Metaal- en Elektrotechnische Industrie

Financiering van Basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-)opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de metaal- en elektrotechnische industrie 1997/1998

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE DE FINANCIERING VAN BASISBEROEPSOPLEIDINGEN (WEB; NIVEAU II), VOORTGEZETTE (BEROEPS-)OPLEIDINGEN, ALSMEDE HER-, OM- EN BIJSCHOLING VAN WERKNEMERS IN DE METAAL- EN ELEKTROTECHNISCHE INDUSTRIE 1996/1998

AI Nr. 8717

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Stichting Centraal Secretariaat Metaal- en Elektrotechnische Industrie namens de Vereniging FME-CWM, Vereniging van ondernemingen in de metaal-, kunststof-, electronica- en elektrotechnische en aanverwante sectoren als partij te ener zijde en de Industriebond FNV, de CNV Industrie- en Voedingsbond, de Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening en de VHP Metalelektro, Vakorganisatie voor het middelbaar en hoger personeel als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake de Financiering van Basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in deze bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 augustus 1998 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake de Financiering van Basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-)opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie alsmede de daarbij behorende statuten en reglementen van de Stichting inzake de Financiering van Basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-)opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III en IV is bepaald:

Artikel 1 Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

  • 1. „werknemer": degene die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1637a van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht;

  • 2. „werkgever": de natuurlijke of rechtspersoon voor wie een werknemer als bedoeld in lid 1 arbeid pleegt te verrichten;

  • 3. „Stichting": De Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie te 's-Gravenhage;1

  • 4. „Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering": het totaal van het loon als omschreven in de artikelen 4 t/m 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met dien verstande dat de in artikel V1.5 van de CAO in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie bedoelde AAW/WAO en NWW-uitkeringen die via de werkgever worden betaald, alsmede de in genoemd artikel bedoelde aanvullingen hiertoe niet worden gerekend.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing op arbeidsovereenkomsten van de werknemers in dienst van een werkgever in een onderneming in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. De werkgever zie artikel 1.

  • 3. De werknemer zie artikel 1.

  • 4. Tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie worden, behoudens het hierna in punt 5 en 6 bepaalde, geacht te behoren ondernemingen waarin, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende tenminste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers als bedoeld in artikel I lid 1 van deze overeenkomst, doch met inachtneming van het gestelde onder 7 t/m 16 en 18, werkzaamheden worden verricht en waarin:

    • a. uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf van be- en/of verwerken van metalen wordt uitgeoefend, waaronder ondermeer wordt verstaan:

      • 1e. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, draaien, emailleren, forceren, gieten, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, persen, pletten, samenstellen, slopen, verscheuren en/of vermalen, smeden, smelten, trekken, vervaardigen, walsen van metaal (waaronder o.m. te verstaan: aluminium, blik, brons, koper, lood, messing, staal, tin, ijzer, zink en legeringen of composities hiervan) of metalen apparaten, drijfwerk, gereedschappen, machines, toestellen, voorwerpen en werktuigen (waaronder mede begrepen kracht- en arbeidswerktuigen, landbouwtractoren, -machines en werktuigen), alles in de ruimste zin des woords, zoals appendages, automaten, automobielen, beelden, bliksemafleiders, blikwaren, bouten, brandkasten, bromfietsen, bruggen, buizen, capsules, draad, draadnagels, electriciteitsmeters, elektroden, gaas, gasmeters, haarden, instrumenten (waaronder optische apparaten), jaloezieën, kachels, ketels (onder andere voor centrale verwarming), kinderwagens, klinknagels, kroonkurken, matrassen, matrijzen, meubels, moeren, motoren, motorrijwielen, muziekinstrumenten, ovens, radiatoren, ramen, reservoirs, rolhekken, rollend materiaal, rolluiken, rijwielen, schepen, schroeven, schuifhekken, sierhekken, sluitingen, stempels, tanks, taximeters, tuben, uurwerken, watermeters, zonweringen;

      • 2e. het vervaardigen en/of herstellen van apparaten, installaties, stoffen, toestellen, voorwerpen en dergelijke die elektrische energie of haar componenten afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken met uitzondering van het vervaardigen van radio-apparaten;

      • 3e. het staalblazen en/of zandstralen;

      • 4e. het verzinken en/of vertinnen, voor zover dit niet langs galvanotechnische weg geschiedt;

      • 5e. het reviseren van verbrandingsmotoren en onderdelen daarvan in de ruimste zin;

    • b. uitsluitend of in hoofdzaak het elektrotechnische scheepsinstallatiebedrijf wordt uitgeoefend;

    • c. uitsluitend of in hoofdzaak rechtstreeks voor derden gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties worden gewikkeld of hersteld (elektrotechnisch wikkel- en reparateursbedrijf).

  • Onder „vervaardigen" dient te worden verstaan het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen.

  • 5. Ongeacht het aantal arbeidsuren gedurende welke in de regel per week door bij die ondernemingen in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht, worden, behoudens het bepaalde in punt 4, tevens geacht tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie te behoren ondernemingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak een of meer van de volgende bedrijven worden uitgeoefend:

    • a. het walsen van staal;

    • b. het ijzer- en staalgietersbedrijf;

    • c. het vervaardigen en/of herstellen van vliegtuigen;

    • d. het vervaardigen en/of herstellen van liften;

  • Onder „vervaardigen" dient eveneens te worden verstaan het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen.

  • 6. Niet onder de werkingssfeer van deze overeenkomst ressorteren ondernemingen, die weliswaar onder de omschrijving van punt 5 vallen, doch waarop met goedkeuring van de daartoe bevoegde instantie een (algemeen verbindend verklaarde) collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van arbeidsvoorwaarden in de Metaalnijverheid van toepassing is.

  • 7. Een onderneming, die in verband met het aantal arbeidsuren van haar werknemers wordt geacht te behoren tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, wordt indien het bedoeld aantal arbeidsuren per week in de onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, gedurende een ononderbroken periode van onderscheidenlijk 3, 2 en 1 jaar, te rekenen vanaf 1 januari van enig jaar, minder heeft bedragen dan onderscheidenlijk 1200, 800 of 400, na afloop van die periode, met inachtneming van het hierna in punt 8 bepaalde, geacht te behoren tot het metaalbewerkingsbedrijf.

  • 8. De in punt 7 bedoelde onderneming wordt geacht te behoren tot het metaalbewerkingsbedrijf met ingang van de eerste dag van het eerstvolgende kalenderjaar aanvangende na afloop van de hiervoor in punt 7 genoemde perioden.

  • 9. Ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening uitsluitend of in hoofdzaak behoort tot de in punt 4 genoemde takken van bedrijf waarop het tot 1 januari 1985 geldende criterium van het aantal werknemers van toepassing is en die zijn ingeschreven bij de Bedrijfsvereniging voor de Metaal- en Electrotechnische Industrie, doch waarbij op of voor genoemde datum gelet op dat criterium aansluiting bij de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid had moeten plaatsvinden, worden geacht te behoren tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 10. In geval van rechtsopvolging van een onderneming als hiervoor in punt 7 en 9 bedoeld, wordt voor de toepassing van het in punt 7 en 9 bepaalde aangenomen dat er sprake is van eenzelfde aansluiting.

  • 11. Indien een onderneming als bedoeld in punt 9 in het kader van het bepaalde bij of krachtens de Organisatiewet Sociale Verzekering overgaat naar de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid wordt die onderneming met ingang van dezelfde datum geacht te behoren tot het metaalbewerkingsbedrijf.

  • 12. Een onderneming, die in verband met het aantal arbeidsuren van haar werknemers wordt geacht te behoren tot het metaalbewerkingsbedrijf, wordt, indien het bedoeld aantal arbeidsuren per week in de onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, gedurende een ononderbroken periode van onderscheidenlijk 3, 2 en 1 jaar, te rekenen vanaf 1 januari van enig jaar, ten minste heeft bedragen onderscheidenlijk 1200, 2000 of 3000, na afloop van die periode, met inachtneming van het hierna in punt 3 bepaalde, geacht te behoren tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 13. De in punt 12 bedoelde onderneming wordt geacht te behoren tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie met ingang van de eerste dag van het eerstvolgende kalenderjaar aanvangende na afloop van de hiervoor in punt 12 genoemde perioden.

  • 14. Ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening uitsluitend of in hoofdzaak behoort tot de in punt 4 genoemde takken van bedrijf waarop het tot 1 januari 1985 geldende criterium van het aantal werknemers van toepassing is en die zijn ingeschreven bij de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid, doch, waarbij op voorgenoemde datum gelet op dat criterium aansluiting bij de Bedrijfsvereniging had moeten plaatsvinden, worden geacht te behoren tot het metaalbewerkingsbedrijf.

  • 15. In geval van rechtsopvolging van een onderneming als hiervoor in punt 12 en 14 bedoeld, wordt voor de toepassing van het in punt 12 en 14 bepaalde aangenomen dat sprake is van eenzelfde aansluiting.

  • 16. Indien een onderneming als bedoeld in punt 14 in het kader van het bepaalde bij of krachtens de Organisatiewet Sociale Verzekering overgaat naar de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie wordt die onderneming met ingang van dezelfde datum geacht te behoren tot de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 17. De Commissie Werkingssfeer1 ziet toe op de toepassing van de met betrekking tot de indeling en de overgang van ondernemingen in punt 7 t/m 16 gestelde regelen.

  • 18. Deze overeenkomst is niet van toepassing op Holland Repair and Service B.V. te Amsterdam, Vemat B.V. te Hoofddorp en Vermeer Industrial Contracting B.V. te Hoofddorp, alsmede op Lucent Technologies Network Systems Nederland B.V. te Hilversum en Lucent Technologies EMEA B.V. te Hilversum, alsmede Belden Wire and Cable B.V. te Venlo en Philips Components B.V. te Doetinchem.

  • 19. Deze overeenkomst is ook van toepassing op Koninklijke Hoogovens N.V. te IJmuiden en Nederlandse Philips Bedrijven B.V. te Eindhoven, uitsluitend en voorzover dit betrekking heeft op Bijlage U, Financieringsreglement ESF.

Artikel 3 Uitvoering

De uitvoering van deze overeenkomst geschiedt volgens het bepaalde in het financieringsreglement Vakopleidingen, het financieringsreglement Cursusactiviteiten, het financieringsreglement Her-, Om- en Bijscholing, het financieringsreglement Voortgezette Beroepsopleiding en het financieringsreglement Praktijkopleiders die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken. De uitvoering is opgedragen aan de Stichting, waarvan de statuten worden geacht deel uit te maken van deze overeenkomst.

Voor het financieringsreglement zie bijlage P1, P2, Q, R, S en T en U.

Artikel 4 Heffing

  • 1. De door de werkgever aan de Stichting te betalen bijdrage bedraagt:

    • in het jaar 19961 voor het schooljaar 1996/1997 0,7% van de in dat jaar voor zijn onderneming geldende Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering. Hiervan is 0,2% bestemd voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in het financieringsreglement Cursusactiviteiten en het financieringsreglement Her-, Om- en Bijscholing als genoemd in artikel 3 van deze CAO en 0,1% bestemd voor de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in het financieringsreglement Voortgezette Beroepsopleiding als genoemd in artikel 3 van deze CAO;

    • in het jaar 19971 voor het schooljaar 1997/1998 0,7% van de in dat jaar voor zijn onderneming geldende Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering. Hiervan is 0,2% bestemd voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in het financieringsreglement Cursusactiviteiten en het financieringsreglement Her-, Om- en Bijscholing als genoemd in artikel 3 van deze CAO en 0,1% bestemd voor de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in het financieringsreglement Voortgezette Beroepsopleiding als genoemd in artikel 3 van deze CAO;

  • 2. De werkgever is verplicht op de in lid 1 bedoelde bijdragen een door de Stichting vast te stellen voorschot te betalen:

    • in het jaar 1996 voor het schooljaar 1996/1997 uiterlijk op 15 oktober 19961. Het voorschot zal gebaseerd zijn op de per genoemde datum redelijkerwijs vast te stellen voor zijn onderneming geldende Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering in het genoemde jaar. De definitieve afrekening zal geschieden op 15 augustus 1997;

    • in het jaar 1997 voor het schooljaar 1997/1998 uiterlijk op 15 oktober 1997. Het voorschot zal gebaseerd zijn op de per genoemde datum redelijkerwijs vast te stellen voor zijn onderneming geldende Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering in het genoemde jaar. De definitieve afrekening zal geschieden op 15 augustus 1998.

  • 3. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is rente verschuldigd. Deze rente wordt in rekening gebracht vanaf de dag dat de verschuldigde bijdrage dient te zijn voldaan.

  • Hierbij geldt het op dat moment vastgestelde percentage wettelijke rente.

  • 4. Verzoeken om vergoeding volgens de financieringsreglementen bij deze CAO worden niet ingewilligd indien de werkgever de ingevorderde bijdragen als bedoeld in dit artikel niet heeft betaald.

Artikel 5 Loonsomopgave

  • 1. De werkgever is desgevraagd gehouden jaarlijks aan de Stichting op te geven de in dat jaar voor zijn onderneming geldende Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering via een daartoe strekkende opgave, welke opgave dient te geschieden binnen de termijn en op de wijze door het bestuur schriftelijk aan de werkgever kenbaar gemaakt. De opgave moet door een accountant zijn bekrachtigd.

  • 2. Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in lid 1 voldoet zal het bestuur bij besluit bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.

  • 3. De gegevens die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage.

BIJLAGE P1

FINANCIERINGSREGLEMENT VAKOPLEIDINGEN

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. ROM:

  • Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 3. Werkgever:

  • De werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van de basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, die valt onder de werkingssfeer.

  • 4. Overeenkomst(en):

    • a. De O+O-leerovereenkomst, tussen de leerling en de patroon te sluiten ten overstaan van de Stichting zoals weergegeven in bijlage 1, nader te noemen: O+O-lok.

    • b. De Leer-arbeidsovereenkomst, tussen de leerling en de patroon te sluiten volgens model 1 voor 4 dagen per week voor de duur van de praktijkovereenkomst en de O+O-lok.

    • c. De Praktijkovereenkomst (art. 7.2.8 Wet Educatie en Beroepsonderwijs), gesloten tussen de instelling (de streekschool), de leerling en de patroon of de opleidingslocatie. De praktijkovereenkomst dient mede ondertekend te worden door het bestuur van het Landelijk Orgaan.

  • 5. Leerling:

  • Degene die de opleiding volgt waarvoor financiering wordt verstrekt door de Stichting en een O+O-lok en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een leer-arbeidsovereenkomst voor de duur van de opleiding met de werkgever (conform lid 3 van dit artikel) heeft gesloten.

