Wijziging Subsidieregeling bejaardenoorden met een bijzondere functie 1994

«Wet op de bejaardenoorden»

22 februari 1996

nr. DOB/HZV-U-96508

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur,

Gelet op de artikelen 24b, tweede lid, en 24d, tweede lid, van de Wet op de bejaardenoorden;

Besluit;

Artikel I

De Subsidieregeling bejaardenoorden met een bijzondere functie 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. investering: uitgaven ten behoeve van verwerving, bouw of verbouwing van een onroerende zaak;.

2. Onderdeel l komt te luiden:

l. goedgekeurd budget: het totaal van de in de goedgekeurde begroting betrokken bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, b, c en d, en artikel 8, tweede lid, onder a, b, c en d, verminderd onderscheidenlijk vermeerderd met de nacalculatie huisvestingskosten;

3. In onderdeel m wordt de aanduiding ’in het jaar t-2’ geschrapt.

4. In onderdeel n vervalt: ’verminderd met 40% van de in het totaal van de goedgekeurde begroting betrokken bedragen als bedoeld in de artikelen 5 en 6 of 9 en 10,’.

B

In artikel 3 wordt achter ’reikwijdteverbredingsactiviteiten’ de punt door een punt-komma vervangen en een onderdeel e toegevoegd, luidende:

e. sluiting dan wel verlaging van de capaciteit als bedoeld in artikel 12a van de wet.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder d, vervalt de zinsnede na ’normbedrag’ en wordt de punt vervangen door een punt komma.

2. Een nieuw onderdeel e wordt aan het tweede lid toegevoegd, luidende:

e. de door de Minister vastgestelde bedragen, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, en de nacalculatie huisvestingskosten over het jaar t-2.

3. In het vierde lid wordt achter ’capaciteit’ de zinsnede ingevoegd: , dan wel de op verzoek van het bejaardenoord door de Minister voor dat jaar in aanmerking genomen lagere capaciteit,.

D

In artikel 5, eerste en derde lid, wordt de zinsnede ’, overeenkomstig artikel 4, tweede lid’ vervangen door: op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, b, c en d.

E

In artikel 6, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede ’overeenkomstig artikel 4, tweede lid’ vervangen door: op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, b, c en d.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ’overeenkomstig artikel 4, tweede lid’ vervangen door: op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, b, c en d.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ’overeenkomstig artikel 4, tweede lid’ vervangen door: aan het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, b, c en d.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder d, vervalt de zinsnede na ’normbedrag’ en wordt de punt vervangen door een punt komma.

2. Een nieuw onderdeel e wordt aan het tweede lid toegevoegd, luidende:

e. de door de Minister vastgestelde bedragen, bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11, en de nacalculatie huisvestingskosten over het jaar t-2.

3. In het vierde lid wordt achter ’capaciteit’ de zinsnede ingevoegd: , dan wel de op verzoek van het bejaardenoord door de Minister voor dat jaar in aanmerking genomen lagere capaciteit,.

H

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ’het goedgekeurde budget’ vervangen door: het goedgekeurde variabele budget.

2. In het eerste lid wordt de zinsnede ’, overeenkomstig artikel 8, tweede lid’ vervangen door: op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, b, c en d.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

a/b x c waarbij wordt verstaan onder:

a: het goedgekeurde variabele budget voor het jaar t-2;

b: het aantal verzorgingsdagen dat betrokken is in de goedgekeurde begroting voor het jaar t-2;

c: het aantal gerealiseerde verzorgingsdagen in het jaar t-2, tot ten hoogste het aantal, bedoeld onder b.

I

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10 (besparing)

1. Indien de werkelijke huisvestingskosten vermeerderd met 20% van de werkelijke personeelskosten en verminderd met de daarbij behorende baten en met de niet-geaccepteerde kosten in het jaar t-2 lager zijn dan het goedgekeurde vaste budget, wordt het verschil tussen deze bedragen op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, b, c en d, in mindering gebracht.

2. Indien de som van de werkelijke voedingskosten en overige kosten vermeerderd met 80% van de werkelijke personeelskosten en verminderd met de daarbij behorende baten en met de niet-geaccepteerde kosten in het jaar t-2 lager zijn dan het op grond van artikel 9, tweede lid, berekende bedrag, wordt het verschil tussen deze bedragen op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, b, c en d, in mindering gebracht.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt een bedrag gelijk aan 50% van het desbetreffende verschil niet in mindering gebracht, doch toegevoegd aan een reserve, voor zover die reserve daardoor niet meer bedraagt dan 5% van het totaal van de goedgekeurde begroting van het jaar t-2.

