Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid

«Wegenverkeerswet»

17 april 1996

Nr. RV 216650

Hoofddirectie van de Waterstaat Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken

Regeling houdende nadere regels met betrekking tot de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, bedoeld in Hoofdstuk VI, paragraaf 9, van de Wegenverkeerswet 1994

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 130, 131, 132 en 134 van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Artikel 1Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wegenverkeerswet 1994;

b. minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

c. directeur: de directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

d. ademalcoholgehalte: het adem-alcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, van de wet.

e. bloedalcoholgehalte: het bloedalcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b, van de wet.

Artikel 2 Vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid of geschiktheid

Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 3 (idem)

1. Feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 2, kunnen blijken uit:

a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;

b. gegevens afkomstig van de officier van Justitie, of

c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.

2. Feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 2, kunnen voor zover het de geschiktheid betreft bovendien blijken uit:

a. gegevens door de directeur verkregen in het kader van aanvragen van verklaringen van geschiktheid als bedoeld in artikel 97 van het Reglement rijbewijzen;

b. gegevens, door de directeur van een arts verkregen, of

c. gegevens, door de directeur uit andere bron verkregen.

Artikel 4 Mededeling van een vermoeden

1. De mededeling bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt schriftelijk gedaan volgens het model, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

2. De in artikel 130, derde lid, van de wet bedoelde toezending aan de minister van een ingevorderd rijbewijs geschiedt bij aangetekende brief.

Artikel 5 Vordering tot overgifte van het rijbewijs)

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt ten aanzien van een bestuurder van een motorrijtuig in de volgende gevallen:

a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;

b. betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;

c. betrokkene verklaart aan een aandoening te lijden waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert;

d. betrokkene ondervindt naar het oordeel van een medisch deskundige zodanige psychiatrische problemen dat gedwongen opname aangewezen is;

e. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar tenminste vier maal aangehouden op verdenking van overtreding van het verbod van artikel 8, eerste of tweede lid, van de wet;

f. bij betrokkene wordt een adem-. of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat hoger is dan 1090 mg/l resp. 2,5 ‰.

Artikel 6 Onderwerping aan een onderzoek

1. De minister besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:

a. bij betrokkene een adem- of bloed-alcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 915 mg/l, resp. 2,10 ‰;

b. betrokkene binnen een periode van vijf jaar ten minste viermaal is aangehouden op verdenking van het overtreden van artikel 8, eerste of tweede lid, van de wet, of

c. betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet.

2. De minister besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid en/of geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in bijlage 1 bij deze regeling, met uitzondering van die vermeld onder ’Alcohol’.

Artikel 7 Schorsing geldigheid rijbewijs

In de gevallen bedoeld in artikel 5 schorst de minister overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen.

Artikel 8 Oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer

1. De minister legt betrokkene overeenkomstig artikel 131, vijfde lid, van de wet een educatieve maatregel alcohol en verkeer op ter bevordering van de geschiktheid indien:

a. bij betrokkene een adem- of bloed-alcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 570 mg/l, resp. 1,3 ‰, of

b. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 350 mg/l, resp. 0.8 ‰ nadat betrokkene in de voorafgaande periode van vijf jaar is aangehouden op verdenking van overtreding van het verbod van artikel 8, eerste of tweede lid, van de wet;

2. Het eerste lid is niet van toepassing in een geval als bedoeld in artikel 6, eerste lid.

3. Betrokkene komt voorts niet in aanmerking voor een educatieve maatregel indien hij:

a. onder invloed van alcohol een ernstig ongeval heeft veroorzaakt;

b. blijkt dat hij de Nederlandse taal niet beheerst;

c. de afgelopen 5 jaar reeds eerder aan een educatieve maatregel alcohol en verkeer heeft deelgenomen, of

d. naar het oordeel van een medisch deskundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis of dementie.

4. In een geval als bedoeld in het derde lid besluit de minister dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet.