  • Leerlingtypen

    • a. Toeleidingstraject degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en die een O+O-lok heeft afgesloten en een opleiding ten behoeve van de uitoefening van zijn functie volgt als bedoeld in het Reglement Kwaliteitscriteria1 en een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft afgesloten voor tenminste een jaar of voor onbepaalde tijd.

    • b.

      • 1. Basisberoepsopleiding

      • degene, die de leeftijd van 27 nog niet heeft bereikt en die een praktijkovereenkomst en voor de eerste maal een O+O-lok ten behoeve van een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft gesloten en een leer-arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de patroon.

      • 2. Basisberoepsopleiding zonder Beroepsbegeleidend Onderwijs „streekschool"

      • degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) volgt conform de inhoud van een door de minister vastgesteld eindtermendocument van de WEB (niveau II) waarbij de patroon verantwoordelijk is voor de praktijkopleiding alsmede voor de theorieopleiding en die voor de eerste maal een O+O-lok ten behoeve van een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft gesloten en een leer-arbeidsovereenkomst met de patroon heeft gesloten.

      • 3. Basisberoepsopleiding na toeleidings- of doelgroep(voorschakel)-traject.

      • degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet bereikt heeft en die een toeleidingstraject als bedoeld in art. 1 lid 5 sub a of een doelgroepentraject als bedoeld in art. 1 lid 5 sub f.1 van dit artikel heeft afgerond en een O+O-lok heeft gesloten om aansluitend een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) te volgen en een leer-arbeidsovereenkomst met de patroon heeft afgesloten.

    • c. Verdiepingstraject

    • degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en een O+O-lok heeft afgesloten en de basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft afgerond en die een verdiepende of verbredende opleiding volgt ten behoeve van de uitoefening van zijn functie als bedoeld in het Reglement Kwaliteitscriteria en een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft afgesloten.

    • d. Unieke opleiding

    • degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor de eerste maal een O+O-lok ten behoeve van een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft gesloten en een leer-arbeidsovereenkomst met de patroon heeft afgesloten en een vervangende basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) volgt. Dit geldt alleen voor beroepen die slechts in overwegende mate in het bedrijf van de werkgever worden uitgeoefend en waarvoor een Landelijk Orgaan geen kwalifikatiestructuur heeft ingericht. De opleiding dient goedgekeurd te worden door de Stichting.

    • e. Kandidaten die opnieuw examen doen.

    • degene, die gedurende 2 leerjaren een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft gevolgd met een O+O-lok en een leer-arbeidsovereenkomst en zowel aan het theoriedeel als aan het praktijkdeel van het afsluitende examen heeft deelgenomen doch dit examen zonder goed gevolg heeft afgelegd.

    • f. Doelgroeptrajecten

    • degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en een O+O-lok heeft gesloten en deelnemer is aan:

      • 1. Het voorschakeltraject1, ten behoeve van meisjes, nieuwkomers en vluchtelingen of met vbo-voorschakelleerlingen;

      • 2. Het nevenschakeltraject1, ten behoeve van meisjes in de basisberoepsopleiding (art. 1, lid 5 sub b, 1 en b2), leerlingen die na de voorschakeling als bedoeld in sub 1 van dit lid deelnemen aan eerder genoemde basisberoepsopleiding.

    • g. Lange Vakopleiding

    • degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en zowel een O+O-lok als een arbeidsovereenkomst met de werkgever (art. 1 lid 3) heeft afgesloten en de tweede fase van de Lange Vakopleiding volgt conform de inhoud van een door de minister vastgesteld eindtermendocument (WEB; niveau III of IV), waarbij de patroon verantwoordelijk is voor de praktijkopleiding alsmede voor de theorie-opleiding.

  • 6. Patroon:

  • de werkgever conform artikel 1 lid 3, waarmee de leerling een O+O-lok en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een leer-arbeidsovereenkomst voor de duur van de opleiding heeft gesloten.

  • 7. Opleidingslocatie:

    • a. De bedrijfsopleidingslocatie:

    • een door de werkgever getroffen praktijkopleidingsvoorziening die voldoet aan:

      • 1. de eisen door het Landelijk Orgaan gesteld en

      • 2. de inrichtingseisen vermeld in het Reglement Kwaliteitscriteria.

    • b. De regio-opleidingslocatie:

    • een per 1 januari 1996 door de Stichting als zodanig bekostigde praktijkopleidingslocatie, die voldoet aan:

      • 1. de eisen door het Landelijk Orgaan gesteld en

      • 2. de inrichtingseisen vermeld in het Reglement Kwaliteitscriteria.

    • a. Het Vakopleidingsdocument

    • Het door de werkgever ondertekende document waarin de werkgever verklaart als patroon voor de leerling te zullen optreden. Dit document wordt door de Stichting ter beschikking gesteld.

    • b. Het Opleidingslocatiedocument

    • Het document waarin de opleidingslocatie beschrijft op welke wijze zij de opleiding voor de leerling zal verzorgen. Dit document wordt door de Stichting ter beschikking gesteld.

  • 8. Regionale Stichting:

  • Het regionaal samenwerkingsverband van werkgevers- en werknemersorganisaties in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, dat zich het bevorderen van de opleiding van jongeren ten behoeve van deze bedrijfstak ten doel stelt, en waarvan de statuten en reglementen zijn goedgekeurd door de ROM.

  • 9. Document

    • a. Het Vakopleidingsdocument

    • Het door de werkgever ondertekende document waarin de werkgever verklaart als patroon voor de leerling te zullen optreden. Dit document wordt door de Stichting ter beschikking gesteld.

    • b. Het Opleidingslocatiedocument

    • Het document waarin de opleidingslocatie beschrijft op welke wijze zij de opleiding voor de leerling zal verzorgen. Dit document wordt door de Stichting ter beschikking gesteld.

Artikel 2 Plichten van de patroon

  • 1. De patroon dient het door de Stichting ter beschikking gestelde vakopleidingsdocument te bekrachtigen en ter informatie te verstrekken aan de ondernemingsraad, dan wel bij het ontbreken daarvan aan de personeelsvertegenwoordiging. Dit document dient per datum van aanvang van het leertraject in bezit te zijn van de Stichting. De patroon verstrekt tevens een afschrift van het opleidingslocatiedocument ter informatie aan de OR, dan wel bij afwezigheid daarvan aan de personeelsvertegenwoordiging.

  • Het opleidingslocatiedocument dient na ontvangst onverwijld te worden verstrekt aan de Stichting.

  • 2. De patroon dient met de leerling een O+O-lok en een leer-arbeidsovereenkomst af te sluiten volgens het door de Stichting goedgekeurde en in dit reglement als bijlage opgenomen model.

  • In het geval dat de leerling als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub a, b, c, d, f en g een opleiding volgt, is de Stichting bevoegd nadere voorwaarden te stellen in het Reglement Kwaliteitscriteria. Indien de patroon niet aan de gestelde voorwaarden voldoet, is de Stichting bevoegd geen vergoedingen toe te kennen, dan wel een toegekende vergoeding in te trekken.

  • 3. De patroon dient als goed patroon de leerling overeenkomstig het programma vermeld in de O+O-lok en de van toepassing zijnde WEB-eindtermendocumenten op te leiden met inachtneming van het gestelde in het Reglement Kwaliteitscriteria alsmede het vakopleidingsdocument.

  • 4.

    • a. De opleidingsplaats dient zodanig te zijn ingericht dat hij voldoet aan de eisen, zoals gesteld in het Reglement Kwaliteitscriteria.

    • b. In het geval dat de leerling als bedoeld in artikel 1, lid 5 sub b2 een opleiding volgt, dient de patroon zorg te dragen voor het bij de betreffende opleiding behorende theorie-onderwijs en dient hiervoor te beschikken over daartoe gekwalificeerde medewerkers.

  • 5. De patroon dient al het mogelijke te doen wat van een goed patroon mag worden verwacht en de leerling in staat te stellen binnen de daarvoor gestelde termijnen de opleiding te doen afronden.

  • 6. De patroon is gehouden aan de Stichting alle gegevens te verstrekken welke voor de uitvoering van dit reglement nodig zijn dan wel wenselijk worden geacht.

Artikel 3 Vergoedingen aan de patroon

  • 1.

    • a. De Stichting zal aan de patroon bedoeld in artikel 1 lid 6 een vergoeding toekennen voor de leerling.

    • b. Het bestuur van de Stichting kan indien de continuïteit van de opleiding tot vakmanschap in gevaar komt, besluiten tot een generieke verhoging van de vergoedingen per leerling aan de patroon.

  • 2. De hoogte van de voorlopige en de definitieve vergoeding wordt door de Stichting vastgesteld en kent de volgende categorieën:

    • a. Toeleidingstraject:

    • In het geval, dat de leerling als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub a een opleiding volgt, kent de Stichting een eenmalige vaste vergoeding toe van f 5000,– per leerling. Deze vergoeding zal door de Stichting na diplomering/afronding beschikbaar worden gesteld.

    • b. Basisberoepsopleiding (WEB; niveau II):

    • In het geval, dat de leerling als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub b een opleiding volgt, kent de Stichting een voorlopige vergoeding toe tot een maximum van f 8300,– per leerling in het eerste leerjaar en f 6917,– per leerling in het tweede leerjaar uitgaande van examens in mei/juni van het tweede leerjaar bij een totale opleidingsduur van 22 maanden. Dit bedrag zal worden verstrekt naar rato van het aantal opleidingsweken dat de O+O-lok geldig is.

    • Uitbetaling vindt volgens de peildata eens per kwartaal plaats (zie art. 8 lid 4 en 5).

    • Aan de patroon wordt met betrekking tot dezelfde leerling slechts eenmaal voor maximaal 22 maanden de hierboven vermelde vergoeding verstrekt.

    • Bij een onderbroken opleiding vervalt de (voorlopige) aanspraak op de vergoeding aan het eind van de maand waarin de opleiding wordt onderbroken. Indien de leerling de opleiding na onderbreking hervat en een leer-arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft gesloten, herleeft de aanspraak op het resterende deel van de vergoeding op de dag dat de opleiding wordt hervat tot een maximum van 22 maanden.

    • Indien er zich situaties voordoen die leiden tot overschrijding van de totale opleidingsduur van 22 maanden, beslist de Stichting.

    • c. Verdiepingstraject:

    • In het geval, dat de leerling zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 sub c een opleiding volgt, kent de Stichting aan de werkgever een eenmalige vaste vergoeding toe van f 5000,–. Deze vergoeding zal na diplomering/afronding door de Stichting beschikbaar worden gesteld. De patroon stelt de leerling in redelijke mate tijd ter beschikking om de opleiding te volgen. De aanvraag voor de vergoeding dient te zijn voorzien van handtekening van de patroon en de leerling.

    • d. Unieke opleiding

    • In het geval, dat de leerling als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub d een opleiding volgt, kent de Stichting een vergoeding toe als omschreven in lid 2 sub b van dit artikel.

    • e. Lange Vakopleiding

    • In het geval dat de leerling een opleiding volgt als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub g en geen vergoeding heeft gehad voor een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II), kent de Stichting aan de werkgever een eenmalige vaste vergoeding toe van f 5000,–. Deze vergoeding zal na diplomering/afronding door de Stichting beschikbaar worden gesteld. De aanvraag dient te zijn voorzien van de handtekening van de patroon en de leerling.

  • 3. De Stichting bepaalt in een nader door haar vast te stellen reglement of aangevraagde opleidingstrajecten zoals bedoeld in artikel 3 lid 2a, 2c en 2d voor vergoeding in aanmerking komen. Ter toetsing en beoordeling van deze opleidingstrajecten stelt de Stichting een commissie in.

  • 4. De patroon of werkgever die een vergoeding heeft ontvangen voor een leerling die een doelgroeptraject zoals beschreven in artikel 1 lid 5 sub f.1 of een toelatingstraject heeft gevolgd, komt niet in aanmerking voor een vergoeding voor een opleiding in een verdiepingstraject.

  • 5. De aanspraak op de (voorlopige) vergoeding vervalt aan het einde van de maand waarin de opleiding wordt onderbroken behoudens van de Stichting verkregen toestemming tot verlenging op grond van trainingen ten behoeve van opnieuw examen doen.

Artikel 4 Vergoedingen aan de leerling

  • 1. De patroon heeft met de leerling een arbeidsovereenkomst of een leer-arbeidsovereenkomst gesloten conform artikel 1 lid 4 sub b.

    • a. Loon.

    • Het loon dat door de patroon aan de leerling-werknemer die een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) volgt, wordt toegekend, bedraagt het wettelijk minimum (jeugd)loon bij een vierdaagse werkweek.

    • b. Studievergoeding.

    • Voor degene die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub f1, met uitzondering van de VBO-voorschakelleerlingen, is in principe geen vergoeding beschikbaar. In bijzondere gevallen kan de Stichting ertoe besluiten de leerling in aanmerking te laten komen voor een studievergoeding van maximaal f 300,– per maand, uit te betalen door de Stichting en aan te vragen door de opleidingslocatie.

  • 2. Reiskosten

    • a. De reiskosten van de woonplaats naar de opleidingslocatie worden vergoed door de patroon volgens de geldende bedrijfsregeling voor woon-werkverkeer op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse.

    • b. De reiskosten van de opleidingslocatie naar de stageplaats worden vergoed door de opleidingslocatie op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse.

  • 3. Diplomatoeslag

  • De leerling die met goed gevolg de basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft afgesloten komt in aanmerking voor een diplomatoeslag, te weten een bedrag van f 600,– netto. De diplomatoeslag is voor rekening van de Stichting maar wordt uitbetaald aan de werkgever. De werkgever dan wel de leerling dient een aanvraag in bij de Stichting. Na accordering door de Stichting dient de werkgever tot uitbetaling aan de leerling over te gaan.

Artikel 5 Plichten van de opleidingslocatie

  • 1. De opleidingslocatie dient het door de Stichting ter beschikking gestelde opleidingslocatiedocument in te vullen en te verstrekken aan de patroon van de leerling.

  • Het door de opleidingslocatie ingevulde en ondertekende opleidingslocatiedocument dient per datum van aanvang van het leertraject in het bezit te zijn van de patroon (zie artikel 2 lid 1).

  • 2. De kosten van lesboeken, examens (materiaal en inschrijving) en theorie-opleiding (inschrijfkosten school) worden vergoed door de opleidingslocatie. Tevens zal de opleidingslocatie de leerling de benodigde gereedschappen, bedrijfskleding en veiligheidsmiddelen ter beschikking stellen, alsmede een aansprakelijkheids- en een ongevallenverzekering ten behoeve van de leerling afsluiten. De reiskosten van de opleidingslocatie naar de stageplaats worden vergoed door de opleidingslocatie op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse.

  • 3. De opleidingslocatie is verplicht om binnen de termijn van een half jaar na aanvang van de opleiding de leerling in het bezit te laten zijn van het relevante bedrijfstakveiligheidsdiploma (VVM), zoals verstrekt door het exameninstituut, waarmee de leerling vervolgens veilig aan stages kan deelnemen.

  • Bij het niet voldoen aan bovenstaande verplichting vervalt de aanspraak op de vergoeding aan de opleidingslocatie. De aanspraak op vergoeding herleeft op het moment dat aan de bedoelde verplichting is voldaan. De opleidingslocatie dient bij de Stichting opgave te doen van de behaalde VVM-diploma's.

  • 4. De opleidingslocatie dient zodanig te zijn ingericht dat zij voldoet aan de eisen, zoals gesteld in het Reglement Kwaliteitscriteria.

  • 5. De opleidingslocatie dient het uiterste te doen om de leerling in staat te stellen zijn opleiding binnen de daarvoor gestelde termijn af te ronden.

  • 6. De opleidingslocatie is gehouden aan de Stichting alle gegevens te verstrekken welke voor de uitvoering van dit reglement nodig zijn dan wel wenselijk worden geacht.

Artikel 6 Vergoedingen aan de opleidingslocatie

  • 1. Regelingen

  • Op 1 mei van ieder jaar dient de opleidingslocatie kenbaar te maken voor welke van de volgende drie vergoedingsregelingen voor basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) zij het volgende schooljaar in aanmerking wil komen:

    • a. Standaardregeling

    • Een standaardvergoeding van f 208,– per week tot een maximum van f 10 400,– per leerling per jaar alsmede een toeslag van maximaal f 200,– per leerling per jaar, omdat geen vloer- of garantieregeling wordt gevraagd.

    • b. Vloerregeling

    • Een vloerbedrag gebaseerd op een jaarlijks vastgesteld gemiddelde van de feitelijk gerealiseerde leerlingweken in de afgelopen drie schooljaren, afgezet tegen een gemiddelde vergoeding van f 208,– per week. Dit vloerbedrag bedraagt 20% van dit gemiddelde jaarbedrag. Dit vloerbedrag wordt op 1 juni voorafgaand aan het schooljaar betaalbaar gesteld. Daarboven wordt een vergoeding verstrekt die het vloerbedrag aanvult tot een maximum van f 10 400,– per leerling per jaar. Het verrekeningsmoment wordt gelijk gesteld aan de eerstvolgende voorlopige vergoedingsdatum van 1 oktober.

    • c. Garantieregeling

    • De vergoeding bedraagt f 208,– per week tot een maximum van f 10 400,– per leerling per jaar. Het garantievolume bedraagt 80% van het jaarlijks vastgestelde volume. Dit jaarlijks vastgestelde volume is gebaseerd op het gemiddelde van de feitelijk gerealiseerde leerlingweken in de afgelopen drie schooljaren. Bij de definitieve vaststelling en toekenning van de vergoeding (artikel 8 lid 6) wordt de vergoeding aan de opleidingslocatie indien noodzakelijk aangevuld tot de gegarandeerde 80%.

  • De bedragen van bovenstaande drie regelingen gelden inclusief de VVM-opleiding in het eerste halfjaar van het eerste leerjaar.

  • Aan de opleidingslocatie wordt met betrekking tot dezelfde leerling slechts éénmaal voor maximaal twee leerjaren de hierboven vermelde vergoeding verstrekt.

  • Bij een onderbroken opleiding vervalt de (voorlopige) aanspraak op de vergoeding aan het eind van de maand waarin de opleiding wordt onderbroken. Indien de leerling de opleiding na onderbreken hervat en een leer-arbeidsovereenkomst met een werkgever heeft gesloten, herleeft de aanspraak op het resterende deel van de vergoeding op de dag dat de opleiding wordt hervat tot een maximum van twee leerjaren.

  • Indien er zich situaties voordoen die leiden tot overschrijding van de totale opleidingsduur van twee leerjaren, beslist de Stichting.

  • 2. Kandidaten die opnieuw examen doen

  • Indien een leerling als bedoeld in artikel 1 lid 5e ter verkrijging van het diploma opnieuw een volledig theorie- en/of praktijkexamen moet afleggen op een tijdstip dat ligt na twee jaar, maar binnen drie jaar na de start van de opleiding en de leerling een dienstverband heeft met een onderneming vallend onder de werkingssfeer van de CAO dan wel staat ingeschreven bij het arbeidsbureau, zal de Stichting de door de patroon aangewezen opleidingslocatie een bedrijfstaksubsidie verlenen van:

    • maximaal f 1 000,– in geval van een theorie-examen;

    • maximaal f 1 500,– in geval van een praktijk-examen;

    • maximaal f 2 500,– in geval van een theorie- en praktijk-examen,

  • ter dekking van de additionele opleidingskosten. Indien er zich situaties voordoen die op een andere wijze hetzelfde resultaat beogen, beslist de Stichting. De toekenning geschiedt achteraf tegen overlegging van een kopie van het inschrijfbewijs van het arbeidsbureau, een kopie van de eerste leerovereenkomst, een overzicht van de gemaakte trainingskosten door de opleidingslocatie en de examen-oproep.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing voor leerlingen die een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) volgen van de Landelijke Organen: ECABO en SVH. Voor deze leerlingen geldt een vergoeding van f 100,– per week tot een maximum van f 5 000,– per leerling per jaar.

Artikel 7 Vergoedingen aan de Regionale Stichting

Om de opleiding van jongeren ten behoeve van de bedrijfstak in haar werkgebied te bevorderen kan de Regionale Stichting jaarlijks in aanmerking komen voor een bedrag per leerling van f 400,–.

De Stichting stelt jaarlijks het aantal te bekostigen leerlingen per Regionale Stichting vast gebaseerd op het aantal leerlingen geregistreerd bij de opleidingslocaties in het werkingsgebied van de Regionale Stichting in het jaar daarvoor. De vestigingsplaats van de opleidingslocatie zal als uitgangspunt worden genomen.

In dit verband geldt een vloerbedrag van f 30 000,– per Regionale Stichting. Maximaal kan f 300 000,– aan een Regionale Stichting worden verstrekt.

Om in aanmerking te kunnen komen voor de genoemde pr-gelden dient de Regionale Stichting aan de Stichting een pr-plan ter goedkeuring voor te leggen.

In dit pr-plan dient te zijn opgenomen:

  • a. Welke pr-activiteiten in haar werkingsgebied ondernomen worden om de doelstelling te realiseren.

  • b. Welke specifieke pr-activiteiten in haar werkingsgebied worden ondernomen ter bevordering van deelname aan de doelgroeptrajecten.

  • c. Welke kosten aan deze pr-activiteiten verbonden zijn.

De afrekening vindt plaats aan de hand van relevante facturen.

Artikel 8 Toekenningen

  • 1. Aan de Patroon

  • De (voorlopige) vergoedingen aan de patroon als bedoeld in artikel 3, dienen door de patroon schriftelijk te worden aangevraagd met inzending van het vakopleidingsdocument en het opleidingslocatiedocument.

  • De aanvraag dient uiterlijk 6 maanden na aanvang van de opleiding te geschieden. Voorlopige toekenningen op de peildata 1 oktober, 1 januari, 1 april en 1 juli geschieden alleen onder overlegging van de O+O-lok (inclusief het nummer van de praktijkovereenkomst en of diploma/certificaat indien van toepassing) met als bijlage een kopie van de leer-arbeidsovereenkomst, de definitieve toekenning op basis van het nummer van de praktijkovereenkomst.

  • 2. Aan de Opleidingslocatie

  • De (voorlopige) vergoedingen aan de opleidingslocatie als bedoeld in artikel 6 dienen door de opleidingslocatie schriftelijk te worden aangevraagd door inzending van een opleidingslocatiedocument conform artikel 5 lid 1.

  • De aanvraag dient uiterlijk 6 maanden na aanvang van de opleiding te geschieden.

  • 3. Controle

  • De Stichting heeft recht op controle van de verstrekte gegevens.

  • 4. Peildata

  • De Stichting kent voorlopige vergoedingen toe aan de hand van de relevante gegevens per peildata 1 september, 1 december, 1 maart en 1 juni van het lopende cursusjaar. De relevante gegevens worden verstrekt door ondermeer de patroon en de opleidingslocatie. De controle kan plaatsvinden aan de hand van ondermeer de gegevens van de Landelijke Organen Beroepsonderwijs dan wel het Beroepsbegeleidend Onderwijs (streekschool) en door de patroon aan de hand van de looptijd van de praktijkovereenkomst als bedoeld in de WEB.

  • In geval van een leerling als bedoeld in artikel 1, lid 5 sub d van dit reglement, worden de relevante gegevens verstrekt door de patroon aan de hand van de looptijd van de overeenkomst strekkende tot de unieke opleiding.

  • 5. Vergoedingsdata

  • De voorlopige vergoeding wordt in 4 termijnen, namelijk per 1 oktober, 1 januari, 1 april en 1 juli uitgekeerd. De totale voorlopige vergoeding wordt vastgesteld:

    • a. ten behoeve van de patroon aan de hand van het aantal maanden dat de leerling een O+O-lok en een leer-arbeidsovereenkomst had.

    • b. ten behoeve van de opleidingslocatie aan de hand van het aantal weken dat de leerling (conform art. 1 lid 5) in een cursusjaar daadwerkelijk aan de opleiding heeft deelgenomen.

  • Indien de patroon dan wel de opleidingslocatie aan haar verplichtingen tot inzending van documenten als vermeld in artikel 8 lid 1 en lid 2 heeft voldaan en de Stichting de voorlopige vergoedingen later uitkeert dan de genoemde vergoedingsdata, heeft de begunstigde recht op de wettelijke rentevergoeding.

  • 6. Definitieve vaststelling

  • De definitieve vaststelling en toekenning van de vergoedingen vinden plaats zo spoedig mogelijk na afloop van het cursusjaar.

  • 7. Vervaldatum

  • Het recht op een vergoeding ingevolge dit reglement vervalt twee jaar na het verstrijken van het jaar, waarover de vergoeding kon worden toegekend.

Artikel 9 Slotbepaling

Dit reglement is niet van toepassing op alle leerlingen, welke met ingang van 1 september 1996 en gedurende het leerjaar 1996/1997 het tweede leerjaar volgen.

Voor de leerlingtypen genoemd in artikel 1 lid 5 sub b, voor wie met ingang van 1 september 1996 geen leer-arbeidsovereenkomst is afgesloten, en die m.i.v. 1 september 1996 het eerste leerjaar volgen, is in het schooljaar 1996/1997 Bijlage P2 (1996/1997) van toepassing.

Voor bovengenoemde leerlingtypen kan gedurende dit overgangsjaar slechts van één van de financieringsreglementen (Bijlage P1 of Bijlage P2) gebruik gemaakt worden.

Model 1, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van het Financieringsreglement Bijlage P1 (1996/1998)

MODEL LEER-ARBEIDSOVEREENKOMST

Ondergetekenden:

,

gevestigd te: ,

verder te noemen de „patroon", te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door:

,

directeur van het bedrijf

en

,

wonende te ,

verder te noemen de „werknemer", verklaren hierbij een leer-arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan onder de volgende voorwaarden:

Artikel 1 Aard van de overeenkomst

Deze leer-arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van de ingevolge de Wet Educatie en Beroepsonderwijs gesloten leerovereenkomst en eindigt van rechtswege op de dag waarop de betreffende leerovereenkomst eindigt, alsmede in de gevallen genoemd in artikel 11 en 12 van deze leer-arbeidsovereenkomst.

Deze leer-arbeidsovereenkomst eindigt in ieder geval op de dag waarop het afsluitend examen is afgelegd.

Artikel 2 Dienstverband

De werknemer treedt met ingang van .......... in dienst van de patroon in de functie van leerling .......... (naam opleiding).

Artikel 3 Proeftijd

De eerste twee maanden gelden als proeftijd als bedoeld in artikel 7A: 1639n BW.

Artikel 4 Arbeidsduur

De arbeidsduur voor de werknemer bedraagt 4 dagen per week.

Artikel 5 Salaris

Het salaris bij indiensttreding bedraagt het wettelijk minimumjeugdloon bij een 4-daagse werkweek, zijnde f .......... per maand.

Artikel 6 Reiskosten

De reiskosten voor het gebruikelijke woon-werkverkeer (dus ook naar de opleidingslocatie) zijn voor rekening van de patroon. Deze reiskosten worden vergoed op basis van de tarieven van het openbaar vervoer 2e klasse.

Extra reiskosten die gemaakt zijn in verband met stage buiten de opleidingslocatie worden door de opleidingslocatie vergoed, op basis van de tarieven van het openbaar vervoer 2e klasse.

Artikel 7 Vakantie

Ten aanzien van het aantal vakantiedagen geldt de CAO in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie. De patroon zal de aaneengesloten vakantie zo mogelijk doen vallen in de sluitingsperiode van de opleidingslocatie.

Artikel 8 Verplichtingen van de werkgever

De patroon stelt aan de werknemer een opleidingsplaats ter beschikking en zal voorts al die maatregelen nemen die in verband met het doel van deze overeenkomst van belang zijn, ook ter zake van de kwaliteit van de opleidingsplaats.

De patroon draagt er zorg voor dat de werknemer wordt opgeleid overeenkomstig het programma uit de leerovereenkomst en met inachtneming van nader door het Landelijk Orgaan en/of door de Stichting O+O te stellen regels.

Artikel 9 Verplichtingen van de werknemer

De werknemer zal zich bij het volgen van de opleiding houden aan de hem/haar namens het opleidende bedrijf te geven aanwijzingen of opdrachten.

De werknemer zal de gedragsregels en voorschriften zoals deze in het bedrijf van toepassing zijn, in acht nemen en in het bijzonder de veiligheidsvoorschriften naleven.

De werknemer is gehouden al datgene te doen wat bijdraagt aan het succesvol afronden van de opleiding.

Artikel 11 Tussentijdse opzegging

  • 1. De patroon kan deze overeenkomst tussentijds opzeggen met inachtneming van de krachtens de CAO in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie geldende opzegtermijn, met toestemming van de directeur RBA in geval:

    • a. De werknemer aantoonbaar niet geschikt is gebleken voor de functie waartoe hij/zij wordt opgeleid. De patroon dient de gronden tot dit besluit vooraf met de opleidingslocatie en de werknemer te hebben besproken, waarbij is komen vast te staan dat voortzetting van het dienstverband geen perspectief biedt.

    • b. Er naar het oordeel van de patroon ten gevolge van ernstig en verwijtbaar gedrag van de werknemer, een voortzetting van de opleiding redelijkerwijs niet meer van de patroon kan worden gevergd.

  • 2. De werknemer kan deze overeenkomst eveneens tussentijds opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.

