Rijksbijdrageregeling publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen 1996

19 februari 1996

VMP/FAV-96124

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoert alsmede de Dienst geneeskundige verzorging politie, genoemd in artikel 10 van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994, en met uitzondering van de ingevolge artikel 90b, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement aangewezen rechtspersoon;

b. deelnemer: een persoon die krachtens de toepasselijke publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening als deelnemer wordt aangemerkt;

c. gezinslid: een persoon die krachtens de toepasselijke publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening als gezinslid wordt aangemerkt;

d. heffingsgrondslag: het inkomen van de deelnemer, bedoeld in onderdeel b, waarover procentuele premie wordt geheven door de instelling, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 2

Voor het jaar 1996 wordt ten behoeve van de instellingen gezamenlijk een bijdrage van zevenentachtig miljoen gulden (f 87.000.000) op jaarbasis beschikbaar gesteld ter verlaging van de procentuele premie die de instellingen aan de deelnemers in rekening brengen.

Artikel 3

1. Aan elk der instellingen wordt van het in artikel 2 genoemde bedrag een bijdrage toegekend, welke in dezelfde verhouding tot dat bedrag staat als de heffingsgrondslagen van 1994 bij elk van die instellingen, tot het totaal der heffingsgrondslagen van dat jaar bij de instellingen gezamenlijk.

2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde heffingsgrondslagen per instelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken, gehoord de Kontaktkommissie Publiekrechtelijke Ziektekostenregelingen voor ambtenaren te Nieuwegein, vastgesteld.

3. De toekenning van de in het eerste lid bedoelde bijdrage geschiedt onder de voorwaarde dat het bestuur van elk der instellingen na een daartoe gedaan verzoek schriftelijk verklaart dat de rijksbijdrage geheel is aangewend ter verlaging van de procentuele premie die aan de deelnemers in rekening is gebracht en dat aan de deelnemers voor henzelf en voor hun gezinsleden, niet zijnde kinderen, gedurende het jaar 1996 een nominale premie van ten minste f 237 op jaarbasis per volwassene in rekening is gebracht, en ook overigens aan deze regeling is voldaan.

Artikel 4

De toekenning van de rijksbijdrage geschiedt onder voorbehoud van herziening en verrekening, indien later mocht blijken dat aan de in artikel 3 gestelde voorwaarden niet of niet geheel is voldaan. De ingevolge artikel 3 toegekende bedragen kunnen bij wijze van voorschot betaalbaar worden gesteld.

Artikel 5

De instelling verstrekt aan de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en aan de door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren of andere personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van deze regeling.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Rijksbijdrageregeling publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers.

Toelichting

Evenals in voorgaande jaren wordt aan de publiekrechtelijke ziektekostenre-gelingen, verenigd in de Kontaktkom-missie Publiekrechtelijke Ziektekostenregelingen voor ambtenaren (KPZ) te Nieuwegein, een rijksbijdrage verleend. Deze rijksbijdrage strekt tot compensatie van relatief negatieve inkomenseffecten die - ten opzichte van werknemers in de marktsector - bij de publiekrechtelijk tegen ziektekosten verzekerde ambtenaren zijn opgetreden als gevolg van gedeeltelijke nominalisering van de tot 1 januari 1989 nog geheel procentuele premie.

Er is destijds voor gekozen die compensatie te realiseren in de vorm van het verstrekken van een rijksbijdrage aan de instellingen die een publiek-rechtelijke ziektekostenvoorziening voor ambtenaren (hierna: KPZ-instellingen) uitvoeren, zulks ter verlaging van het werknemersdeel in de procentuele premie.

Ook voor het jaar 1996 wordt deze compensatie beschikbaar gesteld in de vorm van een rijksbijdrage aan de KPZ-instellingen.

De voor het jaar 1996 beschikbaar te stellen rijksbijdrage bedraagt f 87 mln, welk bedrag als volgt tot stand is gekomen.

In de eerste plaats is de compensatie van koopkrachteffecten als gevolg van premienominalisering in de jaren 1989 tot en met 1994 - evenals in voorgaande jaren - gesteld op een bedrag van f 103 mln. Dit bedrag is opgebouwd uit een compensatie ter grootte van f 66 mln (gerelateerd aan de eerste premie-nominalisering in 1989) en een compensatie ter grootte van f 37 mln (gerelateerd aan de verdergaande premienominalisering met ingang van 1992) (vgl. de toelichting bij de Rijksbijdrageregeling publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen 1995; Stcrt. 1994, 243).

Vervolgens is op het bedrag van f 103 mln een korting toegepast ter grootte van f 16 mln. Deze korting heeft de volgende achtergrond.

