Subsidieregeling diergezondheid 1996

7 mei 1996

Nr. J.961977

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Besluit

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer Visserij;

bedrijf: onderneming die activiteiten verricht met betrekking tot dieren of dierlijke produkten;

dier: dier dat bedrijfsmatig wordt gehouden en dat andere dieren of dierlijke produkten voortbrengt;

dierlijke produktieketen: opeenvolgende schakels van voortbrengen, be- of verwerken en verhandelen van dieren of dierlijke produkten;

project: samenhangend geheel van activiteiten gericht op verbetering van de kwaliteit van diergezondheid door middel van fundamenteel onderzoek, industrieel basisonderzoek of toegepast onderzoek en ontwikkeling;

PMT DIB: Programma Management Team Diergezondheid in Beweging, Postbus 20401, 2500 EK, ’s Gravenhage;

toegepast onderzoek en ontwikkeling: onderzoek of experimenten gericht op het verwerven van nog niet bestaande kennis benodigd voor het verbeteren van de kwaliteit van de diergezondheid, met inbegrip van proef- en demonstratieprojecten en met uitsluiting van bedrijfsmatige toepassing of commerciële exploitatie;

fundamenteel onderzoek : onderzoek voor de uitbreiding van de algemene kennis van wetenschap en techniek dat niet in verband staat met bedrijfsmatige of commerciële doelstellingen;

industrieel basisonderzoek: oorspronkelijk theoretisch of experimenteel onderzoek dat tot doel heeft een nieuw of beter inzicht te verwerven in de wetten van de wetenschap en techniek zoals die voor de dierlijke produktieketen van toepassing zijn;

gezondheidsplanner: managementinstrument ten behoeve van de planning, uitvoering en evaluatie van de diergezondheidszorg op een bedrijf.

Artikel 2

De minister kan op aanvraag een subsidie verlenen in de kosten van een innovatief project dat naar zijn oordeel kan leiden tot een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen bedrijven.

Artikel 3

Voor een subsidie komen slechts in aanmerking:

a) een bedrijf;

b) een organisatie die blijkens haar statuten ten doel heeft het collectieve belang voor het geheel of een deel van de bedrijven te behartigen of die activiteiten verricht in het belang van de diergezondheid, niet zijnde een overheidsinstelling;

c) een bedrijfslichaam op het gebied van de dierlijke produktieketen als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

d) een privaatrechtelijke rechtspersoon die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de keuring van en het toezicht op dieren en dierlijke produkten;

e) een samenwerkingsverband tussen de in onderdelen a tot en met d omschreven aanvragers.

Indien de aanvraag betrekking heeft op een project van een samenwerkingsverband wordt één van de deelnemers tot het indienen van de aanvraag gemachtigd.

Artikel 4

Een subsidie kan worden verleend voor projecten die uitsluitend ten doel hebben:

a) ontwikkeling en implementatie van een stelsel van verzekeringen tegen risico’s in de diergezondheidszorg die voor een bedrijf niet beheersbaar zijn;

b) ontwikkeling en implementatie van de gezondheidsplanner;

c) ontwikkeling en implementatie van erkennings- en certificeringssystemen;

d) voorlichting en scholing van ondernemers op het gebied van de diergezondheidszorg;

e) vergroting van het inzicht in de risico’s die de diergezondheid in gevaar kunnen brengen dat ten goede komt aan het management op een bedrijf;

f) verbetering van de hygiëne van verblijfplaatsen en transportmiddelen voor dieren of

g) terugdringing dan wel uitroeiing van dierziekten.

Onverminderd het eerste lid komen slechts projecten voor een subsidie in aanmerking:

a) waarvan de duur niet meer dan drie jaren omvat;

b) waarvan de resultaten ten goede komen aan de dierlijke produktieketen en

c) waarvan de subsidiabele kosten tenminste f 25.000 bedragen.

