderdeel 2 wordt toegevoegd: Confetti- en tafelbommen, knalbonbons.

3. Bijlage I, onderdeel 4 komt te luiden:

4. Serpents - lading tot een gewicht van ten hoogste 3 gram

4. Bijlage I, onderdeel 8 komt te luiden:

8. Knalerwten en knalduiveltjes - lading zilverfulminaat tot een gewicht van ten hoogste 1,6 milligram.

5. In Bijlage I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

10. Rookbommen - lading uitsluitend kaliumnitraat en zwavel tot een gewicht van ten hoogste 5 gram; uitsluitend voor gebruik buitenshuis.

I

Onder vernummering van de Bijlagen II en III tot III en IV wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage II behorende bij de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk

Stoffen die niet mogen voorkomen in vuurwerk (artikel 2a)

1. arseenverbindingen

2. mengsels die meer dan 80 massa-% chloraten bevatten

3. mengsels van chloraten met meer dan 0,15 massa-% bromaten

4. mengsels van chloraten met metalen

5. mengsels van chloraten met rode fosfor

6. mengsels van chloraten met kalium hexacyanoferraat(II)

7. mengsels van chloraten met zwavel of sulfides

8. kwikverbindingen

9. witte fosfor

10. gele fosfor

11. picraten of picrinezuur

12. mengsels van zwavel met vrije zuren

13. zirkonium met een deeltjesgrootte van minder dan 40 mm

J

1. Het opschrift van Bijlage III komt te luiden:

Eisen met betrekking tot de lading per categorie vuurwerk (artikel 7)

2. Bijlage III, onderdeel B komt te luiden:

B. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect op de grond tot een maximale hoogte van 5 meter

B1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 100 gram;

B2. niet-gecompartimenteerd vuurwerk met knal - lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

B3. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 200 gram;

B4. gecompartimenteerd vuurwerk met knal - lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

3. In Bijlage III wordt, onder vernummering van de onderdelen C en D tot D en E, een onderdeel ingevoegd, luidende:

C. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect in de lucht vanaf een hoogte van 5 meter

C1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 50 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal

C2. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram en een lading per compartiment van ten hoogste 15 gram; de totale lading van de burst mag per compartiment maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal

4. In Bijlage III, onderdeel D1. wordt na ’20 gram’ ingevoegd: de totale lading van de burst en de knal mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal.

5. Bijlage III, onderdeel E1. komt te luiden:

E1. vuurpijlen - lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal

6. Bijlage III, onderdeel E2. komt te luiden:

E2. roterend, niet opstijgend vuurwerk - lading: zwart buskruit of een andere lading, waarvan het gezamenlijk gewicht ten hoogste mag bedragen:

a. indien vastgezet 40 gram

b. indien niet vastgezet 15 gram.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Vuurwerk dat voldoet aan de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk zoals deze luidde onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van deze regeling, mag tot en met 31 december 1997 worden verhandeld.

3. De tekst van de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk wordt in de Staatscourant geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 16 december 1997.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
voor deze,
de plv. Secretaris-Generaal,
P.M. Verhaar.

Toelichting

Deze regeling strekt tot aanpassing van de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk in verband met het gedeeltelijk aansluiten bij de in de Europese ’vuurwerk’- normcommissie (CEN/TC 212) vast te stellen normen voor vuurwerk.

Deze gedeeltelijke aansluiting heeft betrekking op het overnemen van de definitie van zwart buskruit, knal en burst en op de in Bijlage II opgenomen lijst met stoffen die niet in vuurwerk mogen voorkomen.

De overige wijzigingen hebben betrekking op de gewijzigde technische inzichten rond de indeling van vuurwerk. Zo staat het nieuwe derde lid van artikel 5 het toe dat de motorhulsen van bepaalde soorten vuurpijlen mogen worden vervaardigd van kunststof en aluminium. Met de gewijzigde onderdelen B en C van Bijlage III wordt beoogd een meer heldere indeling te verschaffen van de diverse soorten vuurwerk.

In het slotartikel wordt voorzien in een uitverkooptermijn voor het vuurwerk dat voldoet aan de voorschriften van de huidige Regeling Nadere eisen aan vuurwerk.

In verband met de omvang van de wijziging van de onderhavige regeling wordt overgegaan tot publicatie van een integrale tekst van de regeling in haar gewijzigde vorm.

De ontwerp-regeling is op 3 september 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Commissie), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)(hierna: de richtlijn). Zij is op 17 november 1997 tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Deze notificaties zijn noodzakelijk aangezien de regeling vermoedelijk technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn 83/189/EEG, zoals gewijzigd.

De notificatie (97/0693/NL) heeft niet geleid tot het indienen van bezwaren van de kant van andere Lid-Staten van de EU. De Commissie heeft besloten naar aanleiding van de notificatie een uitvoerig gemotiveerde mening overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de richtlijn uit te brengen.

De Commissie merkt op dat het ontwerp geen zodanige bepaling bevat inzake wederzijdse erkenning dat ook in Nederland vuurwerk mag worden verhandeld dat rechtmatig wordt vervaardigd en verhandeld in een andere Lid-Staat overeenkomstig normen op basis waarvan een veiligheidsniveau kan worden geboden dat gelijk is aan het door de Nederlandse regeling beoogde.

Bij brief van 2 augustus 1994, nr. XV/D 006386 heeft de Commissie in het kader van een klacht (P/93/4966-B/94/2096) een gelijkluidende opmerking gemaakt met betrekking tot een bepaling van wederzijdse erkenning ter zake van de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk. Bij brief van 2 november 1994, No. 1146 heeft de Nederlandse regering het volgende naar voren gebracht: ’De Regeling Nadere eisen aan vuurwerk strekt tot uitvoering van de algemene eisen van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen in de handelsfase en geeft daartoe eisen met betrekking tot onder andere de samenstelling en de hoeveelheid lading, ontsteekvertraging, dracht van vrijkomende delen en geluidsniveau. Deze eisen zijn direct van invloed op de gevaarszetting van het artikel. Het gaat hierbij om concrete veiligheidseisen en niet om technische productienormen. Een clausule ter erkenning van certificaten of andere documenten die de conformiteit aan gelijkwaardige normen vaststellen is derhalve niet van toepassing. Alle producten uit andere Lid-Staten die aan dit veiligheidsniveau voldoen kunnen vrijelijk worden verhandeld.’ In reactie hierop merkt de Commissie bij brief van 8 maart 1995, nr. XV/D 001950 op dat ’Voor wat betreft de bepalingen ten gronde die in deze Regeling zijn opgenomen, hebben mijn diensten goede nota genomen van de bevestiging van de Nederlandse autoriteiten dat alle producten uit andere Lid-Staten die aan het door de Nederlandse wetgever vastgestelde veiligheidsniveau voldoen vrijelijk kunnen verhandeld worden.’

De onderhavige wijziging van de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk bevat geen andere eisen dan de reeds bij bovengenoemde brief van 2 november 1994 gememoreerde eisen die zien op de veiligheid en direct van invloed zijn op de gevaarszetting van vuurwerk. Derhalve kunnen alle producten uit andere Lid-Staten en de EVA-landen die aan het veiligheidsniveau uit de onderhavige Regeling voldoen, vrijelijk worden verhandeld.

De notificatie (G/TBT/Notif.97.689) aan de Wereld Handelsorganisatie heeft niet tot reactie geleid.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

voor deze,

de Secretaris-Generaal,

P.M. Verhaar.

Regeling nadere eisen aan vuurwerk

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 2, vierde lid, 15, 16 en 17 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. lont: ontsteekinrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;

b. lading: samenstelling van de sas en de hoeveelheid sas in vuurwerk;

c. zwart buskruit: mengsel bestaande uit houtskool en natriumnitraat of kaliumnitraat met of zonder zwavel, met een maximale hoeveelheid verontreiniging van 3%;

d. knal: het beoogde geluidseffect ten gevolge van een explosieve verbranding van zwart buskruit opgesloten in een afzonderlijk compartiment;

e. burst: het effect ten gevolge van een explosieve verbranding van een lading met het doel om effectladingen aan te steken en te verspreiden.

Artikel 2

1. Het in bijlage I vermelde vuurwerk wordt aangewezen als fop- en schertsvuurwerk.

2. Het in bijlage I vermelde vuurwerk voldoet aan de in die bijlage gestelde eisen met betrekking tot de lading.

Artikel 2a

Vuurwerk mag niet de stoffen bevatten vermeld in bijlage II bij deze regeling.