Artikel 12 Tussentijdse beëindiging bij ziekte

Ingeval van ziekte die, met onderbrekingen van niet meer dan 1 week, 16 weken heeft geduurd, wordt de werknemer geacht de opleiding niet binnen de opleidingsduur (van maximaal 22 maanden) met succes te kunnen afronden. Derhalve eindigt aan het eind van genoemde periode van ziekte deze arbeidsovereenkomst van rechtswege, zonder dat voorafgaande opzegging met toestemming van de directeur Arbeidsvoorziening is vereist, tenzij de patroon met de werknemer schriftelijk anders overeenkomt.

Artikel 13 Opleidingskosten

De aan de opleiding verbonden kosten komen voor rekening van de opleidingslocatie conform de bepalingen daaromtrent in de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-)opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

Artikel 15 Bedrijfseigen regelingen

Bedrijfseigen regelingen met betrekking tot secundaire arbeidsvoorwaarden zijn in het kader van deze overeenkomst niet van kracht, tenzij anders overeengekomen in een bijlage bij deze overeenkomst.

BIJLAGE P2 (1997)

FINANCIERINGSREGLEMENT VAKOPLEIDINGEN

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. ROM:

  • Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 3. De Werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van de basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede de her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, die valt onder de werkingssfeer.

  • 4. De Overeenkomsten:

    • De praktijkovereenkomst (art. 7.2.8 Wet Educatie en Beroepsonderwijs: WEB), gesloten tussen de instelling (de streekschool), de leerling en de patroon of de opleidingslocatie. De praktijkovereenkomst dient mede ondertekend te worden door het bestuur van het Landelijk Orgaan.

    • de leerovereenkomst te sluiten ten overstaan van de Stichting, nader te noemen: O+O-lok.

  • 5. De Patroon:

    • de volgens artikel 7.2.8 van de WEB en/of volgens de O+O-lok verantwoordelijke (rechts)persoon voor de praktijkopleiding. Dit kan zijn de regionale stichting dan wel de werkgever;

    • de door de Stichting aangewezen verantwoordelijke (rechts)persoon voor de opleidingen als genoemd in lid 7 sub c van dit artikel. In beide gevallen kan dit zowel de regionale stichting als de werkgever zijn.

  • 6. Regionale Stichting

  • Het regionaal samenwerkingsverband van werkgevers- en werknemersorganisaties in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, welk samenwerkingsverband zich onder meer de opleiding van jongeren ten behoeve van deze bedrijfstak ten doel stelt, en waarvan de statuten en reglementen zijn goedgekeurd door de Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 7. De Leerling:

    • a.

      • 1. degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en die voor de eerste maal een praktijkovereenkomst als bedoeld in de WEB en voor de eerste maal een O+O-lok ten behoeve van een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft gesloten;

      • 2. degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en die een opleiding volgt conform de inhoud van een totaalprogramma, doch waartoe geen praktijkovereenkomst is gesloten als bedoeld in de WEB en waarbij de patroon verantwoordelijk is voor de praktijkopleiding alsmede voor de theorieopleiding en daartoe een O+O-lok heeft gesloten;

    • b. degene die gedurende 2 jaar een basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft gevolgd en een praktijkovereenkomst als bedoeld in de WEB en een O+O-lok heeft gesloten, en zowel aan het theorie-examen als aan het praktijkexamen heeft deelgenomen en hiervoor zonder goed gevolg in het theorie- en/of praktijkexamen heeft afgelegd en een arbeidsovereenkomst heeft gesloten;

    • c. degene, die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en een opleidingsovereenkomst, in samenhang met een na het voorschakeljaar (PO) te sluiten leerovereenkomst tot basisberoepsopleiding (niveau II) als bedoeld in de WEB en een O+O-lok heeft gesloten en tevens deelnemer is in een allochtonenopleidingsproject, meisjesproject, herintreedstersproject of gehandicaptenproject, goedgekeurd door de Stichting en waarvoor door een of meerdere werkgevers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie een plaatsingsintentie is afgegeven.1

  • 8. De leersituaties

  • Te onderkennen zijn:

  • categorie a:

  • de leersituatie in een bedrijfsschool, waarbij de leerling geen of een te verwaarlozen hoeveelheid produktieve arbeid verricht.

  • In het eerste leerjaar kan alleen de a-situatie worden gevolgd. In het daarop volgende leerjaar geldt gedurende de periode van 1 september tot en met 31 december de a-situatie. In de periode van 1 januari tot en met de datum van deelname aan het examen geldt de b-situatie;

  • categorie b:

    • 1. de leersituatie in een bedrijfsschool of leerhoek, waarbij de leerling een meer dan te verwaarlozen hoeveelheid produktieve arbeid verricht.

    • 2. de leersituatie in een onderneming, waarbij sprake is van het uitvoeren van werkzaamheden die in de toekomstige beroepspraktijk van de leerling voorkomen;

  • categorie c:

  • de leersituatie, waarbij de leerling een belangrijk deel van de tijd produktieve arbeid verricht.

Artikel 2 De patroon

  • 1.

    • a. De patroon dient een praktijkovereenkomst overeenkomstig de WEB en een O+O-lok af te sluiten.

    • b. In het geval dat de leerling een opleiding volgt als bedoeld in artikel 1 lid 7 sub a.2, dient de werkgever een O+O-lok af te sluiten.

    • c. In het geval als bedoeld in sub b van dit lid, is de Stichting bevoegd nadere voorwaarden te stellen als bedoeld in het reglement „kwaliteitscriteria opleiding leerlingen"1. Indien de werkgever niet aan de gestelde voorwaarden voldoet, is de Stichting bevoegd geen vergoedingen toe te kennen, dan wel een toegekende vergoeding in te trekken.

  • 2. De patroon is verplicht als goed patroon de leerling overeenkomstig het programma vermeld in de O+O-lok dan wel de praktijkovereenkomst op te leiden met inachtneming van het gestelde in het reglement „kwaliteitscriteria opleiding leerlingen".

  • 3.

    • a. De opleidingsplaats die is ingericht dient te voldoen aan de eisen, die het Landelijk Orgaan daaraan verbindt volgens de vereisten van de WEB en met inachtneming van het gestelde in het reglement „kwaliteitscriteria opleiding leerlingen".

    • b. In het geval dat de leerling een opleiding volgt als bedoeld in artikel 1 lid 7 sub a.2, dient de opleidingsplaats te voldoen aan de vereisten die de consulent van de Stichting eraan verbindt volgens het gestelde in het reglement „kwaliteitscriteria opleiding leerlingen".

    • c. In het geval dat de leerling een opleiding volgt als bedoeld in artikel 1 lid 7 sub a.2 dient de patroon zorg te dragen voor het bij de betreffende opleiding behorende theorie-onderwijs en dient hiervoor beschikt te kunnen worden over daartoe gekwalificeerde medewerkers.

    • Desgewenst dient de patroon een verklaring te verstrekken aan de Stichting:

    • dat de opleidingsplaats voor een meerjarige periode is ingericht, en de intentie aanwezig is gedurig een leerling of leerlingen op te leiden;

    • dat ten behoeve van de opleiding lesmateriaal beschikbaar is.

  • 4. De patroon dient al het mogelijke te doen wat van een goed patroon mag worden verwacht en de leerling in staat te stellen binnen de daarvoor gestelde termijnen de opleiding te doen afronden.

  • Indien de patroon de leerling een veiligheidscursus VVM laat volgen, ontvangt de patroon een vergoeding van f 1000,– per geslaagde leerling wanneer de cursus voor 1 september 1996 wordt gevolgd, en een vergoeding van f 500,– per geslaagde leerling wanneer de cursus na 1 september 1996 wordt gevolgd.

  • 5. Indien zich tussen de leerling en de patroon geschillen voordoen zal het oordeel van het bestuur van de Stichting worden gevraagd.

  • 6. De patroon is gehouden aan de Stichting alle gegevens te verstrekken welke voor de uitvoering van dit reglement nodig zijn dan wel wenselijk worden geacht.

Artikel 3 Vergoedingen aan de patroon of de werkgever

  • 1.

    • a. De Stichting zal aan de patroon of aan de werkgever bedoeld in artikel 1 leden 3 en 5 een vergoeding toekennen voor de leerling. Indien de leerling wordt opgeleid in een opleidingslocatie die in stand wordt gehouden door een (rechts)persoon anders dan de werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede de her-, om- en bijscholing van de werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie 1996 e.v. zal de vergoeding eerst worden toegekend nadat door de Stichting toestemming is verleend tot het opleiden van betrokken leerling. Deze toestemming wordt niet eerder verleend dan nadat een intentieverklaring, conform de modellen zoals opgenomen in bijlage 3a en b van dit reglement, door de werkgever aan de Stichting is overgelegd.

    • b. Het Bestuur van de Stichting kan indien de continuïteit van de opleiding tot vakmanschap in gevaar komt, besluiten tot een generieke verhoging van de vergoedingen per leerling aan de patroon.

  • 2. De hoogte van de voorlopige en de definitieve vergoeding wordt door de Stichting vastgesteld en kent de volgende categorieën:

    • 1. Leertraject 1 (primair traject niveau II): in het geval van een leerling als bedoeld in artikel 1 lid 7 sub a.1 en a.2 kent de Stichting een voorlopige vergoeding toe tot een maximum van:

    • in de a-situatie: eerste leerjaar f 12 000,–;

    • in de a/b.1-situatie: tweede leerjaar f 12 000,–;

    • in de a/b.2-situatie: tweede leerjaar f 13 250,–;

    • in de b.1 of b.2 situatie: eerste leerjaar f  6 500,–;

    • in de b.1 of b.2 situatie: tweede leerjaar f  9 000,–;

    • in de c-situatie: eerste leerjaar f  3 750,–;

    • in de c-situatie: tweede leerjaar f  6 150,–.

    • 2. Voor de categorie a/b.1 kent de Stichting voor het eerste en het tweede leerjaar elk een voorlopige vergoeding toe van f 240,– per week tot een maximum van f 12 000,–.

    • Voor de categorie a/b.2 kent de Stichting voor het eerste leerjaar een voorlopige vergoeding toe van f 240,– per week tot een maximum van f 12 000,–;

    • voor het tweede leerjaar in de a/b.2-situatie een voorlopige vergoeding van f 265,– per week tot een maximum van f 13 250,–.

    • Voor de categorie b.1 of b.2 kent de Stichting voor het eerste leerjaar een voorlopige vergoeding toe van f 130,– per week tot een maximum van f 6 500,–;

    • voor het tweede leerjaar voor de categorie b.1 of b.2 een voorlopige vergoeding van f 180,– per week tot een maximum van f 9 000,–.

    • Voor de categorie c kent de Stichting voor het eerste leerjaar een voorlopige vergoeding toe van f 75,– per week tot een maximum van f 3 750,–;

    • voor het tweede leerjaar een voorlopige vergoeding van f 123,– per week tot een maximum van f 6 150,–.

    • Aan de patroon worden met betrekking tot dezelfde leerling slechts éénmaal de hierboven vermelde vergoedingen verstrekt.

    • De aanspraak op de (voorlopige) vergoeding vervalt aan het einde van de maand waarin de opleiding wordt onderbroken behoudens van de Stichting verkregen toestemming tot verlenging op grond van specifieke herexamentrainingen.

    • Aan de opleidingslocatie worden m.b.t. dezelfde leerling slechts éénmaal voor maximaal twee (2) leerjaren de hierboven vermelde vergoedingen verstrekt naar rato van het aantal weken dat de leerling daadwerkelijk de opleiding heeft gevolgd.

    • In het geval de leerling in het tweede leerjaar de basisberoepsopleiding met het diploma afrondt, ontvangt de opleidingslocatie de volledige vergoeding van dat leerjaar.

    • Ingeval de leerling in het tweede leerjaar slechts het praktijkdeel of theoriedeel van het examen basisberoepsopleiding behaalt, ontvangt de opleidingslocatie een bedrag gebaseerd op een maximum van 45 weken.

    • Ingeval de leerling in het tweede leerjaar het examen niet behaalt, ontvangt de opleidingslocatie een bedrag gebaseerd op een maximum van 40 weken.

    • Voor de weekbedragen geldt het gestelde onder 2.2 van dit artikel.

    • 3. Indien een leerling als bedoeld in artikel 1 lid 7 sub b ter verkrijging van het diploma opnieuw een volledig theorie- en/of praktijkdiploma moet afleggen op een tijdstip dat ligt na twee jaar, maar binnen drie jaar na de start van de opleiding en de leerling een dienstverband heeft met de werkgever zal de Stichting die werkgever een bedrijfstaksubsidie verlenen van f 2 500,– ter dekking van de additionele opleidingskosten.

    • Indien er zich situaties voordoen die op een andere wijze hetzelfde resultaat beogen, beslist de Stichting. De toekenning geschiedt achteraf tegen overlegging van een arbeidsovereenkomst, een kopie van de eerste leerovereenkomst en de examenoproep.

  • 3. Indien de leerling de opleiding na onderbreking, als bedoeld in Artikel 3, lid 2 sub 2.2 hervat en een O+O-lok, dan wel een praktijkovereenkomst met de werkgever heeft gesloten, herleeft de aanspraak op het resterende deel van de vergoeding.

Artikel 4 Vergoedingen aan de leerling

De vergoeding/het loon dat door de patroon aan de leerling wordt toegekend, bedraagt ten minste:

in de a-situatie:

1e leerjaar f 300,– per maand;

2e leerjaar tot en met 31 december f 550,– per maand;

Vanaf 1 januari tot en met de datum van deelname aan het examen: f 750,– per maand;

in de b-situatie:

1e leerjaar f 600,– per maand;

2e leerjaar f 750,– per maand;

in de c-situatie:

1e leerjaar f 750,– per maand;

2e leerjaar f 900,– per maand;

gedurende de voorschakelperiode (PO): f 300,– per maand.

De kosten van de lesboeken worden vergoed door de patroon. De reiskosten worden vergoed volgens de geldende stichtingsregeling dan wel de geldende bedrijfsregeling. Indien deze niet van toepassing zijn worden de reiskosten vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse. Tevens zal de patroon de leerling de benodigde gereedschappen, bedrijfskleding en veiligheidsmiddelen ter beschikking stellen, alsmede een aansprakelijkheids- en een ongevallenverzekering ten behoeve van de leerling afsluiten.

De patroon dient met de leerling een opleidingsovereenkomst conform het door de ROM vastgestelde model dan wel een arbeidsovereenkomst te sluiten, waarin de hoogte van de vergoeding/het loon is vastgelegd alsmede de vergoedingen voor kosten lesboeken, reiskosten en de verzekeringskosten.

Artikel 5 Diplomatoeslag

De leerling die met goed gevolg de basisberoepsopleiding (WEB; niveau II) heeft afgesloten heeft, mits hij na het afsluiten van deze opleiding een arbeidsovereenkomst sluit voor ten minste de duur van een jaar met een werkgever in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, aanspraak op een diplomatoeslag1 van f 2 200,– bruto.