Artikel 5

Geen subsidie wordt verleend voor projecten waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan voor de datum van ontvangstbevestiging van de aanvraag. Na deze datum kan de aanvrager het project voor eigen rekening en risico beginnen.

Artikel 6

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend aangemerkt de volgende kosten, voorzover zij noodzakelijk en rechtstreeks aan het project toe te rekenen zijn:

a) kosten van dienstverrichtingen door derden inclusief ingevolge de Wet op de omzetbelasting verschuldigde omzetbelasting voor zover deze niet in aftrek kan worden gebracht;

b) loonkosten die gemaakt zijn ten behoeve van het project, berekend op basis van het brutojaarloon bij een volledige betrekking, exclusief winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke danwel op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldige opslagen voor sociale lasten, te delen door 1600;

c) kosten van afschrijving van machines, materialen en apparatuur, berekend op basis van de historische aanschafwaarde, een lineaire afschrijvingsmethode en een levensduur van 3 jaar voor computerapparatuur, 2 jaar voor software, 5 jaar voor machines en overige apparatuur, 10 jaar voor bedrijfsinrichting en 20 jaar voor gebouwen;

d) kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

e) kosten voor het verstrekken van informatie en het verzorgen van voorlichting;

f) uitvoeringskosten, zoals reiskosten en de kosten van de huur van vergaderzalen.

Artikel 7

1. Een subsidie bedraagt:

a) 37,5 % van de subsidiabele kosten voor een project dat is gericht op toegepast onderzoek en ontwikkeling, met als maximum f 1 miljoen per project;

b) in alle overige gevallen:

- 50% van de subsidiabele kosten bij een projectduur van maximaal 1 jaar;

- 45% van de subsidiabele kosten bij een projectduur van maximaal 2 jaar;

- 40% van de subsidiabele kosten bij een projectduur van maximaal 3 jaar,

met als maximum f 1 miljoen per project.

2. Op een subsidie worden in mindering gebracht subsidies, die uit andere hoofde dan deze regeling door het rijk, een provincie of een gemeente zijn of worden verleend, indien deze betrekking hebben op kosten waarvoor op grond van deze regeling een subsidie kan worden verleend.

3. In afwijking van het eerste en het tweede lid wordt, indien ter zake van een project waarop de aanvraag betrekking heeft tevens een subsidie is verleend op basis van een regeling van de Europese Unie, waarbij een maximum percentage aan de in totaal te verlenen subsidies is vastgesteld, een subsidie uit hoofde van deze regeling zodanig vastgesteld dat het bedoelde maximum niet wordt overschreden.

Artikel 8

1. Deze regeling heeft betrekking op aanvragen die op uitnodiging van de Stuurgroep Diergezondheid in Beweging, genoemd in artikel 10, worden ingediend.

2. De minister stelt een bedrag ter beschikking ten behoeve van subsidietoezeggingen op grond van deze regeling.

Artikel 9

1. Een aanvraag voor een subsidie wordt met gebruikmaking van een volledig en naar waarheid ingevuld, ondertekend en gedagtekend aanvraagformulier bij het PMT DIB ingediend.

2. Het in het eerste lid bedoelde aanvraagformulier is vastgesteld door en verkrijgbaar bij het PMT DIB.

3. De aanvraag gaat vergezeld van:

a) een begroting van de kosten en de financieringswijze van het project;

b) een projectplan, inhoudende een beschrijving van de doelstellingen en de achtergronden van het project waaruit blijkt dat het project in overeenstemming is met de in artikel 4 gestelde eisen, een tijdsplanning en beschrijving van de activiteiten en de wijze van uitvoering;

c) indien van toepassing, de statuten van de privaatrechtelijke rechtspersoon, bedoeld in artikel 3;

d) indien van toepassing een overzicht van de deelnemers aan het project alsmede van de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen tussen de verschillende deelnemers.

