Vaststelling AOW-bedragen per 1-1-1997

18 december 1996

nr. SV/VP/96/5142

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 12 en 30 van de Algemene Ouderdomswet;

Besluit:

Artikel 1

1. Het in artikel 9, tiende lid, van de Algemene Ouderdomswet onderscheidenlijk onder a, b en c genoemde bedrag wordt vervangen door onderscheidenlijk f 1.542,21, f 1.069,79 en f 1.925,27.

2. Het in artikel 9, elfde lid, van de Algemene Ouderdomswet genoemde bedrag wordt vervangen door f 1.069,79.

Artikel 2

Het in artikel 29, negende lid, van de Algemene Ouderdomswet onderscheidenlijk onder a, b, c, en d genoemde bedrag wordt vervangen door onderscheidenlijk f 122,33, f 110,09, f 85,63 en f 61,17.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 1996.
De Staatssecretaris voornoemd,
F.H.G. de Grave.

Toelichting

1. Inleiding

Per 1 januari 1997 worden de pensioenen en uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet opnieuw aangepast, met als uitgangspunt een onverkorte netto-koppeling aan het wettelijk minimumloon. De aanpassing is een gevolg van de verhoging van het bruto-minimumloon met 0,77%.

Voor de AOW is er sinds 1995 de ouderenaftrek in de loon- en inkomstenbelasting. Vanaf 1 januari 1997 wordt deze ouderenaftrek voor alleenstaanden en alleenstaande ouders ver-hoogd met de aanvullende ouderenaftrek. Deze belastingaftrek wordt in de koppelingssystematiek buiten beschouwing gelaten, waardoor de werkelijke netto pensioenen hoger zullen zijn dan die volgens de netto-koppeling worden vastgesteld.

2. Vaststelling pensioenbedragen ingevolge de AOW

In artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is het beginsel neergelegd, dat:

- het netto-ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon per maand;

- het netto-ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon per maand, en

- het netto-ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, die een kind heeft dat jonger is dan 18 jaar en voor wie hij of zij kinderbijslag ontvangt of zal ontvangen, gelijk is aan 90% van het netto-minimumloon per maand.

Voorts heeft de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot nog geen 65 jaar is, onder bepaalde voorwaarden aanspraak op een toeslag. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de jongere echtgenoot. Van inkomen uit arbeid wordt een gedeelte niet in mindering gebracht op de toeslag. Deze vrijlating bedraagt 15% van het bruto-minimumloon (inclusief overhevelingstoeslag) plus een derde gedeelte van het meerdere aan bruto-inkomen (eveneens met inbegrip van de overhevelingstoeslag). Deze vrijlating geldt niet voor inkomen in verband met arbeid.

In artikel 9, negende lid van de AOW is bepaald, dat de volledige bruto-toeslag gelijk is aan het bruto-ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.

Ingevolge artikel 12 van de AOW dienen de pensioenbedragen, genoemd in artikel 9, tiende lid, van de AOW telkens te worden herzien, indien en voorzover in de hiervoor genoemde netto-koppelingen een verstoring optreedt.

stcrt-1996-250-p7-SC7974-1.gif

premie Zfw: 1,35% werknemersdeel en 5,55% werkgeversdeel; over het AOW-pensioen bedraagt de premie 5,40%

premie Wachtgeld: 0,50%

premie WW: 2,20%

premie WAO: 8,45% met een franchise van f 102,- per dag

loonheffing: 37,30% eerste tariefschijf voor personen jonger dan 65 jaar 15,55% eerste tariefschijf voor personen ouder dan 65 jaar

overhevelingstoeslag: 9,90%

Bij bovenstaande vergelijking moeten nog de volgende kanttekeningen worden gemaakt.

Voor de berekening van de loonheffing is ten aanzien van de gehuwde bejaarden, van wie ook de partner 65 jaar of ouder is, uitgegaan van een fictief bedrag, namelijk de helft van de met toepassing van de groene loonheffingstabel voor boven-65-jarigen in te houden loonbelasting naar tariefgroep 3 over tweemaal het gehuwdenpensioen. Deze inhouding kan in werkelijkheid niet voorkomen.

Voor het vaststellen van de loonbelasting op het ouderdomspensioen van een ongehuwde bejaarde met een kind jonger dan 18 jaar, is tariefgroep 4 voor de alleenstaande ouder gehan-teerd. Ten aanzien van de overige ongehuwde bejaarden en de gehuwden is tariefgroep 2 als uitgangspunt genomen. Afhankelijk van de individuele situatie kan echter een indeling in een andere tariefgroep plaatsvinden.

De volledige bruto-toeslag op het ouderdomspensioen voor een gehuwde met een partner jonger dan 65 jaar is gelijk aan het bruto ouderdomspensioen voor een gehuwde.

3. Vaststelling vakantie-uitkeringen ingevolge de AOW

Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de AOW gelden voor de vakantie-uitkering de volgende netto-gelijkheden:

- de netto-vakantie-uitkering per maand voor een gehuwde pensioengerechtigde met een volledige toeslag, is gelijk aan de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand;

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een ongehuwde pensioengerechtigde met een kind tot 18 jaar, is gelijk aan 90% van de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand;

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een ongehuwde pensioengerechtigde is gelijk aan 70% van de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand:

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een gehuwde pensioengerechtigde zonder toeslag of met een partner ouder dan 65 jaar, is gelijk aan 50% van de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand.

In artikel 30 van de AOW is bepaald dat de uitkeringsbedragen, genoemd in artikel 29 van de AOW, telkens worden herzien voor zover in de hiervoor vermelde netto-gelijkheden een verstoring optreedt.

In onderstaand overzicht zijn de nieuwe netto-vergelijkingen weergegeven.

stcrt-1996-250-p7-SC7974-2.gif

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F.H.G. de Grave.

Naar boven