J

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ’overeenkomstig artikel 8, tweede lid’ vervangen door: op het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 8, onder a, b, c en d.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ’overeenkomstig artikel 8, tweede lid’ vervangen door: aan het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 8, onder a, b, c en d.

K

De titel van hoofdstuk II, paragraaf 3, komt te luiden:

§3. Subsidie in de kosten van een investering en subsidie in de kosten van inventaris

L

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt het cijfer 1 en een punt geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Het subsidie in de kosten van inventaris bestaat uit de som van een jaarlijks door de Minister vast te stellen bedrag, vermeerderd met het product van de in de verklaring van geen bezwaar betrokken capaciteit dan wel de op verzoek van het bejaardenoord door de Minister voor dat jaar in aanmerking genomen lagere capaciteit en een door de Minister vast te stellen normbedrag per verzorgingsplaats.

M

Aan Hoofdstuk II wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 6 Subsidie in de kosten van sluiting en capaciteitsverlaging Artikel 14a (subsidiegrondslag)

1. Het subsidie in de kosten van sluiting of capaciteitsverlaging op grond van artikel 24d jo 12a van de wet bestaat uit de werkelijk gemaakte kosten tot een door de Minister vast te stellen maximum.

2. Indien de houder zelf besluit tot sluiting of capaciteitsverlaging kan de Minister, op verzoek van de houder, bepalen dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is. De Minister kan daartoe slechts overgaan indien wordt voldaan aan de criteria bedoeld in artikel 12a, eerste en tweede lid, van de wet.

3. Bij toepassing van het tweede lid op kloosterbejaardenoorden worden uitsluitend de werkelijk gemaakte personeelskosten in aanmerking genomen.

N

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15 (de subsidieaanvraag)

1. De houder die een subsidie in de kosten van de exploitatie, een investering, inventaris, een flankerend-beleidactiviteit dan wel een reikwijdteverbredingsactiviteit verlangt, dient uiterlijk een maand voor de aanvang van het desbetreffende kalenderjaar een subsidieaanvraag in bij de Minister.

2. De houder die een subsidie in de kosten van sluiting of capaciteitsverlaging verlangt, dient binnen 12 weken nadat de beschikking tot sluiting of capaciteitsverlaging onherroepelijk is geworden een subsidieaanvraag in bij de Minister.

O

In artikel 16, zevende lid, wordt ’het zesde lid’ vervangen door: het vijfde lid.

P

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder wijziging van de aanduiding van de onderdelen c en d in d en e, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. indien het een subsidie in de kosten van inventaris betreft: de door de Minister vastgestelde som van de bedragen, bedoeld in de artikelen 12, tweede lid en 46a;

2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e (nieuw) door een punt-komma, een nieuw onderdeel f toegevoegd, luidende:

f. indien het een subsidie in de kosten van sluiting of capaciteitsverlaging betreft: het door de Minister op grond van artikel 14a vastgestelde maximum.

3. In het tweede lid wordt achter ’exploitatiekosten’ een zinsnede ingevoegd, luidende: of in de kosten van inventaris.

Q

Aan artikel 19, tweede lid, wordt een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. indien het een subsidie in de kosten van sluiting betreft: een eindafrekening en een slotbalans met bijbehorende toelichting binnen 5 maanden na de inwerkingtreding van de beschikking tot sluiting.

R

Na artikel 22 wordt een nieuw artikel 22a ingevoegd, luidende:

Artikel 22a (jaarrekening en accountantscontrole bij sluiting)

De artikelen 21 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing op de eindafrekening en slotbalans met betrekking tot sluiting.

S

Artikel 23, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. indien het een subsidie in de kosten van exploitatie betreft: het bedrag vastgesteld dat overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdeel e, respectievelijk artikel 8, tweede lid, onderdeel e, in mindering moet worden gebracht op, of toegevoegd moet worden aan het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, b, c, en d, respectievelijk artikel 8, tweede lid, onder a, b, c en d.

2. In onderdeel b wordt ’of’ vervangen door een komma en wordt achter reikwijdteverbredingsactiviteit ingevoegd: of sluiting.

