Vereveningsregeling 1995

Regeling van 4 april 1996, houdende lastenverevening onderlinge waarborgmaatschappij ’MAAV’ U.A.

De Vereveningsinstantie, bedoeld in artikel 6 van de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheids-

verzekeringen;

Gehoord het Verbond van Verzekeraars, de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen, de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen en het Overleg van Overheidspensioenlichamen;

Overwegende:

dat de door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen representatieve organisaties van verzekeraars en pensioenfondsen niet binnen acht weken na de inwerkingtreding van de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in gezamenlijke overeenstemming een vereveningsregeling hebben vastgesteld als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet;

dat de OWM ingevolge artikel 2, eerste lid, van de wet alleen verzekerden accepteert die behoren toe een categorie van personen voor wie geen overeenkomst van aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering is aangeboden of gesloten;

dat niet kan worden vastgesteld dat verzekeraars en pensioenfondsen een verschillende positie hebben ten aanzien van de door de OWM in dekking genomen gevallen;

dat verevening op basis van aantallen door verzekeringsinstellingen in dekking genomen gevallen met een positief WAO-hiaat een hanteerbare maatstaf is, welke bovendien leidt tot een redelijke taxatie van de verplichtingen;

dat de Vereveningsinstantie een praktische oplossing nastreeft, waarbij zo mogelijk een éénmalige aanslag aan de verzekeringsinstellingen wordt opgelegd;

dat zij het voorts redelijk acht te veronderstellen dat, bij een éénmalige aanslag, de OWM-portefeuille zonder aanvullende betalingen zal kunnen uitlopen wanneer de vordering op de verzekeringsinstellingen wordt verhoogd met een veiligheidsmarge van 10%, met dien verstande dat zij de mogelijkheid wil behouden dat extreem ongunstig of gunstig schadeverloop alsnog tot nabetaling of restitutie leidt;

dat zij voorts de mogelijkheid voorstaat dat de OWM haar verzekeringsportefeuille op enig tijdstip verkoopt, hetgeen eveneens een naheffing of restitutie tot gevolg kan hebben;

Gelet op artikel 5, tweede lid, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen;

Stelt de navolgende vereveningsregeling vast:

Artikel 1

In deze regeling en haar considerans wordt verstaan onder:

a. wet: Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen;

b. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

c. verzekeringsinstelling: de verzekeraar onderscheidenlijk het pensioenfonds als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, van de wet, die onderscheidenlijk dat risico’s dekt als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de wet, alsmede de Minister van Defensie namens het Rijk;

d. OWM: Onderlinge Waarborgmaatschappij ’MAAV’ U.A., gevestigd te

’s-Gravenhage;

e. verzekerde: de natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de wet, ten behoeve van wie op individuele basis een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering is gesloten of die deel uitmaakt van een collectieve overeenkomst van aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bij een verzekeringsinstelling;

f. positief WAO-hiaat: het verschil tussen 70% van het laatst verdiende inkomen op basis van de WAO en de uitkering ingevolge de WAO, voor zover dit verschil groter is dan nul;

g. OWM-tekort: de vordering van de OWM op de verzekeringsinstellingen volgens de laatste op basis van prudente actuariële grondslagen vastgestelde jaarrekening;

h. OWM-marge: de veiligheidsopslag ter grootte van 10% van het OWM-tekort, op basis waarvan de portefeuille naar verwachting zonder aanvullende betalingen zal kunnen uitlopen.

Artikel 2

1. De som van het OWM-tekort en de OWM-marge wordt op basis van een éénmalige aanslag verevend tussen de verzekeringsinstellingen naar rato van het per 31 december 1995 te bepalen aantal verzekerden met een positief WAO-hiaat per verzekeringsinstelling. Het OWM-tekort wordt bepaald op basis van de jaarrekening ultimo 1995, danwel op basis van een op een later tijdstip door een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, gewaarmerkte vermogensopstelling.

2. Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op alle verzekeringsinstellingen, voor zover deze het risico van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering niet hebben herverzekerd.

3. Voor de verevening als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt uitgegaan van de opgaven van de aantallen door de verzekeringsinstellingen, voorzien van een door een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, gewaarmerkte verklaring.

4. Indien ten genoegen van de OWM kan worden aangetoond dat een exacte opgave als bedoeld in het derde lid niet mogelijk is, kan worden volstaan met een schatting van het in het eerste lid bedoelde aantal verzekerden, mits voorzien van een accountantsverklaring, als bedoeld in het tweede lid, en de gebruikte methode van schatting bovendien door een actuaris wordt onderschreven.

Artikel 3

De OWM legt vóór 1 oktober 1996 aan de verzekeringsinstellingen een op grond van artikel 2 verschuldigde aanslag op, welke door de OWM dient te zijn ontvangen uiterlijk op 31 december 1996, danwel geheel of gedeeltelijk op een door haar te bepalen eerdere datum.

Artikel 4

1. Het vermogen van de OWM, met uitzondering van het door de oprichters ingebrachte waarborgkapitaal, wordt onverwijld aan de verzekeringsinstellingen uitgekeerd na het tijdstip waarop door de OWM geen verzekeringsrisico meer wordt gelopen, naar rato van de aan die instellingen opgelegde aanslagen.

2. Voor zover de rechten en verplichtingen uit of krachtens de door de OWM gesloten overeenkomsten van schadeverzekering niet per 31 december 1996 zijn overgedragen, kan de OWM in geval van een negatief vermogen op ieder tijdstip nadien een vervolgaanslag aan de verzekeringsinstellingen opleggen naar rato van de eerste aanslag.

3. Voor zover de overnamesom voor de over te dragen rechten en verplichtingen als bedoeld in het tweede lid meer bedraagt dan de som van het OWM-tekort en de OWM-marge, kan de uit die hogere overnamesom voortvloeiende vermindering van het vermogen niet op de verzekeringsinstellingen worden verhaald.

Artikel 5

Deze regeling kan worden aangehaald als: Vereveningsregeling 1995.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Vereveningsinstantie voornoemd,

Prof. G.W. de Wit, voorzitter.

Dr. J.H.W. Goslings, lid.

P. van Yperen AAG, lid.

Toelichting

A. Algemeen

1. Inleiding

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheids-regelingen is in de Eerste Kamer gedebatteerd over de toegankelijkheid van particuliere aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor werknemers met een sterk verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze categorie werknemers dreigde tussen de wal en het schip te geraken. De Wet TBA is op 1 augustus 1993 in werking getreden. Vervolgens is tussen het kabinet en het Verbond van Verzekeraars overleg gevoerd over de mogelijkheden van aanvullende AOV-verzekeringen voor werknemers met een sterk verhoogd risico. Gaandeweg is het idee ontstaan om hiervoor een aparte rechtspersoon op te richten. Dit heeft uiteindelijk zijn beslag gekregen in de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet van 22 december 1993, Stb. 735).

2. Opdracht Vereveningsinstantie

In de wet MAAV is bepaald dat er een rechtspersoon is die tegen een maximumpremie aanvullende AOV-verzekeringen aanbiedt aan de zogeheten chronisch zieken (met een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico). Hiertoe werd de onderlinge waarborgmaat-schappij ’MAAV’ opgericht. De rechtspersoon is verzekeraar en valt als zodanig onder toezicht van de Verzeke-

ringskamer. De kosten van de rechtspersoon worden omgeslagen over de verzekeraars en pensioenfondsen die aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen sluiten. Uitgangspunt van de wet is, dat de representatieve organisaties van verzekeraars en pensioenfondsen zelf tot een vereveningsregeling komen. Dit zijn het Verbond van Verzekeraars, de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen, de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen en het Overleg van Overheidspensioenlichamen. Als dat niet lukt, voorziet de wet in een Vereveningsinstantie, waarvan de leden worden benoemd en ontslagen door de Verzekeringskamer. De Verzekeringskamer regelt ook de vergoeding van de leden van het bestuur van de Vereveningsinstantie. Deze kosten komen ten laste van de Onderlinge MAAV. De Vereveningsinstantie heeft tot taak om bij gebrek aan overeenstemming tussen de genoemde organisaties de vereveningsregeling vast te stellen. Die regeling blijft geldig totdat de organisaties in onderling overleg zelf een andere regeling vaststellen.

