Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

«Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit

23 juli 1997

HDTP/97/1437/SV

Hoofddirectie Telecommunicatie en Post

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat, houdende een Informatiestatuut, alsmede regels inzake inrichting van de begroting en het financieel verslag van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit (Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 18 en 21 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

Besluit:

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. wet: Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

c. college: college, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de wet.

Artikel 2 Wijze van informatie-uitwisseling

De in deze regeling genoemde informatie die tussen de minister en het college wordt uitgewisseld, wordt in ieder geval op een toegankelijke wijze aangeleverd, waar mogelijk gebruikmakend van informatietechnologie.

Artikel 3 Reactie minister op verzoeken van het college tot initiëring of wijziging van regelgeving

De minister beslist zo mogelijk binnen een termijn van zes weken op een verzoek van het college tot initiëring of wijziging van de regelgeving op het gebied van telecommunicatie en post.

Hoofdstuk II Informatie wederzijds te verstrekken ten behoeve van de taakuitoefening van beide partijen

Artikel 4 Informatie aan college over beleid en regelgeving

1. De minister informeert het college tijdig over voornemens tot formulering of aanpassing van beleid danwel regelgeving op het gebied van, danwel relevant voor, de taakuitoefening van het college. Het college kan, indien het dat gewenst acht een advies uitbrengen aan de minister.

2. In ieder geval verstrekt de minister het college de aan het criterium van het eerste lid beantwoordende:

a. beleidsnota’s;

b. ontwerpen van wet, inclusief de memorie van toelichting;

c. ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;

d. reacties op adviezen van de Raad van State en op de schriftelijke inbreng van de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal;

e. ontwerp-ministeriële regelingen;

f. concept-vergunningen en vergunningvoorschriften;

Artikel 5 Uitvoeringstoets

1. De minister verzoekt het college om voorgenomen wet- en regelgeving en overige beleidsvoornemens, welke na invoering van invloed zijn of kunnen zijn op het functioneren van het college te toetsen op:

a. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;

b. gevolgen voor het college in termen van personeel, organisatie en financiën;

c. mogelijkheden om doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleidsvoornemen te vergroten.

2. De minister doet het verzoek om een uitvoeringstoets in overleg met het college op een zodanig tijdstip dat de rapportage nog van invloed kan zijn op de besluitvorming.

3. Indien de minister nalaat het college tijdig te verzoeken om een uitvoeringstoets, kan het college uit eigen beweging een uitvoeringstoets uitvoeren. In dat geval informeert het college de minister over het voornemen daartoe.

4. Het college reageert binnen vier weken op de voornemens, tenzij de minister om spoedeisende redenen verzoekt om een reactie binnen een door hem aan te geven kortere termijn.

5. De minister reageert op de door het college toegezonden rapportage en motiveert daarbij hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.

6. Indien de aan het college voorgelegde beleidsvoornemens of voorgenomen wet- en regelgeving tussentijds wijzigen, legt de minister de wijzigingen ten behoeve van een finale uitvoeringstoets voor aan het college. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Uitvoeringsevaluatie

1. Het college evalueert op verzoek van de minister of uit eigen beweging de uitvoering van nieuw of bijgesteld beleid dan wel nieuwe of bijgestelde wet- en regelgeving.

2. De minister bepaalt in overleg met het college de termijn waarbinnen de rapportage gereed dient te zijn.

3. De minister reageert op de door het college toegezonden rapportage en motiveert daarbij hoe de rapportage en de besluitvorming betrokken is of zal worden betrokken.

4. Het college verstrekt een overzicht van de uitgevoerde evaluaties en de daaruit voortvloeiende rapportages op het moment van indiening van het jaarverslag in een separaat document.

Artikel 7 Feitelijke gegevens

1. Het college levert op een door de minister gedaan verzoek of uit eigen beweging bepaalde feitelijke gegevens, die noodzakelijk worden geacht ten behoeve van de ontwikkeling en uitvoering van beleid en wet- en regelgeving, politieke besluitvorming en de beantwoording van door de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal gestelde vragen.