T

De titel van hoofdstuk V komt te luiden:

Hoofdstuk V Subsidies in de kosten van flankerend-beleidactiviteiten, reikwijdteverbredingsactiviteiten, sluiting en capaciteitsverlaging

U

Aan hoofdstuk V wordt een nieuwe paragraaf 3 toegevoegd, luidende:

§3 Sluiting en capaciteitsverlaging

Artikel 29a (beleidsinhoudelijke specifieke bepaling)

De houder komt slechts in aanmerking voor een subsidie in de kosten van sluiting of capaciteitsverlaging voor zover:

a. de kosten onontkoombaar zijn;

b. de houder, sinds hem het voornemen tot sluiting of capaciteitsverlaging ter kennis is gebracht of dat voornemen in het ontwerp van een plan voor de bejaardenoorden met een bijzondere functie is opgenomen, alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de kosten te beperken;

c. de kosten uitsluitend zijn veroorzaakt door de sluiting of capaciteitsverlaging en

d. bewijsstukken van die kosten door de houder zijn overgelegd.

V

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de tweede volzin achter ’gebracht’ de volgende zinsnede ingevoegd: , met uitzondering van de werkelijk gemaakte kosten voor het onderhoud van inventaris.

2. In het tweede lid wordt de puntkomma achter de zinsnede bij het tweede gedachtenstreepje vervangen door een punt en vervallen het derde gedachtenstreepje en de zinsnede ’voor inventarisgoederen: 2% van de geïndexeerde aanschaffingswaarden’.

W

Na artikel 42 wordt een nieuw artikel 42a ingevoegd, luidende:

Artikel 42a (voorziening voor de kosten van inventaris)

1. De houder treft ten behoeve van het bejaardenoord een voorziening voor de kosten van inventaris. Ten laste van deze voorziening worden uitsluitend de ten behoeve van het bejaardenoord werkelijk gemaakte kosten van aankoop, afschrijving, huur, medegebruik en onderhoud van inventaris gebracht.

2. De jaarlijkse toevoeging aan de voorziening voor de kosten van inventaris bedraagt de som van de bedragen, bedoeld in de artikelen 12, tweede lid, en 46a.

3. De omvang van de in het eerste lid bedoelde voorziening voor de kosten van inventaris gaat in enig jaar een bedrag van zevenmaal de toevoeging van dat jaar niet te boven.

X

Na artikel 46 wordt een nieuw artikel 46a ingevoegd, luidende:

Artikel 46a (overgangsregeling inventarisbudget)

Bij de toepassing van de artikelen 12, tweede lid, 17, eerste lid, onder c, en 42, tweede lid, wordt in de jaren 1996 tot en met 1999 het subsidie in de inventaris alsvolgt berekend. De som van de bedragen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt vermeerderd of verminderd met een deel van het verschil tussen de werkelijk goedgekeurde kosten van afschrijving en onderhoud van de inventaris in het jaar 1994 en de som van de bedragen, bedoeld in artikel 12, tweede lid. Het deel, bedoeld in de tweede volzin, bedraagt in het jaar 1996 vier vijfde, in het jaar 1997 drie vijfde, in het jaar 1998 twee vijfde en in het jaar 1999 een vijfde.

Y

In bijlage 1, het controleprotocol Subsidieregeling bejaardenoorden met een bijzondere functie 1994, wordt onder D het volgende in numerieke volgorde ingevoegd:

stcrt-1996-43-p16-SC5342-1.gif

Z

In bijlage 1a, behorende bij het controleprotocol van de Subsidieregeling bejaardenoorden met een bijzondere functie 1994, wordt ’het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur’ vervangen door: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking de tweede dag na plaatsing in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

2. In afwijking van het eerste lid treden van artikel I de onderdelen A, onder 2 en 3, C, onder 1 en 2, D, E, F, G, H, I, J, M, O, S, onder 1, en U, in werking de tweede dag na plaatsing in de Staatscourant en werken terug tot en met 1 januari 1994.

3. Voorzover artikel I, onderdelen H en I, voor de jaren 1994 en 1995 leiden tot een voor de houder ongunstiger resultaat dan de vóór de inwerkingtreding van deze regeling geldende voorschriften, zijn laatstbedoelde voorschriften voor het desbetreffende jaar van toepassing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris voornoemd,Erica Terpstra.

Toelichting

I Algemeen

Deze wijziging van de Subsidieregeling bejaardenoorden met een bijzondere functie 1994 (verder te noemen: de Subsidieregeling 1994) omvat drie onderwerpen.

Er worden nadere regels vastgesteld inzake het subsidie in de kosten van sluiting en verlaging van de capaciteit van de oorden.

De subsidiëring in de kosten van inventaris wordt gebudgetteerd.

Voorts worden enkele verbeteringen in de bepalingen inzake de berekening van het subsidie aangebracht.