Met ingang van 1 juli 1994 is in werking getreden de Wet van 9 juni 1994 tot wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met uitbreiding van de personele werkingssfeer van de Ziekenfondswet met een bepaalde categorie van AOWgerechtigden (verplichte ziekenfondsverzekering AOW-gerechtigden) en aanpassing van AOW-rechten in verband met te betalen premies ziektekostenverzekering (hierna: Wet Van Otterloo; Stb. 465). Een van de doelstellingen van die wet is om ZFW-verzekerde AOW-gerechtigden over hun AOW-pensioen - waarover zij in 1994 een premiepercentage verschuldigd waren van 0,75% - met ingang van 1998 hetzelfde premiepercentage verschuldigd te doen zijn als voor werknemers geldt (werkgevers- en werknemersdeel tezamen). Om de desbetreffende AOW-gerechtigden van deze operatie geen netto-nadeel te laten ondervinden wordt het AOW-pensioen in vier fasen tot en met 1998 verhoogd (gebruteerd).

Van deze brutering van het AOW-pensioen profiteren ook niet-ZFW-verzekerde AOW-gerechtigden. In het kader van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Van Otterloo is daarom besloten de maximumpremie die aan 65-plussers, die verzekerd zijn ingevolge de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ), in rekening mag worden gebracht eveneens in vier fasen, te starten met ingang van 1 januari 1995, te verhogen tot het niveau van de maximumpremie die aan WTZ-verzekerden, jonger dan 65 jaar, met een zogenaamde standaardpakketpolis in rekening mag worden gebracht. Op deze wijze wordt het hogere AOW-pensioen benut om WTZ-verzekerde 65-plussers een hogere bijdrage te laten leveren in de kosten van de ziektekostenverzekering.

Ook bij KPZ-verzekerde 65-plussers zal het AOW-bruteringsvoordeel optreden, echter zonder dat van hen een hogere bijdrage in de kosten van de ziektekostenverzekering wordt gevraagd, zoals het geval is bij ZFW- en WTZ-verzekerden. Om ten aanzien van deze verzekerden hetzelfde resultaat te bereiken wordt de rijksbijdrage aan de KPZ-regelingen verminderd, ten einde de KPZ-instellingen te stimuleren de premie voor 65-plussers te verhogen.

Deze vermindering, waarvan de eerste tranche thans is gesteld op een bedrag van f 16 mln, is reeds aangekondigd in de toelichting bij de Rijksbijdrageregeling publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen 1995 (Stcrt. 1994, 243). De eerste tranche van de rijksbijdragevermindering, die betrekking heeft op de boven aangeduide eerste tranche van de AOW-brutering per 1 januari 1995, wordt toegepast op de KPZ-rijksbijdrage voor het jaar 1996, derhalve met een jaar vertraging. Aldus hebben de KPZinstellingen ruimschoots de gelegenheid (gehad) maatregelen te treffen tot aanpassing van de premie voor 65-plus KPZ-verzekerden.

De op het jaar 1996 betrekking hebbende korting in verband met de tweede tranche van de in het kader van de Wet Van Otterloo plaats vindende AOW-brutering, zal worden geëffectueerd bij de beschikbaarstelling van de rijksbijdrage voor het jaar 1997. Naar huidig inzicht zal die korting f 51 mln bedragen, waardoor de voor het jaar 1997 toe te kennen rijksbijdrage naar

verwachting f 36 mln zal bedragen.

De voorwaarden waaronder de rijksbijdrage voor 1996 wordt toegekend zijn nagenoeg dezelfde als die in het jaar 1995. Met betrekking tot de minimaal vereiste hoogte van de nominale premie (f 237 op jaarbasis per verzekerde, niet zijnde kind) is uitgegaan van het bedrag van f 141 per verzekerde, niet zijnde kind, op jaarbasis, dat voor het jaar 1995 gold. Daarbij wordt een bedrag van f 96 opgeteld in verband met de stijging van de nominale premie in relatie met de met ingang van 1 januari 1996 gerealiseerde overheveling van verstrekkingen (waaronder de geneesmiddelen) uit het aansprakenpakket van de Algemene Wet Bijzon-dere Ziektekosten naar onder meer het verzekeringspakket van de KPZ-regelingen. Hierbij is aangesloten bij de in het Financieel Overzicht Zorg (FOZ) 1996 vermelde gegevens inzake de stijging per 1 januari 1996 van de nominale rekenpremie in het kader van de Ziekenfondswet (FOZ 1996, p. 33).

De onderhavige regeling beoogt aan het beschikbaarstellen van de onderhavige rijksbijdrage voor het jaar 1996 een formele grondslag te verschaffen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven