Zeedagenregeling 1997

24 december 1996

Nr. J.9612420

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Na overleg met het Produktschap Vis;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. vissersvaartuig: vaartuig waarvoor een licentie als bedoeld in de Regeling visserijlicentie is toegekend;

b. ondernemer: degene te wiens naam het vissersvaartuig in het centraal visserij-register, bedoeld in het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964, is geregistreerd;

c. dag: tijdvak van 24 uur beginnend om 08.00 uur;

d. zeedag: elke dag of deel van een dag waarop een vissersvaartuig niet in een Nederlandse haven ligt;

e. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

f. motorvermogen: motorvermogen, bedoeld in de Regeling visserijlicentie;

g. besomming: totale opbrengst, uitgedrukt in guldens, verkregen door de verkoop van de met een vissersvaartuig in een kalenderjaar gevangen hoeveelheden vis, schaal- en schelpdieren.

2. In afwijking van het eerste lid vangt voor een vissersvaartuig voor een eerste vertrek in een kalenderweek uit de haven Goedereede een dag aan op enig tijdstip tussen 00.00 uur en 08.00 uur en eindigt deze dag op het daaropvolgende tijdstip van 08.00 uur.

3. In afwijking van het eerste lid eindigt voor een vissersvaartuig bij een aanlanding op een donderdag of op een vrijdag een dag op enig tijdstip tussen 08.00 uur en 13.00 uur.

4. Voor de toepassing van deze regeling vindt het aanlanden plaats op het tijdstip waarop het vissersvaartuig direct of indirect verbinding met de wal heeft gekregen.

Artikel 2

1. Het is verboden in een tijdvak als bedoeld in artikel 3 in het kalenderjaar 1997 met een vissersvaartuig uit te varen, de visserij uit te oefenen of vis aan te landen indien het voor het desbetreffende vissersvaartuig overeenkomstig artikel 3 voor een tijdvak geldende aantal zeedagen is bereikt.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een vissersvaartuig waarvoor op grond van de Regeling contingentering zeevis een contingent makreel is toegekend.

Artikel 3

1. Voor een vissersvaartuig gelden:

a. in het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari tot 24 maart 24 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 24 maart tot 25 juni 26 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 25 juni tot 24 september 24 zeedagen en in het tijdvak dat loopt vanaf 24 september tot en met 31 december 26 zeedagen;

b. indien voor een vissersvaartuig op grond van artikel 10 van de Regeling contingentering zeevis een contingent van 104.990 kg kabeljauw of meer is toegekend, in het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari tot 24 maart 44 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 24 maart tot 25 juni 42 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 25 juni tot 24 september 42 zeedagen en in het tijdvak dat loopt vanaf 24 september tot en met 31 december 44 zeedagen;

c. indien voor een vissersvaartuig op grond van artikel 10 van de Regeling contingentering zeevis een contingent van 30.970 kg kabeljauw of meer, maar minder dan 104.990 kg kabeljauw is toegekend, in het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari tot 24 maart 43 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 24 maart tot 25 juni 40 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 25 juni tot 24 september 30 zeedagen en in het tijdvak dat loopt vanaf 24 september tot en met 31 december 42 zeedagen, of

d. indien het vissersvaartuig staat vermeld op de lijst die is opgenomen in de bijlage bij verordening (EEG) nr. 55/87 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 december 1986 tot vaststelling van de lijst van vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 8 meter en die in bepaalde kustzones van de Gemeenschap mogen vissen met de boomkor (Pb EG L 8), in het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari tot 24 maart 34 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 24 maart tot 25 juni 43 zeedagen, in het tijdvak dat loopt vanaf 25 juni tot 24 september 33 zeedagen en in het tijdvak dat loopt vanaf 24 september tot en met 31 december 45 zeedagen.