Sluiting en capaciteitsverlaging

Met deze wijziging van de Subsidieregeling 1994 wordt alsnog uitvoering gegeven aan de opdracht in artikel 24b, tweede lid, van de Wet op de bejaardenoorden (verder te noemen: de Wbo) tot het stellen van nadere regels inzake ministeriële bijdragen in de kosten van sluiting en verlaging van de capaciteit.

Uiteraard is deze wijziging afgestemd op mijn beleid inzake de modernisering van de ouderenzorg, zoals ik dat in mijn brief van 1 september 1995 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb uiteengezet (Kamerstukken II, 1994-1995, 24 333, nr. 1). Het voornemen is de Wbo met ingang van 1 januari 1997 in te trekken. Daarom heb ik mij bij de voorliggende regeling van het subsidie in de kosten van sluiting en verlaging van de capaciteit beperkt tot bepaling van de subsidiegrondslag en één beleidsinhoudelijke specifieke bepaling. Deze laatste bepaling is een uitwerking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zal dus in de nabije toekomst ook in een ander wettelijk regime dan de Wbo passen.

Budgettering van het subsidie in de kosten van inventaris

Om de subsidiëring van de kosten van inventaris te objectiveren en de uitvoeringslasten van bejaardenoorden en ministerie te verminderen wordt met deze wijziging van de Subsidieregeling 1994 een nieuw systeem ingevoerd. De ministeriële goedkeuring en subsidiëring ad hoc worden vervangen door een jaarlijks budget. De eenvoud en de beheersing van de kosten van inventaris zijn er meegediend dat één jaarlijkse toekenning van een budget in de plaats komt van een veelheid van subsidiebeschikkingen. Ook wordt door de invoering van een budget de handelingsvrijheid vergroot voor planmatig inventarisbeheer naar eigen inzicht van het bejaardenoord.

Het budget voor de kosten van inventaris wordt in zijn geheel toegevoegd aan een verplichte voorziening voor de kosten van inventaris. De werkelijke kosten van inventaris moeten in hun geheel ten laste van deze voorziening worden gebracht.

Voor de verplichte voorziening voor de kosten van inventaris geldt een maximum van 7 maal de toevoeging van het laatste jaar.

Indien per ultimo van een jaar blijkt dat de voorziening hoger is dan de norm die in de bepaling is opgenomen, moet het meerdere aan het ministerie worden teruggestort.

Onder kosten van inventaris vallen aankoopkosten of afschrijvingen, huur en onderhoud van inventaris.

Het budget wordt opgebouwd uit een vast bedrag per verzorgingshuis en een bedrag per verzorgingsplaats. Deze bedragen kunnen jaarlijks worden herzien. De voor 1996 vast te stellen bedragen zullen worden gebaseerd op de subsidietoekenningen voor het jaar 1994. Daarbij gaat het zowel om de subsidietoekenningen voor de normale exploitatielasten van inventaris als om de subsidietoekenningen ad hoc voor investeringen in inventaris.

Tussen de bejaardenoorden met een bijzondere functie bestaan op dit moment aanzienlijke verschillen in de waarde en de staat van afschrijving van de inventaris. In het nieuwe systeem van inventarisbudgettering is daarom voorzien in een geleidelijke toegroei naar het normatief bepaalde budget. Daartoe wordt het bedrag van het inventarissubsidie uit 1994 vanaf 1996 in vijf jaar met gelijke bedragen per jaar verhoogd of verlaagd tot het normatief bepaalde budget.

Bepalingen inzake de berekening van het subsidie

Met deze wijziging van de Subsidieregeling 1994 worden ook enkele technische onjuistheden hersteld. In de jaren 1994 en 1995 zijn de subsidies al vastgesteld en toegekend in overeenstemming met de Subsidieregeling 1994 zoals die na deze wijziging zal luiden.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

1. Artikel 1, onderdeel e

In de begripsbepaling van investering worden uitgaven ten behoeve van inrichting van een onroerende zaak geschrapt. Deze wijziging hangt samen met de invoering van een budget voor de kosten van inventaris. Inrichting van een onroerende zaak wordt gerekend tot inventaris. Voor de inrichting van een onroerende zaak worden derhalve in principe geen investeringssubsidies meer verstrekt. Indien een dergelijk investeringssubsidie bij wijze van uitzondering plaats zou dienen te vinden, dan kan nog gebruik worden gemaakt van artikel 45 van de Subsidieregeling 1994.

2. Artikel 1, onderdeel l

De begripsbepaling van het goedgekeurd budget wordt gewijzigd.

Na de wijziging bestaat het goedgekeurde budget uit de som van de volgende bedragen:

- de som van de door de Minister geaccepteerde huisvestingskosten;

- een bedrag voor personeelskosten;

- een bedrag voor voedingskosten;

- een bedrag voor overige kosten;

- de nacalculatie huisvestingskosten.

Voor de wijziging werden volgens de begripsbepaling ook nog de volgende bedragen gerekend tot het goedgekeurde budget:

- het in mindering te brengen bedrag volgens artikel 5 of 9 (onderbezetting);

- het in mindering te brengen bedrag volgens artikel 6 of 10 (besparing).

De in mindering te brengen bedragen volgens de artikelen 5 en 6 of 9 en 10 worden berekend op basis van het goedgekeurde (vaste en variabele) budget van het jaar t-2 en de exploitatie-uitkomsten van het jaar t-2. De bedoeling is altijd geweest dat deze in mindering te brengen bedragen uit het jaar t-2 in het jaar t worden verrekend met het oord. Doordat deze in mindering te brengen bedragen uit het jaar t-2 volgens de oude begripsbepaling ook werden gerekend tot het goedgekeurde budget van het jaar t, werden zij niet alleen verrekend maar hadden zij, en dat was niet de bedoeling, ook invloed op de berekening van de onderbezetting en de besparing over het jaar t, die op hun beurt worden verrekend bij de toekenning van het subsidie voor het jaar t+2. Dat komt uiteraard doordat in de artikelen 5, 6, 9 en 10 wordt gewerkt met het goedgekeurde budget van het jaar t-2 (in het jaar t+2 is dat het jaar t).

Door de wijziging van de begripsbepaling van goedgekeurd budget is bereikt dat dit niet bedoelde effect niet meer optreedt.

3. Artikel 1, onderdeel m

In de begripsbepaling zijn de woorden ’in het jaar t-2’ geschrapt. Dit is gebeurd om een mogelijk misverstand te voorkomen.

Zoals hierboven bij de toelichting op de wijziging van artikel 1, onderdeel l, is aangegeven, bestaat het goedgekeurde budget uit de som van de volgende bedragen:

- de som van de door de Minister geaccepteerde huisvestingskosten;

- een bedrag voor personeelskosten;

- een bedrag voor voedingskosten;

- een bedrag voor overige kosten;

- de nacalculatie huisvestingskosten.

Bij de nacalculatie huisvestingskosten gaat het hier om de nacalculatie over het desbetreffende jaar en niet om de nacalculatie over het jaar t-2, zoals de oude begripsbepaling van nacalculatie huisvestingskosten wellicht deed vermoeden.

Bij de toekenning van het subsidie voor het jaar t is de nacalculatie huisvestingskosten over het jaar t uiteraard niet bekend. In het goedgekeurde budget voor het jaar t volgens de toekenningsbeschikking komt deze post dan ook nog niet voor. Pas in het jaar t+2 wordt het goedgekeurde budget voor het jaar t verhoogd of verlaagd met de nacalculatie huisvestingskosten over het jaar t. Het aldus verhoogde of verlaagde goedgekeurde budget wordt vervolgens gehanteerd om de onderbezetting en besparing over het jaar t te berekenen (toepassing van de artikelen 5 en 6 of 9 en 10).

In de beschikking waarmee het subsidie voor het jaar t wordt toegekend, komt overigens wel een post nacalculatie huisvestingskosten voor. Die post betreft echter de nacalculatie over het jaar t-2. Het bedrag dat daarmee is gemoeid, dient immers nog door het departement aan het oord te worden betaald of door het oord aan het departement te worden betaald.

Die nacalculatie over het jaar t-2 maakt geen deel uit van het goedgekeurde budget voor het jaar t maar wel van het totaal van de goedgekeurde begroting voor het jaar t (zie ook het tweede lid van artikel 4 en artikel 8 van de Subsidieregeling 1994).

4. Artikel 1, onderdeel n

De wijziging van artikel 1, onderdeel n, is een gevolg van hetgeen in de toelichting op de wijziging van artikel 1, onderdeel l, is opgemerkt.

Door het schrappen van de woorden ’verminderd met 40% van de in het totaal van de goedgekeurde begroting betrokken bedragen als bedoeld in de artikelen 5 en 6 of 9 en 10’ wordt het goedgekeurde vaste budget voor het jaar t niet meer beïnvloed door te verrekenen posten uit het jaar t-2.

B

Overeenkomstig artikel 12a van de wet worden in deze wijziging van de Subsidieregeling 1994 de termen sluiting en verlaging van de capaciteit gehanteerd. In artikel 24b van de wet is sprake van gehele of gedeeltelijke sluiting. In het kader van deze subsidieregeling valt de gedeeltelijke sluiting tot de capaciteitsverlaging te rekenen. Of capaciteitsverlaging wel of niet gepaard gaat met gedeeltelijke sluiting van de accommodatie maakt voor het systeem van de subsidiëring geen verschil.

