Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997

«Gemeentewet»

20 december 1996

nr. FO96/U2383

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, A.G.M. van de Vondervoort, en de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 243 van de Gemeentewet;

Besluiten:

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1

1. Van de volgende gemeentelijke belastingen wordt in de artikelen 2 tot en met 5 vrijstelling verleend:

a. de onroerende-zaakbelasting ter zake van het gebruik van onroerende zaken;

b. de onroerende-zaakbelasting ter zake van het genot van onroerende zaken krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

c. de belasting ter zake van het gebruik van woon- en bedrijfsruimten, bedoeld in artikel 221, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet;

d. de belasting ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van woon- en bedrijfsruimten, bedoeld in artikel 221, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet;

e. de forensenbelasting;

f. de hondenbelasting;

g. de reclamebelasting;

h. de precariobelasting.

2. Een vrijstelling van een belasting, genoemd in het eerste lid, wordt uitsluitend verleend voor zover een zaak, bedoeld in artikel 220a of artikel 221 van de Gemeentewet, niet ter beschikking is gesteld of in gebruik is gegeven aan een derde die zelf niet is vrijgesteld.

Hoofdstuk II Diplomatieke en consulaire vrijstellingen gemeentelijke belastingen

Artikel 2

1. Een vrijstelling van een belasting, genoemd in artikel 1, eerste lid, ten behoeve van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, wordt uitsluitend verleend voor zover die belasting betrekking heeft op belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de officiële werkzaamheden van die diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

2. Onder de officiële werkzaamheden van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan het huisvesten van haar leden.

3. Een vrijstelling als bedoeld in dit hoofdstuk wordt niet verleend in de gevallen waarin de Minister van Binnenlandse Zaken heeft verklaard dat ter zake van die vrijstelling de wederkerigheid niet is gewaarborgd.

Artikel 3

1. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, g en h, genoemde belastingen, zijn vrijgesteld de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden en hun hoofden, met uitzondering van de honoraire consuls.

2. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a, c, e, f, g en h, genoemde belastingen zijn vrijgesteld de leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden, met uitzondering van de honoraire consulaire ambtenaren, mits zij geen Nederlander zijn en zij niet duurzaam verblijf houden in Nederland.

3. Een in het tweede lid genoemde vrijstelling ten aanzien van de leden, wordt mede toegepast ten aanzien van de bij hen inwonende gezinsleden en ten aanzien van hun particuliere bedienden.

4. Een vrijstelling als bedoeld in het tweede en derde lid wordt niet verleend voor zover die belasting betrekking heeft op belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep.

Hoofdstuk III Bijzondere internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen

Artikel 4

1. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b, genoemde belastingen zijn, voor zover van toepassing, vrijgesteld:

a. de Carnegie-Stichting te Den Haag, ter zake van het Vredespaleis;

b. de Imperial War Graves Commission, North West Europe Area, ter zake van de begraafplaatsen met de blijvende zorg waarvan zij is belast, gelegen te Bergen op Zoom, Brunssum, Groesbeek, Holten, Mierlo, Gennep, Mook en Middelaar, Nederweert, Nijmegen, Renkum, Vierlingsbeek, Schiermonnikoog, Sittard, Heeze-Leende, Uden, Valkenswaard en Venray;

c. het Koninkrijk België, ter zake van de onroerende zaken gelegen te Vlissingen, in gebruik bij het Belgische Loodswezen;

d. het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen en Modellen, ter zake van de onroerende zaak, gelegen te Den Haag, Bordewijklaan 15;

e. de Vlaamse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam, ter zake van de onroerende zaken, gelegen te Amsterdam, Nes 43, Nes 43 AA, Nes 43 II, Nes 45, Oudezijds Voorburgwal 276 en Sint Pietershalsteeg 2;

f. het Permanente Hof van Arbitrage, ter zake van het Vredespaleis te Den Haag;

g. de Stichting Haagsche Academie voor Internationaal Recht, ter zake van het Vredespaleis te Den Haag;

h. de stichting Institut Français des Pays-Bas, ter zake van de onroerende zaken gelegen te Amsterdam, Vijzelgracht 2A, en te Den Haag, Nieuwe Uitleg 10;

i. de Republiek Frankrijk, ter zake van de onroerende zaken, gelegen te Amsterdam, Vijzelgracht 2A, en te Den Haag, Nieuwe Uitleg 10, zolang deze onroerende zaken in gebruik zijn bij het Institut Français des Pays-Bas;

j. het Goethe Institut Nederland, ter zake van de onroerende zaken, gelegen te Amsterdam, Herengracht 470, en te Rotterdam, ’s-Gravendijkwal 50 en 52;