Aangezien de representatieve organisaties er niet in zijn geslaagd tot een eensluidend oordeel over de vast te stellen vereveningsregeling te komen, heeft de Verzekeringskamer krachtens artikel 7, lid 3 van de Wet MAAV in maart 1994 drie personen benoemd die tezamen het bestuur van de Vereveningsinstantie vormen.

3. Verdeelcriteria

Het uitgangspunt voor de verevening ligt in de gedachte dat invulling wordt gegeven aan de solidariteit met degenen die een aanvullende arbeidsongeschikt-heidsdekking in de vorm van een MAAV-verzekering behoeven en aan wie - als het werknemers betreft - door hun werkgever geen enkele regeling is getroffen of aangeboden. De herkomst van de MAAV-verzekerden kan worden aangemerkt als het kenmerk waaruit de eventuele verschillen tussen verzekeraars en pensioenfondsen moeten worden verklaard.

Om te komen tot een verantwoorde basis voor de verdeling van het tekort van de MAAV is enerzijds een zo realistisch mogelijk beeld van de risico’s gewenst, doch moet anderzijds - mede gezien de relatief beperkte omvang van het onderhavige risico - een praktische, niet te ingewikkelde oplossing worden nagestreefd.

Met dit vertrekpunt voor ogen komt een aantal mogelijkheden in aanmerking. Hun validiteit als verdelingsfunctie wordt hieronder globaal getoetst.

3.1 Herkomst MAAV-verzekerden Naar het oordeel van de Vereveningsinstantie is de herkomst van de MAAV-verzekerden in beginsel het belangrijkste criterium waarop de verdeling van het OWM-tekort tussen een verzekeraar en een pensioenfonds moet worden gebaseerd.

Ter onderbouwing van haar meningsvorming heeft de Vereveningsinstantie het nodig geacht zich een beeld te vormen van de mate waarin er voor werknemers invulling is gegeven aan de bijverzekering van het WAO-hiaat. De desbetreffende representatieve organisaties zijn daartoe bij enquête verzocht om, met onderscheiding naar de verschillende bedrijfstakken, aan te geven voor hoeveel werknemers een aanvullende WAO-verzekering is gesloten, voor hoeveel dit collectief dan wel niet-collectief is geschied, en of de dekking wordt verleend door een pensioenfonds (zonder of met herverzekering) of door een verzekeraar.

De gevraagde informatie bleek door de representatieve organisaties grotendeels niet te kunnen worden aangeleverd. Met de wel verkregen gegevens was het niet mogelijk om ook maar bij benadering een enigszins realistisch beeld van mogelijke verschillen tussen pensioenfondsen en verzekeraars aan te tonen.

Bij het bepalen van de herkomst van de MAAV-verzekerden en de daarop te baseren verdeling van het OWM-tekort gaat het in de eerste plaats om de condities waaronder verzekerden toegang tot de OWM hebben verkregen. In dit verband werd door de OWM bevestigd dat deze conform de wet MAAV uitsluitend verzekerden heeft geaccepteerd die konden aantonen dat voor het collectief waartoe zij behoorden geen regeling was getroffen voor de dekking van het aanvullende arbeidsongeschiktheidsrisico.

Gezien de door de OWM gehanteerde procedure is de Vereveningsinstantie van mening dat de achtergrond van de MAAV-verzekerde niet in het bijzonder is bepaald door de door een verzekeraar of pensioenfonds toegepaste risicobeoordeling. Selectie speelt volgens haar nauwelijks of geen rol.

De Vereveningsinstantie is op basis van haar ter kennis gekomen informatie van onder andere de OWM ’MAAV’ en de betrokken representatieve organisaties tot de slotsom gekomen dat - mede op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Wet MAAV - de verzekerden niet of nauwelijks afkomstig zijn van verzekeraar- dan wel pensioenfondsgerelateerde verzekerdenbestanden. In verband daarmee en mede gelet op de Wet MAAV, die als uitgangspunt heeft dat in beginsel alle marktpartijen die WAO-gat-verzekeringen sluiten moeten meebetalen, is de Vereveningsinstantie van mening dat er geen grond is om de betrokken verzekeraars en pensioenfondsen niet in ’gelijke’ mate in de kosten van de OWM ’MAAV’ te laten participeren.

3.2 De omslag De Vereveningsinstantie heeft de volgende mogelijkheden voor omslag gezien:

a. Hoofdelijke omslag per verzekeraar/pensioenfonds

De Vereveningsinstantie is van mening dat het volume van de door een instelling in dekking genomen aanvullende AOV-verzekeringen bepalend dient te zijn voor de bijdrage in het MAAV-tekort. Een hoofdelijke omslag in de vorm van een nominaal bedrag per verzekeraar/pensioenfonds komt daarmee te vervallen.

Overigens wordt opgemerkt dat hoofdelijke omslag ook vanuit communautair-rechtelijke optiek op bezwaren zou hebben gestuit omdat het in rekening brengen van nominale bedragen aan verzekeraars uit andere EU-lidstaten niet is toegestaan, als zijnde een ongeoorloofde beperking van de communautaire vrije dienstverlening c.q. vestiging.

b. Omslag op basis van premievolume voor aanvullende WAO-dekking

Bij een verantwoord tot stand gekomen premiestelling is de netto premie een zuivere afspiegeling van het risico. Als zodanig is in beginsel de netto premie dan ook een geldige verdeelmaat, met dien verstande dat het risico-profiel van de verzekerden haar weerslag vindt in de verdeelsleutel. Gelet op de wijze waarop de premiebepaling tot stand komt is meestal niet de netto premie doch alleen de bruto premie expliciet te objectiveren. Bovendien moet worden opgemerkt dat bij verzekeraars en pensioenfondsen niet een zelfde relatie zal bestaan tussen de betaalde (bruto) premie en het risico van de aanvullende verzekering. De opbouw van de bruto premie verschilt per verzekeringsinstelling. Voorts zal in voorkomende gevallen waarin de toegezegde aanvullende AOV is geïntegreerd in de collectieve pensioenregeling ook de bruto premie moeilijk traceerbaar kunnen zijn. Dit maakt het minder voor de hand liggend om de premie als maat voor de omslag van het tekort te hanteren.

c. Omslag op basis van aantallen verzekerden

Een verevening van het tekort op basis van aantallen verzekerden met een aanvullende WAO-dekking is een objectiveerbare maat die relatief eenvoudig kan worden vastgesteld. Een dergelijke verevening gaat uit van neutraliteit ten aanzien van de solidariteit en heeft geen structurele onrechtvaardigheid in zich.

Uit de enquête is naar voren gekomen dat verzekeraars en pensioenfondsen geen uniforme gedragslijn volgen als het gaat om het omgaan met personen met een negatief WAO-hiaat. Deze personen maken soms wel soms niet deel uit van de verzekerde collectiviteit (al dan niet samenhangend met de in een collectieve regeling gemaakte afspraken). Dit maakt naar de mening van de Vereveningsinstantie het aantal verzekerden in een collectiviteit sec, zonder daarbij rekening te houden met het al of niet positief zijn van het WAO-hiaat van de verzekerde, een discutabele grootheid voor de verevening.

Een aanvullende onderzoek onder verzekeraars heeft uitgewezen dat deze de registratie van aantallen altijd op positieve WAO-hiaten baseren. Gelet op de beperkte respons bij de enquêtering van pensioenfondsen heeft bij deze instellingen geen aanvullend onderzoek plaatsgehad.

De Vereveningsinstantie acht het gewenst, mede uit overweging van solidariteit tussen diegenen die een dergelijke dekking behoeven, bij een verevening op basis van aantallen alleen verzekerden met een positief WAO-hiaat te betrekken.

