Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers

«Algemene militaire pensioenwet»

11 december 1996

nr. P/96006192

Afdeling pensioenen en sociale zekerheid

De Staatssecretaris van Defensie,

Gelet op artikel X 5, vierde lid, van de Algemene militaire pensioenwet;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. betrokkene: de beroepsmilitair, de gewezen beroepsmilitair, de dienstplichtige militair, de gewezen dienstplichtige, alsmede de reservist en de gewezen reservist die ten gevolge van invaliditeit aantoonbare beperkingen ondervindt;

b. invaliditeit: de invaliditeit met dienstverband, bedoeld in artikel E 11 van de Algemene militaire pensioenwet;

c. voorziening tot verbetering van levensomstandigheden: het middel dat direct dan wel indirect de nadelige gevolgen van de beperkingen die de betrokkene ten gevolge van zijn invaliditeit ondervindt, opheft of vermindert dan wel voorziet in een financiële tegemoetkoming in of een financiële vergoeding van de kosten die daarvan een gevolg zijn;

d. kosten: de kosten die de betrokkene in verband met invaliditeit noodzakelijkerwijs moet maken en zonder invaliditeit niet of niet in dezelfde mate gemaakt zouden worden;

e. financiële tegemoetkoming: een gedeeltelijke vergoeding van de kosten van een voorziening;

f. financiële vergoeding: een volledige vergoeding van de kosten van een voorziening;

g. begeleider: degene die de betrokkene begeleidt, omdat de toestand van de betrokkene begeleiding nodig maakt.

Hoofdstuk 2 Voorzieningenpakket

Artikel 2

Voorzieningen tot verbetering van levensomstandigheden worden verleend in de vorm van:

a. leefvoorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 3;

deze voorzieningen kunnen betrekking hebben op:

1. verplaatsing per taxi of auto;

2. verplaatsing binnenshuis en buitenshuis per rolstoel;

3. wonen;

4. kosten verbonden aan op zich normale huishoudelijke uitgaven;

b. werkvoorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 4;

c. bijzondere voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 5.

Artikel 3

Een voorziening als bedoeld in artikel 2 wordt slechts verleend indien:

a. de verstrekking daarvan in verband met de aanwezige invaliditeit om medische dan wel sociaal-medische redenen aangewezen is;

b. deze in overwegende mate op het individu gericht is;

c. deze voor langere tijd noodzakelijk is;

d. deze voor de betrokkene niet algemeen gebruikelijk is;

e. de waarde meer bedraagt dan 1.86 maal de grondslag voor een 23-jarige, als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.

Hoofdstuk 3 Leefvoorzieningen

Artikel 4

Onder leefvoorzieningen die betrekking hebben op verplaatsing per taxi of auto worden verstaan:

a. de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

1. een (rolstoel)taxi;

2. een taxi in geval van slechtziendheid;

3. vervoer door derden;

b. de financiële vergoeding van de kosten van:

1. een standaard auto;

2. een duurdere auto dan de standaard auto indien de standaard auto niet geschikt is; de meerprijs van de duurdere auto ten opzichte van de standaard auto wordt aangemerkt als aanpassingskosten als bedoeld in onderdeel d;

c. de verstrekking van een al dan niet aangepaste auto in bruikleen indien de standaard auto bedoeld in onderdeel b, onder 1, of de duurdere auto, bedoeld in onderdeel b, onder 2, niet geschikt is;

d. de financiële vergoeding van de kosten van de noodzakelijke aanpassingen van een auto als bedoeld in onderdeel b en c die als restraint op het rijbewijs staan vermeld;

e. de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

1. een eigen auto;

2. een standaard auto als bedoeld in onderdeel b, onder 1;

3. een duurdere auto als bedoeld in onderdeel b, onder 2;

4. een auto in bruikleen als bedoeld in onderdeel c;

f. de financiële vergoeding van de kosten van:

1. de invalidenparkeerplaats en/of de landelijke of gemeentelijke parkeerontheffing in verband met de invaliditeit van de betrokkene;

2. het abonnement op de woonplaatsservice van de Algemene Nederlandse Wielrijders Bond in verband met de invaliditeit van de betrokkene;

3. de keuring en leges ten behoeve van het verlengen van het rijbewijs van de betrokkene in verband met de invaliditeit van de betrokkene;

4. de keuring met het oog op het aanbrengen van noodzakelijke aanpassingen van een auto als bedoeld in onderdeel b en c in verband met de invaliditeit van de betrokkene;

g. de financiële tegemoetkoming in de kosten van:

1. autorijlessen en proef- en gewenningslessen; deze tegemoetkomingen kunnen worden toegekend aan de betrokkene of aan diens begeleider in de meerijsituatie.

2. aflevering van een auto als bedoeld in onderdeel b en c;

h. de financiële vergoeding van de kosten van het rij-examen; deze vergoeding kan worden toegekend aan de betrokkene of aan diens begeleider in de meerijsituatie.

Artikel 5

1.De in artikel 4, onderdeel a, onder 1 en 3, en onderdeel e, bedoelde voorzieningen worden toegekend tot maximaal 10.000 kilometers. De in artikel 4, onderdeel a, onder 2, bedoelde voorziening wordt toegekend tot maximaal 5.000 kilometers.

2. Bij het vaststellen van de in het eerste lid bedoelde voorzieningen wordt geen rekening gehouden met bespaarde kosten op het openbaar vervoer.

3. De in artikel 4, onderdeel a en e, onder 1 tot en met 3, bedoelde voorzieningen worden toegekend voor een periode van vijf jaren. Indien de medische dan wel sociaal-medische redenen voor deze voorzieningen vervallen kunnen deze voorzieningen voor elke toegekende periode van vijf jaren gedurende een termijn van één jaar worden voortgezet doch ten hoogste voor de duur van drie jaar.

Artikel 6

1. Voor de vaststelling van het recht op een voorziening als bedoeld in artikel 4, onderdeel a tot en met c, en onderdeel e, is de hoogte van het inkomen van de betrokkene bepalend.

2. Bij de vaststelling van het inkomen van de betrokkene wordt een pensioen ter zake van invaliditeit in aanmerking genomen, met dien verstande dat de toegekende bijzondere invaliditeitsverhoging ingevolge de artikelen E7 en E8 van de Algemene militaire pensioenwet dan wel de in de artikelen 17 en 18 van de Pensioenwet voor de landmacht 1922 en van de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 bedoelde vermeerdering buiten beschouwing blijven.

