Beleidslijn televisie en jeugd

Het tijdstip van uitzending op televisie van gekeurde films, niet-gekeurde films en andere programma-onderdelen

1. Richtlijn en Mediawet

Artikel 22 van de EG-richtlijn ’Televisie zonder Grenzen’ (richtlijn 89/552) luidt als volgt: ’De Lid-Staten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat in de televisie-uitzendingen van de onder hun bevoegdheid vallende televisie-omroeporganisaties geen programma’s voorkomen die de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnen aantasten, inzonderheid programma’s met pornografische scenes of met nodeloos geweld. Deze bepaling geldt ook voor programma’s waarop het voorgaande niet van toepassing is, doch die toch schade kunnen toebrengen aan de fysieke, mentale of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen, tenzij door de keuze van het tijdstip van uitzending of door technische maatregelen gewaar-borgd wordt dat minderjarigen in het zendgebied de uitzendingen normaliter niet kunnen zien of beluisteren.

De Lid-Staten zien er eveneens op toe dat uitzendingen geen enkele aansporing tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit bevatten.’

Ten aanzien van het tijdstip van uitzending van films (en van andere programma-onderdelen) op televisie heeft de Nederlandse wetgever ten aanzien van alle instellingen die zendtijd hebben verkregen in artikel 53 van de Mediawet het volgende bepaald:

’In een televisieprogramma zal de uitzending van films of gedeelten van films die krachtens de Wet op de filmvertoningen na keuring niet zijn toegelaten voor vertoning aan personen beneden de leeftijd van twaalf, onderscheidenlijk zestien jaren niet voor 20.00 uur, onderscheidenlijk 21.00 uur aanvangen. De uitzending van films of gedeelten van films, die niet aan de Nederlandse filmkeuring zijn voorgelegd, en van andere programma-onderdelen, die de instelling die het verzorgt ongeschikt acht voor personen jonger dan twaalf, onderscheidenlijk zestien jaren, zullen niet voor 20.00 uur, onderscheidenlijk 21.00 uur aanvangen. Van de uitslag van de bovenbedoelde keuring dan wel de ongeschiktheid wordt direct vóór de aanvang van de uitzending van de film onderscheidenlijk van het programma-onderdeel mededeling gedaan.’

Artikel 71g, eerste lid van de Mediawet bepaalt dat artikel 53 van overeenkomstige toepassing is op een commerciële omroepinstelling en op het door haar verzorgde programma.

Ten aanzien van abonneeprogramma’s is in artikel 73, tweede lid van de Mediawet het volgende bepaald: ’Indien in een abonneeprogramma films of gedeelten van films worden uitgezonden die krachtens de Wet op de filmvertoningen niet zijn toegelaten voor vertoning aan personen beneden de leeftijd van twaalf, onderscheidenlijk zestien jaren, doet de verzorger van het abonneeprogramma hiervan in het programma mededeling direct vóór de aanvang van de uitzending van het desbetreffende programma-onderdeel’.

2. Richtsnoer

In artikel 53 van de Mediawet is ondermeer een regeling getroffen voor het tijdstip waarop door de Nederlandse filmkeuring gekeurde films, niet aan de Nederlandse filmkeuring voorgelegde films en andere programma-onderdelen in een televisieprogramma mogen worden uitgezonden.

Bij de toepassing van artikel 53 van de Mediawet zal voor het Commissariaat steeds richtsnoer zijn dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd jeugdige televisiekijkers te beschermen.

3. Gekeurde films

De eerste volzin van artikel 53 regelt het tijdstip waarop gekeurde films of gekeurde gedeelten van films in een televisieprogramma mogen worden uitgezonden.

Voor niet-gekeurde gedeelten van een gekeurde film geldt naar het oordeel van het Commissariaat het keuringsresultaat van de film.

Wil een omroep deze gedeelten eerder uitzenden dan het keuringsresultaat op grond van de eerste volzin van artikel 53 toelaat, dan zal de omroep deze gedeelten eerst door de Nederlandse filmkeuring moeten laten keuren. Het Commissariaat gaat er daarbij vanuit dat de omroepen ook daadwerkelijk in de gelegenheid gesteld zullen worden om een (niet-gekeurd) gedeelte van een gekeurde film te laten keuren of een (oude) film te laten herkeuren.

Zoals blijkt uit de antwoorden van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op vragen van de Tweede Kamerleden Beinema en Van Nieuwenhoven over geweld op televisie (TK 1996-1997, Aanhangsel 202) zal de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen bezwaar maken als de Nederlandse filmkeuring op beperkte schaal werkzaamheden verricht die betrekking hebben op eerder door de Nederlandse filmkeuring gekeurde films, in casu keuring van fragmenten en herkeuring daarvan, zulks mede met het oog op uitzending door een omroep (onderstreping Commissariaat voor de Media).

Een uitleg van de eerste volzin van artikel 53, inhoudende dat niet-gekeurde gedeelten van gekeurde films niet het keuringsresultaat van de film zelf volgen, achten wij zo al niet in strijd met de tekst van artikel 53 dan toch in ieder geval in strijd met de aard en strekking van dit artikel.

Immers, een dergelijke uitleg laat in beginsel de mogelijkheid open dat bijvoorbeeld een (niet-gekeurd) gewelddadig gedeelte van een gekeurde film op een eerder tijdstip wordt uitgezonden dan waarop krachtens de eerste volzin van artikel 53 uitzending van de (complete) film is toegestaan.

Bovendien is een dergelijke uitleg van de eerste volzin van artikel 53 niet in overeenstemming met het door de Nederlandse filmkeuring gehanteerde uitgangspunt dat bij het keuren een film als een geheel wordt gezien en individuele scènes vanuit het geheel van de film beoordeeld moeten worden.