Er dient op gewezen te worden dat het in de wet en ook in deze regeling gaat om sluiting en verlaging van de capaciteit op initiatief van de minister. De kosten van sluiting en verlaging van de capaciteit op initiatief van het bejaardenoord zelf kunnen in principe niet worden gesubsidieerd.

C en G

1. Artikelen 4, tweede lid, en 8, tweede lid

De redactie is enigszins gewijzigd. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Wel is de nacalculatie huisvestingskosten voor het jaar t-2 toegevoegd als onderdeel van het totaal van de goedgekeurde begroting. Deze nacalculatie ontbrak abusievelijk in de tot nu toe geldende tekst. In de laatste alinea van de toelichting bij de wijziging van artikel 1, onderdeel m, is reeds ingegaan op de aard van deze post.

Voorts vervalt in het tweede lid van de artikelen 4 en 8 de aanduiding dat de verrekening van de bedragen als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 of 9, 10 en 11, bestaat uit een vermeerdering of een vermindering. Die aanduiding staat al in genoemde artikelen. Toepassing van artikel 5 en 6 of 9 en 10 leidt steeds tot verminderingen. Toepassing van artikel 7 of 11 leidt tot een vermeerdering of vermindering. Dat laatste geldt ook voor de nacalculatie huisvestingskosten.

2. Artikelen 4, vierde lid, en 8, vierde lid

In deze bepalingen ontbrak abusievelijk de op verzoek van het bejaardenoord door de Minister voor dat jaar in aanmerking genomen lagere capaciteit dan de in de verklaring van geen bezwaar betrokken capaciteit. Die bepalende factor is nu ook in deze bepalingen opgenomen, conform het derde lid van de artikelen 4 en 8.

D, E, F, H, onder 2, I, J en S, onder 1

In verband met de gewijzigde tekst van het tweede lid van artikel 4 en 8 worden in de artikelen 5, 6, 7, 9, 10 en 11 wijzigingen aangebracht. In de tekst worden de onderdelen van het tweede lid van de artikelen 4 en 8 gepreciseerd, waarmee een verrekening van de bedragen die in de artikelen 5, 6, 7, 9, 10 en 11 zijn berekend, plaats vind. Inhoudelijk verandert er door deze wijziging niets.

H, onder 1 en 3, en I

De artikelen 5 en 6 geven voor de kloosterbejaardenoorden aan dat een eventuele besparing wordt berekend voor huisvestingskosten enerzijds en personeelskosten, voedingskosten en overige kosten anderzijds. Bij huisvestingskosten kan sprake zijn van een besparing, terwijl bij personeelskosten, voedingskosten en overige kosten een tekort optreedt, of omgekeerd. Compensatie tussen een besparing bij de ene kostengroep en een tekort bij de andere kostengroep wordt niet toegestaan.

De artikelen 9 en 10 in hun oude vorm gaven voor de niet-kloosterbe-jaardenoorden aan dat de bedoelde compensatie daar wel plaatsvond. Met deze wijziging is het verschil in behandeling ongedaan gemaakt. De niet-kloosterbejaardenoorden worden op dit punt nu op dezelfde wijze behandeld als de kloosterbejaardenoorden (geen compensatie).

Voor alle duidelijkheid zij nog vermeld dat een vermindering als bedoeld in het eerste lid van artikel 5, dat alleen geldt voor kloosterbejaarden-oorden, niet voorkomt bij niet-kloos-terbejaardenoorden. Dat verschil in behandeling blijft bestaan.

Ook het verschil in goedgekeurd vast budget blijft bestaan (zie de begripsbepaling van goedgekeurd vast budget in artikel 1, onderdeel n).

L

Aan artikel 12 wordt een nieuw lid toegevoegd wegens de invoering van het budget voor de kosten van inventaris. De aard van dit budget is reeds toegelicht onder I Algemeen, Budgettering van het subsidie in de kosten van inventaris.

Er kan nog op worden gewezen dat de gewijzigde begripsbepaling van investering (zie hierboven bij artikel 1, onderdeel e) vanzelfsprekend gevolg heeft voor de reikwijdte van het (nieuwe) eerste lid van artikel 12.

Onder inventaris worden roerende zaken verstaan die zijn bestemd voor de inrichting van een onroerende zaak. Tot inventaris kunnen onder andere worden gerekend: stoffering, meubilering, verlichtingsarmaturen en outillage van alle andere ruimten dan de wooneenheden; alle audio- en videoapparatuur voor algemeen gebruik; telefooninstallaties en alle computerhardware en software.

Onder kosten van inventaris vallen aankoopkosten of afschrijvingen, huur en onderhoud van inventaris.

M

1. Artikel 14a, tweede lid

Ingevolge artikel 24d, eerste lid, Wbo is (onder meer) artikel 12a Wbo inzake sluiting of capaciteitsverlaging van een bejaardenoord van overeenkomstige toepassing op de bejaardenoorden met een bijzondere functie. Zoals ingevolge laatstgenoemd artikel gedeputeerde staten besluiten tot sluiting of capaciteitsverlaging, zo kan de Minister zo’n besluit ten aanzien van een bejaardenoord met een bijzondere functie nemen. Artikel 12a, eerste lid, Wbo vereist dat zo’n besluit noodzakelijk is ter uitvoering van het plan, i.c. het plan voor de bejaardenoorden met een bijzondere functie. In artikel 12a, tweede lid, van de wet worden daaraan enkele verwante criteria toegevoegd. Wanneer de houder van een bejaardenoord zelf de exploitatie wil beëindigen kan de Minister, na toetsing van het voornemen aan sluitingscriteria zoals bedoeld in artikel 12a, eerste en tweede lid, Wbo, de voorliggende regeling van het subsidie in de kosten van sluiting of capaciteitsverlaging geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren. Het tweede lid van het nieuwe artikel 14a voorziet in die mogelijkheid.

2. Artikel 14a, derde lid

Sluiting of capaciteitsverlaging door de Minister, met toepassing van artikel 24d juncto 12a van de wet, zal niet geschieden ten aanzien van kloosterbejaardenoorden. Derhalve zal ook artikel 14a, eerste lid, van de subsidieregeling niet van toepassing zijn ten aanzien van die oorden. De toepassing van het tweede lid op kloosterbejaardenoorden zal zo geschieden dat op het punt van de sluiting of capaciteitsverlaging van kloosterbejaardenoorden de beleidsafspraken toegepast blijven worden die met de overkoepelende organisatie van die oorden in 1986 zijn gemaakt. De betrokken organisatie was het Samenwerkingsverband van de Financiële Kommissie van de Religieuzen, de Algemene Kommissie Oudedagsvoorziening Religieuzen en de Katholieke Vereniging van Bejaardentehuizen (de zogenoemde Beleidsgroep FAK). Die beleidsafspraken zijn vastgelegd bij brief van de Minister van WVC aan de Beleidsgroep FAK, d.d. 11 augustus 1986, nr. BO 1902. Bij die afspraken hebben de FAK en het departement zich akkoord verklaard met de volgende regeling:

- de accommodatiekosten van leegstand en sluiting van de kbo’s zijn voor rekening van de orden en congregaties;

- de afvloeiingskosten van het personeel bij leegstand en sluiting zijn voor rekening van het departement.

Nadien zijn die afspraken overgenomen door de rechtsopvolger van de FAK, de Vereniging Ouderenzorg Religieuzen. Het derde lid bevat een formalisering van die afspraken.

U

In de toelichting op onderdeel M werd al gewezen op de relatie tussen een besluit tot sluiting of capaciteitsverlaging en het plan, wil er sprake kunnen zijn van subsidie in de kosten van sluiting of capaciteitsverlaging. Het beleid van de Minister is dat alleen dan tot capaciteitsverlaging wordt besloten, indien sprake is van een capaciteitsverlaging die groter is dan 10%, met een minimum reductie van 5 verzorgingsplaatsen. Aangezien de met het plan beoogde capaciteitsbeheersing niet de verantwoordelijkheid van de houder is, zijn er een aantal kosten wegens sluiting of capaciteitsverlaging die - behoudens afwijkende afspraken vooraf tussen Minister en belanghebbenden - redelijkerwijs niet ten laste van de houder dienen te komen. Dat zijn de zogenaamde onvermijdbare kosten.

Voor de beoordeling van aanvragen tot subsidiëring van deze kosten zijn in het nieuwe artikel 29a, onder a tot en met d, vier criteria genoemd, respectievelijk:

1. onontkoombaar,

2. niet verwijtbaar,

3. causaal verband en

4. aantoonbaar.