2. Onder de feitelijke gegevens die uit eigen beweging worden geleverd, worden in ieder geval begrepen:

a. de ten behoeve van de taken van de minister in het belang van de veiligheid van de Staat, de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde, en ten behoeve van buitengewone omstandigheden te registreren gegevens;

b. teksten van consultatiedocumenten;

c. afschriften van informatie die door het college rechtstreeks aan het parlement wordt gezonden, voor zover deze niet aangemerkt zijn als vertrouwelijke stukken;

d. verslagen van relevante internationale bezoeken;

e. maandoverzicht van gehouden en te houden hoorzittingen.

3. Indien het leveren van gegevens, voor zover dit geschiedt op een door de minister gedaan verzoek, buitengewone inspanning of kosten vergt of zou leiden tot tariefsverhoging, informeert het college de minister hierover per omgaande. Hierbij verstrekt het college een overzicht van de te maken kosten of de benodigde inspanningen, met redenen omkleed. De minister beslist vervolgens of hij de informatie wil ontvangen, en zal indien dit het geval is aangeven dat de kosten hieraan verbonden door hem zullen worden voldaan, danwel de tariefsverhoging in de toekomst zal worden toegestaan.

Artikel 8 Informatie ter kennisneming door de minister te verstrekken

1. Ter kennisneming biedt de minister het college zo spoedig mogelijk na het beschikbaar komen daarvan, voor zover op het gebied van dan wel relevant voor de taakuitoefening door het college, de volgende informatie aan:

a. besluiten over of vastgestelde versies van de in artikel 4, tweede lid, genoemde voornemens;

b. (andere) brieven of nota’s aan de kamers der Staten- Generaal, voor zover deze niet aangemerkt zijn als vertrouwelijke stukken;

c. adviesaanvragen en consultatiedocumenten;

d. internationale afspraken over internationale regelgeving en verslagen van internationaal overleg;

e. verslagen van relevante overleggremia, waaronder in ieder geval het Overlegorgaan Post en Telecommu-nicatie, het Periodiek Telecommuni-catie Overleg (PTO), het Nationaal nummeroverleg (NNO), het overlegorgaan KPN voor post en telecommuni-catie en van relevant interdepartementaal overleg.

2. De minister draagt er zorg voor dat het college wordt geïnformeerd over relevante ontwikkelingen en aanschrijvingen op niveau van de rijksoverheid aangaande de bedrijfsvoering.

Hoofdstuk III Informatie van het col-lege aan de Minister ten behoeve van toezicht op de taakuitoefening van het college

Artikel 9 Kengetallen

1. Het college hanteert de in het tweede lid genoemde kengetallen bij de onderbouwing van de begroting en de meerjarenraming, het jaarverslag en de halfjaarrapportages.

2. Het college verstrekt de minister de navolgende kengetallen:

a. Personeelsuitgaven, exclusief de bezoldiging van de vaste leden van het college, uitgesplitst in de navolgende kostenposten:

1° personele omvang in formatieenheden en bezetting per 1 januari en per 31 december van elk kalenderjaar;

2° formatie-opbouw;

3° totale salarissom, inclusief afdrachten, exclusief toelagen;

4° gemiddelde loonsom in de vorm van een indexcijfer, waarbij de gemiddelde loonsom per werknemer per 1 augustus 1997 op 100 is gesteld;

5° aantal, aard en som van uitbetaalde toelagen;

6° aantallen en kosten ontslaguitkeringen;

7° kosten overige personele uitgaven;

b. De totale bezoldiging, inclusief pensioenafdracht van, en andere uitkeringen aan de vaste leden van het college, alsmede vergoedingen aan de geassocieerde leden van het college;

c. Kosten (personeel en materieel) en opbrengsten per (markt)categorie, waarbij de volgende (markt)categorieën worden onderscheiden:

1° machtigingen als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen;

2° landelijke en regionale infrastructuurvergunningen;

3° geregistreerde dienstaanbieders;

4° toegekende en gereserveerde nummers;

5° mobiele telecommunicatie-netten (GSM, ATF, SMF, DCS-1800, ERMES);

6° concessie telecommunicatie-infra-structuurdiensten;

7° concessie post en geregistreerde postkoeriers.

