Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie G6

17 november 1997

Nr. GSB97/N416

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm,

Besluit:

Artikel 1

1. Aan de hierna genoemde gemeenten wordt ten behoeve van de realisering van de in de achter hun namen genoemde plannen beschreven activiteiten en prestaties ten gunste van de leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie, door het Rijk een eenmalige impuls gegeven ter hoogte van het als rijksbijdrage aangegeven bedrag.

2. Het gemeentebestuur besteedt de rijksbijdrage aan de betaling van de rente en aflossing van een ten behoeve van de planuitvoering aangegane lening.

3. De rijksbijdrage wordt in drieëntwintig annuïteiten uitgekeerd, tenzij de betaling van de resterende annuïteiten door het Rijk wordt afgekocht.

4. De annuïteiten worden voor 1 april van elk jaar uitgekeerd, met uitzondering van de eerste annuïteit die voor 1 december 1997 wordt uitgekeerd.

stcrt-1997-225-p225-SC11326-1.gif

Het betreft de volgende plannen:

Dordrecht: werk en economie, jeugd en veiligheid, leefbaarheid en jaarplannen.

Haarlem: lokale economie, veiligheid, leefbaarheid en wijkplannen.

Heerlen: werk en economie, leefbaarheid, veiligheid.

Leiden: economie en werk, jeugd en veiligheid en actieplan van wijkbeheer naar wijkontwikkeling.

Schiedam: ’Grote steden beleid, net op tijd’, wijkveiligheidsplannen Schiedam-oost, Schiedam Nieuwland.

Venlo: werk en economie, leefbaarheid, veiligheid, zorg en opvang en pilotproject.

Artikel 2

1. Het gemeentebestuur brengt voor 1 oktober 2000 aan de Minister van Binnenlandse Zaken verslag uit over de besteding van de lening, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

2. Het financieel verslag, bedoeld in het eerste lid, kan deel uitmaken van de rekening, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet. Het verslag is voorzien van een accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 3

1. De Minister van Binnenlandse Zaken kan besluiten tot verlaging van de rijksbijdrage, indien uit het in artikel 2 bedoelde verslag blijkt:

a. dat het gemeentebestuur de rijksbijdrage niet overeenkomstig deze regeling heeft besteed.

b. dat minder dan 90% van het bedrag van de lening, bedoeld in artikel 1, tweede lid, is besteed aan de uitvoering van het plan.

2. De verlaging bedraagt ten hoogste een evenredige vermindering van de nog ter beschikking te tellen annuïteiten met inachtneming van de reeds uitgekeerde annuïteiten.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie G6.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 november 1997.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
J. Kohnstamm.

Toelichting

Algemeen

In het convenant ’Steden staan voor stedelijkheid’ dat het kabinet en de zogeheten G15 op 30 oktober 1995 hebben gesloten voor de periode 1995-1999 is onder meer overeengekomen dat de steden integrale wijkplannen op zullen stellen. Het betreft hier de bij het onderdeel veiligheid genoemde wijkveiligheidsplannen en integrale programma’s wijk- en buurtbeheer zoals die bij het onderdeel leefbaarheid genoemd worden. Ter uitwerking van deze afspraken hebben de steden integrale plannen opgesteld, ten behoeve van een gebiedsgerichte aanpak van door hen geselecteerde wijken. Voor door de steden aan te wijzen wijken zijn of worden wijkveiligheidsplannen opgesteld.

De gemeenten Dordrecht, Haarlem, Heerlen, Leiden, Schiedam en Venlo zijn met ondertekening van het convenant G6 op 12 juni 1997 tot het convenant toegetreden. Ook zij hebben daarmee de verplichting op zich genomen plannen zoals hiervoor bedoeld op te stellen.

De door deze gemeenten opgestelde concept-wijkplannen zijn besproken in een gemengde ambtelijke werkgroep waarvan het Rijk en de steden zijn vertegenwoordigd. Deze werkgroep zal als platform fungeren voor het uitwisselen van kennis en ervaring met betrekking tot de verdere uitwerking en uitvoering van de plannen.

