Wijziging Organisatie- en mandaatregeling OCenW

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen houdende wijziging van de Organisatie- en mandaatregeling OCenW, waarbij mandaat wordt verleend aan het Hoofd van de Inspectie Cultuurbezit

20 januari 1997

nr. WJZ 96034521/8017

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Besluit:

Artikel I

Artikel 13a van de Organisatie- en mandaatregeling OCenW wordt vervangen door een nieuw artikel 13a, luidende:

Artikel 13a. Tijdelijk mandaat aan de DG voor Culturele Zaken, de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, het Hoofd van de Rijksarchiefdienst, het Hoofd van de Inspectie Cultuurbezit en de medewerkers van het Directoraat-Generaal Culturele Zaken

1. De Directeur-Generaal voor Culturele Zaken is bevoegd om stukken, betrekking hebbend op het werkterrein van het Directoraat-Generaal voor Culturele Zaken, af te doen en te ondertekenen namens de Minister.

2. Het op 21 augustus 1994 voor de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geldende mandaat, verleend door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, blijft van toepassing.

3. De Directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek dan wel de door de Directeur daartoe gemandateerde ambtenaren werkzaam bij die dienst, zijn bevoegd om namens de Minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen die betrekking hebben op het werkterrein van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Indien deze besluiten of stukken bezwaar- of beroepsschriften betreffen, of de toepassing van artikel 42 van de Monumentenwet 1988, of onderwerpen van aanmerkelijk politiek, bestuurlijk of financieel belang, komt deze bevoegdheid, onverminderd artikel 15, onder h, toe aan het Hoofd van de Directie Cultureel Erfgoed.

4. Het Hoofd van de rijksarchiefdienst dan wel de daartoe door het Hoofd gemandateerde ambtenaren werkzaam bij de rijksarchiefdienst, zijn bevoegd om namens de Minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen die betrekking hebben op het werkterrein van de rijksarchiefdienst. Zij zijn tevens gemachtigd de Minister te vertegenwoordigen in gerechtelijke procedures die het werkterrein van de rijksarchiefdienst betreffen. Indien deze besluiten, stukken en procedures onderwerpen betreffen die van aanmerkelijk politiek, bestuurlijk of financieel belang zijn, komen deze bevoegdheden toe aan het Hoofd van de Directie Cultureel Erfgoed.

5. Het Hoofd van de Inspectie Cultuurbezit dan wel de door het Hoofd gemandateerde ambtenaren zijn bevoegd om namens de Minister vergunningen te verlenen als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, van de Wet tot behoud van cultuurbezit en in verband daarmee stukken af te doen en te ondertekenen. Indien de desbetreffende besluiten of stukken onderwerpen betreffen die van aanmerkelijk politiek, bestuurlijk of financieel belang zijn, komt deze bevoegdheid toe aan het Hoofd van de Directie Cultureel Erfgoed.

6. In afwijking van deze regeling blijven de op 21 augustus 1994 geldende mandaten, verleend door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, van toepassing voor zover het betreft de bevoegdheid tot het afdoen en ondertekenen van stukken door ambtenaren, werkzaam bij het Directoraat-Generaal voor Culturele Zaken.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J.M.M. Ritzen.

Toelichting

Algemeen

In verband met de voorgenomen oprichting van het Nederlands Instituut voor Cultuurbehoud (zie voor de achtergronden van dit voornemen de brief van Staatssecretaris Nuis aan de Tweede Kamer van 24 januari 1996, Kamerstukken II 1995/96 24 247, nr. 5), dient een aantal organisatorische maatregelen te worden genomen, waarvan de herpositionering van de afdeling inspectie van de Rijksdienst Beeldende Kunst er één is. Besloten is om de afdeling inspectie als afzonderlijke eenheid binnen het departement van OCenW op te nemen onder de naam ’Inspectie Cultuurbezit’. Aldus wordt de gewenste scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht op het beleidsterrein van het roerend cultureel erfgoed zoveel mogelijk gerealiseerd.

Eveneens in verband met het voornemen tot oprichting van het Nederlands Instituut voor Cultuurbehoud is de behoefte ontstaan aan een heldere taakomschrijving van de Inspectie Cultuurbezit. Daarnaast is het van belang dat kenbaar wordt gemaakt welke taken de Inspectie Cultuurbezit namens de voor cultuur verantwoordelijke bewindspersoon in mandaat uitoefent. De onderhavige regeling tot wijziging van de Organisatie- en Mandaatregeling OCenW strekt daartoe.

De hoofdtaak van de Inspectie Cultuurbezit is - in grote lijnen - het toezicht houden op het behoud en beheer van een groot deel van het Nederlandse roerende cultuurbezit. Daarbij moet met name gedacht worden aan de (rijks)collecties bij de verzelfstandigde rijksmusea en aan bepaalde waardevolle kerkelijke en particuliere kunstbezittingen.