De diplomatoeslag is voor rekening van de Stichting. Zij kan worden teruggevorderd indien het dienstverband binnen de periode van een jaar door de werknemer wordt verbroken. De werkgever verleent zo mogelijk zijn bemiddeling bij de terugvordering.

Uitbetaling geschiedt eveneens wanneer het dienstverband wordt onderbroken door militaire dienst. Deze terugbetalingsverplichting is niet van toepassing op degenen die tijdens het dienstverband niet feitelijk werkzaam zijn vanwege het vervullen van de militaire dienstplicht.

Artikel 6 Toekenning

  • 1. De (voorlopige) vergoedingen als bedoeld in artikel 3, alsmede de diplomatoeslag als bedoeld in artikel 5, dienen door de patroon schriftelijk te worden aangevraagd door inzending van het formulier, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting of op andere wijze ten genoegen van de Stichting. De aanvraag van de voorlopige vergoedingen dient uiterlijk 3 maanden na aanvang van de opleiding te geschieden.

  • 2. Het bestuur van de Stichting heeft recht op controle van de verstrekte gegevens.

  • 3. De Stichting kent voorlopige vergoedingen toe aan de hand van de per peildata 1 september, 1 december, 1 maart en 1 juni van het lopende cursusjaar. De relevante gegevens worden ondermeer verstrekt door de landelijke organen met betrekking tot het leerlingwezen en door de patroon aan de hand van de looptijd van de praktijkovereenkomsten als bedoeld in de WEB.

  • 4. De voorlopige vergoeding wordt in 4 termijnen, namelijk per 1 oktober, 1 januari, 1 april en 1 juli uitgekeerd. De totale voorlopige vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het aantal weken dat de leerling in een cursusjaar aan de opleiding heeft deelgenomen.

  • 5. De definitieve vaststelling en toekenning van de vergoedingen vinden plaats zo spoedig mogelijk na afloop van het cursusjaar.

  • 6. Het recht op vergoedingen ingevolge dit reglement vervalt twee jaar na het verstrijken van het jaar, waarover de vergoeding is toegekend.

Artikel 7 Instructie en aanwijzing inzake besteding van de financiële middelen

Het bestuur van de Stichting heeft de bevoegdheid de regionale stichting instructie te geven omtrent de wijze van het besteden van financiële middelen. Tevens heeft het bestuur van de Stichting de bevoegdheid ten aanzien van de besteding van financiële middelen aanwijzingen te geven.

Artikel 8 Slotbepaling

Dit reglement is geldig tot 1 september 1997 ten behoeve van het opleiden van leerlingen (artikel 1 lid 7 sub a.1, a.2 en c) voor wie geen arbeidsovereenkomst conform P1 1996 e.v. afgesloten kan worden en is van toepassing met ingang van 1-9-1996 op de gehele opleidingsperiode van de leerling.

Dit reglement is voorts van toepassing op alle leerlingen, welke met ingang van 1 september 1996 en gedurende het leerjaar 1996/1997 het tweede leerjaar volgen.

Voor bovengenoemde leerlingen kan geen gebruik gemaakt worden van de regelingen als genoemd in Bijlage P1 (1996–1998) van dit financieringsreglement.

BIJLAGE Q

FINANCIERINGSREGLEMENT CURSUSACTIVITEITEN

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. ROM:

  • Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 3. Regionale Stichting:

  • het regionaal samenwerkingsverband van werkgevers- en werknemersorganisaties in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, welk samenwerkingsverband zich onder meer de opleiding van jongeren ten behoeve van deze bedrijfstak ten doel stelt, en waarvan de statuten en reglementen zijn goedgekeurd door de Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 4. De Werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van de basisberoepsopleidingen, voortgezette (beroeps-)opleidingen, alsmede de her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, die valt onder de werkingssfeer.

  • 5. De Werknemer:

  • degene, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1637a van het B.W. heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht.

  • 6. Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering:

  • het totaal van het loon als omschreven in de artikelen 4 t/m 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met dien verstande dat de in artikel VI.5 van de CAO in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie bedoelde AAW/WAO- en NWW-uitkeringen die via de werkgever worden betaald, alsmede de in genoemd artikel bedoelde aanvullingen hiertoe niet worden gerekend.

Artikel 2 Catalogus

De Stichting zal jaarlijks een catalogus samenstellen en publiceren met cursussen ten behoeve van de her-, om- en bijscholing en daarbij de vergoedingen door de Stichting vermelden.

De catalogus vermeldt cursussen ten behoeve van de her-, om- en bijscholing, georganiseerd en verzorgd door werkgevers, regionale stichtingen of opleidingsinstellingen alsmede een cluster met opleidingsactiviteiten gericht op loopbaanbeleid.

Artikel 3 Vergoedingen

  • 1. De werknemer komt voor een in de catalogus bij de betrokken cursus genoemde vergoeding in aanmerking als bedoeld in dit reglement cursusactiviteiten tot ten hoogste een bedrag van 80% van de loonsomheffing ten behoeve van her-, om- en bijscholing, zijnde 0,2% van de Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering van zijn onderneming.

  • 2. De werkgever is gehouden de werknemer die zal deelnemen aan de in artikel 2 bedoelde activiteiten, aan te melden, door inzending van het (groeps)deelnameformulier zoals vastgesteld door de Stichting, of op een andere wijze ten genoegen van de Stichting.

  • 3. De Stichting betaalt binnen 2 maanden na de in het vorige lid bedoelde aanmelding de in lid 1 genoemde vergoeding voor zover het daar genoemde maximum dit toelaat.

  • 4. Voor werknemers boven de 40 jaar en/of laaggeschoolde werknemers en/of vrouwelijke werknemers en/of voor het volgen van een VVM veiligheidscursus1 wordt door de Stichting in de subsidie een differentiatie voor het volgen van de cursussen uit de catalogus aangebracht.

Artikel 4 Informatieplicht

De werkgever en de werknemer zijn verplicht alle door of namens de Stichting gevraagde informatie te verstrekken.

Artikel 5 Uitsluiting van aansprakelijkheid

  • 1. De Stichting aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voortvloeiend uit de uitvoering van dit reglement.

  • 2. De Stichting is te allen tijde gerechtigd opleidingen en/of cursussen, waarvoor reeds berichten van plaatsing zijn verzonden, om haar moverende redenen te annuleren, zonder gehouden te zijn te dier zake enige schadevergoeding (hoe ook genaamd en uit welke hoofde dan ook) te betalen aan de werknemer en/of werkgever.

  • 3. De Stichting en/of derden als bedoeld in artikel 4 van dit reglement zijn niet aansprakelijk voor fouten (en/of voor daaruit voortvloeiende of daarmee verband houdende schade) in de lesstof, cursusmateriaal, syllabi e.d. van de opleidingen c.q. cursussen.

BIJLAGE R

FINANCIERINGSREGLEMENT HER-, OM- EN BIJSCHOLING

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. De Werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede de her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, die valt onder de werkingssfeer.

  • 3. De Werknemer:

  • degene, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1637a van het BW heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht.

  • 4. De Ondernemingsraad:

  • de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden.

  • 5. Bedrijfsopleidingsplan:

  • de schriftelijke weergave van geplande opleidingsactiviteiten van de werkgever voor een bepaalde periode.

  • 6. Opleidingskosten:

  • onder opleidingskosten worden verstaan de integrale uitvoeringskosten die verband houden met de opleiding als weergegeven in het bedrijfsopleidingsplan zoals bijv. ontwikkelingskosten, kosten van docenten, lesmateriaal, ruimte, materiaal, met uitzondering van de reis- en verblijfkosten van de deelnemers aan de opleiding en de kosten van het opstellen van een bedrijfsopleidingsplan.

  • 7. Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering:

  • het totaal van het loon als omschreven in de artikelen 4 t/m 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met dien verstande dat de in artikel VI.5 van de CAO in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie bedoelde AAW/WAO- en NWW-uitkeringen die via de werkgever worden betaald, alsmede de in genoemd artikel bedoelde aanvullingen hiertoe niet worden gerekend.

Artikel 2 Toekennen van vergoeding op basis van het financieringsreglement her-, om- en bijscholing

Om voor vergoeding van de opleidingskosten volgens dit reglement in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn of te worden voldaan:

  • 1.

    • a. De werkgever heeft een bedrijfsopleidingsplan opgesteld en heeft dit voorgelegd aan de ondernemingsraad.

    • b. Indien door een onderneming met meerdere vestigingen/rechtspersonen ter verkrijging van de subsidie slechts één (totaal-) plan wordt ingediend, dienen de vestigingen/rechtspersonen waarop het plan betrekking heeft daarin te worden benoemd. Indien de in lid 2 bedoelde instemming is verleend door de COR, wordt er van uitgegaan dat deze instemming tevens is gegeven door de in die verschillende vestigingen/rechtspersonen werkzame Ondernemingsraden.

  • 2. De ondernemingsraad heeft het bedrijfsopleidingsplan op de volgende criteria beoordeeld:

    • de in het bedrijfsopleidingsplan vermelde opleidingsactiviteiten hebben een relatie met het personeels- en organisatiebeleid;

    • in het bedrijfsopleidingsplan zijn de doelgroepen vermeld die aan de opleidingsactiviteiten deelnemen;

    • in het bedrijfsopleidingsplan is een procedure aangegeven aan de hand waarvan de werknemer kenbaar kan maken, dat hij/zij voor een cursus in aanmerking wenst te komen en op grond daarvan instemt met het bedrijfsopleidingsplan.

  • 3. De werkgever heeft een aanvraag tot vergoeding van de opleidingskosten ingediend binnen een termijn van twee maanden na de in het vorige lid bedoelde instemming door de Ondernemingsraad.

  • De aanvraag tot vergoeding dient vergezeld te gaan van een begroting van de opleidingskosten.

  • 4. Door de Stichting wordt het bedrijfsopleidingsplan marginaal getoetst op de volgende criteria:

    • de in het bedrijfsopleidingsplan vermelde opleidingsactiviteiten hebben een relatie met het personeels- en organisatiebeleid;

    • in het bedrijfsopleidingsplan zijn de doelgroepen vermeld die aan de opleidingsactiviteiten deelnemen;

    • in het bedrijfsopleidingsplan is een procedure aangegeven aan de hand waarvan de werknemer kenbaar kan maken, dat hij/zij voor een cursus in aanmerking wenst te komen en op grond daarvan instemt met het bedrijfsopleidingsplan.

  • 5. De werkgever kan slechts éénmaal per jaar een bedrijfsopleidingsplan bij de Stichting indienen. De indiening van een bedrijfsopleidingsplan betrekking hebbend op een cursusjaar dient zo mogelijk voor 1 december doch uiterlijk voor 1 maart te geschieden.

  • De indiening van een bedrijfsopleidingsplan betrekking hebbend op een kalenderjaar dient zo mogelijk voor 1 april doch uiterlijk voor 1 juli te geschieden.

Artikel 3 Toekennen van vergoeding op basis van het financieringsreglement cursusactiviteiten

  • 1. Indien op grond van artikel 2 van dit reglement geen vergoeding wordt aangevraagd dan wel wordt toegekend kan de werkgever een aanvraag voor vergoeding indienen als bedoeld in het financieringsreglement cursusactiviteiten.

  • 2. In dat geval kan de werknemer de werkgever verzoeken een cursus uit de bijscholingscatalogus te volgen. Een eventuele afwijzing wordt door de werkgever schriftelijk gemotiveerd aan de werknemer.

  • De onderneming krijgt bij honorering van het verzoek van de werknemer subsidie uit het O+O-fonds.

Artikel 4 Vergoeding van de opleidingskosten

Indien aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2 van dit reglement is voldaan, kent de Stichting de volgende vergoeding toe:

  • 1. De werkgever komt in aanmerking voor vergoeding van de opleidingskosten tot een totaalbedrag van ten hoogste 100% van het deel van de loonsomheffing dat ten behoeve van her-, om- en bijscholing wordt geheven, zijnde 0,2% van de Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering van zijn onderneming.

  • 2. Indien in het bedrijfsopleidingsplan in artikel 2 van dit reglement gerichte opleidingsactiviteiten zijn genoemd ten behoeve van één of meer van de volgende doelgroepen:

    • werknemers boven 40 jaar;

    • laaggeschoolde werknemers;

    • vrouwelijke werknemers;

    • werknemers die de veiligheidscursussen VVM1 volgen.

  • kent de Stichting de werkgever een vergoeding toe van de opleidingskosten gemoeid met de uitvoering van het bedrijfsopleidingsplan en wel tot ten hoogste een bedrag van 120% van de loonsomheffing ten behoeve van her-, om- en bijscholing.

    • a. Aan het begrip „gerichte opleidingsactiviteiten" wordt geacht te zijn voldaan:

      • ofwel indien in het bijzonder ten behoeve van een of meer van de genoemde doelgroepen opleidingsactiviteiten (zullen) worden georganiseerd waarvan de kosten tenminste overeenkomen met de maximaal te verkrijgen aanvullende subsidie van 20% als hiervóór bedoeld;

      • dan wel indien de in het bedrijfsopleidingsplan vermelde opleiding(en) tevens door uit genoemde doelgroepen afkomstige werknemers (kunnen) worden gevolgd. Hierbij dient in de deelname sprake te zijn van een evenredige verhouding tussen de genoemde doelgroep(en) en de overige werknemers.

    • b. De aanvullende subsidie dient uitdrukkelijk te worden aangevraagd onder vermelding van de voor de beoordeling noodzakelijke gegevens.

  • 3. De Stichting stelt de werkgever binnen een periode van drie maanden na ontvangst van de aanvraag schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het resultaat van de marginale toetsing als bedoeld in artikel 2 lid 4 van dit reglement.

  • 4. De vergoeding wordt toegekend over maximaal een te benoemen opleidingsjaar met een duur tot uiterlijk het eind van het kalenderjaar waarin de vigerende CAO expireert, nadat de werkgever een kostenstaat waarin de opleidingskosten van het opleidingsplan zijn opgenomen, heeft overgelegd.

  • De kostenstaat omvat tevens gegevens met betrekking tot de betaaldata van facturen dan wel de data waarop interne verrekening van de opleidingskosten heeft plaatsgevonden.

  • Declaraties dienen binnen een jaar na afloop van de termijn waarop het bedrijfsopleidingsplan betrekking heeft te worden ingediend.

  • 5. De betaling van de vergoeding geschiedt uiterlijk 2 maanden na het einde van het benoemde opleidingsjaar naar de mate waarin de opleidingsactiviteiten waarvoor vergoeding is toegekend zijn uitgevoerd, (voor 1 januari van het jaar waarin de vigerende CAO expireert, respectievelijk voor het eind van het kalenderjaar waarin de vigerende CAO expireert), mits de daarop betrekking hebbende declaratie tijdig is ingediend.