Artikel 3

1. Sterretjes zijn niet voorzien van een ontstekingskop.

2. De houder van een sterretje is vervaardigd van een materiaal, dat niet kan smelten of buigen bij de temperatuur van de brandende lading en dat niet tot zelfontbranding kan overgaan.

Artikel 4

1. Vuurwerk voorzien van een lont heeft een ontsteekvertraging van ten minste 3 en ten hoogste 8 seconden.

2. De lont is zodanig samengesteld, dat het verloop van de ontsteking tot het moment van de ontbranding van het vuurwerk bij voortduring zichtbaar is.

3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op Romeinse kaarsen.

4. Vuurwerk is niet voorzien van een wrijvingsontsteker.

Artikel 5

1. Metalen of kunststof houders en sluitingen van vuurwerk hebben een zodanige sterkte, dat zij na de ontsteking niet uiteen worden gereten door het functioneren van het vuurwerk.

2. Onderdelen van zichzelf voortdrijvend vuurwerk, die bestemd zijn om een roterend of voortbewegend effect van dat vuurwerk te veroorzaken, zijn niet vervaardigd van metaal.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid mag de motorhuls van zichzelf voortdrijvend vuurwerk, bestemd om uitsluitend een opstijgend, niet roterend effect van dat vuurwerk te veroorzaken, met een totale lading van ten minste 15 gram, zijn vervaardigd van aluminium.

Artikel 6

Vuurwerk, dat een roterende beweging maakt, is niet aan een stok of een draad bevestigd.

Artikel 6a

Vuurwerk is niet herlaadbaar.

Artikel 7

1. De lading van vuurwerk voldoet aan de in bijlage III bij deze regeling per categorie gestelde eisen.

2. Vuurwerk is niet voorzien van een burst.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op vuurwerk als bedoeld in de categorieën C, D1 en E1 van bijlage III bij deze regeling.

Artikel 8

1. Vuurwerk levert bij het ontbranden een zodanige geluidsdruk dat het geluidsniveau (L Piek) op 2 meter afstand niet meer bedraagt dan 153 dB (lin).

2. Voor de beoordeling of vuurwerk voldoet aan het eerste lid, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de in bijlage IV vastgestelde methode van onderzoek.

Artikel 9

1. Gelijktijdige ontploffing van meerdere compartimenten bij gecompartimenteerd vuurwerk dat na de ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk wordt uiteengereten, is uitgesloten.

2. Roterend vuurwerk is zodanig samengesteld dat de voortdrijvende werking ervan, of van onderdelen ervan, beperkt is tot een afstand van 2 meter van de plaats van ontsteking.

3. Bij zichzelf voortdrijvend vuurwerk met uitsluitend lichteffect is de dracht van de vrijkomende delen van de lading beperkt tot een afstand van ten hoogste twee meter van de plaats van ontsteking.

Artikel 10

De Regeling Nadere eisen aan vuurwerk van 24 november 1993 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Nadere eisen aan vuurwerk.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Nederlandse Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer.

Bijlage I behorende bij de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk

Fop-en schertsvuurwerk (artikel 2, eerste en tweede lid)

1. Booby-traps en trektouwtjes - lading kaliumchloraat en een brandbare stof tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 20 milligram

2. Confetti- en tafelbommen, knalbonbons en cotillonvruchten - lading tot een gewicht van ten hoogste 1 gram

3. Flitswatten - lading uitsluitend collodiumwol tot een gewicht van ten hoogste 1 gram

4. Serpents - lading tot een gewicht van ten hoogste 3 gram

5. Bengaalse lucifers - lading tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram

6. Bengaalse handfakkels - lading tot een gewicht van ten hoogste 25 gram

7. Wonderkaarsen zonder ontstekingskop - lading uitsluitend aluminiumpoeder tot ten hoogste 8%

8. Knalerwten en knalduiveltjes - lading zilverfulminaat tot een gewicht van ten hoogste 1,6 milligram

9. Ijsfonteinen - lading nitraatcellulose tot een gewicht van 7,5 gram

10. Rookbommen - lading uitsluitend kaliumnitraat en zwavel tot een gewicht van ten hoogste 5 gram; uitsluitend voor gebruik buitenshuis

Bijlage II behorende bij de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk

Stoffen die niet mogen voorkomen in vuurwerk (artikel 2a)