2. In afwijking van het eerste lid wordt het aantal zeedagen in een tijdvak als bedoeld in dat lid:

a. verminderd met het aantal zeedagen dat een vissersvaartuig boven het voor een tijdvak geldende aantal zeedagen in een voorafgaand tijdvak is uitgevaren, en

b. vermeerderd met het aantal zeedagen dat een vissersvaartuig minder dan het voor een tijdvak geldende aantal zeedagen in een voorafgaand tijdvak is uitgevaren.

3. In afwijking van het eerste lid stelt de minister voor vaartuigen waarvoor na 1 januari 1997 voor het eerst:

a. een licentie als bedoeld in de Regeling visserijlicentie wordt toegekend, een aantal zeedagen vast naar evenredigheid van het tijdstip waarop de licentie is toegekend;

b. contingenten kabeljauw en wijting als bedoeld in de Regeling contingentering zeevis zijn uitgereikt, een aantal zeedagen vast naar evenredigheid van het tijdstip waarop de contingenten kabeljauw en wijting zijn uitgereikt.

4. De minister kan het aantal zeedagen, bedoeld in het eerste lid, na het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari tot 24 maart aanpassen.

Artikel 4

1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, wordt elke dag dat een vissersvaartuig niet in een Nederlandse haven ligt niet als zeedag aangemerkt, indien de minister voor het betreffende vissersvaartuig een ontheffing als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Regeling vangstbeperking heeft verleend.

2. In afwijking van artikel 1, eerste lid, wordt niet als zeedag aangemerkt elke dag waarop een vissersvaartuig in een buitenlandse haven ligt, indien de ondernemer een door de havenautoriteiten van het desbetreffende land getekende verklaring overlegt waarin ten minste is aangegeven:

a. de naam van de ondernemer;

b. de lettertekens en het nummer van het vissersvaartuig;

c. de plaats en het land van de haven;

d. de datum en het tijdstip van aanlanding in de haven en het aantal dagen dat het vissersvaartuig in de haven heeft gelegen, en

e. de datum en het tijdstip van vertrek uit de haven.

3. In afwijking van artikel 1, eerste lid, wordt niet als zeedag aangemerkt de dag van vertrek uit een Nederlandse haven indien:

a. wordt uitgevaren anders dan voor het uitoefenen van de visserij of het aanlanden van vis;

b. dezelfde dag wordt aangeland in een haven, en

c. de ondernemer onverwijld voor vertrek en na aanlanding met gebruik van de VHF-band of op andere wijze een telefaxbericht heeft verzonden aan de meldkamer van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Kerkrade, telefax 045-5461011, waarin ten minste is aangegeven:

1° de naam van de ondernemer;

2° de lettertekens en het nummer van het vissersvaartuig;

3° de plaats en het land van de haven;

4° de datum en het tijdstip van vertrek of aanlanding in een haven, en

5° het tijdstip van verzending van het telefaxbericht.

Paragraaf 2. Makreelcontingenten

Artikel 5

1. Het is verboden in het kalenderjaar 1997 met een vissersvaartuig waarvoor op grond van artikel 10 van de Regeling contingentering zeevis een contingent makreel is toegekend, uit te varen, de visserij uit te oefenen of vis aan te landen in een tijdvak van 10 dagen dat onmiddellijk volgt op de aanlanding van met dat vissersvaartuig aangevoerde vis van soorten als genoemd in de bijlagen 2, 3 en 4 van de Regeling vangstbeperking.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien ten aanzien van alle in dat lid bedoelde vissersvaartuigen ten genoegen van de minister vóór 31 januari 1997 een visplan is vastgesteld.

3. Een visplan als bedoeld in het tweede lid geeft ten minste aan:

a. welke maatregelen genomen zijn of zullen worden om de visserij-inspanning van de deelnemers aan het visplan te spreiden over het jaar 1997, en

b. welke sanctiemaatregelen zullen gelden in geval van niet-naleving van het plan.