Artikel 9 Gedrag tijdens de educatieve maatregel

Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel indien hij:

a. onder invloed van alcohol of andere drogerende stoffen op de desbetreffende cursus verschijnt;

b. demonstratief niet aan de cursus deelneemt;

c. zich tijdens de cursus agressief gedraagt, of

d. tijdens de cursus op andere wijze het groepsproces verstoort.

Artikel 10 Kosten van de educatieve maatregel

1. De kosten van de educatieve maatregel alcohol en verkeer bedragen

f 850,-.

2. De kosten worden betaald binnen zes weken nadat het besluit tot oplegging van de educatieve maatregel aan betrokkene is meegedeeld, op de wijze zoals aangegeven bij die mededeling.

3. Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de wet, indien hij de kosten, bedoeld in het eerste lid, niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze voldoet.

Artikel 11 Kosten van het tweede onderzoek

1. Het deel van de kosten van het tweede onderzoek, bedoeld in artikel 134, tweede lid, van de wet, dat ten laste komt van betrokkene, bedraagt

f 400,-.

2. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt betaald binnen twee weken na de mededeling van de Minister bedoeld in artikel 134, tweede lid, van de wet, op de wijze zoals bij die mededeling is aangegeven.

3. Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan het tweede onderzoek, bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de wet, indien hij de kosten, bedoeld in het eerste lid, niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze voldoet.

Artikel 12 Ongeldigverklaring van het rijbewijs

De minister besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk het tweede onderzoek, inhoudt dat betrokkene:

a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen, of

b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.

Artikel 13 Intrekking oude regeling

1. De Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 augustus 1979, nr. R 51055 (Stcrt. 161), houdende nadere regelen met betrekking tot het uitoefenen van de vorderingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, wordt ingetrokken.

2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, blijft van kracht ten aanzien van de gevallen waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling op de voet van artikel 18 van de Wegenverkeerswet van de houder van een geldig rijbewijs is gevorderd dat hij zich onderwerpt aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid dan wel naar zijn geschiktheid.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop Hoofdstuk VI, paragraaf 9, van de wet in werking treedt.

Artikel 15 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 april 1996.
De Minister van Verkeer en.Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

Algemeen

Deze ministeriële regeling is een uitwerking van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) wat betreft de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (ook wel genaamd: de administratieve vorderingsprocedure). De procedure zoals vastgelegd in de artikelen 130 t/m 134 van de WVW komt in het kort op het volgende neer.

De procedure vangt aan met de schriftelijke mededeling van de politie, het OM, de verkeersschout of het CBR aan de minister dat het vermoeden is gerezen dat een houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs aan de houder is afgegeven.

Geeft de mededeling daar aanleiding toe, dan besluit de minister dat de betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid en/of geschiktheid. Bij dit besluit kan tevens de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene worden geschorst.

Het onderzoek wordt, voor wat betreft de rijvaardigheid door een rijvaardigheidsdeskundige verricht en voor wat betreft de geschiktheid door een medisch deskundige. De deskundigen worden door de minister aangewezen.

Na het onderzoek ontvangt de minister van de deskundige een verslag van bevindingen. Hierop wordt door de minister de uitslag van het onderzoek vastgesteld en aan de betrokkene meegedeeld. Bij de mededeling kan tevens vermeld worden dat de uitslag van het onderzoek voor de minister grond oplevert het rijbewijs van betrokkene ongeldig te verklaren. Betrokkene kan dan binnen twee weken een tweede onderzoek verlangen. Vraagt hij geen tweede onderzoek, dan wordt het rijbewijs ongeldig verklaard.

Indien de minister ook na het tweede onderzoek meent dat de uitslag grond oplevert voor ongeldigverklaring, wordt overeenkomstig besloten. De ongeldigverklaring kan betrekking hebben op een bepaald deel van de geldigheidsduur of op een bepaalde categorie motorrijtuigen, al naar gelang de eisen waaraan niet is voldaan.

Wanneer een mededeling geen aanleiding geeft betrokkene te onderwerpen aan een onderzoek, onderwerpt de minister hem aan een educatieve maatregel.

Met betrekking tot enkele van bovengenoemde beslismomenten in de vorderingsprocedure wordt in de wet nadere regeling bij ministeriële regeling voorgeschreven. Ter uitvoering daarvan worden in deze regeling criteria vastgelegd aan de hand waarvan die beslissingen moeten worden genomen. Bij het formuleren daarvan is aangesloten bij de huidige praktijk inzake de vorderingsprocedure.

Artikelgewijs

Artikel 2

In bijlage 1, waarnaar in dit artikel wordt verwezen, zijn feiten en/of omstandigheden opgesomd die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.

Overigens gaat het in de praktijk in het merendeel van de gevallen om misbruik van alcohol. De criteria daarvoor zijn vermeld aan het slot van de bijlage onder ’Drogerende stoffen’.

Verder gaat het - met name op het terrein van de rijvaardigheid - afhankelijk van de aard van het geval meestal om een combinatie van feiten en omstandigheden.

Verderop in deze toelichting zal in het bijzonder nog worden ingegaan op het onderdeel ’geschiktheid’ van de bijlage.

Artikelen 3 en 4

In deze bepalingen is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen in de ministeriële regeling van 10 augustus 1979.

Artikelen 5 en 7

De vordering tot overgifte bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet is vanwege het ingrijpend karakter daarvan slechts mogelijk wanneer ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid wordt gevreesd indien betrokkene zou blijven doorrijden. In artikel 5 is aangegeven in welke gevallen daarvan sprake is.

In een aantal gevallen zal de vordering tot overgifte samenvallen met de strafrechtelijke invordering van het rijbewijs. De afwikkeling van beide besluiten wordt dan onderling afgestemd.

Conform artikel 131, derde lid onder a, van de wet, is in artikel 7 bepaald dat in de gevallen genoemd in artikel 5 tevens door de minister de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst.

Artikel 6

Niet in alle gevallen waarin alcoholmisbruik ingevolge artikel 2 leidt tot een vermoeden van niet-geschiktheid bestaat er aanleiding voor het onderwerpen van betrokkene aan onderzoek. Dit is slechts het geval indien dat misbruik bepaalde grenzen overschrijdt: daarom zijn de alcoholgehaltes in artikel 6, eerste lid, hoger dan die in de bijlage (slot) waarnaar in artikel 2 wordt verwezen. Worden die hogere grenzen niet overschreden dan wordt het geconstateerde alcoholmisbruik als corrigeerbaar beschouwd en bestaat er aanleiding voor het opleggen van een educatieve maatregel alcohol en verkeer: zie artikel 8, eerste en tweede lid.

Buiten de gevallen van alcoholmisbruik wordt verder een onderzoek naar rijvaardigheid en/of geschiktheid opgelegd in geval van feiten en omstandigheden als genoemd in bijlage 1, met uitzondering van die vermeld onder ’Alcohol’: zie het tweede lid.

Artikel 8

Hierboven bij artikel 6 is reeds ingegaan op het eerste en tweede lid van dit artikel.

In het derde lid zijn enkele zgn contra-indicaties opgenomen omdat een educatieve maatregel in die gevallen onvoldoende zin heeft. Doet zich een van deze indicaties voor dan wordt betrokkene naar een onderzoek verwezen. De contra-indicaties zijn ontleend aan de praktijk bij de Alcohol Verkeerscursus in het kader van de strafrechtelijke handhaving van verkeersovertredingen.

Artikel 9

Ook de hier genoemde gedragingen tijdens de cursus zijn ontleend aan de praktijk bij bovengenoemde Alcohol Verkeerscursus. De gevolgen van niet-medewerking aan de educatieve maatregel zijn geregeld in artikel 132 van de wet.

Artikelen 10 en 11

In deze bepalingen wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 131, vijfde en zevende lid, en 134, tweede en zesde lid, van de wet. Niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze betalen van de kosten wordt gelijkgesteld met niet-medewerking aan de educatieve maatregel resp. het tweede onderzoek. De gevolgen daarvan zijn - zoals hierboven al vermeld - geregeld in artikel 132 van de wet.

Artikel 12

Bepalend voor de beslissing inzake ongeldigverklaring van het rijbewijs is de uitslag van het onderzoek. Indien daaruit blijkt dat betrokkene niet voldoet aan de geldende rijvaardigheids- of geschiktheidseisen, volgt ongeldigverklaring.

