Aanwijzing tot buitengewoon opsporingsambtenaar

Werknemers bij provincie Fryslân

25 juni 1997

Nr. 6370/11668/97

Gerechtshof Leeuwarden

De Procureur-Generaal,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Financiën, van Buitenlandse Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân van 18 maart 1997, kenmerk WK.97-3664;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de Economische delicten, juncto artikel 142, eerste lid onder c van het Wetboek van Strafvordering, artikel 142, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, en het besluit Buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

De navolgende ambtenaren van de provincie Fryslân, werkzaam bij de Hoofdgroep Wegen en Kanalen, afdeling Vaarwegen, Inspectie en Scheepvaart, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar:

a. de inspecteur en adjunct-inspecteur scheepvaart;

b. de controleurs scheepvaart;

c. schippers/scheepvaartmeester;

d. de sluismeesters en sluiswachters;

e. de brugwachters op de lage bruggen;

f. de brugwachters op de hoge bruggen.

Artikel 3

1. De na te noemen buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de daarbij genoemde wetten:

a. inspecteur en adjunct-inspecteur scheepvaart:

voor de Wet Milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wrakkenwet, art. 435 onder 4e wetboek van Strafrecht, art. 1a wet op de Economische delicten;

het Binnenvaartpolitiereglement;

de Scheepvaartverkeerswet;

Havenverordening; Keuren, de Algemene Plaatselijke Verordening voorzover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

b. de controleur scheepvaart:

voor de Wet Milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wrakkenwet, art. 435 onder 4e wetboek van Strafrecht, art. 1a wet op de Economische delicten;

het Binnenvaartpolitiereglement;

de Scheepvaartverkeerswet;

Havenverordening; Keuren, de Algemene Plaatselijke Verordening voorzover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

c. de schipper/scheepvaartmeester:

voor de Scheepvaartverkeerswet; het Binnenvaartpolitiereglement, art. 435 onder 4e wetboek van Strafrecht, de Wrakkenwet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, art. 1a wet op de Economische delicten;

Havenverordening, Keuren, de Algemene Plaatselijke Verordening voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

d. de sluismeester en sluiswachter:

voor de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, art. 435 onder 4e wetboek van Strafrecht;

Havenverordening, Keuren, de Algemene Plaatselijke Verordening voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

e. de brugwachter op de lage bruggen:

voor de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, art. 435 onder 4e wetboek van Strafrecht;

Havenverordening, Keuren, de Algemene Plaatselijke Verordening voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

f. de brugwachter op de hoge bruggen:

voor de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, Havenverordening, Keuren, de Algemene Plaatselijke Verordening voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens andere wetten, indien en voorzover hij daarmee in een concreet opsporings-onderzoek door een officier van justitie wordt belast, voor de duur van dat onderzoek.

3. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van de provincie Fryslân, tenzij in verband met een concreet opsporingsonderzoek buiten het grondgebied van de provincie Fryslân onderzoek noodzakelijk is, in welk geval de opsporingsbevoegdheid zich alsdan uitstrekt over het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. De Procureur-Generaal bij het Gerechtshof te Leeuwarden is bevoegd tot beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Op grond van dit besluit kunnen maximaal zestig personen als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd zijn.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van justitie bij het Arrondissementsparket te Leeuwarden.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van de regiopolitie Friesland.

Artikel 6

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2, is bevoegd tot het gebruiken van politiebevoegdheden als genoemd in artikel 8, lid 1 van de Politiewet 1993, indien zulks noodzakelijk is bij de uitoefening van de functie, bij het verrichten van opsporingshandelingen dan wel bij het toepassen van dwangmiddelen, één en ander voor zover het betreft het strafbare feit waarvoor die ambtenaar opsporingsbevoegd is ingevolge artikel 3 van dit besluit.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in het eerste lid, gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

1. De directeur van de Hoofdgroep Wegen en Kanalen van de provincie Fryslân brengt jaarlijks vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, aan de Procureur-Generaal verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij de Hoofdgroep Wegen en Kanalen;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van de buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen, hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd en op welke wijze gestalte is gegeven aan periodieke toetsing of bijscholing als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder e van dit besluit.

Artikel 8

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar beschikt over een ontheffing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, onder de navolgende voorwaarden:

a. de buitengewoon opsporingsambtenaar is bekwaam indien hij met goed gevolg een basisopleiding voor buitengewoon opsporingsambtenaar heeft voltooid;

b. de onder a. bedoelde basisopleiding omvat tenminste de eindtermen zoals vastgesteld bij circulaire van de Minister van Justitie dd. 9 december 1994, kenmerk 471416/594/NE en gewijzigd bij circulaire van de Minister van Justitie dd. 31 mei 1996, kenmerk 558530/596/RR1, en wordt afgesloten met een toets;

c. zo mogelijk wordt tijdens de basisopleiding het door de Minister van Justitie goedgekeurde eindexamen afgelegd;

d. de onder b bedoelde toetsing van de buitengewoon opsporingsambtenaar geschiedt door een onafhankelijke examencommissie waarin een lid van het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd;

e. door middel van een systeem van periodieke toetsing of bijscholing wordt gewaarborgd dat het verworven kennisniveau van de buitengewoon opsporingsambtenaar blijft gehandhaafd;

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit in het bezit was van één van de diploma’s genoemd in de Bijlage B van het besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, is bekwaam onder de voorwaarde dat door middel van een systeem van periodieke toetsing of bijscholing wordt gewaarborgd dat het verworven kennisniveau van de buitengewoon opsporingsambtenaar blijft gehandhaafd.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2 onder f is ontheffing verleend van de bekwaamheidseis, vastgesteld krachtens artikel 16, eerste lid van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze ontheffing geldt alleen voor zover de desbetreffende ambtenaar de opsporingsbevoegdheid slechts nodig heeft voor het opmaken van processen-verbaal, waarbij hij geen verklaring van verdachte(n) of getuige(n) behoeft op te nemen.

Artikel 9

De buitengewoon opsporingsambtenaar is tot 1 januari 1998 ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 16 eerste lid van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie van de Staatscourant waarin het besluit wordt geplaatst. Het besluit is geldig tot 5 jaren na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 11

Dit besluit kan worden aangehaald als: ’Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar provincie Fryslân 1997’.

Dit besluit zal worden geplaatst in de Staatscourant.


Leeuwarden, 25 juni 1997.
De Procureur-Generaal.

Naar boven