k. het Instituto Cervantes, ter zake van de onroerende zaak, gelegen te Utrecht, Domplein 3;

l. de Bondsrepubliek Duitsland, ter zake van de onroerende zaken, gelegen te Amsterdam, Herengracht 470, en te Rotterdam, ’s-Gravendijkwal 50 en 52, zolang deze onroerende zaken in gebruik zijn bij het Goethe Institut Nederland;

m. The British Council, ter zake van de onroerende zaak, gelegen te Amsterdam, Keizersgracht 343;

n. het Koninkrijk België, ter zake van de onroerende zaken in gebruik bij de douane-autoriteiten van die mogendheid op grond van het Verdrag tussen Nederland en België, nopens samenvoeging van douanebehandeling aan de Nederlands-Belgische grens, van 13 april 1948 (Trb. 1951, 128);

o. de Bondsrepubliek Duitsland, ter zake van de onroerende zaken in gebruik bij de douane-autoriteiten van die mogendheid op grond van de overeenkomst tussen Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland, nopens de samenvoeging van de grenscontrole, enzovoort, van 30 mei 1958 (Trb. 1958, 81);

p. het Iran-United States Claims Tribunal, ter zake van de onroerende zaken gelegen te Den Haag, Parkweg 11 en 13;

q. het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (SHAPE), ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente Brunssum;

r. het Technische Centrum van het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (NATO Consultation, Command and Control Agency), ter zake van de onroerende zaken in gebruik bij de organisatie, gelegen in de gemeenten Den Haag en ’s-Gravenzande.

2. Met betrekking tot de onroerende zaak, genoemd in het eerste lid, wordt een vrijstelling van een belasting uitsluitend verleend voor zover de onroerende zaak niet dient tot woning.

3. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, e, h, i, j, k, l, m, n, en o, wordt niet verleend in de gevallen waarin de Minister van Binnenlandse Zaken heeft verklaard dat ter zake van die vrijstelling de wederkerigheid niet is gewaarborgd.

Artikel 5

1. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c, genoemde belastingen zijn vrijgesteld:

a. leden van een krijgsmacht, een civiele dienst en hun gezinsleden als bedoeld in artikel I, eerste lid, letters a, b, en c van het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten;

b. leden van het burgerpersoneel in dienst van een Geallieerd Hoofdkwartier, en de gezinsleden van zodanig personeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, letters b en c, van het Protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Parijs, 28 augustus 1952, Trb. 1953, 11);

c. personen in dienst van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, daaronder mede begrepen personen, genoemd in paragraaf 8 van de Briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979, alsmede hun inwonende gezinsleden;

d. de strijdkrachten van vreemde mogendheden die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag (Stb. J355 en J416).

2. Personen die Nederlander zijn, en personen die in Nederland duurzaam verblijf houden, zijn van de vrijstelling, genoemd in het eerste lid, uitgezonderd.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 6

De Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1997. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 1996, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 1997.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997.


Den Haag, 20 december 1996. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A.G.M. van de Vondervoort. De Staatssecretaris van Financiën,
W.A.F.G. Vermeend.

Toelichting

1. Algemeen

De Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 is gebaseerd op artikel 243 Gemeentewet. Dit artikel geeft de ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën de bevoegdheid om nadere regels te geven over vrijstelling van gemeentelijke belastingen wanneer het volkenrecht of het internationale gebruik naar hun oordeel tot zo’n vrijstelling noodzaakt.

Voor de diplomatieke vrijstellingen is met name het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van belang. De vrijstellingen die gelden voor consulaire vertegenwoordigingen en hun leden, vinden hun grondslag in het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Beide verdragen van Wenen geven een minimumniveau van fiscale privileges. Begrippen die in de regeling gebruikt worden, komen overeen met de terminologie van de Weense verdragen.

Naast de diplomatieke en consulaire vrijstellingen noemt de regeling een aantal bijzondere internationale vrijstellingen. Deze vrijstellingen vinden hun grond niet in een rechtstreeks werkende internationale overeenkomst, maar zijn in samenhang met een dergelijke overeenkomst of op grond van internationaal gebruik gerechtvaardigd.

In rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten komen bepalingen inzake belastingvrijstellingen voor die eveneens op gemeentelijke belastingen toepasselijk zijn. Het gaat hier om verdragen waarbij Nederland partij is, met name betreffende internationale organisaties, oorlogsbegraafplaatsen, culturele betrekkingen en handelsbetrekkingen. Die bepalingen kunnen ’naar haar inhoud een ieder verbinden’ en hebben dus krachtens artikel 93 Grondwet verbindende kracht na bekendmaking. Dit betekent dat de gemeenten zonder nadere regelgeving deze bepalingen moeten toepassen. Daarom zijn deze vrijstellingen niet in de regeling opgenomen.