Overigens is het op grond van artikel 134, derde lid, van de wet mogelijk te besluiten tot gedeeltelijke ongeldigverklaring die is beperkt qua geldigheidsduur en/of categorie(en) van motorrijtuigen. Zo’n gedeeltelijke ongeldigverklaring dient eveneens te zijn gebaseerd op de rijvaardigheids- of geschiktheidseisen.

Bijlage 1

Met betrekking tot het onderdeel ’Geschiktheid’ van de bijlage zij het volgende opgemerkt.

Het is niet noodzakelijk dat de in artikel 3, eerste lid genoemde personen zelf de juiste relatie leggen tussen de geconstateerde feiten en/of omstandigheden en de medische aandoening die daaraan ten grondslag zou kunnen liggen. Het is dus niet de bedoeling dat de in artikel 3, eerste lid genoemde personen ook een medische diagnose stellen. Aan de hand van het onderzoek bedoeld in artikel 131 van de wet zal blijken of er sprake is van een medische aandoening.

Hieronder wordt ter toelichting een korte nadere uitwerking gegeven van de verschijnselen die in het onderdeel ’Geschiktheid’ van de bijlage zijn opgesomd.

Lichamelijke geschiktheid

Bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn ‐ Hierbij kan gedacht worden aan de omstandigheid dat betrokkene verminderd aanspreekbaar is; een suffe indruk maakt; dat de aandacht van betrokkene weg zakt; dat betrokkene onbedwingbare slaapaanvallen heeft.

Wegraking/black out ‐ Hierbij kan bv. worden gedacht aan het geval dat betrokkene niet weet wat er gebeurd is; betrokkene verklaart even ’weg’ te zijn geweest.

Met het oog op de keuze van de medisch deskundige bij een eventueel onderzoek is het in deze gevallen van belang dat tevens indicaties over een eventuele mogelijke medische aandoening worden verkregen. Mogelijke indicaties zijn: betrokkene heeft dit wel/niet voelen aankomen; betrokkene heeft dit wel/niet eerder meegemaakt; betrokkene verklaart aan suikerziekte te lijden; verklaart een hypo te hebben gehad; verklaart bekend te zijn met epilepsie; verklaart een andere aandoening te hebben waardoor wegrakingen kunnen optreden (bijv. hersenaandoeningen).

Hevige duizeligheid/evenwichtsstoornis ‐ Betrokkene geeft bijvoorbeeld aan zich draaierig, zweverig te voelen; betrokkene verklaart zwarte vlekken voor de ogen te hebben; bij betrokkene wordt de neiging tot vallen geconstateerd.

Coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen ‐ Bij betrokkene wordt een onbedwingbaar trillen of een bewegingsonrust geconstateerd.

Stoornis in het gebruik van een of meer ledematen ‐ Hierbij kan gedacht worden aan verlammingen, aan krachtverlies; betrokkene verklaart pijn te hebben bij het bewegen van de ledematen waardoor er een probleem ontstaat bij de bediening van de auto; betrokkene verklaart verstijving van de gewrichten te hebben; betrokkene kan zijn of haar nek niet draaien.

Duidelijk verminderd gezichtsvermogen ‐ Geconstateerd wordt dat betrokkene afremt om de borden te kunnen lezen; betrokkene rijdt te langzaam zodat hij of zij de borden kan lezen; betrokkene verklaart een oogaandoening te hebben; betrokkene verklaart slecht te zien in het donker.

Gebruik van geneesmiddelen die de rijvaardigheid beïnvloeden, al dan niet in combinatie met het gebruik van alcohol ‐ Betrokkene vertoont afwijkend rijgedrag en verklaart medicijnen te hebben gebruikt die ‐ al dan niet in combinatie met geconstateerd alcoholgebruik ‐ de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.

Geestelijke geschiktheid

Verwardheid ‐ Betrokkene kan niet vertellen wat er gebeurd is; betrokkene vertelt een onsamenhangend verhaal; betrokkene verdraait of verhult feiten.

Geheugenstoornissen ‐ Betrokkene kan zich bijvoorbeeld niet herinneren waarom hij op weg is en/of waar hij naar toe gaat.

Oriëntatiestoornissen ‐ Betrokkene weet bijvoorbeeld niet welke dag het is; betrokkene weet niet waar hij is; betrokkene weet niet hoe hij op de bestemming gekomen is.

Paniekaanvallen ‐ Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan extreme angst van betrokkene. Bij deze paniekaanvallen kan betrokkene tevens last hebben van hyperventilatie die de verkeersdeelname belemmert.

Ernstig gestoord inzicht of gedrag ‐ Betrokkene vertoont bijvoorbeeld ernstig afwijkend gedrag of gedrag dat in hoge mate niet passend is in de betreffende situatie.

Ernstig onaangepast rijgedrag ‐ Hierbij kan onder meer worden gedacht aan hard rijden in gevaarzettende situaties, zoals:

- het overschrijden van de maximumsnelheid indien betrokkene door een drukke buurt rijdt, danwel indien er in de buurt scholen of speelplaatsen voor kinderen zijn, dan wel indien kruisingen, voorrangswegen, zebrapaden, fietspaden e.d genaderd/gepasseerd worden, danwel indien betrokkene door een woonerf rijdt;

- hard rijden indien de weersomstandigheden, zoals mist, ijzel, hevige regenval en gladheid, dit niet toelaten.

Agressiviteit in het verkeer ‐ Betrokkene gebruikt zijn motorrijtuig als ’wapen’.

Bijlage 2

Model

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,

Divisie Vorderingen

Postbus 3012

2280 GA Rijswijk (ZH)

stcrt-1996-81-p11-SC5791-1.gif

Mededeling ex artikel 130 van de Wegenverkeerswet (WVW) 19941

O De korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk artikel 38 van de Politiewet 1993 en de door hem voor dit doel aangewezen plaatsvervangers,

O De commandant, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Politiewet 1993 en de door hem voor dit doel aangewezen plaatsvervangers,

O De officier van Justitie,

O De directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,

doet mededeling van het vermoeden dat de hierna genoemde houder van een rijbewijs (verder genoemd betrokkene) niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie(ën) / / / / van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.

stcrt-1996-81-p11-SC5791-2.gif

Het vermoeden van misbruik van alcohol is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:1

O Bij betrokkene wordt een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat hoger is dan 5780 mg/1, resp. 1,3%;

O Bij betrokkene wordt een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat hoger is dan 350 mg/1, resp. 0,8%, nadat betrokkene in de voorafgaande periode van vijf jaar is aangehouden op verdenking van overtreding van het verbod van artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

(Zie tabelletje onder dit artikel).

Het vermoeden dat betrokkene niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel geschiktheid is gebaseerd op de volgende, niet aan alcohol gerelateerde, feiten en omstandigheden: ...

Indien van toepassing

Invordering als bedoeld in artikel 130, tweede en derde lid, van de Wegen-verkeerswet 1994 heeft op grond van het volgende plaatsgevonden2

O Betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol.

O Betrokkene heeft met een motorrijtuig een poging tot zelfdoding ondernomen.

O Betrokkene verklaart aan een aandoening te lijden waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert.

O Betrokkene ondervindt naar het oordeel van een medisch deskundige zodanige psychiatrische problemen dat gedwongen opname noodzakelijk is.

O Betrokkene is binnen een periode van vijf jaar tenminste vier maal aangehouden op verdenking van overtreding van het verbod van artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegen-

verkeerswet 1994.

O Bij betrokkene wordt een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat hoger is dan 1090 mg/1 resp. 2,5%.

O Het rijbewijs is bij de mededeling gevoegd.

stcrt-1996-81-p11-SC5791-3.gif

1 Aankruisen wat van toepassing is

2 Aankruisen wat van toepassing is; wanneer een of meer van de genoemde punten van toepassing zijn, dan proces-verbaal of dagmutatie meesturen.

stcrt-1996-81-p11-SC5791-4.gif
Naar boven