Met de plannen worden de volgende doelen beoogd:

- verbetering van de leefomgeving;

- toename van de veiligheid in de wijk en van veiligheidsgevoelens bij burgers;

- het vergroten van betrokkenheid van burgers;

- het bevorderen van het harmonieus samenleven van verschillende groepen;

- het instandhouden en verbeteren van bedrijvigheid in de buurt.

Afhankelijk van de probleemanalyse van desbetreffende wijk hebben de steden op deze en andere terreinen resultaten geformuleerd die zij in deze convenantsperiode willen bereiken.

Met de steden is afgesproken dat, hoewel de plannen een langere looptijd hebben, de plannen toch zoveel mogelijk deze convenantsperiode worden uitgevoerd en dat in verband daarmee de krachtens deze regeling ter beschikking gestelde specifieke uitkering in die periode voor 90% aan de uitvoering ervan besteed dient te worden. De resterende 10% dient uiteraard evenzeer in het kader van de uitvoering van het plan te worden besteed, ook al vinden de bestedingen plaats na de periode waarop het financieel verslag betrekking heeft.

De uitvoering van de plannen is een lokale verantwoordelijkheid. In de praktijk wordt door middel van voortgangsrapportages, monitors, nieuwsbrieven en dergelijke aan de gemeenteraad en aan alle betrokken instanties op lokaal niveau inzicht gegeven in de voortgang van de planuitvoering. Voorts zijn in het hiervoor genoemde convenant afspraken gemaakt over audit en visitatie. Als convenantspartner én in verband met voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer, wil het Rijk de voortgang op lokaal niveau volgen. Om die reden worden de gemeenten verzocht bedoelde rapportages, monitors en dergelijk ook ter kennis van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken te brengen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor de vaststelling van de annuïteiten is uitgegaan van een rentepercentage van 6,75%. Bij een eventuele afkoop van de resterende annuïteiten zal van dit percentage uitgegaan worden.

Artikel 2

Het gemeentebestuur legt na afloop van de planperiode over de besteding van het als rijksbijdrage aangegeven bedrag dat uit hoofde van deze specifieke uitkering wordt verstrekt, verantwoording af door middel van een verslag.

Het verslag kan deel uitmaken van de gemeenterekening. In het verslag dienen voor wat de onderhavige rijksbijdrage betreft zowel de inkomsten als de uitgaven herkenbaar opgenomen te zijn. Na vaststelling van de gemeenterekening zendt het gemeentebestuur een gewaarmerkte afschrift van het verslag, voorzien van de accountantsverklaring bij de rekening en de relevante gedeelten van de accountantsrapportage voor 1 oktober van het jaar 2000 aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Indien de gemeente ervoor kiest een afzonderlijke verantwoording van de bestedingen in te sturen dient deze verantwoording voorzien te zijn van een accountantsverklaring.

Artikel 3

Indien de rijksbijdrage niet overeenkomstig deze regeling is besteed is respectievelijk niet voor ten minste 90% is besteed in de convenantsperiode kan de minister besluiten tot verlaging van de rijksbijdrage. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, zal de minister uiteraard overleg voeren met de betrokken gemeente, zodat de gemeente feiten en omstandigheden kan aanvoeren die tot de onrechtmatige en/of onvolledige besteding hebben geleid. Ingeval van onvolledige besteding zal ook nagegaan worden op welke termijn de middelen eventueel alsnog tot besteding kunnen komen. Een besluit van de minister tot verlaging van de bijdrage zal zijn weerslag hebben op de nog te verstrekken annuïteiten, waarbij reeds verstrekte annuïteiten in aanmerking worden genomen. Een en ander betekent concreet dat de bijdrage achteraf lager wordt vastgesteld en wel op het bedrag dat rechtmatig is besteed. De annuïteit wordt op basis daarvan opnieuw vastgesteld, zodanig dat over de gehele looptijd gezien, de gemeente ontvangt wat haar op basis van een lagere rijksbijdrage toekomt.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm.

Naar boven