Artikel 5 Aanwending ten behoeve van ESF-aanvraag

  • 1. Een door de Stichting op basis van een goedgekeurd bedrijfsopleidingsplan toegekende vergoeding kan door de werkgever eveneens worden aangewend tot het verkrijgen van subsidie in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF).1.

  • Het project waarvoor ESF-subsidie wordt aangevraagd dient onderdeel te zijn van het BOP, dan wel, indien het een aanvulling is op het BOP, dient een procedure conform artikel 2 te zijn gevolgd.

  • 2. De Stichting zal aan het ESF, na goedkeuring van het plan, optreden als aanvrager en co-financier voor bedrijfstakaanvragen in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • De werkgever blijft, via een vrijwaringsverklaring aan de Stichting, verantwoordelijk voor de indiening en de uitvoering van de aanvraag met betrekking tot de inhoud, financiën, tussen- en eindrapportage.

  • Na afloop van het ESF-project dient de declaratie en eindrapportage ingediend te worden die door de Stichting, geclusterd, ter definitieve beoordeling, voorgelegd wordt aan het ESF.

  • 3. Ingeval het bedrijfsopleidingsplan een ESF-paragraaf omvat dient de werkgever de heffing „ESF" aan de Stichting te voldoen.

  • In dat geval is het Reglement ESF van de Stichting van toepassing.

Artikel 6 Noodzakelijkheid en redelijkheid van ESF-aanvraag

De werkgever dient de noodzakelijkheid en redelijkheid van de ESF-aanvraag te beschrijven en ter beoordeling voor te leggen aan het Bestuur van de Stichting. Het Bestuur van de Stichting besluit hierover na advies van de werkgeversorganisaties, dan wel, in het geval het initiatief tot deze indiening door de Ondernemingsraad is genomen, na advies van de vakorganisaties.

Artikel 7 Informatieplicht

De werkgever en de werknemer zijn verplicht alle door of namens de Stichting gevraagde informatie te verstrekken.

Artikel 8 Uitsluiting van aansprakelijkheid

De Stichting aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voortvloeiend uit de uitvoering van dit reglement.

BIJLAGE S

FINANCIERINGSREGLEMENT VOORTGEZETTE (BEROEPS-) OPLEIDINGEN

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. De Werkgever:

  • De werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van de basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede de her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, die valt onder de werkingssfeer.

  • 3. De Werknemer:

  • Degene, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1637a van het B.W. heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht.

  • 4. Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering:

  • Het totaal van het loon als omschreven in de artikelen 4 t/m 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met dien verstande dat de in artikel VI.5 van de CAO in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie bedoelde AAW/WAO- en NWW-uitkeringen die via de werkgever worden betaald, alsmede de in genoemd artikel bedoelde aanvullingen hiertoe niet worden gerekend.

  • 5. Voortgezette Beroepsopleiding:

    • De navolgende vanwege de overheid erkende en mede bekostigde opleidingen:

      • a. Voortgezette en tertiaire opleidingen in het kader van het leerlingwezen, mits hiervoor een leerovereenkomst is gesloten en de patroon een werkgever is als bedoeld in artikel 1 lid 2.

      • b. Deeltijd MBO/HBO.

      • c. Deeltijd universitaire opleidingen 1e fase.

    • Leerlingwezenopleidingen op niveau van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II) mits:

      • a. het financieringsreglement vakopleiding niet van toepassing is;

      • b. de werknemer tenminste 2 jaar werkzaam is in de bedrijfstak;

      • c. de patroon een werkgever is als bedoeld in artikel 1 lid 2;

      • d. de werknemer nog geen vakopleiding op niveau van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II) heeft gevolgd.

Artikel 2 De vergoeding aan de werknemer

De werknemer die een arbeidsovereenkomst in voltijd is aangegaan kan, indien hij een voortgezette beroepsopleiding volgt, als bedoeld in artikel 1 lid 5, en ten genoegen van de Stichting kan aantonen dat hij daadwerkelijk heeft deelgenomen aan opleidingsactiviteiten, eens per halfjaar in aanmerking komen voor een studietoelage ter grootte van f 1 200,– bruto, aan te vragen bij de Stichting. Aan de werknemer die een arbeidsovereenkomst in deeltijd is aangegaan zal de studietoelage naar evenredigheid worden toegekend. De studietoelage wordt ten hoogste 4 maal verstrekt.

Bij de aanvragen dienen telkenmale de volgende stukken te worden overgelegd:

  • afschrift van de arbeidsovereenkomst;

  • afschrift van een bewijs van overgang dan wel behaalde tussentijdse studieresultaten;

  • een verklaring ondertekend door de werkgever en de werknemer volgens het model opgenomen in bijlage 2.

Artikel 3 Vergoeding aan de werkgever

De werkgever die de werknemer, als bedoeld in artikel 2, in de gelegenheid stelt in werktijd met behoud van loon een voortgezette beroepsopleiding te volgen, kan in aanmerking komen voor een vergoeding voor de verzuimde werktijd verbandhoudende met het volgen van de voortgezette beroepsopleiding, tot een maximum van 180% van zijn brutoloon, gerekend zonder toeslagen van welke aard dan ook, tot een maximum van 40 werkdagen per jaar uit te betalen in 2 termijnen, uiterlijk aan het eind van elk semester, mits de in het vorige artikel bedoelde stukken bij de aanvrage zijn overgelegd.

De vergoeding aan de werkgever voor de verzuimde werktijd van de werknemer wordt ten hoogste gedurende 2 kalenderjaren verstrekt.

Artikel 4 Maximum te verstrekken vergoedingen

De in een schooljaar te verstrekken vergoedingen aan de werknemer en aan de werkgever, als bedoeld in de artikelen 2 en 3, zijn gebonden aan een maximum per onderneming van 0,1% van de Loonsom Coördinatiewet Sociale Verzekering van die onderneming. Per werknemer kunnen vergoedingen op grond van dit reglement slechts éénmaal worden verstrekt.

Artikel 5 Informatieplicht

De werkgever en de werknemer zijn verplicht alle door of namens de Stichting gevraagde informatie te verstrekken.

Artikel 6 Uitsluiting van aansprakelijkheid

De Stichting aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voortvloeiend uit de uitvoering van dit reglement.

BIJLAGE T

FINANCIERINGSREGLEMENT PRAKTIJKOPLEIDERS

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. ROM:

  • Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 3. Werkgever:

  • De werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van de basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, die valt onder de werkingssfeer.

  • 4. Werknemer:

  • Degene, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1637a van het B.W. heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht.

  • 5. Praktijkopleiders opleidingen:

    • korte basisopleidingen:

      • a. SOM/PTH opleiden op de werkplek (10 dagdelen);

      • b. VEV/PTH (16 dagdelen).

      • c. korte praktijkopleiders-opleidingen die voor de bedrijfstak relevant zijn, echter door anderen dan de landelijke organen SOM en VEV worden uitgevoerd.

    • 1-jarige opleidingen:

      • d. PTH/SOM 1-jarige praktijkopleidersopleiding in de metaal;

      • e. PTH TOP-opleiding (1 jaar)

    • vervolgopleidingen op d en e

      • f. PTH opleidingsmanagement (6 dagen)

      • g. PTH de leerling als bijzondere klant (5 dagen)

    • omgaan met bijzondere doelgroepen

    • docentenopleidingen „veiligheid ten behoeve van de bedrijfstak"

      • h. Docentenopleidingen in het kader van Veiligheid voor de Metalektro (VVM)

Artikel 2 Vergoeding aan de werkgever

  • 1. De werkgever die de werknemer in de gelegenheid stelt in werktijd een praktijkopleidersopleiding als bedoeld in artikel 1 lid 5a t/m h te volgen, kan in aanmerking komen voor een vergoeding voor de verzuimde werktijd, verband houdende met het volgen van deze praktijkopleidersopleiding tot max. 180% van zijn brutoloon, gerekend zonder toeslagen van welke aard dan ook, tot een maximum van 40 werkdagen per jaar uit te betalen in 2 termijnen, uiterlijk aan het eind van elk semester, mits de in artikel 3 genoemde bedoelde stukken bij de aanvrage zijn overgelegd.

De vergoeding aan de werkgever van de verzuimde werktijd van de werknemer wordt ten hoogste gedurende 2 kalenderjaren verstrekt.

  • 2. De werkgever die een werknemer in de gelegenheid stelt om een praktijkopleidersopleiding als bedoeld in artikel 1 lid 5a t/m e en h te volgen, kan hiervoor een vergoeding ontvangen van 100% van de opleidingskosten welke de SOM, VEV, PTH of VVM opleidingsinstituut voor de betreffende opleiding in rekening brengt als inschrijfkosten nadat de in artikel 3 genoemde stukken zijn overgelegd.

Artikel 3 Vergoeding aan de werknemer

De werknemer die een vervolgtraject volgt als bedoeld in artikel 1 lid 5f en/of g kan éénmaal per kwartaal in aanmerking komen voor een studietoelage van f 600,– bruto, aan te vragen bij de Stichting. De studietoelage wordt ten hoogste éénmaal per vervolgopleiding verstrekt.

Bij aanvragen dienen telkenmale de volgende stukken te worden overgelegd:

  • kopie van de inschrijving voor één van de in artikel 1 lid 5a t/m h bedoelde opleidingen;

  • afschrift van de arbeidsovereenkomst;

  • afschrift van een bewijs van overgang dan wel behaalde tussentijdse studieresultaten;

  • een verklaring ondertekend door de werkgever en de werknemer volgens het model opgenomen in bijlage 2;

  • kopie van de rekening voor de betreffende opleidingskosten.

Artikel 4 Informatieplicht

De werkgever en de werknemer zijn verplicht alle door of namens de Stichting gevraagde informatie te verstrekken.

Artikel 5 Uitsluiting van aansprakelijkheid

De Stichting aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voortvloeiend uit de uitvoering van dit reglement.

BIJLAGE U

FINANCIERINGSREGLEMENT ESF

(als bedoeld in artikel 3 van de CAO inzake de financiering van basisberoepsopleidingen (WEB; niveau II), voortgezette (beroeps-) opleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie)

Artikel 1 Definities

  • 1. Stichting:

  • Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

  • 2. De Werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in de CAO inzake de financiering van de leerlingwezenopleidingen, beroepsopleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, mist deze heeft voldaan aan de verplichting met betrekking tot de heffing „ESF" gesteld in Bijlage R, artikel 5 van het financieringsreglement her-, om- en bijscholing, alsmede Koninklijke Hoogovens N.V. en Nederlandse Philips Bedrijven B.V.

  • 3. De Werknemer:

  • degene, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7a:1637a van het BW heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht.

Artikel 2 Heffing

  • 1. De werkgever heeft de mogelijkheid om ⅓ deel van de totale subsidiabele projectkosten van de ESF-aanvraag aan de Stichting O+O-fonds af te dragen.

  • 2. De Stichting O+O zal tot heffing van dit bedrag overgaan nadat de BOP/ESF-commissie van de Stichting de aanvraag heeft getoetst en heeft besloten tot opname van die aanvraag in de sector-aanvraag die ter beslissing aan het ministerie van SZW wordt aangeboden.

  • 3. De Stichting stuurt hiertoe een heffingsnota aan de werkgever.

  • 4. De werkgever verplicht zich de gelden onverwijld af te dragen.

  • 5. De Stichting verplicht zich de gelden één maand na ontvangst uit te keren.

Bovengenoemde procedure is ook van toepassing op andere Europese subsidieprogramma's die van belang zijn voor de bedrijfstak.

stcrt-1997-22-CAO896-1.gifstcrt-1997-22-CAO896-2.gif

BIJLAGE 1

behorende bij artikel 5, lid 2 van het Financieringsreglement Vakopleiding

(Bijlage P2 (1996/1977))

Indien een leerling ter verkrijging van het diploma opnieuw een volledig theorie- en/of praktijkexamen moet afleggen op een tijdstip dat ligt na 2 jaar, maar binnen 3 jaar na de start van de opleiding en de leerling een dienstverband heeft met de onderneming, zal de Stichting O+O die onderneming een bedrijfstaksubsidie verlenen van f 2500,– ter dekking van de additionele opleidingskosten.

Indien er zich situaties voordoen die op een andere wijze hetzelfde resultaat beogen, beslist de Stichting O+O. De toekenning geschiedt achteraf tegen overlegging van een arbeidsovereenkomst, een copie van de „eerste" leerovereenkomst en de examenoproep.

Het hierboven in Bijlage 1 gestelde eindigt op 31 augustus 1997.

BIJLAGE 3A

behorende bij artikel 3 van het Financieringsreglement Vakopleidingen

(Bijlage P2 (CAO 1996/1977))

INTENTIEVERKLARING

ter verkrijging van toestemming tot het opleiden van een leerling in de basisberoepsopleiding (WEB; niveau II)

De onderneming: te

verklaart de intentie te hebben de heer/mevrouw

na afloop van de vakopleiding in dienst te willen nemen.

Deze intentie houdt onder meer in, dat de op te leiden leerling zo veel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de vakopleiding werkervaring op te doen in het bedrijf te

De bedrijfsschool verklaart de

onderneming op de hoogte te houden van de vorderingen van de leerling.

(datum) (namens de onderneming)

BIJLAGE 3B

behorende bij artikel 3 van het Financieringsreglement Vakopleidingen

(Bijlage P2 (CAO 1996/1977))

INTENTIEVERKLARING

ter verkrijging van toestemming tot het opleiden van een leerling in de basisberoepsopleiding (WEB; niveau II)

De onderneming: te

verklaart de intentie te hebben de volgende perso(o)n(en) na afloop van de vakopleiding in dienst te willen nemen.

Het betreft ........ (aantal) perso(o)n(en) met de vakopleiding

en

........ (aantal) perso(o)n(en) met de vakopleiding

De onderneming verklaart voor de beoogde leerling(en) voldoende mogelijkheden te hebben tot het opdoen van werkervaring.

De bedrijfsschool verklaart dat de vakopleiding naar verwachting per .......... zal zijn afgerond.

(datum) (namens de onderneming)

STATUTEN

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam: „Stichting Opleiding en Ontwikkeling voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie" en is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel

De stichting heeft ten doel:

  • 1. het bevorderen van de deelneming aan opleidingen en cursussen, alsmede het bevorderen van de kwaliteiten ervan;

  • 2. het bevorderen van de plaatsing van jongeren in de Metaal- en Electrotechnische Industrie;

  • 3. het egaliseren van de opleidingskosten;

  • 4. het bevorderen van her-, om- en bijscholing;

  • 5. de daarvoor bij financieringsreglement bepaalde uitkeringen te doen, één en ander ten behoeve van ondernemingen en (toekomstige) werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie en op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie.