4. De maatregelen, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, bevatten in ieder geval ten aanzien van ieder vissersvaartuig aanvullende maatregelen, die naar het oordeel van de minister tot een vergelijkbare beperking van de visserij leiden als op basis van het in het eerste lid genoemde tijdvak.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op een vissersvaartuig dat minder dan zeven dagen voor een aanlanding is uitgevaren.

Paragraaf 3. Ontheffing/vrijstelling

Artikel 6

1. Van het in artikel 2, eerste lid, gestelde verbod kan de minister geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen voor een vissersvaartuig waarvoor op grond van artikel 10 van de Regeling contingentering zeevis op 1 januari 1997 contingenten tong en schol of haring zijn toegekend.

2. Voor de beoordeling of en in hoeverre een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, is bepalend de verhouding tussen:

a. de omvang van de voor 1997 voor het betrokken vissersvaartuig toegekende contingenten tong en schol, in voorkomend geval onder aftrek van de verminderingen ingevolge artikel 23 van de Regeling contingentering zeevis, uitgedrukt in een besomming op basis van de landelijke gemiddelde opbrengsten tong en schol in 1993, 1994 en 1995, en

b. de landelijke gemiddelde opbrengsten tong en schol per zeedag in 1993, 1994 en 1995 van vissersvaartuigen met een motorvermogen dat vergelijkbaar is met het motorvermogen van het vissersvaartuig waarop het verzoek, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft.

3. Onverminderd het tweede lid komt een ondernemer voor wiens vissersvaartuig in 1997 contingenten tong, schol en haring zijn toegekend en aan wie in 1996, gelet op het feit dat in 1991 ten minste 75% van de totale besomming uit de vangsten van tong, schol en haring bestond, een ontheffing op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Zeedagenregeling 1991 is verleend, in 1997 ten minste voor een ontheffing van hetzelfde aantal zeedagen als in 1996 in aanmerking.

4. Indien een ondernemer een vissersvaartuig waarvoor een gehele of gedeeltelijke ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend gedurende het kalenderjaar 1997 vervangt, kan de minister op verzoek van de ondernemer een gehele of gedeeltelijke ontheffing van het in artikel 2, eerste lid, gestelde verbod voor het vervangende vissersvaartuig verlenen indien de beoordeling van de in het tweede lid bedoelde verhouding daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7

1. Van het in artikel 2, eerste lid, gestelde verbod kan de minister geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen voor een vissersvaartuig waarvoor:

a. op grond van de Regeling contingentering zeevis op 1 januari 1997 contingenten tong, schol, kabeljauw en wijting zijn toegekend, en

b. een vergunning voor de garnalenvisserij als bedoeld in artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren is verleend.

2. Het aantal zeedagen waarvoor een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, wordt vastgesteld op basis van het aantal zeedagen dat voortvloeit uit de berekening op grond van artikel 6, tweede lid, vermeerderd met het aantal zeedagen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c, tot 200 zeedagen per jaar.

3. Indien de ondernemer een vissersvaartuig waarvoor een gehele of gedeeltelijke ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend, gedurende het kalenderjaar 1997 vervangt, dan kan op verzoek van de ondernemer, deze gehele of gedeeltelijke ontheffing voor het vervangende vissersvaartuig worden verleend onder voorwaarde dat de voor 1997 voor het te vervangen vissersvaartuig toegekende contingenten en vergunning als bedoeld in het eerste lid tevens voor het vervangende vissersvaartuig worden uitgereikt.

Artikel 8

1. Van het in artikel 2, eerste lid, gestelde verbod kan de minister op verzoek geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen tot 200 zeedagen per jaar, voor een vissersvaartuig waarvoor de ondernemer kan aantonen dat in het jaar 1996 daarmee ten minste:

a. 90% van de totale besomming werd gevormd door de vangst van oesters, kokkels of mosselen, of

b. 70% van de totale besomming werd gevormd door de vangst van garnalen, aal of spiering.

