Oplegging gedoogplicht

Beschikking ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht, houdende oplegging van de plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een rioolwaterpersleiding van Leuth naar Millingen (rioolwaterzuiveringsinstallatie) in de gemeente Ubbergen.

De minister van Verkeer en Waterstaat

Gezien het verzoek van het Zuiveringsschap Rivierenland, gevestigd te Tiel, van 2 juni 1995, kenmerk EvG/95-3461, teneinde ingevolge artikel 2, vijfde lid van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat:

G. J. A. Broekman en mevrouw M. W. Broekman-Looman, wonende te Kekerdom, rechthebbenden op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Leuth, sectie B, nummer 699 met wie voor de aanleg en instandhouding van een rioolwaterpersleiding van Leuth naar Millingen, met bijbehorende werken geen overeenstemming is bereikt terzake van het gebruik van deze onroerende zaak, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht zijn de aanleg en instandhouding van die werken te gedogen overeenkomstig de stukken, welke ter inzage hebben gelegen ter secretarie van de gemeente Ubbergen;

Gezien de overlegde stukken en de ingekomen ambtsberichten;

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland gehoord;

Overwegende dat het openbaar belang van de werken is erkend bij Koninklijk Besluit van 27 november 1972, nummer 13;

Overwegende voorts dat het Zuiveringsschap er niet in is geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbenden omtrent het gebruik van de onroerende zaak tot overeenstemming te geraken;

dat uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Ubbergen gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn verwoord door:

G. J. A. Broekman, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Leuth, sectie B, nummer 699;

Overwegende ten aanzien van de bezwaren:

De bezwaren van rechthebbende richten zich met name tegen de voorgenomen aanleg van de leiding volgens het voorgestelde tracé waarbij de onroerende zaak van rechthebbende wordt doorsneden, alsmede tegen de hoogte van de door het Zuiveringsschap geboden vergoeding voor het aangaan van een overeenkomst tot het vestigen van een opstalrecht. Met betrekking tot het door rechthebbende naar voren gebrachte bezwaar ten aanzien van de tracékeuze wordt het navolgende opgemerkt.

Het Zuiveringsschap heeft gekozen voor het leggen van de persleiding aan de zuidkant van de Smalle Wielse Wetering daar deze keuze gezien de afstand, kruisingen met wegen en de aanwezigheid van kabels en leidingen voor de hand lag. De persleiding kan hierdoor parallel naast een reeds in het perceel aanwezige gasleiding worden gelegd hetgeen leidt tot een ’bundeling’ van leidingen in de onroerende zaak van rechthebbende. Het door rechthebbende naar voren gebrachte alternatieve tracé aan de noordzijde van de Wielse Wetering heeft als technisch en financieel bezwaar dat genoemde watergang dan tweemaal extra gekruist moet worden zonder dat dit tot overig voordeel leidt. Daarnaast zijn bij het alternatieve tracé onroerende zaken betrokken van rechthebbenden welke thans niet in de onderhavige procedure zijn betrokken.

Met betrekking tot het door rechthebbende naar voren gebrachte bezwaar inzake de hoogte van de door het Zuiveringsschap geboden vergoeding voor het aangaan van een overeenkomst tot het vestigen van een opstalrecht wordt het navolgende opgemerkt.

Het bezwaar van rechthebbende is in wezen van financiële aard. Verschil van mening omtrent de hoogte van de door verzoeker om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht aangeboden vergoeding is onderwerp van het tussen partijen te voeren overleg inzake het gebruik van de onroerende zaak. Dit overleg heeft niet geleid tot een minnelijke regeling. In het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht mist het bezwaar evenwel relevantie.

Overwegende dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaak uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen:

dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaak niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is;

dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade ontstaan ter kennisneming van de rechter van het kanton, waarin de onroerende zaak is gelegen;

dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen;

Gelet op artikel 2, vijfde lid en artikel 4, zesde lid van de Belemmeringenwet Privaatrecht;

Besluit:

I. aan G. J. A. Broekman en mevrouw M. W. Broekman-Looman, wonende te Kekerdom, rechthebbenden op onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Leuth, sectie B, nummer 699 wordt, behoudens hun recht op schadevergoeding, de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de onder in de aanhef van deze beschikking bedoelde werken;

II. deze beschikking wordt ingevolge artikel 8, tweede lid, van de aangehaalde wet op kosten van het Zuiveringsschap Rivierenland (Postbus 599, 4000 AN TIEL) bekendgemaakt in de Staatscourant.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
namens deze,
De hoofdingenieur-directeur,
voor deze,
het hoofd van de afdeling Juridische Zaken en Bestuur,
mr. D. W. R. Crommelin.

Ingevolge artikel 4 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 1927, 159) kan een ieder, die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak waarop de onder I gegeven gedoogplicht betrekking heeft, binnen een maand nadat een afschrift van deze beschikking ter gemeente-secretarie ter inzage is gelegd, aan het Gerechtshof binnen het gebied waar de onroerende zaak gelegen is vernietiging van die beslissing verzoeken. Het met redenen omklede verzoekschrift moet worden ingediend door een procureur.

De ingevolge artikel 4, vijfde lid van de Belemmeringenwet Privaatrecht door het betreffende Gerechtshof te nemen beschikking wordt in de Staatscourant bekendgemaakt. Deze bekendmaking geschiedt blijkens artikel 8, tweede lid van de Belemmeringenwet Privaatrecht op kosten van de verzoeker tot vernietiging van de gedoogplichtbeschikking, behalve in het geval dat het Gerechtshof de gegeven gedoogplichtbeslissing vernietigt.

Naar boven