Op grond van bovenstaande overwegingen komt de Vereveningsinstantie tot de conclusie dat verevening van het tekort op basis van aantallen verzekerden met een positief WAO-hiaat de meest geëigende oplossing biedt. Naast neutraliteit ten aanzien van solidariteit is de praktische uitvoerbaarheid daarbij van grote betekenis.

4. Nadere overwegingen bij een verdeelsleutel naar aantallen

4.1 Telling WAO-hiaten De door de Vereveningsinstantie voorgestane wijze van verevening gaat uit van aantallen verzekerden met een positief WAO-hiaat. Zoals reeds opgemerkt passen verzekeraars deze aantallenregistratie toe. Voor een goede uitvoering van de verevening door de OWM is het noodzakelijk dat ook pensioenfondsen de genoemde aantallen aanleveren. Denkbaar is dat de administratieve organisatie van een verzekeringsinstelling de gevraagde gegevens niet probleemloos kan aanreiken. Als dat ten genoegen van de OWM wordt aangetoond, kan als alternatief een schatting worden opgegeven. Aanlevering van geschatte aantallen zal naast een accountantsverklaring vergezeld dienen te gaan van een door een actuaris ondertekende toelichting van de gebruikte schattingsmethode, een en ander ter beoordeling door de OWM.

4.2 Dubbeltellingen in geval van herverzekering Het is van belang te voorkomen dat werknemers, die de aanvullende dekking hebben verkregen via een pensioenfonds dat vervolgens dit risico bij een verzekeraar heeft herverzekerd, dubbel worden aangeslagen voor de vereveningsbijdrage, nl. direct bij het pensioenfonds en indirect via de betrokken verzekeraar. Bij de oplossing van dit probleem zal het accent vooral moeten liggen op de praktische uitwerking.

Uitgangspunt van de regeling is dat in beginsel alle verzekeraars en pensioenfondsen die WAO-hiaat-dekkingen bieden, worden aangeslagen. Aan de hand van een accountantsverklaring waaruit blijkt dat het risico geheel of gedeel-telijk is herverzekerd, kan de OWM besluiten tot intrekking of vermindering van de aanslag. De Vereveningsinstantie doet geen uitspraak over de vraag wie (instelling of herverzekeraar) uiteindelijk de kosten moet dragen. Zij laat dit over aan de betrokken partijen.

4.3 Toezending van gegevens aan de OWM De OWM vraagt per 1 juli 1996 aan alle instellingen die aanvullende WAO-hiaatverzekeringen sluiten een opgave van de genoemde aantallen per 31 december 1995.

5. Afwikkeling OWM ’MAAV’

5.1 Uitloop De eenmalige mogelijkheid van verzekerden tot toetreding tot de OWM houdt in dat met directe ingang het verzekerdenbestand zal uitlopen. Theoretisch zal de laatste verzekerde rond 2037 zijn verzekering beëindigd zien, hetzij als actieve werknemer hetzij als ontvanger van een uitkering. Voorts blijkt bij aanvang de representatie in de lagere leeftijdscategorieën het geringst te zijn. Dit maakt de instandhouding van de OWM tot de laatste verzekerde is verdwenen niet praktisch.

Tegen deze achtergrond is naar de mening van de Vereveningsinstantie een éénmalige afrekening van alle toekomstige jaarlijkse tekorten te prefereren boven een jaarlijkse betaling van die tekorten. Zij baseert zich daarbij op het negatieve vermogen van de OWM zoals dat blijkt uit de jaarrekening. Per ultimo 1994 bedroeg dit f 54,9 miljoen.

Om in geval van een éénmalige heffing toekomstige naheffingen voor ongunstige schadeverloop tot een minimum te beperken is het wenselijk hierop een zekere marge te leggen. Met een veiligheidsopslag van 10% van het aanwezige negatieve vermogen van de OWM acht de Vereveningsinstantie het redelijk te veronderstellen dat de portefeuille zonder aanvullende betalingen zal kunnen uitlopen. In geval van extreem ongunstig schadeverloop blijft echter de mogelijkheid tot nabetalingen bestaan. Daar staat tegenover dat gunstig schadeverloop een terugbetaling zal opleveren. Genoemde effecten zullen door de OWM alsnog met de verzekeringsinstellingen worden verrekend naar rato van de eerste aanslag.