1. arseenverbindingen

2. mengsels die meer dan 80 massa-% chloraten bevatten

3. mengsels van chloraten met meer dan 0,15 massa-% bromaten

4. mengsels van chloraten met metalen

5. mengsels van chloraten met rode fosfor

6. mengsels van chloraten met kalium hexacyanoferraat(II)

7. mengsels van chloraten met zwavel of sulfides

8. kwikverbindingen

9. witte fosfor

10. gele fosfor

11. picraten of picrinezuur

12. mengsels van zwavel met vrije zuren

13. zirkonium met een deeltjesgrootte van minder dan 40 mm

Bijlage III behorende bij de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk

Eisen met betrekking tot de lading per categorie vuurwerk (artikel 7)

A. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten

A1. niet-gecompartimenteerd - lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram

A2. gecompartimenteerd, zoals snoeren, strengen of zevenklappers - lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 25 gram mits elk compartiment niet meer bevat dan ten hoogste 1 gram

B. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect op de grond tot een maximale hoogte van 5 meter

B1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 100 gram;

B2. niet-gecompartimenteerd vuurwerk met knal - lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

B3. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 200 gram;

B4. gecompartimenteerd vuurwerk met knal - lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

C. Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect in de lucht vanaf een hoogte van 5 meter

C1. niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 50 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal

C2. gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram en een lading per compartiment van ten hoogste 15 gram; de totale lading van de burst mag per compartiment maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal

D. Zichzelf voortdrijvend vuurwerk met knaleffect dat na de ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten

D1. vuurpijlen - lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 5 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 20 gram, de totale lading van de burst en de knal mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal’

D2. roterend, niet opstijgend vuurwerk - lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading waarvan het gezamenlijk gewicht, met inbegrip van het gewicht van de lading voor het knaleffect, ten hoogste mag bedragen:

a. indien vastgezet 10 gram

b. indien niet vastgezet 5 gram

E. Zichzelf voortdrijvend vuurwerk dat na de ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten

E1. vuurpijlen - lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal

E2. roterend, niet opstijgend vuurwerk - lading: zwart buskruit of een andere lading, waarvan het gezamenlijk gewicht ten hoogste mag bedragen:

a. indien vastgezet 40 gram

b. indien niet vastgezet 15 gram

E3. roterend, opstijgend vuurwerk - lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 5 gram

Bijlage IV behorende bij de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk

Methode van onderzoek geluidsniveau (artikel 8, tweede lid)

Het onderzoek naar het geluidsniveau veroorzaakt door het ontbranden van vuurwerk geschiedt als volgt:

1. Het vuurwerk wordt geplaatst op een weerkaatsend oppervlak in vrije veldomstandigheden. Aan het laatste is voldaan, indien zich binnen een straal van 15 meter rond het vuurwerk geen reflecterende objecten bevinden. Zelfverplaatsend vuurwerk wordt op een hoogte van ten minste 20 cm vastgezet.

2. Het meetpunt bevindt zich op een hoogte van 1,5 meter boven het weerkaatsend oppervlak en op een horizontale afstand van 2 meter van het vuurwerk.

3. Het meten geschiedt met een meetinstrument dat is uitgerust voor het meten van de absolute piek van een akoestisch signaal en dat voldoet aan de voorschriften van de IEC-publicatie, uitgave 1979, nummer 651, onder klasse 1. De meter is zodanig ingesteld, dat de ongewogen absolute geluidspiek kan worden vastgesteld.

4. Het meetinstrument wordt vóór en na het onderzoek gecontroleerd met een akoestische kalibrator, waarvan de afwijking niet meer dan 0,5 dB bedraagt.

5. Van het luchtgeluid van het vuurwerk wordt de absolute piek vastgesteld. Het niveau van de absolute piek (L piek) wordt uitgedrukt in dB (lin) ref. 20.10-6Pa.

6. De onder c en d bedoelde instrumenten worden geacht aan het in die onderdelen gestelde te voldoen, indien zij binnen de periode van twee jaren voorafgaande aan de meting bij een onderzoek ter zake door de krachtens artikel 22 van de IJkwet aangewezen rechtspersoon, blijkens een door die rechtspersoon afgegeven verklaring, aan de eisen hebben voldaan en in die periode geen herstellingen of veranderingen van het instrument die van invloed zijn op het meetresultaat hebben plaatsgehad.

Naar boven