Artikel 3 Middelen om het doel te bereiken

De stichting tracht haar doel te bereiken door gelden te verkrijgen bij ondernemingen in de bedrijfstak en deze gelden naast andere baten van de stichting aan te wenden voor financiering dan wel subsidiëring van:

  • a. de ten laste van de werkgever komende opleidingskosten van in opleiding zijnde jongeren, die een opleiding volgen in het kader van de wet op het leerlingwezen, zulks door het verstrekken van vergoedingen aan werkgevers bij wie bedoelde jeugdigen hun opleiding ontvangen;

  • b. beroepsopleidingen en opleidingsprojecten ten behoeve van het vakmanschap in de metaal- en de elektrotechnische industrie, in de ruimste zin des woords;

  • c. het verrichten van onderzoekingen naar de verwachte behoefte in de toekomst aan werknemers met bepaalde scholing in de bedrijfstak;

  • d. het onderzoek van de invloed van de technische ontwikkeling op de opleidingen en de verwerking van de gevonden gegevens in bestaande dan wel nieuwe opleidingen;

  • e. het onderzoek ten behoeve van de opleidingen van nieuwe werkmethoden en andere arbeidsproduktiviteitsbevorderende middelen en de verwerking van de gevonden gegevens in bestaande dan wel nieuwe opleidingen.

Artikel 4 Financiële middelen

  • 1. De financiële middelen van de stichting bestaan uit:

    • a. het stichtingskapitaal;

    • b. bijdragen, die door de ondernemingen in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie worden verstrekt ingevolge het bepaalde in de collectieve arbeidsovereenkomst in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie;

    • c. inkomsten uit het vermogen van de stichting.

    • d. eventuele andere baten.

  • 2. De beschikbare gelden van het fonds van de stichting worden belegd met inachtneming van redelijke eisen van liquiditeit en rendement en van een zojuist mogelijke risicoverdeling, ondermeer door kortlopende depositorekeningen bij solide Nederlandse bankinstellingen.

Artikel 5 Secretariaat en administratie

De stichting draagt secretariële werkzaamheden, waaronder het voorbereiden van werkplannen met bijbehorende begroting, de uitvoering van de bestuursbesluiten, de inning van de in artikel 4 lid 1 sub b bedoelde bijdragen, de financiële administratie en het beleggen van de financiële administratie en het beleggen van de financiële middelen op aan Stichting Centraal Secretariaat Metaal- en Elektrotechnische Industrie (Cesmetel), gevestigd te 's-Gravenhage, hierna te noemen: „Cesmetel". De verantwoordelijkheid voor de door Cesmetel uit te voeren bovenvermelde taken berust bij de stichting.

Artikel 6 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit acht leden, te weten: vier werkgeversleden en vier werknemersleden.

  • 2. De leden van het bestuur worden benoemd door Stichting Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, gevestigd te 's-Gravenhage, hierna te noemen: de ROM.

  • De benoeming van bestuursleden geschiedt uit een bindende voordracht, op te maken voor elke te vervullen plaats.

  • De navolgende verenigingen maken voor de benoeming van een of meer bestuursleden de voordracht op, te weten:

    • drie leden door de Vereniging FME te Zoetermeer;

    • één lid door de Ondernemersorganisatie CWM te Rotterdam;

    • één lid door de Industriebond FNV te Amsterdam;

    • één lid door de Industrie- en Voedingsbond CNV te Nieuwegein;

    • één lid door de Vereniging Unie BLHP, Vakbond voor administratief, technisch en commercieel personeel te Houten;

    • één lid door de Vakorganisatie van het Middelbaar en Hoger Personeel VHP Metalektro te Houten.

  • De betreffende vereniging zal de voordracht als bedoeld in dit lid opmaken binnen drie maanden nadat deze vereniging hiertoe schriftelijk door de ROM is uitgenodigd.

  • 3. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. De ROM stelt een rooster van aftreden op.

  • Een aftredend bestuurslid is terstond herbenoembaar.

  • 4. De ROM kan een bestuurslid schorsen of ontslaan al dan niet op verzoek van de vereniging die overeenkomstig lid 2 bevoegd is een voordracht voor de betreffende bestuurszetel op te maken.

  • 5. Het bestuurslidmaatschap eindigt door:

    • a. overlijden;

    • b. het nemen van ontslag;

    • c. onder curatelestelling of faillissement;

    • d. ontslag als bedoeld in lid 4.

Artikel 7

  • 1. Het bestuur wijst telkenjare uit haar midden een voorzitter en een vice-voorzitter aan, met dien verstande dat indien het voorzitterschap wordt bekleed door één van de leden benoemd op voordracht van de Vereniging FME, het vice-voorzitterschap wordt bekleed door één van de leden benoemd op voordracht van één der werknemersorganisaties en zo telkenjare afwisselend.

  • 2. De door Cesmetel voor de uitvoering van de secretariële en administratieve werkzaamheden ter beschikking gestelde functionarissen maken geen deel uit van het bestuur van de stichting.

  • 3. Cesmetel kent één van de in lid 2 bedoelde functionarissen de titel secretaris van de stichting toe, die als zodanig toegang heeft tot bestuursvergaderingen en daarin een adviserende stem heeft.

  • 4. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting. De stichting kan voorts vertegenwoordigd worden door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, te weten één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid. Het bestuur verleent aan Cesmetel volmacht om in het kader van de haar opgedragen taken de stichting te vertegenwoordigen.

Artikel 8 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of tenminste de helft van het aantal bestuursleden dit gewenst achten.

  • 2. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet tenminste twee bestuursleden vertegenwoordigend de werkgeversorganisaties en twee bestuursleden vertegenwoordigend de werknemersorganisaties, zoals vermeld in artikel 6 lid 2, aanwezig zijn.

  • 3. De leden van het bestuur hebben in de vergadering van het bestuur ieder één stem, indien de aantallen van de ter vergadering aanwezige werkgeversleden en werknemersleden even groot zijn. Is dit niet het geval, dan brengt ieder van de werkgevers- respectievelijk werknemersleden van het bestuur evenveel stemmen uit als er leden van de andere groep aanwezig zijn.

  • 4. Stemmen bij volmacht is niet toegestaan.

  • 5. Bestuursbesluiten worden genomen met algemene stemmen.

  • 6. Over zaken wordt mondeling gestemd, over personen schriftelijk. Blanco stemmen zijn van onwaarde.

  • 7. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan weer, dan wordt het betreffende voorstel voorgelegd aan – en beslist door – de ROM.

Artikel 9

Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, mits een dergelijk besluit is genomen met algemene meerderheid van stemmen in een vergadering waarin twee/derde van het aantal bestuursleden aanwezig is.

Artikel 10 Financiën

  • 1. Het boekjaar van de stichting loopt van één september tot en met eenendertig augustus daaraanvolgend.

  • 2. Per het einde van het boekjaar worden de boeken der stichting afgesloten. Binnen zes maanden na afloop van het boekjaar wordt een balans en een staat van baten en lasten over het afgelopen boekjaar opgemaakt. Cesmetel legt deze stukken, voorzien van het verslag van de in lid 3 bedoelde accountant, aan het bestuur ter vaststelling over.

  • 3. De jaarstukken en de boekhouding worden onderzocht door een externe registeraccountant; de raad van toezicht van Cesmetel verleent daartoe opdracht.

  • 4. Jaarlijks binnen één maand na vaststelling van de jaarstukken brengt het bestuur omtrent het gevoerde beleid verslag uit aan de ROM, zulks onder overlegging van de jaarstukken en het verslag van de in lid 3 bedoelde accountant.

Artikel 11 Begroting en werkplan

  • 1. Het bestuur van de stichting zal voor de betreffende CAO-periode een werkplan met bijbehorende begroting vaststellen. Het bestuur gaat niet tot die vaststelling over voordat de ROM het plan en de begroting heeft goedgekeurd.

  • 2. Het goedgekeurde en vastgestelde werkplan en de bijbehorende begroting vormen de basis voor het door het bestuur voor de betreffende periode te voeren beleid. Het bestuur kan alleen daarvan afwijken na verkregen goedkeuring van de ROM. Terzake van de uitvoering van het werkplan brengt het bestuur na afloop van ieder boekjaar verslag uit aan de ROM.

Artikel 12

  • 1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen.

  • 2. Een besluit als in lid 1 bedoeld, kan slechts worden genomen in een vergadering, waarin tenminste drie/vierde van het aantal bestuursleden tegenwoordig is en na verkregen goedkeuring van de ROM.

  • 3. Is niet drie/vierde van het aantal bestuursleden tegenwoordig, dan wordt het voorstel opnieuw aan de orde gesteld in de eerstvolgende vergadering van het bestuur, waarin over het voorstel zoals dat in de vorige vergadering aan de orde is geweest kan worden besloten mits tenminste twee werkgeversleden en twee werknemersleden tegenwoordig zijn.

  • 4. De statutenwijziging komt bij notariële akte tot stand.

Artikel 13

De bestuursvergaderingen kunnen worden bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De benodigde stukken zullen aan deze vertegenwoordiger worden toegezonden.

Artikel 14

  • 1. Het bestuur is bevoegd tot ontbinding der stichting over te gaan, zulks echter uitsluitend na het expireren van de algemeen verbindend verklaring van de overeenkomst betreffende het in deze statuten geregelde Fonds.

  • De bepaling van artikel 12 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Na ontbinding van de stichting geschiedt de vereffening door het bestuur. Aan een eventueel batig saldo na vereffening zal door het bestuur een bestemming moeten worden gegeven, welke zoveel mogelijk overeenkomt met het doel en karakter der stichting.

Primaire Beroepsopleidingen van het „Reglement Kwaliteitskriteria opleiding leerlingen"

voor alle opleidingstrajecten waarvoor een O+O-lok noodzakelijk is, al dan niet samen met een WCBO-lok.

Dit reglement kwaliteitskriteria heeft betrekking op de primaire beroepsopleidingen.

  • A. Naast de vereisten voortvloeiend uit de WCBO dient de patroon te voldoen aan de volgende kwaliteitskriteria.

    • 1. Telkens dient voorafgaand aan het door de leerling met een O+O-lok/WCBO-lok te volgen opleidingstraject dit traject in een, op het individu gericht, opleidingsplan te worden beschreven.

    • 2. Voor de omschrijving van in bovengenoemd opleidingstraject voorkomende onderdelen dient gebruik te worden gemaakt van een door de Stichting beschikbaar gesteld formulier.

    • 3. De praktijkopleider heeft ten minste één van de in bijlage T genoemde opleidingen gevolgd of dient deze uiterlijk 3 jaar na ingang van dit reglement of na zijn benoeming te hebben gevolgd.

    • 4. Indien de praktijkopleider op het moment van ingang van dit reglement niet voldoet aan het gestelde onder A.3. maar aantoonbaar tenminste zes jaar in deze funktie werkzaam is, dan wel het aantal leerlingen die door betrokken praktijkopleider wordt opgeleid daartoe aanleiding geeft, kan ontheffing worden verleend. Het bestuur van de Stichting beslist hierover per geval.

    • 5. De opleidingslokatie dient zodanig ingericht en geoutilleerd te zijn dat de betreffende opleidingen naar behoren uitgevoerd kunnen worden, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting. Indien niet aan de eerder genoemde eisen wordt voldaan is de patroon verplicht hier alsnog in te voorzien of dit elders te (laten) realiseren.

  • B.

    • 1. Toelating van een leerling tot het primaire traject kan slechts plaatsvinden indien:

    • de leerling voldoet aan de bepalingen in de c.a.o. inzake de financiering van beginnende beroepsuitoefening (primair), beroepsopleidingen, alsmede her-, om- en bijscholing van werknemers in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie, en

    • de leerling voldoet aan de formele vereisten ingevolge de WCBO

    • indien de leerling het in de c.a.o. genoemde leertraject 2.2.a of 2.2.b (voorschakel- of toeleidingstraject) met goed gevolg heeft afgerond en ten bewijze daarvan een verklaring kan overleggen.

    • 2. Indien de leerling niet aan één van de onder B.1. genoemde eisen voldoet zal toelating tot het primaire traject slechts kunnen plaatsvinden nadat de leerling met goed gevolg een door de Stichting goedgekeurde intredetoets heeft afgelegd.

    • 3. De onder B.2. genoemde toets dient door of namens de (toekomstige) patroon te worden afgenomen.

1) Zie toelichting B.1 t/m 3.

  • C.

    • 1. De Stichting heeft tot taak de onder A en B bedoelde kriteria te toetsen en de toepassing ervan te bevorderen. De Stichting kan hiertoe Stichtingsconsulenten aanwijzen.

    • 2. De toetsing van de Stichting omvat:

      • het toetsen van de naleving van de kwaliteitskriteria;

      • kontrole op de naleving van de instroomkriteria;

      • het toetsen van de door de patroon ingediende opleidingsplannen, met inbegrip van de voor de leerling(en) noodzakelijk te achten faciliteiten;

      • kontrole op de naleving van de opleidingsplannen alsmede de daarmee gepaard gaande financiële regelingen;

      • rapportage aan het bestuur van de Stichting over de opgedane bevindingen in verband met het voorgaande.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

  • D.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

1) Toelichting bij B. 1 t/m 3:

  • Voor financiering, op basis van de bedrijfstakbijdrage voor de primaire beroepsopleidingen, komen slechts de volgende LBO-leerlingen in aanmerking:

    • leerlingen met een diploma LBO-a + goedgekeurde intredetoets.

    • leerlingen met een diploma LBO-a + certificaat Voorschakeltraject.

    • leerlingen met een diploma LBO-a + certificaat Toeleidingstraject.

    • leerlingen met een diploma LBO-b/c.

Voorschakeltraject „Reglement Kwaliteitskriteria opleiding leerlingen"

voor alle opleidingstrajecten waarvoor een O+O-lok noodzakelijk is al dan niet samen met een WCBO-lok.

Dit reglement kwaliteitskriteria heeft betrekking op het Voorschakeltraject.

  • A. De patroon dient te voldoen aan de volgende kwaliteitskriteria:

    • 1. De praktijkopleiding heeft tenminste één van de in bijlage T genoemde opleidingen gevolgd of dient deze uiterlijk 3 jaar na ingang van dit reglement of na zijn benoeming te hebben gevolgd.

    • 2. Indien de praktijkopleider op het moment van ingang van dit reglement niet voldoet aan het gestelde onder A.1. maar aantoonbaar tenminste zes jaar in deze funktie werkzaam is, dan wel het aantal leerlingen die door betrokken praktijkopleider wordt opgeleid daartoe aanleiding geeft, kan ontheffing worden verleend. Het bestuur van de Stichting beslist hierover per geval.

    • 3. De opleidingslokatie dient zodanig ingericht en geoutilleerd te zijn dat het betreffende voorschakeltraject naar behoren uitgevoerd kan worden, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting.