3. Bij de vaststelling van het overige inkomen van de betrokkene is het Besluit inkomensgrens vervoersvoorzieningen buitenshuis AAW, voorzover daarvan in het navolgende niet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing.

4. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen worden toegekend indien het inkomen van de betrokkene in het kalenderjaar waarin het verzoek tot toekenning van de voorziening is gedaan niet meer bedraagt dan 261 x 70% van het maximumdagloon, bedoeld in de artikelen 9, eerste lid en 9a, vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

5. Indien het inkomen van de betrokkene in een kalenderjaar meer bedraagt dan 261 x 70% van het maximumdagloon, bedoeld in de artikelen 9, eerste lid en 9a, vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vervallen de in artikel 4, onderdeel b, c en e, onder 2 tot en met 4, bedoelde voorzieningen.

6. Indien het inkomen van de betrokkene meer bedraagt dan het op grond van het in het vierde lid vastgestelde bedrag worden de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, onderdeel a en e, onder 1, gedeeltelijk toegekend overeenkomstig het hierna bepaalde:

- bij een overschrijding tot maximaal f 1250 wordt tot 90% van de op jaarbasis vastgestelde waarde van de voorziening tegemoetgekomen;

- bij een overschrijding met meer dan f 1.250, doch ten hoogste f 2.500 tot 80%;

- bij een overschrijding met meer dan f 2.500, doch ten hoogste f 3.750 tot 70%;

- bij een overschrijding met meer dan f 3.750, doch ten hoogste f 5.000 tot 60%;

- bij een overschrijding met meer dan f 5.000, doch ten hoogste f 6.250 tot 50%;

- bij een overschrijding met meer dan f 6.250, doch ten hoogste f 7.500 tot 40%;

- bij een overschrijding met meer dan f 7.500, doch ten hoogste f 8.750 tot 30%;

- bij een overschrijding met meer dan f 8.750, doch ten hoogste f 10.000 tot 20%;

- bij een overschrijding met meer dan f 10.000, doch ten hoogste f 11.250 tot 10%;

- indien de overschrijding f 11.250 te boven gaat wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

7. Een algehele beëindiging van een in het eerste lid bedoelde voorziening vindt niet eerder plaats dan zes maanden nadat de betrokkene van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.

8. Een tussentijdse verhoging van een in het zesde lid bedoelde voorziening als gevolg van verlaging van het inkomen van de betrokkene vindt met onmiddellijke ingang plaats. Een tussentijdse verlaging van een in het zesde lid bedoelde voorziening als gevolg van een verhoging van het inkomen van de betrokkene vindt niet eerder plaats dan na verloop van een maand na kennisneming van de voorgenomen wijziging.

9. Jaarlijks wordt beoordeeld of de betrokkene voldoet aan het bepaalde in het eerste tot en met het zesde lid. De betrokkene dient jaarlijks zijn inkomen op te geven aan de hand van een hem toegezonden formulier. Verder is hij verplicht eventuele tussentijdse wijzigingen van het opgegeven inkomen onverwijld te melden.

10. In afwijking van het achtste lid kan de tussentijdse verlaging op een vroeger tijdstip ingaan indien de betrokkene zijn informatieplicht, bedoeld in het negende lid niet is nagekomen.

Artikel 7

Onder leefvoorzieningen die betrekking hebben op verplaatsing binnenshuis en buitenshuis per rolstoel worden verstaan:

a. de verstrekking van een rolstoel in bruikleen;

b. de financiële vergoeding van de kosten van:

1. de noodzakelijke aanpassingen van een rolstoel;

2. de accessoires van een rolstoel;

3. het onderhoud, de reparatie en de keuring van een rolstoel;

4. een rolstoeltraining;

5. de premie van de verzekering van een buitenrolstoel;

6. een weer beschermende rolstoelkleding;

c. de financiële tegemoetkoming in de kosten van:

1. een rolstoelgarderobe;

2. een sportrolstoel of andere sportattributen, exclusief afleveringskosten;

3. het onderhoud en de reparatie van een sportrolstoel of andere sportattributen.

Artikel 8

Onder leefvoorzieningen die betrekking hebben op wonen wordt verstaan:

a. de financiële vergoeding van de kosten van de verhuizing door een erkende verhuizer;

b. de financiële tegemoetkoming in de kosten van:

1. de inrichting van de nieuwe woning;

2. de eigen bijdrage voor een woonvoorziening krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 9

Onder leefvoorzieningen die betrekking hebben op de kosten verbonden aan op zich normale huishoudelijke uitgaven worden verstaan:

a. de financiële vergoeding van de kosten van:

1. de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp voor zover deze hulp door een instelling voor gezinsverzorging kan worden verleend;

2. de factuur in verband met de indicatiestelling van de onder 1, bedoelde instelling;

3. het abonnement, alsmede de aanschaf en aansluiting van de telefoon;

b. de financiële tegemoetkoming in de kosten van:

1. het zelf inhuren van huishoudelijke hulp volgens een jaarlijks vast te stellen uurloon indien de in onderdeel a, onder 1, bedoelde instelling deze hulp niet kan leveren;

2. de extra slijtage van de kleding, schoeisel en het beddegoed;

3. de vervanging van een garderobe in verband met de invaliditeit van de betrokkene;

4. de extra verwarming en elektriciteit;

c. de financiële tegemoetkoming in de premiekosten met betrekking tot:

1. een ongevallenverzekering, voor zover deze de risico’s, verbonden aan het uitgeoefende beroep, dekt;

2. een verzekering ter verkrijging van een periodieke uitkering wegens inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid;

3. een levensverzekering ten behoeve van nabestaanden;

4. een pensioenverzekering ten behoeve van een nabestaandenpensioen;

5. een verzekering van het WAO-hiaat.

Hoofdstuk 4 Werkvoorzieningen

Artikel 10

1. Onder werkvoorzieningen worden verstaan de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, die betrekking hebben op het woon-werkvervoer dan wel op een combinatie van woon-werkvervoer en leefvervoer.

2. Artikel 5, eerste lid, en artikel 6 zijn niet van toepassing op de werkvoorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

3. In afwijking van artikel 5, eerste lid, worden de in artikel 4, onderdeel a en e, bedoelde voorzieningen indien die betrekking hebben op het woon-werkvervoer toegekend tot maximaal 80 werkkilometers vice versa per werkdag.

Hoofdstuk 5 Bijzondere voorzieningen

Artikel 11

In bijzondere gevallen kan de betrokkene in aanmerking komen voor een voorziening tot verbetering van diens levensomstandigheden, verband houdende met zijn invaliditeit, indien hierin niet door een andere regeling wordt voorzien. Van een bijzonder geval is sprake indien niet toekenning van de bijzondere voorziening voor de betrokkene tot kosten zou leiden die redelijkerwijs niet ten laste van hem dienen te komen en bovendien zou leiden tot ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie van de betrokkene.

Hoofdstuk 6 Aanvullende bepalingen

Artikel 12

1. Indien in verband met de ernst van de invaliditeit en de persoonlijke situatie van de betrokkene onverwijld een voorziening in de zin van deze regeling geboden is kan vooruitlopend op de uitkomsten van een nader onderzoek aan de betrokkene de gewenste voorziening op voorschotbasis worden toegekend.

2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien naderhand blijkt dat daarop geen recht bestaat.

Artikel 13

Indien voor het ter beschikking stellen van een voorziening in de zin van deze regeling bepaalde maatregelen dringend gewenst zijn en de ernst van de invaliditeit en de persoonlijke situatie van de betrokkene een onverwijld handelen noodzakelijk maken kan een renteloos voorschot worden verstrekt.

Artikel 14

1. Indien een in bruikleen verstrekte voorziening wordt beëindigd kan de betrokkene in de gelegenheid worden gesteld die voorziening te kopen voor een prijs die de actuele waarde daarvan in het maatschappelijk verkeer niet te boven gaat.

2. Indien een voorziening als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, wordt beëindigd kan de eventuele restwaarde van de in dat onderdeel bedoelde auto geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 15

In individuele gevallen, waarin de regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, kan zo nodig in afwijking van het bepaalde in deze regeling een beslissing worden genomen, voor zover het betreft voorzieningen, die ten tijde van het in werking treden van deze regeling nog niet bekend zijn dan wel niet voorzienbaar waren en waarvan toevoeging aan deze regeling opportuun wordt geacht.

Hoofdstuk 7 De financiële tegemoetkoming

Artikel 16

1. De in artikel 4, onderdeel g, onder 1, bedoelde financiële tegemoetkoming betreft maximaal 100 autorijlessen en 25 proef- en gewenningslessen.

2. De financiële tegemoetkoming in de afleveringskosten, bedoeld in artikel 4, onderdeel g, onder 2, wordt bepaald aan de hand van de normen van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming.

Artikel 17

1. Voor elk kalenderjaar bedraagt in geval van leefvervoer de financiële tegemoetkoming in de kosten van:

a. het gebruik van een rolstoeltaxi als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onder 1, ten hoogste 10.000 X f 1,00 per kilometer, alsmede van een taxi als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onder 1, ten hoogste 10.000 X f 0,65 per kilometer;

b. het gebruik van een taxi ingeval van slechtziendheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onder 2, ten hoogste 5.000 X f 0,65 per kilometer;

c. het vervoer door derden, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onder 3, ten hoogste 10.000 X f 0,65 per kilometer;

d. het gebruik van een eigen auto als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 1, ten hoogste 10.000 X f 0,65 per kilometer;

e. het gebruik van een standaard auto als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 2, of een duurdere auto dan de standaard auto, bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 3, ten hoogste 10.000 X f 0,49 per kilometer;

f. het gebruik van een auto in bruikleen als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 4, ten hoogste 10.000 kilometers X de kilometervergoeding die afgestemd is op het merk en type auto.

2. Ingeval van woon-werkvervoer worden de in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van bedoelde (rolstoel)taxi of auto toegekend tot maximaal 80 werkkilometers vice versa per werkdag.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt voor elk kalenderjaar ingeval van een combinatie van het woon-werkvervoer en leefvervoer de financiële tegemoetkoming in de kosten van:

a. het vervoer door derden, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onder 3, of het gebruik van een eigen auto als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 1:

- tot 15.000 kilometers f 0,46 per kilometer;

- tot 20.000 kilometers f 0,36 per kilometer;

- bij meer dan 25.000 kilometers f 0,32 per kilometer;

b. het gebruik van een standaard auto als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 2, of een duurdere auto als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 3:

- tot 15.000 kilometers f 0,49 per kilometer;

- tot 20.000 kilometers f 0,38 per kilometer;

- tot 25.000 kilometers f 0,34 per kilometer;

- tot 30.000 kilometers f 0,32 per kilometer;

- tot 33.000 kilometers f 0,29 per kilometer;

- bij meer dan 33.000 kilometers f 0,27 per kilometer;

c. het gebruik van een auto in bruikleen als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, onder 4, bij meer dan 10.000 kilometers het feitelijk aantal kilometers X de kilometervergoeding die is afgestemd op het merk en type auto.

Artikel 18

1. De in artikel 7, onderdeel c, onder 1, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van een rolstoelgarderobe bedraagt maximaal f 4.000.

2. De in artikel 7, onderdeel c, onder 2, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel of een ander sporttoestel bedraagt maximaal f 3.000.

3. De in artikel 7, onderdeel c, onder 3, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van het onderhoud en de reparatie van een sportrolstoel bedraagt voor een periode van drie jaar maximaal f 1.000.

Artikel 19

1. De berekening van de in artikel 8, onderdeel b, onder 1, bedoelde financiële tegemoetkoming in kosten van de inrichting van de nieuwe woning vindt plaats overeenkomstig het Verplaatsingskostenbesluit militairen.

2. De in artikel 8, onderdeel b, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten wordt slechts toegekend voorzover die het bedrag van f 500 te boven gaat.

Artikel 20

1. Het in artikel 9, onderdeel b, onder 1, bedoeld uurloon wordt landelijk vastgesteld door de Ziekenfondsraad.

2. De in artikel 9, onderdeel b, onder 2, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van de extra slijtage van kleding en beddegoed wordt bepaald aan de hand van de orthobanda-lijst.

3. De in artikel 9, onderdeel b, onder 3, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van de vervanging van een garderobe wordt bepaald aan de hand van de door het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting vastgestelde normen.

4. De in artikel 9, onderdeel b, onder 4, bedoelde financiële tegemoetkoming in de verwarmings- en elektriciteitskosten wordt slechts toegekend, voorzover die meer bedragen dan hetgeen, gegeven de situering en toestand van de woning van de betrokkene, gebruikelijk is.