De kosten van bezwaar en beroep worden hierbij afzonderlijk in beeld gebracht;

d. Doorlooptijden van aanvragen van machtigingen, vergunningen, nummers en registraties;

e. resultaten van uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken;

f. Aantal en aard van de klachten over functioneren van OPTA;

g. Aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften, aantal interconnectiegeschillen, aantal klachten op grond van de Wet Nationale Ombudsman alsmede het aantal beroep- en bezwaarschriften op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de resultaten daarvan.

Artikel 10 De begroting en meerjarenraming

1. In het kader van de V&W- beleids- en begrotingscyclus wordt jaarlijks voor 1 november ter goedkeuring aan de minister voorgelegd een document waarin de begroting, de meerjarenraming en een hierop gebaseerd tarievenstelsel zijn geïntegreerd.

2. De begroting en de meerjarenraming bedoeld in artikel 11, tweede lid van de wet, verschaffen inzicht in de keuzes die het college maakt ten aanzien van zijn uitvoeringsbeleid, de onderbouwing en de consequenties van de gemaakte keuzes, alsmede de financiële vertaling daarvan in de begroting en de meerjarencijfers.

3. Het college levert de begroting en de meerjarenraming in jaar t, die betrekking heeft op: de gerealiseerde gegevens van t-1, de geprognotiseerde realisatie-gegevens van t, de begrote gegevens van t+1 en de meerjarengegevens van t+2 tot en met t+5.

4. Ten behoeve van de begroting en de meerjarenraming wordt inzicht gegeven in de volgende aspecten:

a. de interne en externe ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de door het college gelegde en te leggen beleidsaccenten in termen van strategie, doelstellingen en resultaten;

b. veranderingen in de werkwijze van het college voor zover deze politiek relevant worden geacht of financieel van substantiële omvang zijn;

c. het financieel beleid in hoofdlijnen, waaronder onder andere efficiencywinst;

d. zwaarwegende technische en juridische aspecten die van invloed kunnen zijn op wet- en regelgeving;

e. zwaarwegende veranderingen in het beleid ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van het personeel.

f. de ontwikkeling van tarieven en kostendekkendheid;

g. de kwaliteitsverbetering;

h. de ouderdomsanalyse debiteuren en het incassotraject.

5. Tevens worden de navolgende cijfermatige gegevens verstrekt:

a. de exploitatiebegroting;

b. de begrote balans per ultimo van het begrotingsjaar;

c. een kasstroomoverzicht;

d. de kapitaaluitgaven en - ontvangsten;

e. de kengetallen genoemd in artikel 9;

f. een toelichting op de onderdelen a tot en met e.

6. De inrichting van de exploitatiebegroting en de balans is in beginsel in overeenstemming met de inrichting van de jaarrekening.

Artikel 11 Tarievenvoorstel

1. Het college doet jaarlijks bij het indienen van de begroting en de meerjarenraming of zonodig bij de halfjaarrapportage een voorstel voor tarieven en tariefwijzigingen aan de minister, vergezeld van een toelichting die aansluit op het Tarievenbeleid Verkeer en Waterstaat.

2. In deze toelichting wordt ingegaan op:

a. de voorgestelde tarieven voor het nieuwe jaar tegen de achtergrond van een meerjarig beeld van tariefontwikkeling;

b. de redenen van de voorgestelde tariefswijzigingen;

c. de invloed van en consequenties voor de vermogenspositie van het college;

d. de mate van kostendekkendheid en de kostenontwikkeling;

e. de invloed van efficiëntie-ontwikkelingen;

f. de invloed van loon- en prijsontwikkelingen;

g. de invloed van de personeelsuitgaven en de uitgaven ten behoeve van de vaste en geassocieerde leden van het college op de tarieven;

3. Bij de toelichting op de tarieven voor het nieuwe jaar (t+1) wordt expliciet ingegaan op de componenten van deze tarieven zoals aangegeven in de vastgestelde tarievennota van OPTA.

4. Het college geeft in de toelichting aan welke mate van kostendekkendheid per (markt)categorie wordt bereikt in relatie tot andere financieringsbronnen.

5. Het college informeert de minister bij voorgestelde tariefwijzigingen inzake de mogelijk aan het voorstel gekoppelde gevoeligheden.