Aan alle vier criteria dient te worden voldaan. Het is in eerste instantie aan de houder om aannemelijk te maken dat dat inderdaad het geval is. Omdat vaak vooraf niet voor 100% zeker is in te schatten welke zaken zich zullen voordoen, wordt geadviseerd steeds nauw overleg te voeren met het ministerie, zodat het bejaardenoord niet voor verrassingen komt te staan omtrent de subsidiëring van onvermijdbare kosten.

ad 1. Onontkoombaarheid Onontkoombaar zijn kosten ten gevolge van juridisch afdwingbare verplichtingen, die doorlopen na de sluiting of capaciteitsverlaging. Daarbij zij gedacht aan:

- de afvloeiingskosten van het personeel;

- de kosten van het sociaal plan;

- de wachtgeldverplichtingen uit geldende arbeidsvoorwaarden en overige verplichtingen uit arbeidsovereenkomsten, zoals doorbetalen van salaris tot aan ontslagdatum;

- de kosten van afkoop van huur- en leasecontracten;

- de afwikkeling van geldleningen;

- de kosten die samenhangen met beëindiging of wijziging van de verzorgingsovereenkomsten als gevolg van de sluiting of capaciteitsverlaging. Het kan in die situatie nodig zijn dat de houder een redelijke tegemoetkoming verstrekt aan de bewoners in de verhuis- en herinrichtingskosten.

Er zijn ook kosten die weliswaar niet door derden afdwingbaar zijn, maar die toch onontkoombaar zijn. Daarbij kan men denken aan:

- een deel van de kosten ten gevolge van verkoop wegens vermindering of beëindiging van het exploitatiesubsi-die, zoals een verschil tussen opbrengst en boekwaarde;

- de met de leegstand samenhangende exploitaitieverliezen voorzover toenemende leegstand wegens naderende sluiting of capaciteitsverlaging al niet wordt verrekend in de subsidiëring van de exploitatiekosten.

In dit kader kan men ook denken aan kosten van de houder, die aantoonbaar leiden tot vermindering van anders onontkoombare kosten (bijv. de afkoop van wachtgelden).

In dit verband zij ook gedacht aan de mogelijkheid dat verkoop of verhuur van buiten gebruik gestelde accommodatie niet mogelijk blijkt voordat sluiting of capaciteitsverlaging plaatsvindt. Gedurende een beperkte tijd is subsidiëring in een deel van de kosten tot behoud van de buiten gebruik gestelde accommodatie gedurende die periode eveneens denkbaar. Behoudens expliciete toestemming van het ministerie is die periode in ieder geval niet langer dan twee jaar.

ad 2. niet verwijtbaarheid Niet verwijtbaar zijn kosten, ten aanzien waarvan de houder alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de omvang zoveel mogelijk te beperken.

ad 3. causaal verband Het vereiste van een causaal verband houdt in dat de kosten rechtstreeks het gevolg van sluiting of capaciteitsverlaging zijn. Zo zal ontslag op grond van slecht functioneren niet tot vergoeding kunnen leiden. Evenmin boekverlies dat aan slecht onderhoud in plaats van de sluiting is te wijten.

ad 4. aantoonbaarheid De aantoonbaarheid, in artikel 29a, onder d, aangeduid met het vereiste dat de houder de bewijsstukken heeft overgelegd, houdt in dat de onontkoombaarheid, de niet-verwijtbaarheid en de causaliteit moeten worden aangetoond. Daarnaast moet de houder de bedragen waarop de subsidieafrekening wordt gebaseerd, kunnen aantonen. Bij bewijsstukken zij dan gedacht aan ontslagvergunningen, huurcontracten, nota’s, accountantsverklaringen e.d.

V

In artikel 42, tweede lid, vervalt de bepaling inzake de dotatie aan de onderhoudsvoorziening voor onderhoud van inventaris, omdat onderhoud van inventaris in de nieuwe regeling uit de voorziening voor kosten van inventaris moet worden bekostigd.

W

Het nieuwe artikel 42a is toegevoegd wegens de invoering van de voorziening voor de kosten van inventaris.

De aard van deze voorziening is reeds toegelicht onder I Algemeen Budgettering van het subsidie in de kosten van inventaris.

Artikel II

Bij de toepassing van de Subsidieregeling 1994, die tot en met 1 januari 1993 terugwerkende kracht had, zijn sinds 1 januari 1994, vooruitlopend op nadere formalisatie, bij de goedkeuring van de begroting en de berekening van het subsidie de wijzigingen gehanteerd, die in de voorliggende regeling zijn vastgelegd. Ten aanzien van die wijzigingen krijgt de voorliggende regeling derhalve terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1994.

De Staatssecretaris voornoemd,

Erica Terpstra.

Naar boven