5. De in artikel 9, onderdeel c, bedoelde financiële tegemoetkoming betreft het premiedeel dat vanwege de invaliditeit van de betrokkene boven het gebruikelijke tarief in rekening wordt gebracht, tenzij deze verhoging onredelijk is. De financiële tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de extra premie.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

1. Indien een voorziening voor de datum van de inwerkingtreding van deze regeling in het kader van de uitvoering van artikel X 5, vierde lid, van de Algemene militaire pensioenwet is verstrekt op basis van de regels zoals die tot 1 januari 1997 golden wordt deze voorziening na 1 januari 1997 gedurende de nog resterende looptijd voortgezet met toepassing van de regels, zoals die daarvoor golden, behoudens het bepaalde in het tweede lid.

2. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze regeling heeft de betrokkene recht op:

a. een leefvoorziening als bedoeld in artikel 4, onderdeel a tot en met c en onderdeel e, met toepassing van de artikelen 5, 6 en 17;

b. een werkvoorziening, als bedoeld in artikel 10, zonder toepassing van de artikelen 5, eerste lid, en 6.

3. Ambtshalve wordt zo spoedig mogelijk een beslissing genomen, waarin de voorziening als

bedoeld in het tweede lid wordt vastgelegd.

Artikel 22

De vóór 1 januari 1997 ingediende aanvragen voor een voorziening als bedoeld in artikel X 5, vierde lid, van de Algemene militaire pensioenwet worden afgehandeld op basis van de regels zoals die vóór de datum van de inwerkingtreding van deze regeling luidden, met dien verstande dat de voorziening vanaf 1 januari 1997 wordt toegekend met toepassing van de bepalingen van deze regeling.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1997. Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De regeling zal worden geplaatst in de MP-31-serie.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers.

De Staatssecretaris van Defensie,
J.C. Gmelich Meijling.

Toelichting

1. Inleiding

Defensie heeft een eigen voorzieningenbeleid ontwikkeld ten behoeve van de (gewezen) militairen die invalide zijn geworden in de zin van artikel E 11 van de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet). Het voorzieningenbeleid beoogt de beperkingen van deze militairen ten gevolge van invaliditeit met dienstverband in bepaalde situaties zoveel mogelijk op te heffen dan wel te compenseren. Dat beleid wordt ingegeven door de bijzondere verantwoordelijkheid van de minister van defensie voor oorlogs- en dienstslachtoffers. De basis daarvan is neergelegd in het vierde lid van artikel X 5 van de Amp-wet. Die bijzondere verantwoordelijkheid omvat een zorgplicht die meebrengt dat aan bedoelde groep militairen extra voorzieningen worden verstrekt tot verbetering van hun levensomstandigheden. Deze voorzieningen worden verstrekt met het oog op het verbeteren van de levensomstandigheden in specifieke situaties, zoals het verplaatsen per auto of rolstoel, het wonen, de kosten verbonden aan op zich normale huishoudelijke uitgaven, dan wel voor bijzondere situaties, en met het oog op het verrichten van arbeid. De Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zal per 1 januari 1997 in werking treden.

2. Ontstaansgrond van deze regeling

Er zijn twee redenen om deze voorzieningenregeling vast te stellen. Ten eerste is met de centrales van het overheidspersoneel overeengekomen dat de omvang en de inhoud van het huidige voorzieningenpakket in een ministeriële regeling zal worden opgenomen. De nieuwe voorzieningenregeling geldt dan ook als een neerslag van het huidige voorzieningenbeleid, zoals dat eertijds in een aantal beleidsbrieven aan de centrales is vastgelegd. In deze regeling zijn geen verslechteringen aangebracht. Verder wordt het van belang geacht dat het bestaande voorzieningenbeleid wordt geoptimaliseerd ten einde dit instrument zo effectief mogelijk te kunnen inzetten. Op grond hiervan is het voorzieningenbeleid op enkele punten aangepast.

3. Doel van deze regeling

De Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers beoogt:

- een concretisering van de aanspraken van de groep (gewezen) militairen met een dienstverbandaandoening, waarbij als uitgangspunt geldt dat ook ingeval van invaliditeit met dienstverband de algemene voorzieningen krachtens verschillende (wettelijke) regelingen als basispakket in eerste instantie toereikend moeten worden geacht;

- een betere afstemming tussen het pakket voorzieningen volgens deze regeling en het pakket algemene voorzieningen krachtens verschillende (wettelijke) regelingen, zodat overlappingen dan wel gelijktijdige verstrekkingen van gelijksoortige voorzieningen worden voorkomen;

- een integrale benadering, zodat de groep (gewezen) militairen met dienstverbandbeperkingen zich slechts bij één loket hoeft te vervoegen.

4. De afbakening van het voorzieningenpakket

De gevallen waarin de categorie (gewezen) militairen met dienstverband in aanmerking komt voor voorzieningen krachtens deze regeling worden aangegeven. Een aantal voorzieningen komt in de plaats van dan wel bieden een surplus op gelijksoortige voorzieningen in andere (wettelijke) regelingen. Daarnaast gaat het om voorzieningen die niet (meer) krachtens andere (wettelijke) regelingen worden verstrekt. Verder opent deze regeling, uiteraard binnen de gestelde regels, de mogelijkheid van de verstrekking van bijzondere voorzieningen indien niet verstrekking daarvan tot onbillijkheden zou leiden. De regeling is in beginsel een gesloten regeling.

Deze regeling kent geen voorzieningen op het terrein van de gezondheidssector, omdat die voorzieningen sinds de totstandkoming van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) uit de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) zijn overgeheveld naar de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Per 1 januari 1995 zijn de aanspraken op geneeskundige verstrekkingen aan militairen in werkelijke dienst geregeld in de Regeling ziektekostenverzekering militairen. Deze aanspraken op het terrein van de geneeskundige verzorging gelden ook voor de gewezen militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. De omvang van de geneeskundige verzorging is opgenomen in het pakket Stichting Ziektekosten Verzekering Krijgsmacht (SZVK-pakket). Het SZVK-pakket bestaat uit het basispakket, verdeeld in basisvoorzieningen basispakket en bijzondere aanspraken basispakket, de AWBZ-aanspraken en de uitbreiding van het basispakket.