Ten opzichte van de vorige Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen is het volgende veranderd. Op 1 januari 1995 zijn de nieuwe materiële belastingbepalingen van de Gemeentewet in werking getreden. Aan die bepalingen is de regeling aangepast. Voor het overgrote deel gaat het om technische wijzigingen. Op inhoudelijk gebied is de introductie van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten voor de regeling van belang. De achterliggende gedachte bij deze belastingen is dat gebruikers en eigenaren van woonschepen, woonwagens en andere roerende zaken die dienen tot woning, en van roerende bedrijfsruimten (bijvoorbeeld: drijvende hotels) ook belang hebben bij de collectieve voorzieningen die de gemeente hun biedt. Het moet gaan om roerende zaken die duurzaam aan een plaats gebonden zijn en dienen tot permanente bewoning of permanent gebruik. Vanwege de nauwe aansluiting van die belastingen bij de systematiek van de onroerende-zaakbelastingen in de Gemeentewet, is het wenselijk om die aansluiting ook te zoeken wat betreft de diplomatieke en internationale vrijstellingen. Effectieve uitbreiding als gevolg hiervan is echter nauwelijks te verwachten, omdat vertegenwoordigingen, hun leden en internationale organisaties zich met name huisvesten in onroerende zaken.

Verder vinden er, in tegenstelling tot voorheen, geen vrijstellingen meer plaats van de leges en van de vermakelijkhedenretributie. Dit komt doordat het hierbij in feite niet gaat om belastingen, maar om heffingen wegens bepaalde verleende diensten. Van zulke heffingen behoeft op grond van de verdragen van Wenen geen vrijstelling plaats te vinden.

Daarnaast is in de regeling de lijst van bijzondere internationale vrijstellingen geactualiseerd.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel geeft in het eerste lid een opsomming van de gemeentelijke belastingen waarvan in de volgende artikelen van de regeling vrijstelling wordt verleend. Heffingen wegens bepaalde verleende diensten komen niet voor vrijstelling in aanmerking. Daarom komen bijvoorbeeld de leges, de baatbelasting en de rioolrechten niet in artikel 1, eerste lid, voor.

In artikel 1, tweede lid, is bepaald dat de vrijstelling niet geldt voor zover de onroerende of roerende zaak, bedoeld in artikel 220a of artikel 221 Gemeentewet, ter beschikking is gesteld aan een derde die niet zelf is vrijgesteld. Tot 1 januari 1995 was het volgens het Besluit gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen (Besluit OZB) alleen mogelijk om een object in zijn geheel al dan niet vrij te stellen. Met ingang van die datum is het Besluit OZB komen te vervallen en zijn de vrijstellingen geïntegreerd in de Gemeentewet (artikel 220d). In de nieuwe systematiek van de Gemeentewet is het mogelijk om voor delen van een onroerende zaak (en voor delen van een roerende woon- of bedrijfsruimte) vrijstelling te verlenen.

Wanneer een vertegenwoordiging, een vrijgesteld persoon of een vrijgestelde organisatie of vreemde mogendheid een onroerende (of roerende) zaak of een deel daarvan ter beschikking stelt aan een niet-vrijgestelde derde, dan wordt de omvang van de vrijstellingen begrensd tot de noodzakelijke omvang. Zo wordt een te ruime toepassing van de vrijstellingen ingeperkt. Het onderling gebruiken en uitwisselen van deze zaken door vrijgestelden brengt de vrijstelling niet in gevaar.

Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel wordt een algemene voorwaarde voor de vrijstellingen voor vertegenwoordigingen gesteld. De eis is dat het moet gaan om belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de ’officiële werkzaamheden’ van de vertegenwoordiging.

In het tweede lid wordt de inhoud van het begrip ’officiële werkzaamheden’ uitgebreid. Hierin staat namelijk dat ook het huisvesten van leden van de vertegenwoordiging tot de officiële werkzaamheden van de vertegenwoordiging behoort. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat vertegenwoordigingen ook vrijstelling genieten van belastingen in verband met de eigendom van woningen waarin zij hun leden hebben gehuisvest.

Volgens het derde lid wordt aangenomen dat er wederkerigheid bestaat, tenzij uit een verklaring van de Minister van Binnenlandse Zaken het tegendeel is gebleken. Een dergelijke verklaring kan bestaan uit een eenvoudige schriftelijke mededeling van de genoemde bewindspersoon die ter kennis is gebracht van de belanghebbende gemeentebesturen.

Artikel 3

In het eerste lid is bepaald dat vertegenwoordigingen van andere mogendheden zijn vrijgesteld van onroerende-zaakbelastingen, belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten, hondenbelasting, reclamebelasting en precariobelasting. Dit zijn alle belastingen die in deze regeling voor vrijstelling in aanmerking komen, behalve de forensenbelasting. De vrijstellingen gelden ook voor consulaire vertegenwoordigingen met aan het hoofd een honoraire consul. Ook de hoofden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden genieten deze vrijstellingen, behalve de honoraire consul.

Het tweede lid bepaalt dat de leden van vertegenwoordigingen van andere mogendheden zijn vrijgesteld van onroerende-zaakbelasting en belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten, beide ter zake van het feitelijk gebruik, forensenbelasting, hondenbelasting, reclamebelasting en precariobelasting. Deze personen krijgen derhalve geen vrijstelling van zowel de onroerende-zaakbelasting als de belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Zij mogen voor de toepassing van de vrijstelling geen Nederlander zijn en geen duurzaam verblijf houden in Nederland. Onder ’leden van vertegenwoordigingen’ vallen, in overeenstemming met de verdragen van Wenen: de hoofden en de leden van het diplomatieke, administratieve en technische personeel en van het bedienend personeel van de vertegenwoordigingen.

Honoraire consulaire ambtenaren zijn van alle vrijstellingen uitgezonderd. De inwonende gezinsleden en de particuliere bedienden van de leden van een vertegenwoordiging van een andere mogendheid vallen op grond van het derde lid onder het bereik van de vrijstelling van het tweede lid. Voor de vrijstelling voor de inwonende gezinsleden en voor de particuliere bedienden is het een noodzakelijke voorwaarde dat het lid van de vertegenwoordiging is vrijgesteld. Vrijstelling voor de inwonende gezinsleden en voor de particuliere bedienden is dus gekoppeld aan vrijstelling voor de leden. Het doet niet ter zake of de inwonende gezinsleden en de particuliere bedienden Nederlander zijn dan wel duurzaam verblijf houden in Nederland.

Het vierde lid bepaalt dat een vrijstelling niet wordt verleend indien het gaat om belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. Dit geldt zowel voor de leden van de vertegenwoordiging als voor hun inwonende gezinsleden en hun particuliere bedienden.

Artikel 4

Dit artikel geeft in het eerste lid een opsomming van de organisaties en vreemde mogendheden die vrijgesteld zijn van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het feitelijke gebruik of het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

De zinsnede ’voor zover van toepassing’ geeft aan dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor zover een in de opsomming genoemde organisatie of vreemde mogendheid belastingplichtig is. In concreto komt dit erop neer dat wanneer er door een organisatie of vreemde mogendheid uitsluitend feitelijk gebruik wordt gemaakt van een onroerende zaak, er alleen vrijstelling wordt verleend voor de onroerende-zaakbelasting ter zake van dat gebruik en niet voor de zogenoemde eigenarenbelasting. Omdat die organisatie of vreemde mogendheid ter zake van die onroerende zaak geen genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft, volgt ook geen aanslag eigenarenbelasting.

In het tweede lid is sprake van onroerende zaken als vermeld in het eerste lid. Bij deze onroerende zaken gaat het niet om belastingobjecten voor de onroerende-zaakbelastingen, maar om eigendommen dan wel percelen die onder de daar vermelde benaming bekend staan. Deze eigendommen kunnen derhalve meer belastingobjecten voor de onroerende-zaakbelastingen in zich houden. Vrijstelling wordt slechts voor gedeelten van de onroerende zaak verleend die niet dienen tot woning.

Artikel 4, derde lid, komt overeen met artikel 2, derde lid. Logischerwijs kan wederkerigheid alleen worden geëist als er sprake is van een bilaterale verhouding. Daarom zijn alleen die organisaties en vreemde mogendheden uit het eerste lid opgesomd waarmee Nederland een bilaterale relatie heeft.

Artikel 5

Dit artikel geeft in het eerste lid een opsomming van personen die zijn vrijgesteld van het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelasting en van het gebruikersdeel van de belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten.

Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, geeft het tweede lid aan dat de vrijstelling niet geldt voor personen die Nederlander zijn, dan wel duurzaam verblijf houden in Nederland.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A.G.M. van de Vondervoort.

De Staatssecretaris van Financiën

W.A.F.G. Vermeend.

Naar boven