Behalve toezichtstaken ontplooit de Inspectie Cultuurbezit nog diverse andere activiteiten. Het gaat daarbij om opsporing, het verlenen van exportvergunningen voor bepaalde cultuurgoederen, het verlenen van toestemming voor bepaalde handelingen met betrekking tot beschermde cultuurgoederen en het desgevraagd ondersteunen van de minister in diens taken ten behoeve van het behoud en beheer van cultuurbezit. Deze activiteiten vinden voor een deel hun grondslag in wettelijke voorschriften of overeenkomsten en voor een ander deel in de bestuurlijke praktijk. De relevante regelingen zijn:

- de Wet tot behoud van cultuurbezit;

- het koninklijk besluit van 10 december 1984, houdende regeling van de zorg voor objecten van culturele waarde van het Rijk (Stct. van 18 februari 1985, nr. 34);

- het koninklijk besluit van 20 april 1988, Stbl. 223, houdende herindeling van de ministeriële taak met betrekking tot de recuperatie van tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Nederland weggevoerde kunstvoorwerpen;

- de EG-richtlijn 93/7/EEG van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lid-Staat zijn gebracht;

- de EG-verordening 3911/92 van 9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen;

- het inspectiereglement, behorend bij de beheersovereenkomsten die de Staat der Nederlanden met de verzelfstandigde rijksmuseale instellingen heeft gesloten.

Het Hoofd van de Inspectie Cultuur-bezit is mevrouw drs. Ch.E. van

Rappard-Boon. Het plaatsvervangend hoofd is de heer dr. A.J. Elen.

Wanneer de taken van de Inspectie Cultuurbezit nader worden be-schouwd, kunnen zij als volgt worden gerangschikt:

Toezichtstaak

- het houden van toezicht op de naleving van de Wet tot behoud van cultuurbezit;

- het houden van toezicht op het museaal beheer van de rijkscollectie door de verzelfstandigde rijksmuseale instellingen;

- het houden van toezicht op het museaal beheer door andere instellingen die zelfstandig een rijkscollectie beheren, voorzover de desbetreffende instelling met de Staat der Nederlanden een beheersovereenkomst heeft gesloten, waarin het toezicht aan de Inspectie cultuurbezit is opgedragen;

- het houden van toezicht op het beheer van de rijkscollectie door de Rijksdienst Beeldende Kunst;

- het houden van toezicht op het beheer van de rijkscollecties die onder de zorg van ministeries of bepaalde andere overheidsinstellingen berusten;

- het houden van toezicht op de naleving van de Europese regelgeving betreffende cultuurgoederen.

Ten aanzien van deze taak legt de Inspectie Cultuurbezit rechtstreeks verantwoording af aan de voor cultuur verantwoordelijke bewindspersoon.

Opsporingstaak

- het opsporen van bij de Wet tot behoud van cultuurbezit strafbaar gestelde feiten.

Ten aanzien van deze taak legt de Inspectie Cultuurbezit rechtstreeks verantwoording af aan het Openbaar Ministerie.

Taken op het terrein van vergunningverlening en instemmingsbevoegdheid

- het op grond van artikel 14b van de Wet tot behoud van cultuurbezit namens de minister verlenen van exportvergunningen voor cultuurgoederen;

- het op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet tot behoud van cultuurbezit verlenen van toestemming voor bepaalde handelingen met betrekking tot beschermde cultuurgoederen.

Beleidsondersteunende taak

- het desgevraagd ondersteunen van de minister in diens taken voortvloeiend uit de Wet tot behoud van cultuurbezit;

- het ondersteunen van de minister in diens taak tot het recupereren van tijdens de Tweede Wereldoorlog gestolen dan wel illegaal uit Nederland weggevoerde kunstvoorwerpen;

- het maken van beschrijvingen van collecties van te verzelfstandigen museale diensten.

De hiervoor weergegeven taakomschrijving en functies worden in de bijlage bij de Organisatie- en Mandaatregeling OCenW vastgelegd. Het ligt voor de hand de Inspectie Cultuurbezit in organisatorisch opzicht deel te laten uitmaken van de portefeuille van de Directeur Generaal voor Culturele Zaken. Vanuit een eigen verantwoordelijkheid voor het toezicht rapporteert de Inspectie Cultuurbezit echter rechtstreeks aan de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor cultuur.

Artikelen

Artikel I

In verband met de mandaatverlening aan het Hoofd Inspectie Cultuurbezit, zoals verwoord in het nieuwe vijfde lid, moest artikel 13a worden gewijzigd. Omdat, afgezien van de vernummering van de artikelleden, ook de aanhef moest worden aangepast en het voorts wenselijk is enkele bescheiden redactionele verbeteringen aan te brengen, is artikel 13a in zijn geheel vervangen.

Artikel 14b, eerste lid, van de Wet tot behoud van cultuurbezit betreft het verlenen van een vergunning voor de uitvoer van cultuurgoederen buiten het grondgebied van een lid-staat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Deze bevoegdheid is tot nu toe door de afdeling inspectie van de Rijksdienst Beeldende Kunst uitgeoefend op basis van een daartoe strekkend besluit van de DGCZ van 18 december 1992, DBC-U-925038. Er bestaat geen aanleiding deze praktijk te veranderen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

J.M.M. Ritzen.

Naar boven