Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP

19 augustus 1997

Nr. AB97/U1083

Directie Arbeidszaken Overheid

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP,

Gelet op artikel 2, tweede lid, onderdeel j van de Wet privatisering ABP.

Besluit:

Artikel 1

De volgende personen of groepen van personen zijn, uit hoofde van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun werkzaamheden, geen overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP:

a. personen die in de regel hun dienst niet persoonlijk verrichten;

b. personen die bezoldigd of beloond worden per dienstverrichting tenzij voortdurend dienst wordt verricht;

c. personen wier bezoldiging of beloning bestaat uit incidentele vergoedingen, zoals vacatiegelden, kostenvergoedingen en daarmee overeen- komende vergoedingen;

d. personen die bij wijze van sociale werkvoorziening tewerkgesteld zijn;

e. buiten Nederland werkzame personen die plaatselijk zijn aangesteld of in dienst zijn genomen;

f. personen die zijn aangesteld of op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen in het kader van een door de overheid getroffen regeling die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces van personen, die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen, te bevorderen;

g. personen die blijkens de aard van de aanstelling of arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

h. personen die incidenteel en voor een beperkte periode zijn aangesteld of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen om werkzaamheden te verrichten die vanwege een seizoen slechts voorkomen en verricht kunnen worden gedurende de periode van het dienstverband;

i. de vrijwillige ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

j. personen op de voet van vrijwilliger in dienst van de gemeentelijke brandweerkorpsen;

k. personen in dienst bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

l. personen in dienst van het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg;

m. personen in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, die deelnemen in een bedrijfspensioenfonds waarin hun deelneming krachtens de wet verplicht zou zijn, wanneer zij in particuliere dienst zouden zijn, mits het werkgeversgedeelte van de pensioen- of spaarbijdragen door hun werkgever wordt gedragen, voor zover zij behoren tot de volgende groepen:

1°. personen in dienst bij het onder het Ministerie van Financiën ressorterende Dienst der Domeinen op arbeids-voorwaarden, neergelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst geldende voor overeenkomstig personeel in het particuliere bedrijf;

2°. personen in dienst van de Directie IJsselmeergebied van de Rijkswater-staat op arbeidsvoorwaarden, neergelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst geldende voor overeenkomstig personeel in het particuliere bedrijf, of vervat in het Reglement op de arbeidsvoorwaarden voor arbeiders in dienst van genoemde directie; of

3°. personen die werkzaam zijn ten behoeve van de landbouw-, bos- of veenbedrijven en wier arbeidsvoorwaarden worden bepaald volgens de collectieve arbeidsovereenkomst geldende voor overeenkomstig personeel in het particuliere bedrijf;

n. de voorzitters en leden van besturen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

o. de voorzitter van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 en

p. de leden van het bestuur van het FAOP.

Artikel 2

Het bestuur van de Stichting Pensioen-fonds ABP kan nadere voorschriften geven voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 3

1. De persoon die op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, zoals die luidde voor 1 september 1997, overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP is, blijft overheidswerknemer zolang die persoon zonder onderbreking van het dienstverband of de aanstelling de betrekking vervult die hij binnen de periode na 31 december 1995 tot 7 augustus 1996 vervulde en die op grond van deze regeling wordt uitgesloten.

2. De persoon die op 31 augustus 1997 de functie vervult van voorzitter van het bestuur van de Stichting Pensioen-fonds ABP blijft overheidswerknemer zolang hij die functie na die datum zonder onderbreking blijft vervullen.

Artikel 4

De Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, zoals die luidde voor 1 september 1997, wordt, met uitzondering van de eerste volzin van artikel 1 en de onderdelen c en d van dat artikel, ingetrokken met ingang van 1 september 1997.

Artikel 5

1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 1, onderdeel e, in werking met ingang van 1 september 1997 en werkt met betrekking tot artikel 1, onderdeel k, terug tot en met 1 maart 1997.