Het bedrag dat door de verzekeringsinstellingen volgens de bovengenoemde verdeelsleutel dient te worden verevend, te weten de som van het OWM-tekort inclusief de veiligheidsopslag van 10%, wordt voor de eerste maal vastgesteld per 31 december 1996 op basis van de door koepelorganisaties geaccordeerde actuariële grondslagen.

Uitgangspunt is dat voor een eventueel benodigde naheffing dezelfde verzekeringsinstellingen worden aangeslagen als per 31 december 1996, ongeacht of de verzekeringsportefeuilles geheel of gedeeltelijk na die datum worden overgedragen aan een andere verzekeraar. Indien sprake is van een juridische fusie gaan alle rechten en verplichtingen onder algemene titel op de overnemende verzekeraar over. Deze laatste heeft op grond van artikel 11, eerste lid, van de wet MAAV dan een meldingsplicht aan de OWM en wordt op die manier geïdentificeerd.

5.2 Verkoop Om boven genoemde na- of terugbetalingen en de daaraan gekoppelde administratieve handelingen geheel te vermijden, moet worden nagegaan of een versnelde afbouw van de OWM-portefeuille tot de mogelijkheden behoort. De afbouw van de portefeuille kan geschieden door de OWM-portefeuille op termijn aan een verzekeraar te verkopen. Deze verzekeraar neemt, tegen koopsom, alle toekomstige verzekeringsverplichtingen van de OWM over, en ontslaat daarmee de verzekeringsinstellingen van alle toekomstige nabetalingen terzake van het OWM-tekort.

Na verkoop zal de OWM een eventueel overschot of tekort aan de betrokken verzekeringsinstellingen restitueren of bij hen in rekening brengen naar rato van de aan hen opgelegde eerste aanslag.

Overigens zou op verzoek van verzekerden ook tot tussentijdse overdracht van individuele polissen aan een andere verzekeraar kunnen worden besloten. Bij de overdracht is de overnemende verzekeraar uiteraard gehouden alle verplichtingen uit de overeenkomst tussen verzekerde en de OWM te continueren, tenzij eventuele wijzigingen de instemming van de verzekerde hebben.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In aanvulling op artikel 1 van de wet worden in dit artikel de belangrijkste begrippen van deze regeling gedefinieerd. De begrippen OWM-tekort en OWM-marge worden hieronder nader toegelicht.

Voor de bepaling van de contante waarde van de jaarlijkse tekorten gelden de volgende actuariële grondslagen:

- sterfte: GBM 1981/1985;

- invalidering in 1993:

tot leeftijd 35: het 20-voud van de ’standaard’ AOV/GMD-sexe-neutraal-kansen 1992, t.w. 20*0.002025*1.05651^x;

vanaf leeftijd 35: een van 20 tot 10 (op leeftijd 57) lineair aflopend veelvoud van de ’standaard’ AOV/GMD-sexe-neutraal-kansen;

- invalidering na 1993: 50% van de invalidering in 1993;

- revalidering: 50% van de revalidering volgens GMD-sexe-neutraal 1993;

- indexering WAO-gat-uitkering: 2% gedurende de premiebetalingsperiode;

- rekenrente: 6%.

Artikel 2, eerste lid

Bij de eenmalige affinanciering dient de OWM extra financiële ruimte te worden gegeven ter dekking van afwijkingen van de volgens de kanstabellen te verwachten toekomstige uitkeringen. Het OWM-tekort is berekend op basis van op prudente wijze vastgestelde technische voorzieningen voor ingegane en verwachte maar nog niet ingegane uitkeringen. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met verwachtingen ten aanzien van toekomstige premiebetalingen van OWM-verzekerden, intrestbaten en beheerskosten. Ter compensatie van de onzekerheid over het daadwerkelijke afwikkelingsverloop van de portefeuille in vergelijking tot het veronderstelde dient aan de OWM een extra veiligheidsmarge te worden betaald.

Het totale negatieve OWM-vermogen wordt verhaald op alle verzekerden voor wie een aanvullende WAO-verzekering leidde of zal leiden tot een feitelijke, positieve aanvulling op de wettelijke uitkering. Voor 58-plussers en minimum-loners jonger dan 33 jaar bestaat geen WAO-hiaat, terwijl het wel kan voorkomen dat zij op basis van arbeidsovereenkomst zijn betrokken op de financiering van de collectieve regeling voor de aanvullende WAO-verzekering. Het is aannemelijk verzekerden die geen positief WAO-hiaat hebben niet tot de verevening van het OWM-tekort te verplichten.

Formeel moest het iedere verzekerde reeds voor eind 1993 bekend zijn of er voor hem een collectieve regeling in aanvulling op de WAO was getroffen. De verevening zou in beginsel ook op basis van gegevens per eind 1993 moeten geschieden. In de praktijk bleek het moment van aanmelding in veel gevallen pas later te zijn bepaald. Ook is het voor de administratieve organisatie van verzekeringsinstellingen niet altijd eenvoudig om gegevens per een eerdere datum vast te stellen.

Uit praktische overwegingen is daarom de datum 31 december 1995 gekozen, omdat ervan mag worden uitgegaan dat dan het gevraagde aantal verzekerden bij alle verzekeringsinstellingen bekend kan zijn, ongeacht de wijze waarop een werkgever de collectieve regeling heeft vormgegeven.

Artikel 2, tweede lid

Een werknemer die de aanvullende WAO-dekking heeft verkregen via een verzekeringsinstelling die vervolgens dit risico heeft herverzekerd wordt dubbel aangeslagen voor de vereveningsbijdrage. Om dit te voorkomen is in dit artikel geregeld dat de herverzekerde instelling zich naar de OWM toe kan vrijwaren tegen dubbele betaling.

Artikel 3

Volgens de door de OWM gemaakte ramingen zullen tot eind 1996 de door de OWM-verzekerden op te brengen premies van voldoende omvang zijn om, met inbegrip van intrestbaten, uitkeringen en kosten van beheer te dekken. Gelet op de bijzondere constructie van de OWM ontmoet het in dit verband geen bezwaar dat de door de verzekeringsinstellingen te verlenen garantstelling ten aanzien van hun betalingsverplichting valt aan te merken als dekking voor de technische voorziening voor ingegane en nog niet ingegane verplichtingen. Mochten er toch vóór 31 december 1996 liquiditeitsproblemen optreden, dan biedt dit artikel de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke eerdere betaling aan de OWM.

Artikel 4

Met een veiligheidsmarge van 10% van het OWM-tekort is het redelijk te veronderstellen dat de portefeuille zonder aanvullende betalingen zal kunnen uitlopen. Extreem ongunstig schadeverloop zal echter wel tot nabetalingen kunnen leiden. Daar tegenover staat dat extra gunstig verloop een vrijval zal opleveren. Genoemde effecten zullen door de OWM, in geval er op 31 december 1996 nog geen overdracht heeft plaatsgevonden, ook na deze datum zonodig alsnog met de verzekeringsinstellingen worden verrekend naar rato van de eerste aanslag. Een eventueel overschot zal pas door de OWM worden gerestitueerd nadat er door de OWM geen verzekeringsrisico meer wordt gelopen.

De beslissende instantie om tot verkoop van de portefeuille over te gaan is niet de Vereveningsinstantie maar de Onderlinge MAAV. Om de regeling sluitend te maken, is derhalve in het derde lid van artikel 4 - volledigheidshalve - een bepaling opgenomen die verhindert dat de uit een eventuele overnameprijs voortvloeiende vermindering van het vermogen zonder pardon op de instellingen verhaald kan worden.

De artikelen 5 en 6 behoeven geen toelichting.

Naar boven