2. Indien de ondernemer een vissersvaartuig waarvoor een gehele of gedeeltelijke ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend, gedurende het kalenderjaar 1997 vervangt, dan kan op verzoek van de ondernemer, deze gehele of gedeeltelijke ontheffing voor het vervangende vissersvaartuig worden verleend onder voorwaarde dat de eventueel voor 1997 voor het te vervangen vissersvaartuig toegekende vergunningen tevens voor het vervangende vissersvaartuig worden uitgereikt.

3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid dient vóór 1 februari 1997 bij de minister te worden ingediend.

Artikel 9

Aan ontheffingen als bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8 kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

Paragraaf 4. Groepscontingenten

Artikel 10

1. In afwijking van de artikelen 3, 6, 7 en 8 stelt de minister op basis van een visplan als bedoeld in artikel 16 van de Regeling contingentering zeevis, het aantal zeedagen vast dat geldt voor het totale aantal vissersvaartuigen in een groep als bedoeld in artikel 16 van de Regeling contingentering zeevis.

2. Het in het eerste lid bedoelde aantal zeedagen bestaat uit de som van het aantal zeedagen waarop de individuele ondernemers die deelnemen aan een groepscontingent op grond van de artikelen 3, 6, 7 en 8 aanspraak kunnen maken, vermeerderd met een uiterlijk vóór 15 april 1997 door de minister vast te stellen en in de Staatscourant bekend te maken percentage.

3. Het is verboden met een vissersvaartuig waarvan de ondernemer deelneemt aan een groepscontingent, uit te varen, de visserij uit te oefenen of vis aan te landen indien het voor de groep vastgestelde aantal zeedagen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is bereikt.

4. De vermeerdering, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend over het aantal zeedagen dat aan vissersvaartuigen op grond van de artikelen 3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, 6, 7 en 8 is toegekend.

5. Het aantal zeedagen, bedoeld in het eerste lid, wordt ten behoeve van de vissersvaartuigen aan het groepsbestuur toegekend dat met het beheer van het groepscontingent is belast.

6. De minister kan het aantal zeedagen, bedoeld in het eerste lid, na 1 juli 1997 aanpassen.

Artikel 11

Indien een deelnemer aan een groepscontingent op grond van artikel 22 van de Regeling contingentering zeevis van deelname wordt uitgesloten, kent de minister de uitgesloten ondernemer voor zijn vissersvaartuig een aantal zeedagen toe dat gelijk is aan het op grond van artikel 3 en de artikelen 6, 7 of 8 toegekende totale aantal zeedagen verminderd met de tot de datum van uitsluiting met dat vissersvaartuig benutte zeedagen.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 12

De Zeedagenregeling 1996 wordt ingetrokken.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Zeedagenregeling 1997.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 24 december 1996. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.J. van Aartsen.

Toelichting

De Zeedagenregeling 1997 komt in grote lijnen overeen met de Zeedagenregeling 1996.

In de onderhavige regeling wordt evenwel thans verwezen naar de Regeling contingentering zeevis, die eveneens op 1 januari 1997 in werking treedt. In die regeling zijn de voorheen bestaande per vissoort vastgestelde contingenteringsregelingen geïntegreerd.

Evenals in 1996 zal het aantal extra zeedagen dat in 1997 aan de groepen wordt toegekend, op een later tijdstip in de Staatscourant bekend worden gemaakt. Uitgangspunt zal zijn dat het totaal aantal extra zeedagen dat in 1997 aan de groepen wordt toegekend, bij een gelijk deelnemerspercentage als in 1996 niet hoger mag zijn dan het totaal aantal extra zeedagen dat in 1996 aan de groepen is toegekend.

Voorts zal bij de vaststelling van de extra zeedagen rekening worden gehouden met de omvang van de nationale quota voor tong, schol, kabeljauw en wijting en de op basis van de quota berekende individuele rechten.

Het Produktschap Vis kan instemmen met de onderhavige regeling.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Naar boven