Wijziging in de pensioen- en Vut-regeling overheidspersoneel

20 december 1996

AB96/U1630

DGMP/AO/U

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Gelet op artikel 4, zesde lid, van de de Wet privatisering ABP;

Gelet op artikel 2, derde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;

Gezien het verzoek namens de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid van 19 december 1996 (ROP/96.00636) tot plaatsing in de Staatscourant;

maakt het volgende bekend:

1. In overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP hebben de sectorwerkgevers bij de overheid aan de ene zijde en de centrales van overheidspersoneel aan de andere zijde, bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op 20 maart 1996, de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen aangepast in verband met de invoering van de Algemene nabestaandenwet.

2. In overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP hebben de sectorwerkgevers bij de overheid aan de ene zijde en de centrales van overheidspersoneel aan de andere zijde, bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op 20 maart 1996, de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen , alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen aangepast in verband met reparatie van pensioen bij gering inkomen.

3. In het kader van de regeling inzake de geldelijke aanspraken en daarmee verband houdende verplichtingen bij vrijwillig vervroegd uittreden van het overheidspersoneel hebben de gezamenlijke sectorwerkgevers bij de overheid aan de ene zijde en de centrales van overheidspersoneel aan de andere zijde, bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op 20 maart 1996, het reglement goedgekeurd waarin zijn neergelegd de rechten en de plichten van het overheidspersoneel tegenover de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel.

4. De gezamenlijke sectorwerkgevers bij de overheid aan de ene zijde en de centrales van overheidspersoneel aan de andere zijde, bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op 8 mei 1996, hebben besloten tot invoering van een regeling van flexibel pensioen en uittreden. Deze partijen, bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op 10 juli 1996 en op 18 september 1996, hebben die regeling uitgewerkt in een aanpassing van:

a. de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen, in overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP;

b. de regeling inzake de geldelijke aanspraken en daarmee verband houdende verplichtingen bij vrijwillig vervroegd uittreden van het overheidspersoneel, in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.

5. In overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP hebben de sectorwerkgevers bij de overheid aan de ene zijde en de centrales van overheidspersoneel aan de andere zijde, bijeen in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op 13 november 1996, de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen aangepast aan fiscale regelgeving.

6. De aanpassingen, bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, alsmede het reglement, bedoeld in het derde lid, zullen worden gepubliceerd door plaatsing in een supplement bij deze Nederlandse Staatscourant.1

De Minister van Binnenlandse Zaken,
voor deze,
de Directeur-generaal Management en Personeelsbeleid,
A.H.C. Annink.

1 Zie hiervoor de bestelbon op de slotpagina.

Naar boven