4. Het PMT DIB kan de aanvrager verzoeken nadere gegevens en bescheiden te verstrekken, indien het zulks voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk acht. De aanvrager dient de aanvullende informatie binnen vier weken nadat hierom is verzocht te verstrekken.

5. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan een verzoek als bedoeld in het vierde lid, besluit de minister de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 10

1. Er is een Stuurgroep Diergezondheid in Beweging die de minister van advies dient omtrent aanvragen op grond van deze regeling en die tot taak heeft jaarlijks de wijze van uitvoering van deze regeling te evalueren en van deze evaluatie schriftelijk verslag te doen aan de minister

2. Een lid van de Stuurgroep neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij daarbij een persoonlijk belang heeft.

3. De Stuurgroep beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van de stemmen beslist de stem van de voorzitter.

Artikel 11

1. De minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na afloop van de datum waarop de aanvraag is ingediend.

2. Aan de beschikking tot subsidieverlening kan de minister nadere voorschriften verbinden.

3. De beschikking tot subsidieverlening gaat vergezeld van een voorlopige geldelijke toezegging. Hierbij geeft de minister tevens aan tot welk bedrag ten hoogste een subsidie kan worden vastgesteld.

4. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien het bedrag dat in het betrokken kalenderjaar ingevolge artikel 8 voor subsidietoezeggingen beschikbaar is door het totaal van toezeggingen is uitgeput danwel dat bedrag door toezegging van de gevraagde subsidie wordt overschreden.

5. Op een daartoe schriftelijk bij het PMT DIB ingediend verzoek wordt ten hoogste eenmaal per half jaar, gerekend vanaf de datum van de in het eerste lid bedoelde beslissing, een voorschot op de bij die beschikking vastgestelde subsidie verleend, met dien verstande dat het totale bedrag aan voorschotten niet meer kan bedragen dan 80% van de voorlopige geldelijke toezegging als bedoeld in het derde lid.

6. Een verzoek als bedoeld in het vorige lid wordt afgewezen indien:

a) het voorschot minder dan 10% van de voorlopige geldelijke toezegging als bedoeld in het derde lid bedraagt;

b) het voorschot minder dan f 5000 bedraagt.

Artikel 12

1. De aanvrager

a) voert het project waarvoor de subsidie wordt verleend uit overeenkomstig het goedgekeurde projectplan;

b) beschikt bij de uitvoering van het project over de daarvoor benodigde wettelijke bescheiden;

c) voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de projectkosten en de tijdsverantwoording van het bij de uitvoering van het project betrokken personeel kunnen worden afgelezen.

Artikel 13

1. Indien de duur van het project meer dan één kalenderjaar omvat, rapporteert de aanvrager jaarlijks omtrent het verloop, de uitvoering, voorlopige resultaten, gemaakte kosten en de planning van het project aan de minister.

2. Wijzigingen in het projectplan gedurende de looptijd van het project worden vooraf aan de minister gemeld. De minister deelt binnen vier weken mee of en in welke mate de wijziging in het projectplan gevolgen heeft voor de verleende subsidie of voor de bij de verlening gestelde voorschriften.

3. Indien de uitvoering van het project stagneert of zich andere omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de realisatie van het project, wordt hiervan onmiddellijk- mededeling gedaan aan de minister. De minister deelt binnen vier weken mee of en in welke mate deze omstandigheden- gevolgen hebben voor de verleende subsidie of de bij de- verlening gestelde voorschriften.

Artikel 14

1. De aanvrager draagt er zorg voor dat de kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project in de vorm van een evaluatierapport openbaar wordt gemaakt ten behoeve van de betrokken sectoren van de dierlijke produktieketen.

2. De minister kan, op aanvraag, bepalen dat delen van het in het eerste lid bedoelde evaluatierapport niet openbaar worden gemaakt indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens waarvan door de aanvrager is aangegeven dat deze vertrouwelijk dienen te worden behandeld.