De regeling geeft aan in welke vorm de voorzieningen worden verstrekt. De voorzieningen worden slechts gegeven in de vorm van verstrekkingen van zaken in eigendom of in bruikleen, financiële tegemoetkomingen of vergoedingen. De voorzieningen van deze regeling zijn zoveel mogelijk genormeerd om de financiële grenzen ervan aan te geven.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat in deze regeling de faciliteiten met betrekking tot openbaar vervoer, omroepbijdrage en bioscoopbezoek niet opgenomen zijn, omdat bedoelde faciliteiten niet als voorzieningen van deze regelingen kunnen worden aangemerkt. Voor deze faciliteiten komen de gewezen militairen, die in de jaren veertig/vijftig onder oorlogsomstandigheden invalide zijn geworden, overigens nog steeds in aanmerking.

5. Wijzigingen t.o.v. het bestaande voorzieningenbeleid

Een tweetal wijzigingen wordt gerealiseerd ten opzichte van het bestaande voorzieningenbeleid. Ten eerste wordt bij het vaststellen van de inkomensgrens niet meer uitgegaan van het gezinsin-komen van de militair, maar uitsluitend van diens eigen inkomen. Het gaat hier immers om persoonsgebonden voorzieningen. Dat betekent dat bij de beoordeling of een militair in aanmerking komt voor een leefvoorziening die betrekking heeft op verplaatsing per taxi of auto het eventuele inkomen van een partner niet langer relevant is.

Ten tweede worden de werkvoorzieningen verstrekt zonder toepassing van de (glijdende) inkomensgrens. Defensie hecht eraan het gebruik van werkvoorzieningen zoveel mogelijk te stimuleren, zeker waar dit bijdraagt tot het functioneren van de militair met een dienstverband-aandoening. Het niet meer voldoen aan de gestelde inkomensgrens kan immers contrapro-ductief werken en botsen met de strekking van de Reïntegratieregeling dienstongeschikte militairen. De bedoeling van de in die regeling neergelegde maatregelen is immers om de reïntegratiemogelijkheden van de dienstongeschikte militairen te bevorderen. Voorkomen dient te worden dat een betrokkene een nieuwe baan niet accepteert dan wel opzegt, wanneer hij als gevolg van met die baan verkregen nieuwe inkomsten niet (meer) in aanmerking zou kunnen komen voor een werkvoorziening.

6. De één loket-benadering

Indien een (gewezen) militair in aanmerking wenst te komen voor een voorziening krachtens deze regeling dan dient zijn aanvraag te worden ingediend bij de Stichting Uitvoerings-instelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO). Vanuit dat ene loket worden alle aanvragen van een voorziening op grond van deze regeling afgehandeld.

Voorkomen dient te worden dat bij overlappingen van voorzieningen van deze regelingen die van andere (wettelijke) regelingen dubbele beoordelingen plaatsvinden. Indien een woon-gemeente of zorgverzekeraar wordt geconfronteerd met een voorzieningaanvraag van een militair dient de volgende procedure te worden gevolgd. De betreffende instantie dient bij USZO te informeren of het gaat om een militair met een dienstverbandaandoening. In de praktijk kunnen drie situaties zich voordoen. Indien er bij defensie/USZO geen keuringsprocedure inzake invaliditeit met dienstverband loopt beslist de woongemeente of zorgverzekeraar zelf of er een voorziening wordt toegekend. Zolang er nog geen invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, maar bij defensie/USZO een keurings-procedure lopende is of het voornemen daartoe bestaat, kan de ingediende aanvraag worden aangehouden in afwachting van de uitslag van die keuringsprocedure. Indien echter invaliditeit met dienstverband is vastgesteld dan dient de eventuele aanvraag te worden doorgegeven aan USZO.

7. Algemene Wet Bestuursrecht

Op de (voorbereiding van de) besluiten van deze regeling is de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) van toepassing, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de uitvoering van deze regeling.

De sectorcommissie Defensie is over de voorliggende regeling gehoord en heeft op 10 december 1996 daarmee ingestemd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat definitiebepalingen.

In onderdeel a van dit artikel is vastgelegd dat het vierde lid van artikel X 5 van de Amp-wet zich beperkt tot de groep (gewezen) militairen die ten gevolge van invaliditeit beperkingen ondervindt. Tot de kring der gerechtigden behoort degene bij wie invaliditeit met dienstverband als bedoeld in artikel E 11 van de Amp-wet is vastgesteld. Ook de (gewezen) reservist die werkzaam is (geweest) in militaire dienst, en derhalve niet degene die de status van beroepsmilitair of die van dienstplichtige heeft, kan aanspraak maken op een voorziening ingevolge deze regeling. Formeel dient artikel X 5, vierde lid, van de Algemene militaire pensioenwet in die zin alsnog te worden aangepast. In bijzondere gevallen is het verder mogelijk dat tot de kring der gerechtigden ook wordt gerekend degene bij wie een keuringsprocedure inzake invaliditeit met dienstverband nog lopende is of bij wie het voornemen daartoe bestaat. Op grond van bijzondere omstandigheden is het bijvoorbeeld mogelijk om op grond van artikel 13 aan die persoon een renteloos voorschot te verstrekken.

Onderdeel e wordt met financiële tegemoetkomingen vergoedingen bedoeld die voor bepaalde kosten tot een bepaalde norm of maximumbedrag worden gegeven.

Ingeval van in onderdeel f bedoelde financiële vergoedingen wordt er afgerekend op de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 3

In artikel 3 is een aantal algemene criteria opgesomd waaraan voldaan moet zijn om in aanmerking te komen voor een voorziening ingevolge deze regeling.

Op grond van onderdeel a wordt de voorwaarde genoemd dat een voorziening in verband met de invaliditeit van de betrokkene om medische dan wel een sociaal-medische redenen aangewezen is. Voor deze omschrijving is gekozen, omdat beoordeeld moet worden of een voorziening redelijkerwijs nodig is en of het achterwege blijven van de voorziening nadelig is voor de gezondheid van de betrokkene in zijn totaliteit. Het opnemen van een criterium dat voor de voorziening een (dwingende) medische dan wel een sociaal-medische noodzaak moet bestaan zou de reikwijdte van deze regeling te zeer beperken.

Op grond van onderdeel b moet het gaan om voorzieningen die op het individu gericht zijn. Gemeenschappe-lijke voorzieningen worden uitgesloten. Voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter hebben passen wel in het kader van deze regeling.

Onderdeel c eist dat de militair voor langere tijd aangewezen moet zijn op een voorziening. Niet alleen degene die blijvend geïnvalideerd is, maar ook degene bij wie vaststaat dat de dienstverbandaandoening van voorbijgaande aard is, kan voor een voorziening in het kader van deze regeling in aanmerking komen. Voorwaarde is dan wel dat de invaliditeit een redelijke termijn duurt.

