Uitspraak Medisch Tuchtcollege Amsterdam

95/063

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 maart 1995 binnengekomen klacht van: A., klager, tegen B., keel-, neus-, oorarts, verweerder.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het antwoord van 7 april 1995 met de bijlagen;

- de repliek van 8 mei 1995 met de bijlagen;

- de dupliek van 1 juni 1995;

- de brief van 14 juni 1995 van de secretaris aan verweerder en diens antwoord van 23 juni 1995.

De klacht is behandeld ter terechtzitting van 17 oktober 1995 waar de partijen aanwezig waren.

Voorts was aanwezig dr. C., arts-microbioloog en medisch immunoloog bij het D-laboratorium te E., door het college als getuige opgeroepen.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is verbonden aan het F-ziekenhuis. Dat ziekenhuis heeft locaties te G., H. I. en J., maar één centraal bureau opname en planning.

Drie dagen per week is verweerder werkzaam in het ziekenhuis te H. Daar consulteerde klager hem voor het eerst op 29 december 1994 wegens keelklachten. Verweerder stelde vast dat klager zeer grote tonsillen had en hij adviseerde tonsillectomie. Verweerder noteerde nog wel in de status - met een vraagteken en tussen haakjes - dat wellicht nog prises en een HIV-antigeen-test moesten worden verricht. In eerste instantie is alleen een uitgebreid bloedonderzoek gedaan. Wegens de lange wachttijd van ongeveer drie maanden werd klager al wel aangemeld bij het bureau opname en planning voor plaatsing op de opnamelijst.

Klager kwam terug bij verweerder op 19 januari 1995. Gezien het klinisch beeld achtte verweerder een HIV-antigeen-test toen aangewezen. Klager gaf daarvoor zijn toestemming. Diezelfde dag is weer bloed afgenomen. Het serum is op 20 januari ontvangen in het D-laboratorium en daar geregistreerd onder nummer S 157422. Het onderzoek is verricht door dr. C., die op 23 januari telefonisch aan verweerder als aanvragende arts meldde dat de uitslag van de HIV-antigeen-test positief was. Tevens verzocht hij verweerder ter bevestiging van de identiteit van de patiënt nogmaals bloed in te sturen voor een tweede onderzoek.

Klager informeerde volgens afspraak telefonisch naar de uitslag van het eerste bloedonderzoek bij verweerder. De datum van dat gesprek staat niet vast, maar het moet na 23 en vóór of op 31 januari zijn geweest. Klager stelt dat het een zeer kort telefoongesprek is geweest, dat verweerder volstond met hem te zeggen dat er wel iets was gevonden, maar dat dat meer voorkwam, dat opnieuw bloed moest worden afgenomen voor een herhaald onderzoek en dat de geplande operatie als de uitslag positief zou zijn geen enkele zin meer zou hebben.

Verweerder stelt echter dat hij aan klager heeft gemeld dat het screeningsonderzoek op HIV positief was, maar dat ook andere ziekten deze positieve reacties konden geven, dat derhalve meer serum moest worden opgestuurd, en dat de operatie niet door moest gaan zoals geprogrammeerd stond nu er een afwijkende laboratorium-uitslag aan het licht was gekomen. Volgens verweerder heeft hij toen al een secretaresse opdracht gegeven klager bij het bureau opname en planning van de opnamelijst te laten schrappen.

Op 31 januari heeft klager weer bloed laten afnemen.

Verweerder had hem gezegd dat hij na 14 dagen weer telefonisch naar de uitslag kon informeren. Nog voor die termijn om was, op 8 februari, vond hij echter in zijn brievenbus twee folders, getiteld ’Seropositiviteit - Wat Nu’ en ’HIV en AIDS, informatie voor familie en vrienden’, zonder begeleidend schrijven. Op beide folders was met de hand geschreven ’Dr. B. S 157422’. Klager heeft de verzendenveloppe niet bewaard. Hij beschouwde de ontvangst van de folders als een wijze van mededeling van de definitieve diagnose seropositiviteit en hij heeft verweerder daarna niet meer gebeld.

Toen klager op 10 februari zijn huisarts consulteerde wegens pijn in een arm bleek hem dat de huisarts niet van de seropositiviteit op de hoogte was. De huisarts informeerde telefonisch bij verweerder, die inmiddels van dr. C., eveneens telefonisch, had vernomen dat ook de uitslag van de tweede HIV-antigeen-test positief was.

Geheel onverwacht ontving klager op 10 maart toch een oproep voor een op 21 maart door verweerder uit te voeren operatie.

Klager is echter door zijn huisarts naar een ander ziekenhuis verwezen waar, aldus zijn verklaring ter terechtzitting, inmiddels met goed resultaat tonsillectomie is verricht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat klager op zeer onzorgvuldige wijze over de uitslag van het bloedonderzoek - seropositief - is geïnformeerd.

