Besluit eenmalige lening van FAOP aan USZO

«Wet financiële voorzieningen privatisering ABP»

11 december 1997

Nr. AB97/U1674

Directie Arbeidszaken Overheid

De Minister van Binnenlandse Zaken

Gelet op artikel 48, tweede lid, van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet FVP/ABP;

b. USZO: de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet Stichting USZO;

c. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

d. Wet FVP/ABP: de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

Artikel 2

1. Het FAOP kan gelden uit de door hem uit hoofde van zijn taak op grond van artikel 21, tweede lid, van de Wet FVP/ABP bijeengebrachte en beheerde middelen aanwenden voor het verstrekken van een eenmalige achtergestelde, renteloze lening aan de USZO.

2. De lening wordt slechts verstrekt ten behoeve van de vorming door de USZO van een eigen vermogen.

3. De lening en het daarmee gevormde eigen vermogen gaan over op de stichting die houder is van de aandelen van de op grond van artikel 59 van de Osv 1997 erkende uitvoeringsinstelling die voortkomt uit de USZO, op het tijdstip van die erkenning. Het bedoelde eigen vermogen wordt door de bedoelde stichting gestort op de aandelen van de bedoelde uitvoeringsinstelling en kan slechts worden aangewend voor de dekking van risico’s die verband houden met de uitvoering van de WAO door de bedoelde uitvoeringsinstelling.

Artikel 3

Het bedrag dat het FAOP aan de USZO ten hoogste als lening mag verstrekken, bedraagt 4.400.000,00 gulden.

Artikel 4

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit eenmalige lening van FAOP aan USZO.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Deze regeling zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.


Den Haag, 11 december 1997. De Minister van Binnenlandse Zaken,
H.F. Dijkstal.

Toelichting

Met ingang van 1 januari 1998 zal de USZO naar verwachting worden erkend als uitvoeringsinstelling in de zin van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv 1997). De alsdan erkende uitvoeringsinstelling USZO zal per genoemde datum naar verwachting een overeenkomst sluiten met het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) ter zake van de uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Toeslagenwet (TW) en de Wet reïntegratie arbeidsgehandicapten (REA) ten aanzien van het overheidspersoneel. De uitvoeringskosten van de USZO ter zake zullen op basis van die overeenkomst door het Lisv worden vergoed aan de USZO. Het Lisv stelt die vergoeding vast en kan in dat verband besluiten of en, zo ja, in welke mate in die vergoeding bedragen kunnen worden opgenomen met het oog op de vorming van een eigen vermogen van de uitvoeringsinstelling USZO. Uit een oogpunt van een verantwoorde bedrijfsvoering is een eigen vermogen voor een onderneming als een uitvoeringsinstelling noodzakelijk.

De USZO heeft op dit moment geen eigen vermogen. Bedrijfsmatige risico’s van de USZO zijn hoofdzakelijk afgedekt door middel van garanties van de zijde van de opdrachtgevers van de USZO ten aanzien van:

- onverwachte en onvoorziene volume-ontwikkelingen inzake de door de USZO in opdracht uitgevoerde regelingen;

- de kosten bij de USZO in verband met reorganisatie of inkrimping als gevolg van de beëindiging door een opdrachtgever van de uitvoeringsovereenkomst met de USZO.

In de tarieven voor de uitvoering van regelingen door de USZO is op dit moment geen opslag verwerkt voor de vorming van een eigen vermogen van de USZO.

Een en ander zou betekenen dat de uitvoeringsinstelling USZO per 1 januari 1998 van start zou moeten gaan zonder een eigen vermogen. Uit een oogpunt van een, ook op langere termijn, verantwoorde bedrijfsvoering is dat onacceptabel.

Gezocht is derhalve naar een methode om de toekomstige uitvoeringsinstelling USZO in staat te stellen een eigen vermogen te vormen. Hierbij staat voorop dat de vorming van een eigen vermogen bij de uitvoeringsinstelling USZO langs dezelfde lijn dient te geschieden als bij de andere uitvoeringsinstellingen is toegepast in het kader van de ontvlechting van de bedrijfsverenigingen en de uitvoeringsinstellingen in de marktsector in 1995. Daar is destijds gekozen voor het via bijzondere beleggingsvoorschriften van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Stcrt. 1995, 248) mogelijk maken van een eenmalige achtergestelde, renteloze lening aan de stichtingen die aandeelhouder zijn van de uitvoeringsinstellingen. Deze eenmalige achtergestelde, renteloze leningen zijn door het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming en de bedrijfsverenigingen verstrekt ten laste van respectievelijk de centrale en de decentrale fondsen. Tot de centrale fondsen behoort het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (AAf). Deze lijn doortrekkend naar de USZO, houdt het onderhavige besluit in dat vergelijkbare eenmalige achtergestelde, renteloze leningen aan de USZO zullen kunnen worden verstrekt ten laste van de fondsen waarmee de USZO te maken heeft. Dat is in ieder geval het FAOP in verband met de WAO-conforme regeling. Daarnaast zal een eenmalige achtergestelde, renteloze lening aan de USZO ten laste van de middelen van het AAf kunnen worden verstrekt. Dit laatste vloeit voort uit de fictieve uitvoering van de AAW voor het overheidspersoneel. Hierna wordt nader ingegaan op de lening ten laste van het FAOP.