Artikel 12 De Jaarstukken

Het Jaarverslag

1. Het jaarverslag bedoeld in artikel 17 van de wet, geeft een getrouw beeld omtrent de toestand op 31 december van het jaar waarover gerapporteerd wordt en de gang van zaken gedurende dat jaar.

2. In het jaarverslag wordt ingegaan op de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen, en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkwijze in het bijzonder in het afgelopen boekjaar, mede in relatie tot de in de meerjarenraming en de begroting vooraf gestelde doelen en verwachte ontwikkelingen, alsmede de factoren die daarbij van invloed zijn geweest.

3. In het jaarverslag wordt het oordeel over de situatie van de informatiebeveiliging vermeld, alsmede op welke wijze en door wie dit oordeel tot stand is gekomen.

4. In het jaarverslag worden de kengetallen genoemd in artikel 9 opgenomen.

5. In het jaarverslag wordt informatie verstrekt over het gehanteerde functiewaarderingssysteem.

6. In het jaarverslag worden mededelingen gedaan omtrent de gang van zaken; daarbij wordt, voor zover gewichtige belangen zich hiertegen niet verzetten, in het bijzonder aandacht besteed aan de investeringen, de financiering en personele aspecten en aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en van de kwaliteit van de taakuitoefening afhankelijk is.

7. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening.

8. Uiterlijk met ingang van het tweede verslagjaar bevat het jaarverslag tevens een globale beschrijving van de ontwikkelingen op de post- en telecommunicatiemarkt.

De Jaarrekening

9. Bij het opstellen van de jaarrekening, bedoeld in artikel 20 van de wet, zijn de artikelen 361, 362, eerste tot en met vijfde lid, 362, zevende lid, 363 tot en met 390 en 392 van Boek 2 BW van overeenkomstige toepassing; voor ’de algemene vergadering van leden of aandeelhouders’ of ’de algemene vergadering’ of ’de leden’ of ’de aandeelhouders’ moet worden gelezen: ’Onze Minister’; voor ’het bestuur’ of ’bestuurders’ moet worden gelezen: ’het college’ respectievelijk ’de vaste leden van het college’.

10. Het college dient in plaats van de winst- en verliesrekening een exploitatierekening in; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.

11. In artikel 367, eerste lid, onderdeel f, en in artikel 370, eerste lid, onderdeel e, van Boek 2 BW, dient voor ’leden of houders van aandelen op naam’ gelezen te worden : ’de Staat.’

Artikel 13 Halfjaarrapportage

1. Het college dient binnen drie weken na 1 juli van het uitvoeringsjaar bij de minister een rapportage in waarin worden opgenomen de kengetallen genoemd in artikel 9 die gevolgen hebben voor de begroting, voorzover er sprake is van significante afwijkingen van de begroting, alsmede een eventueel aangepaste prognose.

2. Van een significante afwijking als bedoeld in het eerste lid is sprake bij een afwijking vanaf 10% per kengetal, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder 1°, 2° en 3°, en bij een afwijking vanaf 25 %, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 5°. Indien afwijkingen genoemd in dit lid geldelijke bedragen betreffen, geldt tevens als minimum een afwijking van fl. 100.000,- in ontvangsten of uitgaven per marktcategorie.

Artikel 14 Vierjaarlijkse Evaluatie

1. Voorafgaand aan de evaluatie ten behoeve van het aan de Sta ten-Generaal te zenden verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het college en de wenselijkheid van voortzetting van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, vindt er tussen de minister en het college overleg plaats en worden er afspraken gemaakt over de inhoud, de te verstrekken gegevens en de aanpak van de evaluatie.

2. De minister stelt het college in kennis van het verslag alvorens de minister het verslag aan de Staten-Generaal zendt, met het verzoek hierop te reageren binnen de bij het verzoek door de minister gestelde termijn.

3. De minister reageert op de visie van het college ten aanzien van het verslag en geeft daarbij in ieder geval aan in hoeverre de visie van het college is betrokken bij de finale beoordeling.

Artikel 15 Onderzoek door derden ten behoeve van toezicht

Indien de minister een derde aanwijst om in het kader van het toezicht op het functioneren van het college onderzoek te doen naar een door de minister te bepalen taak van het college of van de taakuitoefening als geheel, verstrekt het college aan deze derde, op de door de derde te bepalen redelijke wijze, de ter zake van het onderzoek relevante informatie.

Hoofdstuk IV Overige informatie

Artikel 16 Toepassing en uitvoering van internationale wet- en regelgeving

Het college informeert de minister tenminste éénmaal per jaar over de wijze waarop het college van toepassing zijnde of wordende internationale wet- en regelgeving toepast en uitvoert respectievelijk gaat toepassen en uitvoeren.

Artikel 17 Wederzijdse informatieverstrekking uitvoering besluiten volkenrechtelijke organisaties en notificaties

De minister en het college informeren elkaar over de uitvoering van besluiten van organen van de Europese Unie of van een andere volkenrechtelijke organisatie betreffende notificaties op het terrein van post en telecommunicatie.

Artikel 18 Review van de accountantscontrole door de Accountantsdienst

1. De minister informeert het college tijdig over zijn besluit een review van de accountantscontrole te laten uitvoeren door de Accountantsdienst van het departement of door een andere accountant.

2. Dit besluit wordt vergezeld van een toelichting waaruit de aanleiding blijkt, alsmede de procedure die zal worden gevolgd en de informatie die het college ten behoeve van dit onderzoek beschikbaar dient te stellen.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 19 Wijzigen van het Informatiestatuut

Indien de minister het voornemen heeft om deze regeling te wijzigen, legt de minister een voorstel daartoe tijdig aan het college voor. Het college kan een verzoek tot wijziging van dit besluit bij de minister indienen.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 1997.

Artikel 21 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

Algemeen

Het informatiestatuut vindt zijn wettelijke basis in artikel 18, derde lid, van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit en bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de in dat hoofdstuk bedoelde informatie-uitwisseling tussen Onze Minister en het college (OPTA). Naast dit door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde informatiestatuut, bestaat er een gedragscode die afspraken bevat over de samenwerking tussen de minister en OPTA en dieper ingaat op procedures.

Het informatiestatuut regelt de informatievoorziening die de minister nodig oordeelt voor de effectuering van de ministeriële verantwoordelijkheid, alsmede die welke OPTA nodig heeft voor een optimale taakuitoefening.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk II Informatie wederzijds te verstrekken ten behoeve van de taakuitoefening van beide partijen

Artikel 3 Reactie minister op verzoeken van het college tot initiëring of wijziging van regelgeving

Dit artikel strekt ertoe tegemoet te komen aan de in de Tweede Kamer der Staten-Generaal levende behoefte het college de mogelijkheid te geven om in te schatten of relevante regelgeving adequaat is. Hiertoe zal, lettend op de motie van het lid van Zuijlen c.s. (kamerstukken 1996/97 nr. 25 128 nr. 14) de minister zo mogelijk binnen zes weken na indiening beslissen op een verzoek van het college tot initiëring of wijziging van regelgeving op het gebied van telecommunicatie en post.

Artikel 4 Informatie aan college over beleid en regelgeving

Aangezien het voor het college in verband met haar taakuitoefening van belang is op de hoogte te zijn van de door de minister voor te bereiden wet- en regelgeving en het daaraan ten grondslag liggende beleid, zal het college door de minister geïnformeerd worden over de voorbereiding van beleid en regelgeving die behoren tot of raken aan de wettelijke taken van OPTA. Artikel 4 geeft aan in welke stadia van de beleidsvoorbereiding de minister het college informeert, zodat het college desgewenst advies kan uitbrengen over de door de minister overwogen beleidsvoornemens.

Artikelen 5 en 6 Uitvoeringstoets en uitvoeringsevaluatie

Deze artikelen strekken ertoe vast te leggen dat beleidsvoornemens die invloed hebben op de taakuitoefening door OPTA eerst getoetst worden op uitvoerbaarheid, zowel in technische zin als qua organisatie. Wanneer beleid eenmaal wordt uitgevoerd, kan de evaluatie dienen om de effecten te meten en eventueel aanleiding zijn om bestaand beleid en bestaande regelgeving aan te passen.

In principe neemt de minister het initiatief tot een uitvoeringstoets of -evaluatie. Heeft de minister (nog) geen verzoek gedaan, en mocht naar het oordeel van het college een toets of evaluatie reeds nodig zijn dan zal het college dit aan de minister melden.