Verweerder heeft erkend dat er zeker een en ander in de communicatie mis is gegaan en dat er administratieve vergissingen zijn begaan, maar heeft aangevoerd dat dat grotendeels buiten hem om is gegaan. Hij stelt dat hij, nadat dr. C. hem de uitslag van de tweede screening had gemeld, heeft getracht klager te bellen, dat dat niet is gelukt omdat klager een geheim nummer bleek te hebben, dat het hem daarna is ontschoten dat nummer bij de administratie van het ziekenhuis te H. op te vragen, dat klager ook niet, zoals afgesproken, zelf belde om de uitslag te vernemen, dat hij enige dagen later door klagers huisarts is gebeld, dat hij de huisarts heeft aanbevolen klager naar een gespecialiseerd centrum te verwijzen en dat hij hem op 7 maart schriftelijk nader heeft geïnformeerd.

De annulering van de opname is volgens verweerder om hem onduidelijke redenen kennelijk niet bij het bureau opname en planning doorgedrongen; de aan klager gemelde datum van 21 maart was ook een datum waarop hij klager niet had kunnen opereren omdat hij toen nog met vakantie was, hetgeen zoals gebruikelijk aan het bureau opname en planning was gemeld en derhalve daar bekend had moeten zijn. Volgens verweerder is er binnen het ziekenhuis met enige regelmaat - minder dan een keer per maand maar meer dan een keer per half jaar - sprake van vergelijkbare problemen met de organisatie van het bureau opname en planning.

Met betrekking tot de wijze waarop de folders bij klager terecht zijn gekomen heeft verweerder ter terechtzitting zakelijk weergegeven het volgende verklaard:

Ik heb mijn polikliniek-secretaresses gevraagd of zij de folders hadden doorgestuurd, maar zij zeiden van niet en het is ook geen gewoonte dat dat van de polikliniek uit wordt gedaan. Ik krijg deze folders zo nu en dan in handen. Zij zijn altijd en uitsluitend afkomstig van het D-laboratorium te E. dat de folders meezendt bij een positieve uitslag van een HIV-test. Het is de bedoeling dat ik alle laboratoriumuitslagen zelf zie en afteken, maar ik moet erkennen dat dat in de praktijk niet altijd opgaat. In de stukken kunt u bij voorbeeld zien dat ik de uitslag, als copie 10 bij het antwoord gevoegd, niet heb afgetekend en dus kennelijk niet heb gezien en datzelfde geldt voor de uitslag copie 7 en vooral die laatste uitslag is in deze zaak van belang.

De uitslagen komen per post binnen met, als er sprake is van seropositiviteit, de daarbij verpakte folders. Ik weet nog dat ik in dit geval de folders heb gezien.

Deze folders worden met een paperclip in de status vastgehecht. De status wordt daarna met alle andere statussen in de daarvoor bestemde bak gelegd. Als de patiënt heeft gebeld voor de uitslag kunnen de folders desgewenst worden verzonden.

Het handschrift op de folders met het nummer en mijn naam is niet het handschrift van een van onze medewerkers. Dat moet het handschrift zijn van een van de medewerkers van het laboratorium van dr. C. Het nummer is ook het nummer van de medische microbiologie.

Dr. C. heeft als getuige ter terechtzitting zakelijk weergegeven het volgende verklaard:

Ik kan niet op de concrete situatie van klager ingaan want die herinner ik mij niet. Ik kan verklaren wat er volgens het standaard protocol wordt gedaan en door wie en wanneer.

Het gaat in ons streeklaboratorium om twee zaken, het routine diagnostische onderzoek en de epidemiologische surveillance voor het RIVM. Bij elke aanvraag voor een HIV-onderzoek wordt al voor de uitslag bekend is een enquêteformulier naar de aanvragende arts gezonden met een niet te ontcijferen nummer waarin wordt gevraagd naar de redenen van de aanvraag.

In deze zaak gaat het om een diagnostische bepaling. Als de uitslag van de screeningtest negatief is, wordt deze de volgende dag al verzonden. Als de screening positief is dan meld ik dat telefonisch aan de aanvragende arts en overleg met hem over de epidemiologische omstandigheden en leg uit dat nog een controle op de specificiteit nodig is. Dat gebeurt op het laboratorium te K. Dat tweede onderzoek ligt ten grondslag aan de periode van 14 dagen die altijd aan de patiënten wordt genoemd als termijn waarna de uitslag op zijn vroegst bekend zal zijn. De bevestiging uit K. moet worden afgewacht. De uitslagen hebben een trefzekerheid van 90%.

In de wachttijd doe ik dan al de relevante aanvullende onderzoeken naar andere sexueel overdraagbare aandoeningen omdat HIV-positiviteit zelden alleen komt en een compleet beeld nodig is. Daarvoor gebruik ik het bloedmonster waarover ik al beschik. Het advies een nieuw bloedmonster af te nemen wordt gegeven om identiteitsverwarring te voorkomen.

Als de uitslag uit K. ook positief is, bel ik weer persoonlijk met de aanvragende arts. In ons laboratorium worden dan de folders bij de uitslag verpakt en opgestuurd.

Die folders stammen van 7 jaar terug, maar zij worden om de 2 jaar herdrukt. Zij zijn afkomstig van de SOA-Stichting en van de Commissie AIDS-bestrijding en op hun verzoek zenden wij die bij een positieve uitslag naar de aanvragende artsen. Er zijn 2 folders. De administratie van ons laboratorium noteert het nummer van de uitslag en de naam van de aanvragende arts op de folders. Het is dus zeer aannemelijk dat het nr. en de naam in ons laboratorium op de folders van klager zijn geschreven. De uitslag wordt verzonden aan de aanvragende arts met op de envelop persoonlijk/vertrouwelijk vermeld.

De folders worden niet eerder verstuurd dan nadat de bevestiging uit K. is ontvangen. Het nummer op de folders is het nummer van de eerste bloedafname.

Met betrekking tot de klacht overweegt het college het volgende:

Door wie de folders aan klager zijn verzonden is niet komen vast te staan, maar dat dat door of in opdracht van verweerder is geschied is niet aannemelijk.

Wel is komen vast te staan dat de in de polikliniek voor keel-, neus- en oorheelkunde van het ziekenhuis te H. gebruikelijke procedure rond de verwerking van uitslagen als deze niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid.

Verweerder heeft in eerste instantie correct gehandeld door klager op 19 januari 1995 toestemming te vragen voor een screening op HIV-antigenen en deze test was ook, gelet op de bevindingen en de voorgenomen ingreep, geïndiceerd.

Onjuist was echter dat verweerder op 19 januari met klager geen vaste vervolgafspraak heeft gemaakt om de uitslag van de test en de eventuele consequenties daarvan in een persoonlijk onderhoud te bespreken. Ook de uitslag van de eerste test is immers als zij positief is vrijwel definitief, zodat sprake is van een levensbedreigende situatie die niet met een telefoongesprek mag worden afgedaan. Dat een vervolgafspraak bij een negatieve uitslag mogelijk overbodig is, doet daaraan niet af.

Hetzelfde geldt voor de door verweerder gevolgde procedure rond de uitslag van het laatste bloedonderzoek. Onjuist was dat hij ook toen weer tegen klager heeft gezegd dat hij na 14 dagen kon bellen om de uitslag te vernemen. Verweerder heeft weliswaar kennelijk een begin van een poging gedaan klager zelf te bellen maar hij had ook toen daarmee niet mogen volstaan te minder omdat hij aan dat begin van een poging verder geen enkel vervolg heeft gegeven. Evenals op 19 januari had verweerder voor de bespreking van deze uitslag en de consequenties daarvan voor de voorgenomen ingreep met klager een datum voor een vervolgafspraak moeten vastleggen. Daarmede hadden wellicht ook de door verweerder aan het dysfunctioneren van de medewerkers van het bureau opname en planning geweten misverstanden omtrent de wel of niet afgelaste operatie kunnen zijn voorkomen. Het lijkt ook aanbeveling te verdienen een patiënt als klager niet volgens routine onmiddellijk op de opnamelijst te laten plaatsen maar daarmee te wachten tot het pre-operatieve onderzoek volledig is afgerond.

De wijze waarop met de laboratoriumuitslagen en de daarbij gevoegde folders is omgesprongen was eveneens onzorgvuldig. De status van klager is, ook weer routinematig, in opdracht van verweerder gevoegd bij de stapel van alle nog in behandeling zijnde statussen, verzameld in een kennelijk voor vele personen toegankelijke ’bak’. De mogelijkheid dat daarvan in dit geval misbruik is gemaakt, kan niet worden uitgesloten.

De status van klager had, gelet op de bijzondere omstandigheden en de daarin opgenomen zeer privacygevoelige gegevens, op zodanige wijze moeten worden opgeborgen dat de vertrouwelijkheid daarvan voldoende was gewaarborgd, in ieder geval totdat klager behoorlijk was geïnformeerd.

Verweerder treft tenslotte ook nog een verwijt met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop hij klagers huisarts heeft geïnformeerd. De huisarts heeft daartoe zelf het initiatief moeten nemen en ook daarna heeft het te lang - van 10 februari tot 7 maart - geduurd voordat verweerder hem nader schriftelijk heeft geïnformeerd.

De conclusie is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft door te handelen als hiervoor bekritiseerd het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnd. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen van algemeen belang zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze, dus zonder vermelding van persoonsnamen, worden bekendgemaakt.

De beslissing luidt:

Het Medisch Tuchtcollege waarschuwt verweerder en bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 13b van de Medische Tuchtwet zal worden bekendgemaakt door publikatie in de Staatscourant en door toezending met het verzoek tot publikatie over te gaan aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.

Aldus gewezen op 6 november 1995 door mr. J.A. Schröeder, voorzitter, dr. J. van Manen, H.C.B. Weijerman, dr. G.K. David en K.M.J.F.L. Lindner, leden-geneeskundigen, met mr. L.A.M. van den Berg-Voermans, secretaris.

Naar boven