Tenslotte biedt naar ons oordeel artikel 53 geen ruimte om ten aanzien van (niet-gekeurde) gedeelten van gekeurde films af te wijken van het regime van de eerste volzin waar het gaat om bepaalde programma’s, zoals bijvoorbeeld nieuwsprogramma’s.

Wel zal bij de uitoefening van het toezicht op de uitzending van (niet-gekeurde) gedeelten van gekeurde films in nieuwsprogramma’s en in uitsluitend en geheel uit filmrecensies bestaande programma’s in concrete gevallen de afweging worden gemaakt of het doel van de bescherming van jeugdigen zwaarder moet wegen dan de journalistieke vrijheid.

4. Niet gekeurde films en andere programma-onderdelen

De tweede volzin van artikel 53 regelt het tijdstip waarop niet-gekeurde films of niet gekeurde-gedeelten van niet-gekeurde films in een televisieprogramma mogen worden uitgezonden. Voorts regelt de tweede volzin het tijdstip waarop andere programmaonderdelen mogen worden uitgezonden.

Ten aanzien van het tijdstip waarop niet-gekeurde films, niet-gekeurde gedeelten van niet-gekeurde films en andere programma-onderdelen mogen worden uitgezonden in een televisieprogramma hebben de omroepen een eigen verantwoordelijkheid in die zin dat zij overeenkomstig de tweede volzin van artikel 53 bepalen of de film, het gedeelte van de film of het andere programma-onderdeel geschikt is voor de in artikel 53 genoemde leeftijdscategorieën.

Het Commissariaat zal - in afwachting van een nadere voorziening ten aanzien van niet-gekeurde films en andere programma-onderdelen - in het kader van het toezicht op de juiste naleving van de Mediawet de toepassing door de omroepen van de tweede volzin van artikel 53 jaarlijks evalueren en daarover in het jaarverslag van het Commissariaat rapporteren.

5. Mededeling

De derde volzin artikel 53 bepaalt dat ’van de uitslag van de bovenbedoelde keuring dan wel de ongeschiktheid direct vóór de aanvang van de uitzending van de film onderscheidenlijk van het programma-onderdeel mededeling wordt gedaan’.

Voor de goede orde wijzen wij erop dat de omroepen op grond van deze bepaling verplicht zijn om telkens vóór de aanvang van de uitzending van een film mee te delen (indien daarvan sprake is):

- dat deze film (door de Nederlandse filmkeuring) niet is toegelaten voor vertoning aan personen beneden de leeftijd van twaalf, onderscheidenlijk zestien jaar; of

- dat deze film (door de omroep) ongeschikt is geacht voor personen jonger dan twaalf, onderscheidenlijk zestien jaar.

Dezelfde verplichting geldt in het geval de omroep een ander programma-onderdeel niet geschikt acht voor de in artikel 53 genoemde leeftijdscategorieën.

Hoewel daartoe op grond van genoemde bepaling niet verplicht, verzoeken wij de omroepen om vóór de aanvang van de uitzending van een film ook mee te delen (indien daarvan sprake is) dat de film hetzij op grond van het oordeel van de Nederlandse filmkeuring hetzij op grond van het oordeel van de omroep zelf geschikt is voor alle leeftijden. Op deze wijze wordt namelijk bij het uitzenden van iedere film duidelijk dat de omroep onderzocht heeft of de film gekeurd is dan wel dat de omroep zelf de geschiktheid heeft beoordeeld. Inmiddels hebben de publieke omroepen ons laten weten hiertoe bereid te zijn.

Bij de uitzending van (gekeurde dan wel niet-gekeurde) gedeelten van films, ook in de hiervoor genoemde nieuwsprogramma’s en filmrecenserende programma’s, dient de omroep telkens het keuringsresultaat dan wel de ongeschiktheid van de gehele film mee te delen.

Ten aanzien van abonneeprogramma’s verwijzen wij naar het hiervoor onder 1. geciteerde artikel 73, tweede lid van de Mediawet.

De publieke omroepen hebben ons laten weten dat zij bereid zijn de keuringsstatus van een film te publiceren in de programmagidsen en op te nemen in het Teletekst-programma.

6. Herhalingen

Met nadruk wijst het Commissariaat erop dat artikel 53 van de Mediawet ook van toepassing is op de door de omroepen overdag uitgezonden herhalingen van eerder in de avonduren uitgezonden programma’s. Wij wijzen hier niet alleen op in verband met de uitzending overdag van films, maar ook en met name vanwege de uitzending overdag van andere programma-onderdelen die niet geschikt zijn voor jeugdige kijkers. De omroepen zullen derhalve bij het maken van hun keuze ten aanzien van te herhalen programma’s wederom aandacht moeten schenken aan hetzij het keuringsresultaat van de betrokken film hetzij de vraag of de niet-gekeurde film of het andere programma-onderdeel geschikt is voor de in artikel 53 genoemde leeftijdscategorieën.

7. Slot

Het gestelde ten aanzien van de reikwijdte van artikel 53 van de Mediawet in de brieven aan het bestuur van de NOS van 4 december 1995 (FvdGN/5111/adg), 22 december 1995 (DM/5388/adg), en 17 april 1996 (DM/1492/mvd), alsmede het gestelde in van genoemde brieven afgeleide brieven aan de publieke en commerciële omroepen, is hiermee komen te vervallen. Deze beleidslijn is vastgesteld op 17 december 1996, treedt in werking op 1 januari 1997 en kan aangehaald worden als de Beleidslijn Televisie en Jeugd van het Commissariaat voor de Media.

Hilversum, 17 december 1996.

Naar boven