Artikel 15

1. Na afloop van het project stelt de minister de definitieve subsidie vast.

2. Ten behoeve van de vaststelling van de definitieve subsidie dient de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na afloop van het project, aan PMT DIB in drievoud te verschaffen:

a) een exemplaar van het evaluatierapport;

b) een financiële verantwoording van het project, bestaande uit een rekening voorzien van een verklaring van getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

c) een beoordeling inzake de naleving van de aan de verlening verbonden voorschriften door de hiervoor onder b bedoelde accountant;

Artikel 16

1. Indien blijkt dat de aanvrager niet alle bij of krachtens deze regeling vastgestelde voorschriften heeft nageleefd of dat niet is gehandeld overeenkomstig het projectplan kan de minister de subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken en de aanvrager daarbij verplichten reeds uitgekeerde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van terugvordering tot aan het moment van algehele voldoening te restitueren.

2. Indien na definitieve vaststelling van een subsidie blijkt dat de aanvrager zodanige onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, dat de minister een andere beslissing zou hebben genomen indien hem de juiste gegevens volledig waren bekendgemaakt, kan de minister een subsidie geheel of- gedeeltelijk intrekken en kan hij de aanvrager verplichten om reeds uitgekeerde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van terugvordering tot aan het moment van algehele voldoening, te restitueren.

Artikel 17

1. De minister wijst ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van deze regeling.

2. De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd:

a) elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner;

b) inlichtingen te verlangen;

c) inzage te verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden;

d) van de gegevens en bescheiden kopieën te maken;

e) de gegevens en bescheiden voor het maken van kopieën voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven bewijs, indien zulks niet ter plaatse kan geschieden.

3. Een ieder is verplicht de toezichthoudende ambtenaren alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen verlangen ter uitoefening van hun bevoegdheden.

Artikel 18

Deze regeling wordt in ieder geval vóór 1999 in haar geheel geëvalueerd.

Artikel 19

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt- geplaatst.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling diergezondheid 1996

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 7 mei 1996. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Voor deze:
De directeur-generaal Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.F. de Leeuw.

Toelichting

1. Algemeen

In 1992 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de Rijksuitgaven met betrekking tot de preventieve gezondheidszorg voor dieren. Naar aanleiding van dit onderzoek is in 1994 door het voormalige kabinet de ’heroverweging subsidies dierziektenbestrijding’ opgesteld. Uitgangspunt van de heroverweging is een andere verdeling van de verantwoordelijkheid tussen overheid en bedrijfsleven op het gebied van de diergezondheid. Centraal staat preventie van dierziekten en de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer hiervoor. Deze principes liggen ook ten grondslag aan de twee ambtelijke rapportages ’De toekomst van de Diergezondheid’ en ’Diergezondheid in beweging’ die in 1993-1994 zijn verschenen, waarin is onderzocht op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de diergezondheidszorg in ons land, met als bijzonder aandachtspunt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen bedrijfsleven en overheid. De uitwerking van de heroverweging en deze nota’s wordt vormgegeven in het project ’diergezondheid in beweging’.

In mijn nota Dynamiek en vernieuwing die richting geeft aan het beleid dat het huidige kabinet voor ogen staat voor de komende periode op het gebied van landbouw, natuurbeheer en visserij (Tweede Kamer, 1994-1995, 24 140, nrs. 1-2) heb ik aangegeven dat de uitwerking met het bedrijfsleven van het project ’diergezondheid in beweging’ een belangrijk beleidsvoornemen is.

Het project behelst onder andere het beperken van de structurele medefinanciering door het Rijk van de preventieve gezondheidszorg tot financiering van basisvoorzieningen, waarmee de overheid haar wettelijk en EG-rechtelijk voorgeschreven verplichtingen nakomt. Wezenlijk onderdeel is daarbij het ter beschikking stellen van gelden voor de financiering van activiteiten in het kader van de herstructurering van de diergezondheidszorg, met name door subsidiëring van in tijd en omvang begrensde projecten van innovatieve aard in de dierlijke sector.