  • B.

    • Toelating van een leerling tot het Voorschakeltraject kan slechts plaatsvinden indien:

    • 1. Het Voorschakeltraject door de werkgever bij de Stichting is aangevraagd en hierbij gebruik is gemaakt van het door de Stichting beschikbaar gestelde formulier „Aanvraag Voorschakeltraject".

    • 2. Het opleidingstraject is goedgekeurd door de O+O-Toetsingscommissie.

    • 3. De leerling voldoet aan de bepalingen in de c.a.o. art. 1 lid 7.b.1.

  • C.

    • 1. De Stichting heeft tot taak de onder A en B bedoelde kriteria te toetsen en de toepassing ervan te bevorderen. De Stichting kan hiertoe Stichtingsconsulenten aanwijzen.

    • 2. De toetsing van de Stichting omvat:

      • het toetsen van de naleving van de kwaliteitskriteria;

      • kontrole op de naleving van de instroomkriteria;

      • kontrole op de naleving van het door de patroon ingediende Voorschakeltraject, met inbegrip van de voor de leerling(en) noodzakelijk te achten faciliteiten;

      • rapportage aan van de Stichting over de opgedane bevindingen in verband met het voorgaande.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

  • D.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

Definiëring van het Voorschakeltraject

Doel: Het Voorschakeltraject moet de leerling opleiden tot het begin-niveau (LBO-b) van een primaire beroepsopleiding in het leerlingwezen.

Duur: minimaal 400 uur (praktijk + theorie).

Doelgroep: Jongeren tot 27 jaar.

Vooropleiding; LBO-a, LBO-a/b, drop-outs van MAVO of KMBO.

Inhoud: Het Voorschakeltraject dient te bestaan uit:

  • 1. een intredetoets die het aanvangsniveau van de leering bepaalt.

  • 2. een introduktie in de bedrijfstak

  • 3. een praktijk- en theorieschakelprogramma; dit schakelprogramma kan bestaan uit:

    • een voorschakelprogramma van de SOM

    • een assistentopleiding van de SOM of de VEV

    • een schakelprogramma op vergelijkbaar niveau van een extern instituut

    • een schakelprogramma op vergelijkbaar niveau van het eigen bedrijf

  • 4. een eindtoets waarmee aangetoond kan worden dat de leerling voldoet aan het beginniveau van de primaire beroepsopleiding.

Realisatie:

  • de opleiding wordt door het bedrijf zelf intern verzorgd.

  • de opleiding wordt door het bedrijf zelf intern verzorgd en delen worden verzorgd door een extern instituut.

  • de opleiding wordt verzorgd door een extern instituut.

Financiering: f 5000,– na afronding van het traject.

Vergoeding aan de leerling: f 300,– per maand.

Certificaat/Verklaring: Het Voorschakeltraject dient te worden afgesloten met een

  • SOM Voorschakelcertificaat

  • of met een Verklaring van vergelijkbare waarde, bevestigd door O+O.

Voorwaarden:

  • de patroon dient met de leerling een opleidingsovereenkomst te sluiten, waarin de hoogte van de vergoeding aan de leerling is vastgesteld alsmede de vergoedingen voor de kosten lesboeken, reiskosten en de verzekeringskosten.

  • een O+O leerovereenkomst.

  • een door de O+O Toetsingscommissie goedgekeurde „Aanvraag Schakeltraject" van het bedrijf, waarin de inhoud en uitvoering is vastgelegd.

  • de aanvraag dient te voldoen aan het gestelde in het Reglement Kwaliteitskriteria m.b.t. het Voorschakeltraject.

Toeleidingstraject „Reglement Kwaliteitskriteria opleiding leerlingen"

voor alle opleidingstrajecten waarvoor een O+O-lok noodzakelijk is al dan niet samen met een WCBO-lok.

Dit reglement kwaliteitskriteria heeft betrekking op het Toeleidingstraject.

De patroon dient te voldoen aan de volgende kwaliteitskriteria:

  • A. Toelating van een leerling tot het Toeleidingstraject kan slechts plaatsvinden indien:

    • 1. Het Toeleidingstraject door de werkgever bij de Stichting is aangevraagd en hierbij gebruik is gemaakt van het door de Stichting beschikbaar gestelde formulier „Aanvraag Toeleidingstraject".

    • 2. Het opleidingstraject is goedgekeurd door de O+O Toetsingscommissie.

    • 3. De leerling voldoet aan de bepalingen in de c.a.o. art. 1 lid 7.b.2.

  • B.

    • 1. De Stichting heeft tot taak de onder A bedoelde kriteria te toetsen en de toepassing ervan te bevorderen. De Stichting kan hiertoe Stichtingsconsulenten aanwijzen.

    • 2. De toetsing van de Stichting omvat:

      • het toetsen van de naleving van de kwaliteitskriteria;

      • kontrole op de naleving van de instroomkriteria;

      • kontrole op de naleving van het door de patroon ingediende toeleidingstraject, met inbegrip van de voor de leerling(en) noodzakelijk te achten faciliteiten;

      • rapportage aan de Stichting over de opgedane bevindingen in verband met het voorgaande.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

  • C.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

Definiëring van het Toeleidingstraject

Doel: Het Toeleidingstraject moet bijdragen aan het goed functioneren van een werknemer in een eenvoudige funktie.

Duur: Het Toeleidingstraject omvat minimaal 20 dagen of 160 uren.

Doelgroep: Voor het Toeleidingstraject kunnen leerlingen tot 27 jaar in aanmerking komen die in het bezit zijn van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de werkgever en waarmee tevens een O+O lok is afgesloten.

Aan de vooropleiding worden geen eisen gesteld.

Inhoud: Het Toeleidingstraject dient te bestaan uit:

  • 1. Een introduktie over het bedrijf;

  • 2. Een introduktie over de wijze waarop de werkzaamheden van het bedrijf zijn georganiseerd.

  • 3. Een introduktie m.b.t. de produkten die het bedrijf maakt en voor wie deze produkten maakt met speciale aandacht voor het produkt waaraan de betreffende werknemer werkt.

  • 4. Een training (praktijk en theorie) gericht op het goed funktioneren in de omschreven funktie. Dit kunnen opleidingen met voldoende civiel effect zijn, maar men kan hierbij ook gebruik maken van een door het bedrijf zelf opgesteld trainingsprogramma, zulks ter beoordeling aan de Toetsingscommissie.

  • 5. Een op het uitoefenen van de funktie gericht veiligheidsprogramma.

  • 6. Informatie over (vervolg) opleidingen en (vervolg) funkties in het bedrijf.

Realisatie:

  • opleiding wordt, door het bedrijf, zelf intern verzorgd

  • opleiding wordt (deels) verzorgd door een extern instituut, in samenwerking met een opleider van het eigen bedrijf.

Certificaat/Verklaring: Het bedrijf kan voor de werknemers een O+O Verklaring aanvragen, na overlegging van een document waarin zij aangeeft dat de betrokken werknemer het toeleidingstraject met goed gevolg heeft doorlopen eventueel aangevuld met een certificaat van het betrokken externe opleidingsinstituut.

Financiering: f 5000,– na afronding van het Toeleidingstraject.

Voorwaarden:

  • arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een c.a.o.-bedrijf

  • een O+O leerovereenkomst.

  • een door de O+O Toetsingscommissie goedgekeurde „Aanvraag Toeleidingstraject" van het bedrijf, waarin de inhoud en uitvoering is vastgelegd.

  • de aanvraag dient te voldoen aan het gestelde in het Reglement Kwaliteitskriteria m.b.t. het Toeleidingstraject.

  • Indien een vergoeding in het kader van het Toeleidingstraject is verkregen, komt de kursus voor deze werknemers niet meer in aanmerking voor een bedrijfstakbijdrage in het kader van de O+O catalogus of het BOP.

Verdiepingstraject „Reglement Kwaliteitskriteria opleiding leerlingen"

stcrt-1997-22-CAO896-3.gifstcrt-1997-22-CAO896-4.gifstcrt-1997-22-CAO896-5.gif

voor alle opleidingstrajecten waarvoor een O+O-lok noodzakelijk is al dan niet samen met een WCBO-lok.

Dit reglement kwaliteitskriteria heeft betrekking op het Verdiepingstraject.

De patroon dient te voldoen aan de volgende kwaliteitskriteria:

  • A. Toelating van een leerling tot het Verdiepingstraject kan slechts plaatsvinden indien:

    • 1. Het Verdiepingstraject door de werkgever bij de Stichting is aangevraagd en hierbij gebruik is gemaakt van het door de Stichting beschikbaar gestelde formulier „Aanvraag Verdiepingstraject".

    • 2. Het opleidingstraject is goedgekeurd door de O+O Toetsingscommissie.

    • 3. De leerling voldoet aan de bepalingen in de c.a.o. art. 1 lid 7.c.

  • B.

    • 1. De Stichting heeft tot taak de onder A bedoelde kriteria te toetsen en de toepassing ervan te bevorderen. De Stichting kan hiertoe Stichtingsconsulenten aanwijzen.

    • 2. De toetsing van de Stichting omvat:

      • het toetsen van de naleving van de kwaliteitskriteria;

      • kontrole op de naleving van de instroomkriteria;

      • kontrole op de naleving van het door de patroon ingediende Verdiepingstraject, met inbegrip van de voor de leerling(en) noodzakelijk te achten faciliteiten;

      • rapportage aan de Stichting over de opgedane bevindingen in verband met het voorgaande.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

  • C.

    • 1. De Stichting heeft de bevoegdheid om aanwijzingen aan de patroon te geven in verband met de naleving van de kwaliteitskriteria.

    • 2. Het niet voldoen aan de door de Stichting gehanteerde kwaliteitskriteria kan leiden tot het vervallen van subsidie.

    • 3. De Stichting benoemt een commissie waarbij beroep tegen genomen beslissingen op bovengenoemd gebied open staat. Uiterlijk 3 maanden na ontvangst van een dergelijk beroep zal door de commissie een uitspraak worden gedaan.

Definiëring van het Verdiepingstraject

Doel: Het Verdiepingstraject moet bijdragen aan het goed functioneren van een werknemer in een geschoolde funktie.

Duur: Het Verdiepingstraject omvat minimaal 20 dagen of 160 uren.

Doelgroep: Voor het Verdiepingstraject kunnen leerlingen tot 27 jaar in aanmerking komen die:

  • De opleiding tot beginnende beroepsuitoefening (primair) als bedoeld in de WCBO hebben afgerond;

  • en in het bezit zijn van een arbeidsovereenkomst;

  • en waarmee tevens een O+O lok is afgesloten.

Inhoud: Het Verdiepingstraject dient te bestaan uit:

  • 1. Een training (praktijk en theorie) gericht op het goed funktioneren in de omschreven funktie. Dit kan een door het bedrijf zelf opgesteld trainingsprogramma zijn, maar men kan hierbij ook gebruik maken van opleidingen met een voldoende civiel effect of van modulen uit de voortgezette opleidingen van SOM of VEV.

  • 2. Informatie over (vervolg) opleidingen en (vervolg) funkties in het bedrijf.

Het traject kan eventueel aangevuld worden met:

  • Een introduktie over het bedrijf;

  • Een op het uitoefenen van de funktie gericht veiligheidsprogramma.

Realisatie:

  • opleiding wordt, door het bedrijf zelf, intern verzorgd

  • opleiding wordt (deels) verzorgd door een extern instituut, in samenwerking met een opleider van het eigen bedrijf.

Certificaat/Verklaring: Het bedrijf kan voor de werknemers een O+O Verklaring aanvragen, na overlegging van een document waarin zij aangeeft dat de betrokken werknemer het Verdiepingstraject met goed gevolg heeft doorlopen eventueel aangevuld met een certificaat van het betrokken externe opleidingsinstituut.

Financiering: f 5000,– na afronding van het Verdiepingstraject.

Voorwaarden:

  • arbeidsovereenkomst met een c.a.o.-bedrijf

  • een O+O leerovereenkomst.

  • een door de O+O Toetsingscommissie goedgekeurde „Aanvraag Verdiepingstraject" van het bedrijf, waarin de inhoud en uitvoering is vastgelegd.

  • de aanvraag dient te voldoen aan het gestelde in het Reglement Kwaliteitskriteria m.b.t. het Verdiepingstraject.

  • de aanvraag voor de vergoeding dient te zijn voorzien van een handtekening van de werknemer en de patroon.

  • de werkgever dient de leerling in redelijke mate tijd beschikbaar te stellen om de opleiding te volgen.

  • Indien een vergoeding in het kader van het Verdiepingstraject is verkregen, komt de kursus voor deze werknemers niet meer in aanmerking voor een bedrijfstakbijdrage in het kader van de O+O catalogus of het BOP.

II. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

III. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Nederlandse Staatscourant.

IV. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 28 januari 1997

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Adres: Postbus 407, 2260 AK Leidschendam, tel. 070–3209399.

XNoot
1

Noot van partijen: De Commissie Werkingssfeer is samengesteld door de Stichting Raad van Overleg in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie en de Vakraad voor de Metaalnijverheid.

Het secretariaat van de Commissie Werkingssfeer is gevestigd Postbus 1850, 2280 DW Rijswijk ZH, telefoon 070–3160591.

In de commissie hebben tevens zitting de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie, de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid, het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalindustrie en het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot van partijen: Dit Reglement wordt door het Bestuur van de Stichting vastgesteld (art. 2 lid 2).

XNoot
1

Noot van partijen: De trajecten dienen conform het Doelgroepenreglement te worden goedgekeurd door de Stichting. De Stichting zal daartoe telkens voor de werkingsduur van Bijlage P1 een doelgroepenreglement vaststellen waarin de deelname aan de projecten en de hoogte van de vergoedingen is vastgelegd.

XNoot
1

De Stichting heeft voor de werkingsduur van Bijlage P2 een doelgroepenreglement vastgesteld waarin de deelname aan de projecten en de hoogte van de vergoedingen is vastgelegd.

XNoot
1

Noot van partijen: Reglement Kwaliteitscriteria opleiding leerlingen, versienr. 250195.

XNoot
1

De diplomatoeslag geldt niet voor de categorie werknemers vermeld in artikel 1, lid 5 van het Financieringsreglement Voortgezette Beroepsopleiding (Bijlage S) basisberoepsopleiding (WEB; niveau II).

XNoot
1

Slechts indien de cursus gelijktijdig door de medewerkers (niveau 1) en de leidinggevenden (niveau 2) worden gevolgd.

XNoot
1

Noot van partijen: Slechts indien de cursus gelijktijdig door de medewerkers (niveau 1) en de leidinggevenden (niveau 2) worden gevolgd.

XNoot
1

Noot van partijen: ESF-subsidie kan slechts worden verworven indien aan door het ESF gestelde voorwaarden wordt voldaan.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven