Besluit buitengewoon opsporings- ambtenaar Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1997

Besluit houdende aanwijzing van de werknemers van de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Rotterdam tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

11 juli 1997

Nr. 97/0392/HG

De Procureur-Generaal,

Handelend in overeenstemming met de betrokken Ministers;

Gelezen het verzoek van de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 februari 1996, kenmerk 96/01/Cat.;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten en artikel 142, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993 en artikel 3a, derde lid en artikel 4 van de Regeling wapens en munitie en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporings-ambtenaar bedoeld in artikel 2;

b. de SZW: de afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2

De personen, werkzaam bij de SZW, aangesteld in de functie van sociaal rechercheur, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van alle strafbare feiten.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. De korpschef van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond is bevoegd tot de beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Op grond van dit besluit kunnen maximaal 70 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd worden.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van Justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 6

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

De directeur van de SZW brengt jaarlijks, voor 1 april, met betrekking tot de bij die directie/dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren aan de Procureur-Generaal bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren binnen de dienst;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor de CITO-toets en hoeveel personen in dat jaar voor die CITO-toets zijn geslaagd.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie van de Staatscourant waarin het is geplaatst en is geldig tot 5 jaar na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporings-

ambtenaar Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1997.

Dit besluit zal in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 11 juli 1997.
De Procureur-Generaal bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage,
voor deze,
De Commissaris van Politie,
J.D.C. Guijt.

Naar boven