2. Artikel 1, onderdeel e, van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1998. Met ingang van 1 januari 1998 is artikel 3, eerste lid, van deze regeling niet van toepassing op personen bedoeld in artikel 1, onderdelen c en d van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, zoals die luidde voor 1 september 1997.

3. De eerste volzin van artikel 1 en de onderdelen c en d van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, zoals die luidde voor 1 september 1997, worden ingetrokken met ingang van 1 januari 1998.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken,
H.F. Dijkstal.

Toelichting

Algemeen

De Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP (hierna Wpa), hierna oude regeling genoemd, die in werking is getreden op 7 augustus 1996 (Stcrt. 1996, 148) verving de Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet (hierna Abp-wet). Bij die vervanging hebben alleen aanpassingen in technische zin een rol gespeeld. Zo is de oude regeling slechts toegesneden op de beperkingen en is de tekst in overeenstemming gebracht met de vigerende benamingen van regelgeving waarnaar werd verwezen en de correcte benamingen van organisaties die in de opsomming van artikel 1 voorkwamen. Een meer algemene toetsing is toen omwille van een snelle invoering achterwege gebleven. In deze regeling is de opsomming in een meer structurele volgorde geplaatst waarbij de meer in algemene zin uitgesloten groepen van personen het eerst worden opgesomd en de meest specifieke het laatst. In de opsomming van artikel 1 van deze regeling is de tekst redactioneel in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Uitgangspunt van de regeling is dat personen in dienst van of werkzaam bij de overheid zo min mogelijk worden uitgesloten van het opbouwen van pensioenrechten.

De voorwaarden voor het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wpa verschillen van de voorwaarden van het zijn van ambtenaar in de zin van de Abp-wet. De regeling is in overeenstemming gebracht met de inhoud van de Wpa. Daarnaast is door wijziging van andere wetten en regelingen de redactie en inhoud van de regeling aangepast. Voor zover dit niet wordt behandeld in de artikelsgewijze toelichting volgt hierna de toelichting op het laten vervallen van bepalingen uit de oude regeling.

Voorzitters en leden van besturen van waterschappen worden in de Wpa onder bepaalde voorwaarden uitgesloten van deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP. Deze uitsluiting houdt verband met de bepaling dat zij op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, Wpa zouden deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP. Aangezien de Wpa reeds voorziet in de voorwaarden waaronder voorzitters en leden van besturen van waterschappen al dan niet deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP kan onderdeel g van artikel 1 van de oude regeling vervallen. Daarnaast had onderdeel g van artikel 1 van de oude regeling geen betekenis omdat (artikel 34 van) de Wet van 1 augustus 1956, Stb. 455 is ingetrokken bij de Wet van 10 december 1969, Stb. 594.

Personen in dienst van privaatrechtelijke lichamen zijn in het algemeen uitgesloten van deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP. Daarom kan onderdeel h van artikel 1 van de oude regeling vervallen.

De leden van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP zijn niet in dienst van deze stichting waardoor zij niet onder de bepaling van artikel 2, derde lid, onderdeel a, Wpa vallen. Daarom kan het onderdeel m van artikel 1 van de oude regeling vervallen.

Personen die een wisselend inkomen hadden, waren uitgesloten omdat de mogelijkheid aanwezig was dat zij onder de grensbedragen zouden komen die voorwaarde waren voor toegang tot de Algemene burgerlijke pensioenwet. De huidige pensioenregeling Stichting Pensioenfonds ABP kent dergelijke uitsluitingsgronden niet. Daarnaast ligt het niet meer in de rede personen met een wisselend inkomen alleen om dit feit uit te sluiten van deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP. Daarom kan onderdeel u van de oude regeling vervallen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel e

Dit onderdeel vervangt de onderdelen c en d van artikel 1 van de oude regeling. De onderdelen c en d zijn toegesneden op personeel werkzaam bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk buiten Nederland. Krachtens het Reg lement Dienst Buitenlandse Zaken (Stb. 1997, 153) verkrijgt het personeel werkzaam bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk buiten Nederland, ongeacht nationaliteit en periode van vestiging buiten het Koninkrijk, oudedagsvoorzieningen en sociale verzeke-ringsrechten volgens de lokale regelgeving en mogelijkheden. Indien ade quate oudedagsvoorzieningen en sociale verzekeringsrechten ontbreken dan wel de mogelijk ontbreekt om hierin zelf op een redelijk wijze te voorzien, kan de minister van Buiten-landse Zaken op grond van bovenbedoeld reglement voorzieningen treffen.

Omdat onderdeel e ook personen van Nederlandse nationaliteit werkzaam bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk buiten Nederland die zich niet blijvend buiten Nederland hebben gevestigd en die derhalve tot 1 januari 1998 deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP uitsluit, wordt voor die personen door de minister van Buitenlandse Zaken een overgangsregeling getroffen. Hetzelfde geldt voor personen die in de periode na 31 december 1995 tot 7 augustus 1996 bij de Stichting Pensioenfonds ABP zijn aangemeld en die krachtens de onderdelen c en d van artikel 1 van de oude regeling werden uitgesloten. (zie de Nota van Toelichting bij het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, punt 2.2 f).

Onderdeel h

Dit onderdeel vervangt onderdeel r van artikel 1 van de oude regeling.

Dit onderdeel is toegesneden op het seizoen dat geheel bepaald wordt door het in een gedeelte van het jaar optredende weerbeeld. De werkzaamheden worden volledig bepaald door de grilligheid van de natuur zodat deze werkzaamheden in om-vang en tijdstip moeilijk van te voren zijn vast te stellen. Het spreekt voor zich dat hierin niet past het volkomen planmatige school-, vakantie- en schouwburgseizoen.

In de aanhef van dit onderdeel wordt bepaald dat wil er van uitsluiting sprake zijn er voldaan moet worden aan twee voorwaarden. De aanstelling of indienstneming moet incidenteel en voor een beperkte periode plaatsvinden. De periode mag in het algemeen niet langer duren dan enkele weken. Ten aanzien van het begrip incidenteel wordt opgemerkt dat wanneer een persoon meerdere malen binnen een jaar wordt aangesteld of in dienst genomen er niet is voldaan aan het begrip incidenteel.

Onderdeel k

Dit onderdeel vervangt onderdeel e van de oude regeling. Omdat de uitvoeringsinstellingen, waaronder de Stichting USZO, rechtspersonen zijn naar burgerlijk recht zijn personen in dienst van die instellingen geen overheidswerknemers in de zin van de Wpa. Aangezien artikel 2, tweede lid, onderdeel j, Wpa de minister van Binnenlandse Zaken niet de bevoegdheid geeft tot uitbreiding aan het zijn van overheidswerknemer past het niet in deze regeling personen in dienst van de Stichting USZO van de beperking uit te zonderen, omdat dit zou kunnen impliceren dat zij wel moeten worden beschouwd als over-heidswerknemers. Personen in dienst van de Stichting USZO zijn overheidswerknemers op grond van de aanwijzing van 24 juni 1996 (Stcrt. 1996, 134). De systematiek van de regeling laat niet toe het zijn van overheidswerknemer (met betrekking tot de personen in dienst van de Stichting UZSO) impliciet te bevestigen of te regelen.

Artikel 3

Dit artikel ziet toe op het continueren van het recht op deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP van personen die dat recht hebben verkregen op grond van artikel 4 van de oude regeling en het vervallen onderdeel m van artikel 1 van de oude regeling.

Het recht op deelneming in de Stich-ting Pensioenfonds ABP van personen die in de periode na 31 december 1995 tot 7 augustus 1996 zijn aangemeld en werden uitgezonderd krachtens de onderdelen c en d van artikel 1 van de oude regeling vervalt met ingang van 1 januari 1998, omdat voor deze categorie personen voorzieningen op het gebied van pensioenen worden getroffen door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H.F. Dijkstal.

Naar boven