Artikel 7 Feitelijke gegevens

Er is voor gekozen in het tweede lid alleen die informatie-eisen vooraf vast te leggen waarvan nu reeds nut en noodzaak vaststaan. Daarnaast zijn in het eerste en het derde lid algemene en procedurele bepalingen opgenomen, en is in de meergenoemde gedragscode afgesproken dat het college de minister eigener beweging informatie verstrekt die voor diens taakuitoefening van belang is, en vice versa. Als in de praktijk sprake zal blijken te zijn van bepaalde regelmatig terugkerende informatiebehoeften, dan zal worden overwogen het tweede lid aan te vullen.

Indien de uitzonderlijke situatie zich mocht voordoen dat op verzoek van het parlement door het college rechtstreeks informatie moet worden verzonden aan het parlement, zal de minister geen afschriften van de informatie ontvangen. De minister zal dan uitsluitend op de hoogte worden gebracht van het feit dat dergelijke informatie aan het parlement is verzonden door OPTA.

De bepaling in het derde lid is opgenomen omdat het kan voorkomen dat de minister bepaalde feitelijke gegevens vraagt die niet beschikbaar zijn vanuit de reguliere gegevensverzameling van OPTA. In een dergelijk geval is het aan OPTA om zo spoedig mogelijk de minister hiervan op de hoogte te stellen, zodat de minister kan bepalen of het belang van het ter beschikking krijgen van deze feitelijke gegevens opweegt tegen de daarvoor te maken kosten, danwel de te verwachten invloed op de tarieven. Wanneer dit het geval is, is het redelijk dat deze extra kosten door het departement worden gedragen, danwel dat de minister een verhoging in de tarieven in de toekomst toestaat. De minister kan eventueel de vraag herformuleren of intrekken. Overigens zal OPTA zelf ook kunnen aangeven welke andere, wel reeds bij de dienst beschikbare, feitelijke gegevens eventueel voldoende zijn om aan het doel te beantwoorden.

Hoofdstuk III Informatie van het college aan de minister ten behoeve van toezicht op de taakuitoefening en het beheer van het college

Artikel 9 Kengetallen

In de relatie op afstand is van wezenlijk belang om vooraf heldere afspraken te maken over hetgeen van de dienst wordt verwacht qua kwantiteit en kwaliteit en vast te stellen wat de daarvoor benodigde middelen zijn, zodat ook achteraf kan worden vastgesteld of deze doelstellingen bereikt zijn.

Ten behoeve van het toezicht op de taakuitoefening en het beheer van het college worden kengetallen gebruikt bij de onderbouwing van de begroting en de meerjarenraming.

Voor het begrotingsjaar t+1 worden, met behulp van kengetallen, prognoses opgesteld op jaarbasis en op halfjaarbasis.

In de halfjaarrapportages wordt hier kort over gerapporteerd, voorzover er althans sprake is van significante afwijkingen van de prognoses, danwel nieuwe ontwikkelingen.

In het jaarverslag worden de kengetallen uitgebreid toegelicht.

Artikel 10 De begroting en de meerjarenraming

De meerjarenraming is de basis voor de tussen de minister en OPTA te maken afspraken over te bereiken resultaten, en vormt in die zin één belangrijk aanknopingspunt voor het kunnen waarmaken van de ministeriële verantwoordelijkheid. Zoals de beschrijving in het tweede lid aangeeft, ligt het accent op de taakuitoefening door OPTA, de door OPTA gemaakte keuzes en doelstellingen. Het is derhalve geen zuiver financieel document.

Mede omdat de begroting deel uitmaakt van de meerjarenraming is het dè aanleiding voor de minister en OPTA om te bespreken wat de prognose was voor het lopende jaar ten aanzien van het beleid van OPTA, de output en financiën en wat daarvan is gerealiseerd. Vervolgens zal dan worden bepaald, mede in het licht van de voorgenomen meerjaren beleidsdoelstellingen, welke afspraken ten aanzien van de ’output’ voor het komende jaar worden gemaakt.

Artikel 11 Tarieven

Gezien de directe relatie tussen de hoogte van de tarieven en het financiële meerjarenbeleidsplan en de daarin opgenomen begroting, zullen de voorgestelde tariefwijzigingen in overeenstemming met de begroting moeten zijn.

Alhoewel er geen verplichting bestaat om tariefwijzigingen per 1 januari van een jaar in te laten gaan, heeft het wel als voordeel dat het verzoek tot vaststelling van de tarieven en het verzoek tot goedkeuring van het financiële meerjarenbeleidsplan in dezelfde periode kunnen worden behandeld.

Ondanks het feit dat OPTA geen winst mag nastreven, kan het toch voorkomen dat er positieve exploitatiesaldi worden gerealiseerd, waardoor het eigen vermogen van het college toeneemt. Indien het eigen vermogen van OPTA zeer hoog wordt, kan dit aanleiding zijn de tarieven niet te verhogen, maar te verlagen. Bij de voorgestelde tarieven zal de vermogenspositie dus van invloed (kunnen) zijn op de hoogte van de tarieven. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de minister en OPTA in de financiële uitgangspuntennotitie. De tariefstelling heeft, via het exploitatieresultaat, uiteindelijk ook weer consequenties voor de (verwachte) vermogenspositie.

De discussie naar aanleiding van de resultaten van de ambtelijke commissie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit zal ten aanzien van de doorberekening van handhavingskosten in de toekomst de aandacht verdienen. Het zou eventueel in een wijziging van dit informatiestatuut kunnen resulteren.

Artikel 12 De jaarstukken

Net als bij het financiële meerjarenbeleidsplan ligt het accent bij het jaarverslag niet op het financiële aspect, maar op de taakuitoefening en de doelstellingen van OPTA. Ofschoon in het jaarverslag een financiële paragraaf niet zal ontbreken, zal de financiële positie vooral moeten blijken uit de jaarrekening en de daarbij behorende toelichting.

Artikel 14 Vierjaarlijkse Evaluatie

De evaluatie van de OPTA heeft zowel betrekking op de taakuitoefening als op de wenselijkheid van zijn voortbestaan. Met name wat betreft dit laatste is het moeilijk nu al aan te geven welke informatie nodig zal zijn voor de evaluatie en of het college die zal moeten leveren. Daarom is in artikel 14 volstaan met procedurele bepalingen omtrent het alsdan formuleren van de inhoud, de aanpak en de te verstrekken gegevens. Het overleg daarover draagt bovendien bij aan een beheerst verloop van een gevoelig proces als deze evaluatie. Op de informatie-uitwisseling in dit kader is het principe van ’hoor en wederhoor’ van toepassing, zoals aangegeven in het tweede en derde lid.

Voordat de evaluatie van start kan gaan worden er afspraken gemaakt op voordracht van de minister over de te volgen methode, hierbij komen in ieder geval aan de orde:

- de indicatoren

- de meetmethoden en -technieken

- de wijze van uitvoering

- het vaststellen van een evaluatierapport

Hoofdstuk IV Overige informatie

Artikel 16 Toepassing en uitvoering van internationale wet- en regelgeving

Dit artikel betreft de informatie van de OPTA aan de minister waar het gaat om internationale wet- en regelgeving die niet in de nationale wetgeving hoeft te worden verwerkt. Hierbij kan het gebeuren dat het bepaalde over de uitvoeringstoets en uitvoeringsevaluatie niet van toepassing is. In het kader van de verantwoordelijkheid van de minister voor de totale taakuitoefening van de OPTA is het van belang dat de minister voldoende informatie over de wijze van uitvoering van dit type regelgeving van de OPTA ontvangt.

Hoofdstuk V Overige informatie

Artikel 18 Review van de accountantscontrole of de accountantsdienst

Ingevolge het bepaalde in artikel 18 wordt de mogelijkheid van een review van de accountantscontrole vastgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarin een behoefte aan een second opinion aanwezig is. Deze review kan zowel door de departementale accountantsdienst als door een andere accountant worden verricht.

Artikel 19 Wijzigen van het informatiestatuut

Regelmatig, in beginsel jaarlijks, zal de noodzaak van aanpassing van het informatiestatuut worden bezien.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink .

Naar boven