Hiertoe is onderhavige subsidieregeling opgesteld. De projecten die voor subsidie in aanmerking komen dienen in overeenstemming te zijn met de uitgangspunten van het project diergezondheid in beweging. Kernwoorden hierbij zijn: bereiken van toonaangevend niveau van diergezondheid, eigen verantwoordelijkheid bedrijfsleven, gezondheidsbalans als managementinstrument, certificeren en verzekeren.

De regeling is ter advisering gestuurd naar het Landbouwschap, Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren, Produktschap voor Veevoeder, Produktschap voor Vis- en Visprodukten en Produktschap voor Zuivel.

2. Artikelsgewijze toelichting

Doelgroep

Ingevolge artikel 3 kan iedere ondernemer die werkzaam is in de dierlijke produktieketen in aanmerking komen voor een subsidie. Naast primaire producenten, kunnen dit bijvoorbeeld ook transporteurs, exporteurs en slachterijen zijn. Het betreft ondernemingen die activiteiten verrichten met betrekking tot dierlijke produkten of bedrijfsmatig gehouden dieren. Hieronder vallen dus niet de gezelschapsdieren of wilde dieren.

Omdat het beleid gericht is op het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de individuele ondernemer beperkt de doelgroep zich zo veel mogelijk tot de ondernemer zelf en de actoren die in de directe omgeving van een ondernemer werkzaam zijn, zoals publiekrechtelijke bedrijfsorganen, keuringsinstellingen en landbouwvoorlichting.

Aangezien vereist wordt dat het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd in het belang is van de hele sector zal toewijzing van subsidie aan individuele bedrijven geen verstoring van de concurrentieverhoudingen tot gevolg hebben.

Bovendien wordt subsidieverlening aan strenge voorwaarden en beperkingen onderworpen. Uitgangspunt daarbij is dat reguliere investeringen en commerciële toepassingen van projecten niet voor de verlening van een subsidie in aanmerking komen.

Project: onderzoek en ontwikkeling

Ingevolge de definitie van project in artikel 1 kan alleen een subsidie worden verleend voor projecten die gericht zijn op fundamenteel onderzoek, industrieel basisonderzoek of toegepast onderzoek en ontwikkeling. De omschrijving van deze vormen van onderzoek is ontleend aan het in communautair verband hiervoor ontwikkelde kader, zoals verwoord in de Commissiemededeling Staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling: een communautair kader (PbEG 1986, C 83).

Teneinde te voorkomen dat door subsidiëring van deze vormen van onderzoek concurrentieverstoringen ontstaan, zijn deze vormen van onderzoek zodanig omschreven dat commerciële toepassingen niet voor een subsidie in aanmerking komen.

Fundamenteel onderzoek en industrieel basisonderzoek bevinden zich in de fase voorafgaand aan de daadwerkelijke ontwikkeling van een produkt of werkwijze. De Commissie is van oordeel dat toegepast onderzoek gebaseerd is op de resultaten van industrieel basisonderzoek en gericht is op het verwerven van nieuwe kennis om gemakkelijker bepaalde concrete doelstellingen zoals het creëren van nieuwe produkten, produktiemethoden of diensten te kunnen bereiken. Normaliter eindigt dit stadium met het vervaardigen van een eerste prototype. De fase ontwikkeling omvat werkzaamheden gebaseerd op toegepast onderzoek en is gericht op het creëren van nieuwe of sterk verbeterde produkten, produktiemethoden of diensten tot de fase van industriële toepassing en commerciële exploitatie. Zo kan een nieuw produkt dat, staande voor de marktintroductie, nog slechts beperkt aanpassingen behoeft, niet meer als toegepast onderzoek en ontwikkeling in de zin van deze subsidieregeling worden beschouwd. Ontwikkeling omvat wel proef- en demonstratieprojecten en verdere ontwikkelingswerkzaamheden die nodig zijn en culmineert in een informatiepakket voor de produktie of het equivalent daarvan.