Op grond van onderdeel d wordt een voorziening geweigerd indien deze voor de militair algemeen gebruikelijk is. Aan de hand van algemene maatschappelijke normen kan worden bepaald wat algemeen gebruikelijk is en wat niet. Het is echter wel mogelijk om zonder de toets van dit onderdeel aanspraak te maken op algemeen gebruikelijke voorzieningen, namelijk in die gevallen dat de militair een intensiever gebruik maakt van bepaalde zaken dan wanneer hij niet invalide zou zijn geworden. In dat geval is er sprake van kosten vanwege invaliditeit die in de algemeen gebruikelijke situatie niet gemaakt worden.

Op grond van onderdeel e worden geen voorzieningen verleend, waarvan de waarde niet boven een bepaalde drempel uitgaat. Kruimelvoorzienin-gen worden pas vergoed indien meerdere tegelijk nodig zijn en de gezamenlijke kosten per kalenderjaar het drempelbedrag overschrijden. Het drempelbedrag wordt afgestemd op de normen van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica).

Artikel 4

Dit artikel vermeldt de specifieke voorzieningen die betrekking hebben op verplaatsing per taxi of auto. Voor deze voorzieningen kan de militair in aanmerking komen indien diens mobiliteitsproblemen hem belemmeren aan het leven van alle dag deel te nemen. Betrokkene komt voor deze voorzieningen in aanmerking indien hij slechts met behulp van de toegekende voorziening(en) in staat wordt geacht zich te verplaatsen.

Op grond van onderdeel a, onder 1 en 2, kan de militair in aanmerking worden gebracht voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van (rolstoel)taxigebruik indien hij niet (alleen) met het openbaar vervoer kan reizen, maar wel een zodanige afstand te voet/per rolstoel kan afleggen dat een (rolstoel) taxi-vergoeding adequaat is. Verder regelt onderdeel a, onder 2, dat een slechtziende in aanmerking kan komen voor een gedeeltelijke taxikostenvergoeding indien hij slechts onder begeleiding gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

Onderdeel a, onder 3, regelt dat een kilometervergoeding van de kosten van vervoer door derden kan worden verstrekt indien de militair zelf niet instaat wordt geacht zich alleen te verplaatsen middels auto of taxi.

Op grond van onderdeel e, onder 1, kan een militair met een eigen auto in aanmerking worden gebracht voor een kilometervergoeding. Deze financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien de militair niet met het openbaar vervoer kan reizen en zo slecht ter been is dat een (rolstoel) taxivergoeding niet meer adequaat is.

Op grond van onderdeel b, onder 1, kan de betrokkene, die wel of niet een eigen auto heeft, in aanmerking komen voor financiële hulp bij de aanschaf van een standaard auto indien hij voor alle vervoer is aangewezen op een geavanceerde auto. Met een standaard auto wordt bedoeld een auto, die iemand kan kopen met een modaal inkomen. De standaard auto wordt aangewezen aan de hand van de TICA-normen. In 1996 bedraagt de waarde van een dergelijke auto maximaal f 26.000.

Op grond van onderdeel b, onder 2, wordt een duurdere auto verstrekt indien de standaard auto vanwege de dienstverbandaandoening van de betrokkene niet adequaat is. De meerprijs van de aanschaf van een duurdere auto ten opzichte van de standaard auto wordt beschouwd als een noodzakelijke aanpassing en als zodanig op grond daarvan wordt de duurdere auto volledig vergoed. In eerste instantie wordt financiële hulp geboden bij de aanschaf van een standaard auto of een duurdere auto.

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan op grond van onderdeel c een al dan niet aangepaste auto in bruikleen worden verstrekt indien op grond van de ernst van de aantoonbare beperkingen als gevolg van invaliditeit het gebruik van de standaard of duurdere auto geen adequate oplossing biedt. In vrijwel alle gevallen zal het verstrekken van een geavanceerde auto in bruikleen de duurste oplossing zijn. Daarom kan deze optie alleen aan de orde komen als er geen andere adequate oplossingen zijn.

Ook de militair met een standaard auto, een duurdere auto of een auto in bruikleen kan in aanmerking worden gebracht voor een kilometervergoeding als bedoeld in onderdeel e, onder 2, tot en met 4.

Onderdeel d zorgt ervoor dat, indien de militair alleen nog instaat is om een auto te besturen dan wel mee te rijden als deze aan zijn invaliditeit is aangepast, deze aanpassingen kunnen worden vergoed. Het vergoeden van noodzakelijke aanpassingen is niet gekoppeld aan het inkomen van de betrokkene.

Ingeval van verstrekking van de voorzieningen, bedoeld in onderdeel d, f, g en h, vindt een controle plaats op de wijze waarop deze zijn besteed.

Artikel 5

In het eerste lid wordt bepaald dat in geval van leefvervoer de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi of auto wordt berekend op basis van maximaal 10.000 kilometers per jaar. Ingeval van slechtziendheid heeft de betrokkene recht op een taxikostenvergoeding van 5.000 kilometers.

De in lid 3 van dit artikel opgesomde voorzieningen kunnen voor een termijn van vijf jaar worden toegekend. Er is een overgangsregeling van maximaal drie jaar opgenomen die wordt toegepast bij beëindiging van deze voorzieningen. Verlenging is slechts mogelijk als de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 6

Om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde voorzieningen wordt een inkomensgrens gehanteerd op basis van de formule: 261 x 70% van het maximum dagloon per jaar. Tot de inwerkingtreding van deze regeling werd bij de vaststelling van de inkomensgrens uitgegaan van het gezinsinkomen van de betrokkene. Deze inkomensgrens is geïntroduceerd in een beleidsbrief van 28 oktober 1986, nr. PS 86/030/758. Deze inkomensgrens wijkt in gunstige zin af van de inkomensgrens zoals veelal wordt gehanteerd door de gemeenten in het kader van de WVG en door de bedrijfsverenigingen in het kader van de AAW. Tegelijk met de invoering van deze regeling wordt deze beleidsbrief ingetrokken.

Zoals reeds onder punt 5 van de algemene toelichting is uiteengezet wordt in deze regeling slechts rekening gehouden met het inkomen van de militair zonder dat het inkomen van de partner daarbij wordt opgeteld.

In het tweede lid is bepaald dat de bijzondere invaliditeitsverhoging van 20 en 40% ingevolge de Amp-wet en de vermeerdering, bedoeld in de vroegere militaire pensioenwet, evenwel niet tot het inkomen van de betrokkene worden gerekend.