Het karakter van een achtergestelde, renteloze lening impliceert dat deze niet opeisbaar is en dat er geen aflossingsplicht bestaat. De lening zal bij liquidatie van de USZO pas dan worden terugbetaald nadat alle andere schulden zijn voldaan. Vanwege de gekozen vorm van de lening blijft die ook in stand nadat het FAOP is opgeheven en de USZO is omgevormd tot, onder andere, een uitvoeringsinstelling in de zin van de Osv 1997.

In artikel 2 van dit besluit is in hoofdzaak het volgende opgenomen:

- Het FAOP krijgt de bevoegdheid vóór 31 december 1997 ten laste van zijn middelen een eenmalige achtergestelde, renteloze lening te verstrekken aan de USZO, waarmee de USZO een eigen vermogen kan vormen (eerste en tweede lid).

- Het bedoelde eigen vermogen en de lening ter zake gaan over op de stichting die beheerder is van de aandelen van de uitvoeringsinstelling USZO (de USZO BV) op het moment van erkenning van die uitvoeringsinstelling (derhalve per 1 januari 1998) (derde lid).

- Het eigen vermogen wordt per 1 januari 1998 door de genoemde stichting gestort op de aandelen van de uitvoeringsinstelling USZO (derde lid).

- Het eigen vermogen mag uitsluitend worden gebruikt voor de dekking van de risico’s die de uitvoeringsinstelling USZO loopt bij de uitvoering van de WAO. Hierbij moet met name worden gedacht aan ondernemingsrisico’s in verband met de bedrijfsmatige activiteiten als besloten vennootschap (derde lid).

Het is derhalve niet mogelijk dat het op deze wijze gevormde eigen vermogen overgaat op een ander onderdeel van de eventuele holding waarvan de uitvoeringsinstelling USZO deel uitmaakt. In concreto zal het dus niet mogelijk zijn dat het eigen vermogen wordt gestort in of wordt aangewend ten behoeve van de USZO Diensten BV of de USZO Groep BV.

In artikel 3 van dit besluit is opgenomen dat het FAOP op basis van deze regeling een lening ter grootte van maximaal 4,4 mln gulden mag verstrekken aan de USZO. Dit bedrag is op de volgende wijze bepaald. Er is van uitgegaan dat materieel dezelfde wijze van berekening moet gelden als destijds in het kader van de ontvlechting van de uitvoeringsinstellingen in de marktsector. Bij die uitvoeringsinstellingen is het eigen vermogen bepaald als 40% van de vaste materiële activa. Bij de USZO ligt dat gecompliceerd omdat de USZO de balanswaarde van de vaste materiële activa op nul heeft gesteld. Teneinde een vergelijkbare grondslag voor het eigen vermogen te krijgen, moet de reële waarde van de vaste materiële activa bij de USZO worden geschat. Als uitgangspunt is daarbij genomen dat bij een bepaald niveau van de omzet een bepaald niveau van vaste materiële activa behoort. Dit laatste is op basis van kengetallen vastgesteld op 12,5% van de omzet. Daarvan 40% genomen, leidt tot een eigen vermogen dat neerkomt op 5% van de omzet. Het Lisv heeft op basis van die formule, uitgaande van een verwachte omzet van 168 mln gulden in 1998 wat de uitvoering van de WAO door de USZO betreft, het totale bedrag van de lening aan de USZO vastgesteld op 8,4 mln gulden. Het aandeel van het FAOP in dat bedrag is door het Lisv op basis van de geldende verdeelsleutel tussen het FAOP en het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (52,4% tegenover 47,6%) wat de bekostiging van de WAO-conforme lasten betreft, vastgesteld op 4,4 mln gulden. Dat bedrag is aldus opgenomen in artikel 3. Dit bedrag blijft van kracht ingeval de uiteindelijke omzet in 1998 wat de uitvoering van de WAO door de USZO betreft lager zou uitvallen dan de vorengenoemde 168 mln gulden.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H.F. Dijkstal.

Naar boven