Bij fundamenteel onderzoek en industrieel basisonderzoek is sprake van de ontwikkeling van nieuwe kennis, terwijl er bij toegepast onderzoek en ontwikkeling sprake is van het toepassen van bestaande kennis.

Ingevolge artikel 16, tweede lid, kan indien na afloop van het project en na de definitieve subsidievaststelling blijkt dat de aanvrager zodanige onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, bijvoorbeeld omtrent de commerciële toepassing, de subsidie worden ingetrokken. De toezichthoudende ambtenaren zijn dan ook bevoegd om na afloop van het project te controleren in hoeverre commerciële exploitatie gedurende het project heeft plaatsgevonden.

Aard projecten en hoogte subsidie

Bij het omschrijven van de criteria in artikel 4 waaraan de projecten dienen te voldoen heeft als uitgangspunt gediend dat het moet gaan om onderwerpen waar de individuele ondernemer op zijn bedrijf richting aan kan geven en die het perspectief van de sector verbeteren. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de uitvoering van projecten dient te passen binnen de kaders van EU-regelgeving.

In artikel 6 staan de kosten omschreven die voor een subsidie in aanmerking komen. Hieronder vallen bijvoorbeeld niet overheadkosten, met uitzondering van de in artikel 6 omschreven overheadkosten, de kosten die betrekking hebben op het kunnen indienen van een voldoende gespecificeerde aanvraag, de ten behoeve van de financiering van het project te betalen rente en kosten, de kosten die zijn gemaakt na realisering van het project en accountantskosten.

De bijdrage bedraagt ten hoogste 37,5 % van de subsidiabele kosten indien er sprake is van een project dat betrekking heeft op toegepast onderzoek en ontwikkeling, omdat deze activiteit dicht bij commerciële aanwending komt. In alle overige gevallen wordt bij projecten die één jaar duren een subsidiepercentage van 50% gehanteerd, waarbij het subsidiepercentage daalt naarmate het project langer duurt. Uiteraard is het niet de bedoeling dat een project in drie delen die elk één jaar duren wordt gesplitst, teneinde een zo hoog mogelijk subsidiepercentage te verkrijgen. In dat geval zal de tweede aanvraag afgewezen worden vanwege gebrek aan innoviteit.

De subsidiepercentages sluiten aan op de in paragraaf 2 beschreven EU-Commissiemededeling hieromtrent.

Procedure en openbaarmaking

De regeling heeft alleen betrekking op aanvragen die op verzoek van de Stuurgroep worden ingediend. Teneinde de doelstellingen van het project “diergezondheid in beweging” te bereiken, zoals omschreven in paragraaf 1, is het namelijk noodzakelijk dat de Stuurgroep het initiatief neemt om bepaalde kwalitatief voldoende projecten in gang te zetten.

Uitgangspunt van de regeling is dat de resultaten van een project ten goede dienen te komen aan de dierlijke produktieketen. Artikel 16, dat verplicht tot openbaarmaking van het evaluatierapport is een uitvloeisel van dit uitgangspunt. De minister kan echter bepalen dat delen van dat rapport niet openbaar worden gemaakt indien dit noodzakelijk is ter bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens waarvan door de aanvrager is aangegeven dat deze vertrouwelijk dienen te worden behandeld.

Evaluatie

De wijze van uitvoering van deze regeling zal jaarlijks geëvalueerd worden door de Stuurgroep diergezondheid in beweging naar aanleiding waarvan de regeling aangepast kan worden. De regeling zal in ieder geval vóór 1999 in haar geheel worden geëvalueerd, waarbij bijvoorbeeld wordt bezien of de doelstellingen nog actueel zijn.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Voor deze:

De directeur-generaal Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.F. de Leeuw.

Naar boven