Het derde lid regelt dat, naast het pensioen ter zake van invaliditeit met dienstverband krachtens de Amp-wet, de inkomsten uit dan wel in verband met arbeid als inkomen van de militair worden aangemerkt.

Omdat het vierde lid niet beoogt een verschil te maken tussen de situatie vóór en nà de invoering van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP (Wet FVP/ABP) worden de zogenaamde pseudo-premies die de Wet FVP/ABP kent als inkomen in de zin van deze regeling beschouwd.

Op grond van het vijfde lid vervallen de in artikel 4, onder-deel b, c en e, onder 1, bedoelde voor-zieningen ingeval het inkomen van de militair boven de inkomensgrens komt. In 1996 bedraagt het grensbedrag f 60.343,20.

Het zesde lid regelt dat met betrekking tot de in artikel 4, onderdeel a en onderdeel e, onder 1, bedoelde financiële tegemoetkomingen van de gebruikskosten van taxi en eigen auto een glijdende inkomensgrens wordt gehanteerd waarboven een beroep op deze regeling (gedeeltelijk) is uitgesloten. Per inkomensbedrag van f 1.250 boven de inkomensgrens wordt er 10% minder in de vervoerkosten van de militair bijgedragen. De korting op deze voorzieningen verloopt volgens een glijdende schaal. De voorzieningen worden in 10 trappen van telkens 10% (elke trap bedraagt f 1.250) verlaagd. Daardoor wordt het schokeffect van een vaste grens voorkomen. Indien het inkomen van de betrokkene boven de inkomensgrens ligt bestaat er geen aanspraak meer op een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi of eigen auto. In 1996 bedraagt het maximum grensbedrag f 71.593,20.

Het negende lid legt aan de betrokkene een informatieverplichting op. Deze verplichting geldt tijdens de periode waarvoor een voorziening is verstrekt.

Artikel 7

Onderdeel a van dit artikel regelt dat een militair in aanmerking komt voor de verstrekking van een rolstoel in bruikleen indien diens aantoonbare beperkingen ten gevolge van invaliditeit met dienstverband in belangrijke mate het zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en indien hulpmiddelen op grond van de WVG en de AWBZ voor hem een onvoldoende oplossing bieden. Afhankelijk van de beperkingen van de militair wordt een bepaald merk en type rolstoel aangewezen. Onder rolstoel wordt verstaan een handbewogen of electrische rolstoel, maar ook een buitenwagen die op benzine rijdt, bijvoorbeeld een Arola.

Onderdeel b, onder 5, regelt dat de premie van de verzekering van een buitenrolstoel wordt vergoed. Daar de binnenrolstoel in de inboedelverzekering valt hoeft daarvoor geen aparte verzekering te worden afgesloten.

Op grond van onderdeel c, onder 2, kan een militair in aanmerking komen voor de verstrekking van een sportrolstoel of andere sportattributen, mits hij zonder sportrolstoel of die attributen niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 8

Op grond van onderdeel a van dit artikel worden de verhuiskosten vergoed indien de verhuizing in overleg met de uitvoerder heeft plaatsgevonden. Artikel 10, onderdeel c, van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (de zgn. transportkosten) is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel b, onder 1, regelt dat de militair in aanmerking komt voor de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Met de inrichtingskosten wordt bedoeld de ’overige kosten’ van artikel 10, onderdeel f, van het Verplaatsingskostenbesluit militairen

( de zgn. inrichtingskosten).

Artikel 9

Onderdeel b, onder 3, van dit artikel betreft een eenmalige financiële tegemoetkoming in de kosten van vervanging van een nieuwe garderobe van een militair wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een nieuwe garderobe. Een militair kan zich als gevolg van zijn invaliditeit plotseling geplaatst zien voor de noodzaak zijn garderobe aan een sterk gewijzigde lichaamsomvang aan te passen.

Artikel 10

Dit artikel maakt het mogelijk dat een militair bij het verplaatsen buitenshuis per auto ten behoeve van het woon-werkverkeer en van een combinatie daarvan met het leefvervoer voor dezelfde voorzieningen in aanmerking kan worden gebracht als ten behoeve van het leefvervoer als bedoeld in artikel 4.

Het tweede lid zorgt ervoor dat de werkvoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt zonder toepassing van de (glijdende) inkomensgrens, neergelegd in artikel 6. De reden daarvoor is onder punt 5 van de algemene toelichting uiteengezet.

Verder wordt in het derde lid bepaald dat in geval van woon-werkverkeer de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi of auto wordt toegekend tot maximaal 80 werkkilometers per werkdag.

Artikel 11

Op grond van dit artikel kan met inachtneming van de bijzondere verantwoordelijkheid van defensie voor militairen met invaliditeit bijzondere voorzieningen worden verleend. Het moet gaan om kosten die worden gemaakt om de uit invaliditeit voortvloeiende beperkingen van de militair te compenseren. Verstrekking van een bijzondere voorziening geschiedt niet indien hierin door een andere regeling, zoals de WVG, de AAW, de AWBZ en de Ziekenfondswet, wordt voorzien. Dit artikel biedt in bijzondere gevallen ruimte voor het voeren van een individueel beleid.

Een bijzondere voorziening kan worden toegekend indien vast komt te staan dat binnen het financiële kader die de Amp-wet biedt verstrekking van de gevraagde bijzondere voorziening noodzakelijk is en niet verstrekking zou leiden tot ernstige bestaansverschraling of psychische de compensatie. Van ernstige bestaansverschraling is sprake wanneer de militair ten gevolge van invaliditeit in een situatie verkeert, waarin hij zeer beperkt is in zijn mogelijkheden om invulling te geven aan zijn leven, respectievelijk wanneer hij door zijn beperkingen sterk gereduceerd is in het betreden van de normale levensgebieden. Bij psychische decompensatie wordt gedacht aan een zodanige geestelijke ontwrichting dat een duurzame, respectievelijk langdurige opname (van meer dan enkele maanden) in een psychiatrische inrichting noodzakelijk is, of aan de situatie dat de geestelijke ontwrichting dreigt te leiden tot een (tentamen) suïcide.

Artikel 12

Het eerste lid van dit artikel maakt het mogelijk om al dan niet op verzoek van een militair een voorziening op voorschotbasis toe te kennen. Het gaat hier om situaties waarin nog onzekerheid bestaat over de uitkomsten van een onderzoek. Wel moet aannemelijk zijn dat er enig recht op een voorziening bestaat. Het begrip voorschot impliceert, dat dit op de naderhand te verstrekken definitieve voorziening in mindering wordt gebracht.

Het tweede lid geeft aan dat de ten onrechte verstrekte voorziening volledig of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd. Het is mogelijk om in die gevallen hiermee clement om te gaan.

Artikel 13

Dit artikel maakt het mogelijk om een renteloos voorschot te verstrekken al dan niet op verzoek van een militair voor het treffen van maatregelen.

Artikel 14

Het eerste lid van dit artikel heeft betrekking op de gevallen waarin een auto in bruikleen als bedoeld in onderdeel c van artikel 4 wordt verstrekt en regelt hoe de prijs wordt bepaald, waarvoor de militair de auto kan overnemen.

Het tweede lid maakt het mogelijk om de restwaarde van een auto als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, onder 1 en 2, volledig dan wel gedeeltelijk terug te vorderen indien de voorziening wordt beëindigd. Beëindiging van de voorziening kan zich bijvoorbeeld voordoen als de medische dan wel sociaal-medische redenen voor deze voorziening vervallen.

Artikel 15

Met deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt dat in individuele gevallen voorzieningen kunnen worden verstrekt die ten tijde van het in werking treden van deze regeling niet in beeld waren maar waarvan verstrekking redelijkerwijs niet achterwege zou moeten blijven.

Artikel 16

Op grond van onderdeel g, onder 1, van artikel 4 kan de betrokkene in aanmerking komen voor maximaal 100 autorijlessen en ook in aanmerking worden gebracht voor de kosten van het rijexamen.

De in onderdeel g, onder 2, bedoelde tegemoetkoming in de afleveringskosten wordt bepaald aan de hand van de Tica-normen. In 1996 is de financiële tegemoetkoming in de afleveringskosten gemaximeerd tot een bedrag van f 425.

Artikel 17

Het eerste lid regelt voor het leefvervoer de kilometervergoedingen per auto en (rolstoel)taxi. Voor de kilometervergoedingen per eigen auto en per (rolstoel)taxi worden de Tica-normen aangehouden en voor de kilometerver-goeding per standaard auto of per duurdere auto gelden de ANWB-normen. Voor de auto in bruikleen wordt de hoogte van de kilometervergoeding afgestemd op het merk en type auto.

Het tweede lid regelt dat ingeval van woon-werkvervoer dezelfde kilometervergoedingen als in het eerste lid worden gehanteerd tot maximaal 80 werkkilometers vice versa per werkdag.

In het derde lid wordt geregeld dat de kilometervergoeding voor het gecombineerd werkvervoer en leefvervoer wordt bepaald door maximaal 10.000 kilometers op te tellen bij de totale werkkilometers voor het woon-werkverkeer. Voor het gecombineerd woon-werkvervoer en leefvervoer per auto en (rolstoel)taxi worden andere kilometervergoedingen gebruikt met uitzondering van de kilometervergoe-ding per bruikleenauto.

Kilometer- en (rolstoel)taxivergoedingen die in 1996 zijn toegekend vanwege het gebruik van bedoelde auto‘s zijn in dit artikel opgenomen.

Artikel 18

De in dit artikel bedoelde financiële tegemoetkomingen zijn gemaximeerd. Door middel van het verstrekken van een gemaximeerd bedrag wordt de betrokkene geacht een sportrolstoel of andere sportattributen te kunnen aanschaffen. Verder wordt een gemaximeerd bedrag verstrekt, waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel onderhouden kan worden.

Artikel 19

De inrichtingskosten worden berekend conform artikel 18 van het Verplaatsingskostenbesluit militairen. Dat betekent dat aan de inrichtingskosten een minimum- en een maximumbedrag is gekoppeld. Voor de militairen in actieve dienst wordt dit bedrag gedifferentieerd naar de berekeningsbasis van het Verplaatsingskos-tenbesluit militairen. Voor de gewezen militairen geldt als berekeningsbasis de pensioengrondslag in de Amp-wet dan wel de vroegere militaire pensioenwet.

Artikel 20

Ingeval van het zelf inhuren van huishoudelijke hulp wordt het in onderdeel b, onder 1, bedoeld uurbedrag landelijk vastgesteld door de Ziekenfondsraad. In 1996 bedraagt het uurloon f 13,61.

De in onderdeel b, onder 2, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van de extra slijtage van de kleding en het beddegoed wordt vastgesteld aan de hand van de orthobanda-lijst. Deze lijst wordt jaarlijks door de Vereniging Orthobanda aangepast.

Artikel 21

Het overgangsrecht geldt voor diegenen die voor de datum van de inwerkingtreding van deze regeling aanspraak hebben op een voorziening op basis van het vierde lid van artikel X 5 van de Amp-wet. De systematiek van het overgangsrecht is dat gedurende de resterende looptijd de voorzieningen niet worden omgezet. Wél zullen worden omgezet de leefvoorzieningen, bedoeld in artikel 4, onderdeel a tot en met c en onderdeel e, en de werkvoorzieningen, bedoeld in artikel 10. De bedoelde leefvoorzieningen worden met ingang van 1 januari 1997 aangepast indien in 1996 bij het vaststellen van het inkomen van de betrokkene ook het inkomen van diens partner is meegerekend. De bedoelde werkvoorzieningen zullen eveneens met ingang van 1 januari 1997 worden aangepast indien in 1996 de inkomensgrens van de betrokkene op die werkvoorzieningen zijn toegepast. Het gaat hier om omzettingen in het belang van de militair.

Artikel 22

Ingevolge dit artikel worden aanvragen op grond van het vierde lid van artikel X 5 van de Amp-wet die voor 1 januari 1997 zijn ingediend, voor de looptijd van de betreffende voorziening vóór 1 januari 1997 afgehandeld op basis van de regels zoals die vóór de inwerkingtreding van deze regeling luidden en voor de looptijd nà 1 januari 1997 op basis van de bepalingen van deze regeling. Dit betekent dat op een na de datum van de inwerkingtreding van deze regeling gedane aanvraag van bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel vanaf 1 december 1996 over de maand december 1996 de regels zoals die vóór de inwerkingtreding van deze regeling luidden worden toegepast en vanaf 1 januari 1997 de bepalingen van deze regeling.

De Staatssecretaris van Defensie,

J.C. Gmelich Meijling.

Naar boven